1855

Dit jaar heerst er in Arnemuiden een hevige pokkenepidemie.
Dr. J.C. de Man heeft hierover geschreven in het Nederlandsch Weekblad voor Geneeskunde. Opvallend is het aantal epidemieën dat Arnemuiden in korte tijd teistert: in 1843 in hevige mate de typhus, in 1855 de pokken, in 1858/1859 de cholera scarlatina en in 1864/1865 de difterie.

In september dringt de Provinciale Geneeskundige Commissie aan op het nemen van voorzorgmaatregelen tot afwering of vermindering van de cholera. Er dient een geschikt lokaal, liefst in een afgezonderd gedeelte van de gemeente, ingericht te worden. Daarin kunnen bij het uitbreken van besmettelijke ziekten dan de armen worden verpleegd. Het is niet te berekenen wat het uitbreken van de cholera in Arnemuiden voor ernstige gevolgen kan hebben. Burgemeester Baars herinnert er aan dat al zo lang behoefte wordt gevoeld aan een afgezonderd gebouw, waar de armen en zieken verpleegd kunnen worden. Maar waar is zo’n gebouw te vinden?

Wethouder Boogert weet een oplossing. Hij wijst op de calicotweverij, gevestigd ‘in het gebouw van de burgemeester, staande buiten de kom in het Christiaanweitje’ (tussen de Zuidwal en het Schorretje). Ook raadslid Schoonenboom verenigt zich met deze gedachte. Raadslid Meerman is echter bevreesd die maatregel te nemen nu de ziekte zich in het geheel nog niet voordoet. De meerderheid van de gemeenteraad is het niet met Meerman eens. Het gebouw kan in het gewone doen zeer goed gebruikt worden voor armen en behoeftigen. Met algemene stemmen wordt daarop tot het verwerven van een arm- en ziekenhuis besloten. Daarop wordt de burgemeester gevraagd of hij genegen is de nog in werking zijnde calicotweverij in het Christiaanweitje voor dat doel aan de gemeente in eigendom over te dragen.

De burgemeester heeft zich in verband met z’n persoonlijk belang buiten deze discussie gehouden. Hij zou ook zelf niet met het voorstel gekomen zijn ‘de fabrijk daartoe af te staan, dit om alle schijn van eigenbelang te vermijden’. Nu de gemeenteraad hier echter naar vraagt is hij bereid - in het belang van de ingezetenen - het gebouw aan de gemeente over te doen. Hij heeft dit gebouw in 1836 nieuw laten bouwen. Korte tijd is daarin stijfsel gefabriceerd. Het gebouw heeft hem ƒ 4.200 gekost, waarvan aan de timmerlieden ruim ƒ 3.600 is betaald. Het gebouw is nu sinds enige jaren voor calicotweverij ingericht. Hij ontvangt daarvoor jaarlijks een huursom van ƒ 100. Hij is bereid het gebouw aan de stad te verkopen voor ƒ 1.500. Dit bedrag dient dan in 15 jaar te worden afgelost. De gemeenteraad gaat hier graag mee akkoord. De condities worden zeer billijk geacht. In 1870 zal dit gebouw weer worden verkocht voor ƒ 1.200 en voor woningen verbouwd (zie hiervoor het vermelde onder 1870).

Tevens wordt besloten voor de inrichting van de ziekenzaal ‘10 kribben, 10 kafzakken, 10 vilten dekens, 10 moltondekens mitsgaders katoen voor lakens’ aan te schaffen teneinde bij het onverhoopt uitbreken van de gevreesde ziekte onmiddellijk van het gebouw gebruik te kunnen maken. En ‘voor het geval deze of gene arme poklijder mocht verlangen daarin te worden opgenomen’ zal die zaal op gemeentekosten ter beschikking gesteld worden van het diaconaal armbestuur.
Naast de ziekenzaal staat een woning die nu verhuurd is aan Marinus de Nooijer. De Nooijer deelt kort daarop mee niet in de woning naast de ziekenzaal te willen blijven wonen en hieruit ‘zijn vertrek te nemen’. De woning wordt vanaf nu voor drie jaar verhuurd aan Cornelis Buijs, die zich daarvoor heeft aangemeld.

Arnemuiden in 1855 naar een acquarel van A. Waldorp. Duidelijk is de vervallen toestand waar te nemen.
Arnemuiden in 1855 naar een aquarel van A. Waldorp. Duidelijk is de vervallen toestand waar te nemen.

* * *

De gemeenteraad bestaat thans uit burgemeester/secretaris C.J. Baars, de wethouders Antheunis Boogert en Francois van Eenennaam en de leden Jacob Meerman, Jacob Schoonenboom, Jan Louis de Troye en Joos van der Weele. Boogert wordt dit jaar met algemene stemmen herkozen als wethouder.

In de gemeente zijn in deze jaren twee geneesheren werkzaam: Jan Oversluijs en Jan Noom. Oversluijs, een zwager van burgemeester Baars, doet verslag van de armenpraktijk over de periode 1854 tot en met maart 1855. Gedurende die periode heeft hij 85 zieken behandeld, waaraan hij 467 recepten heeft verstrekt. Hij is bereid de armenpraktijk voor nog een jaar voort te zetten, mits zijn bezoldiging van ƒ 140 per jaar wordt verhoogd ‘omdat hij nog geen 30 cent per recept ontvangt’.
Omdat de andere huisarts Noom niet genegen is de armenpraktijk voor ƒ 140 voort te zetten, wordt deze weer opgedragen aan de heer Oversluijs. Met hem wordt afgesproken dat, als hij volgend jaar meer dan 85 zieken heeft te behandelen, hem dan een evenredige gratificatie gegeven zal worden, die echter niet hoger zal zijn dan ƒ 15.

Weversbaas J.H. van Weerd is voornemens een ziekenfonds op te richten. Hij legt daarvoor een reglement aan de gemeenteraad over met het verzoek een commissie van toezicht op het fonds uit de raad te benoemen. Geen van de raadsleden is echter bereid in deze commissie zitting te nemen. Wel stemt de gemeenteraad in met de totstandkoming van het fonds.

Uit het verslag van het diaconaal armbestuur blijkt dat de armoede over het algemeen groot is. De collecten zijn gering. De enigszins gegoede ingezetenen moeten onevenredig bijdragen tot leniging van de grote noden van de armen en behoeftigen.
De gemeenteraad komt tot de slotsom dat in de behoeften van het armbestuur ook niet voorzien kan worden door het (te geringe) batig slot van de jaarrekening van vorig jaar. Op de begroting voor 1856 zal een buitengewone subsidie voor het armbestuur geraamd worden van ƒ 460.

De scheepsmakers Adriaan en Jacob Meerman verzoeken in het belang van hun scheepswerf en alle andere neringdoende lieden, vrijstelling voor het betalen van havengeld te verlenen aan de schippers die voor het herstel van hun vaartuigen zich naar Arnemuiden begeven, ‘daar zij anders zeer beducht zijn dat de vordering van dit havengeld tot ondergang van hun werf zal strekken’. In het belang van zowel de werf als de vissers besluit de gemeenteraad deze vrijstelling te verlenen, mits de schepen ‘ledig komen en ledig vertrekken’.

De Sociëteit van de zaagmolens te Nieuwland verzoekt daarop ook de schepen, die ten behoeve van de zaagmolens bij Nieuwland het kanaal noodgedwongen moeten passeren, van belastingheffing vrij te stellen. Deze belasting wordt geheven voor het onderhoud van het kanaal en de keersluis. De gemeenteraad kan zich hier echter niet mee verenigen, dit vanwege de grote herstellingen die aan het kanaal in het belang van de scheepvaart nodig zijn.

Uit een inspectie blijken gebreken aan de brandspuit. De voorgeschreven flambouwen tot verlichting bij het blussen ’s nachts ontbreken. Ook laat de brandspuit te wensen over omdat de zuigpomp het niet meer goed doet. De gemeenteraad besluit tot aanschaf van twee flambouwen en het herstel van de pomp aan de Gebroeders Peek te Middelburg op te dragen, niettegenstaande het opgegeven bedrag van ƒ 50 zeer hoog voorkomt.

* * *

Voor het uitbaggeren van het slik uit het Arnemuidse kanaal naar het Sloe wordt het geraamde bedrag van ƒ 75 verhoogd tot ƒ 175. Er wordt een partij olmenbomen verkocht voor ƒ 150. Het ophalen van straatmest wordt verpacht voor ƒ 83 aan de landman Willem de Troye, terwijl het veer op Nieuwland opnieuw wordt verpacht aan G. Menheere voor ƒ 120. De gemeenteraad stemt ermee in dat schoolmeester P. Kwekkeboom aangesteld wordt tot ontvanger van het diaconaal armbestuur. Besloten wordt om op zaterdag 8 december met de collectebus aan de huizen rond te gaan ten behoeve van de bewoners van de zwaar geteisterde Molukse eilanden. Bij publicatie zullen de ingezetenen tot het geven van ruime bijdragen worden aangespoord.
De sluismeester Marinus Hoogerheide wordt samen met veldwachter Glerum belast met de surveillance op de inning van de belasting op het gemaal voor f 30 per jaar.
De twee gemeentewoninkjes aan de Sint Jan Leeuwenstraat (de latere Lionstraat) worden weer voor drie jaar verhuurd aan Klaas Flink en de weduwe P. Schroevers.
De telhoutteller, tevens assistent-klokluider en schoonhouder van de straten en goten, Klaas Flink, overlijdt in december op 67-jarige leeftijd. De weduwe Flink vertrekt spoedig uit het gemeentewoninkje aan de Jan Leeuwenstraat. Dit wordt nu verhuurd aan Pieternella Koets. In de plaats van Flink wordt tot straatschoonhouder benoemd Dirk Beekman en tot telhoutteller Marinus Hoogerheide. Tot assistent-klokluider wordt benoemd Hubrecht van de Putte, meester smid in de gemeente. Hij moet minstens elke week de gesteldheid van de klok onderzoeken als de klokluider buiten staat is het opwinden te doen en hem daarin behulpzaam zijn. Ook het toezicht op het klokkenspel wordt aan Van de Putte opgedragen voor ƒ 10 per jaar.

Enige ingezetenen klagen over de turftonner Pieter Kraamer. Ze zijn van mening dat er een tweede tonner moet worden aangesteld en dat elke keer als er weer een turfschip gelost moet worden de turftonner bij het lot aangewezen dient te worden. De gemeenteraad vindt de aanstelling van een tweede tonner een te harde maatregel. Wel krijgt Kraamer een duidelijke instructie: voortaan moet hij de turfton tweemaal schudden, de eerste maal als de ton half vol is; daarna moet hij de ontbrekende turven ter hoogte van een halve turf boven de ton opleggen en dan weer schudden. Uit deze beschrijving wordt enigszins duidelijk wat het werk van turftonner nu precies inhoudt.

De herbergier en veerman G. Menheere beklaagt zich over het verlies dat hij zowel in z’n betrekking van veerman als van kastelein door de afschaffing van de kermis lijdt. Als tegemoetkoming voor dit verlies verzoekt hij op 2e Pinksterdag vergunning om zijn herberg niet op de gewone uren te sluiten maar ‘hem iets toe te voegen boven gewone dagen’. De burgemeester herinnert er aan dat de kermis op 2e Pinksterdag tengevolge van het ‘baldadig goddeloos leven is afgeschaft’. Als de gemeenteraad dit verzoek toestaat - zo betoogt hij - is de afschaffing van de kermis geheel doelloos, want het staan van 2 à 3 koekkramen op de Markt heeft weinig te beduiden. Met vier tegen twee stemmen (van de burgemeester en Jacob Meerman) wordt besloten dat de herberg op 2e Pinksterdag tot 12 uur open mag.

Nog een merkwaardigheid is te lezen in het notulenboek.
Aan broodbakker B.M. Giffard is in 1853 vergunning verleend voor het malen van onbelast graan onder de voorwaarde dat, als hij daarvan misbruik maakt, z’n vergunning zal worden ingetrokken. Door de rijkscommies is nu al herhaalde malen geconstateerd dat Giffard in overtreding is. Hij vermengt gerstemeel met tarwemeel en bakt daarvan brood. Zijn vergunning tot het malen van onbelast graan wordt dan ook nu ingetrokken.

* * *

De visserij is ook dit jaar niet gunstig. Het aantal visschuiten loopt steeds verder terug. Was dit aantal in 1830 nog 21 en daarna jaren lang 17, thans is het gedaald tot 14. De schippers en eigenaars van deze 14 schuiten zijn:

nr. 1: in eigendom van schipper Job Schroevers.
nr. 2: in eigendom van schipper Jacob Meerman.
nr. 3: in eigendom van schipper Leendert Grootjans.
nr. 4: in eigendom van schipper Jacob van Belzen.
nr. 5: voor 3/4 in eigendom van schipper Marinus van Belzen en voor 1/4 van Klaas van Belzen.
nr. 6: voor 3/4 in eigendom van schipper Johannis van Belzen en voor 1/4 van de weduwe D.L. Grootjans.
nr. 7: voor 3/4 in eigendom van schipper Klaas van Belzen en voor 1/4 van de weduwe D.L. Grootjans.
nr. 8: voor 1/3 in eigendom van Adriaan en Jacob Meerman, voor 1/3 van Blaas Meerman en voor 1/3 van Adriaan Meulmeester.
nr. 9: voor 1/4 in eigendom van Adriaan de Ridder en voor 3/4 van Marinus Grootjans.
nr.10: in eigendom van schipper Jacob de Ridder.
nr.11: voor 3/4 in eigendom van schipper Marinus Grootjans en voor 1/4 van Boudewijn Grootjans.
nr.12: voor 1/2 in eigendom van schipper Cornelis Mulder en voor 1/2 van Marinus Grootjans.
nr.13: voor 3/4 in eigendom van schipper Jan de Ridder en 1/4 van Robbert Schroevers.
nr.14: in eigendom van schipper Johannis de Nooijer.

In het voorjaar wordt nogal wat zeer goede en grote schol gevangen. Op de kust is deze niet te vinden, maar ze wordt ver uit de Noordzee gehaald. Voor Domburg, Westkapelle en in de zogenaamde rope, waar vroeger zeer veel en met name rog te vangen was, is nu geen vis meer te vinden.
In het najaar worden nogal wat kleine scholletjes gevangen, maar deze zijn na vier weken weer verdwenen. Er worden weinig of geen roggen gevangen. De verdiensten liggen over het algemeen op dezelfde hoogte als in 1854.
Over de kleine visserij op garnalen en bot, bedreven door de hoogaarzen, is - volgens het Jaarverslag van de Zeeuwsche Visscherij over 1855 - niets bijzonders te melden.

* * *

Op 29 maart overlijdt op 45-jarige leeftijd de predikant ds. Henry Haesebroeck, geboren te Zutphen als zoon van mr. Gerard Haesebroeck en Jacoba Maria Grijp, echtgenoot van Adriana Dingemanse. Zijn overlijden wordt aangegeven bij de burgerlijke stand door de eigenaren van de scheepswerf Adriaan Meerman en Jacob Meerman. Ds. Haesebroeck stond sinds 1843 te Arnemuiden. Zijn ambtsperiode was zeer bewogen en omstreden.

In december deelt het diaconaal armbestuur de gemeenteraad mee, dat ‘vanwege de geringe collecten gedurende 1855 en de alhier geheerst hebbende kinderziekte en andere onvoorziene uitgaven’ zij niet in staat is om de nog te doene betalingen te verrichten. Verzocht wordt om een buitengewone subsidie van ƒ 100. De gemeenteraad spoort de diaconie aan tot de grootst mogelijke soberheid. Vooralsnog is de gemeente niet in staat iets te geven ‘wegens de geringe ontvangst van de opcenten op het gemaal, de calicotweverijen en de mindere hoofdelijke omslag’.

De kerkvoogdij verhuurt in december aan de wagenmaker Dingenis Kousemaker het pakhuis ‘De Oliphant’ aan de Langstraat tot werkplaats voor z’n wagenmakersbedrijf en bergplaats van hout.

De Langstraat met aan de rechtse kant de wagenmakerij van Dingenis Kousemaker, voorheen van Adriaan.
De Langstraat met aan de rechtse kant, waar een wagen staat, de wagenmakerij van Dingenis Kousemaker, voorheen van Adriaan van Sweeden. 

1856

Dit jaar komt er nieuws van de Ingenieur van de Staatsspoorweg. Er is een aanvang gemaakt met de opneming van de werkzaamheden voor de definitieve ontwerpen voor de spoorweg Vlissingen-Venlo. De Ingenieur deelt burgemeester Baars het voornemen mee dat er in deze gemeente een station zal komen. Dit zal - naar het gevoelen van de burgemeester - zeer tot voordeel van deze gemeente zijn.

Begin van het jaar overlijdt op 60-jarige leeftijd de brandspuitmeester en timmermansbaas Salomon van Eenennaam, zoon van de vroegere timmermansbaas en wethouder Abraham van Eenennaam. In zijn plaats wordt de assistent-brandmeester Jacob Crucq, de timmermansbaas, benoemd. Assistent-brandmeester wordt Abraham van Eenennaam, de zoon en opvolger van de overleden timmermansbaas.

Het gemeentebestuur krijgt steeds meer behoefte aan een deskundig persoon aan wie het opzicht over de gemeentewegen en de openbare werken opgedragen kan worden. Overwogen wordt ‘dat weliswaar de timmermansbaas Crucq nu en dan het werk gadeslaat maar hij daartoe niet aangesteld is, de werklieden zich niet over zijn bevelen bekreunen en naar eigen goedvinden handelen en ook dit aan hem zonder beloning niet bij voortduring kan worden opgedragen’. Besloten wordt dan ook Jacob Crucq, meester timmerman, te benoemen tot gemeenteopzichter. Het eerste werk waar Crucq mee belast wordt is het maken van een begroting voor het begrinden van de keetweg. Deze weg verkeert vooral ’s winters in slechte staat en vereist veel onderhoud. Er zijn gedurig vele klachten over. De begroting van Crucq komt neer op ƒ 1.500. De kosten zijn veel hoger dan de vergadering zich had voorgesteld. Besloten wordt dan ook voorlopig met het begrinden te wachten.

Ook wordt de hulp van Crucq ingeroepen voor de keersluis aan het Molendijkje. In 1855 heeft daar een verzakking of grondverplaatsing van de zijde van de rijsberm van de keersluis plaats gehad. De herstelkosten worden begroot op ƒ 411, waarin de zaagmolens en de polderbesturen van Nieuw- en Sint Joosland elk ƒ 125 en de gemeente Arnemuiden ƒ 150 bijdragen.

Uit het inspectierapport van de brandspuit blijkt dat deze thans - na het herstel vorig jaar - in een goede staat verkeert. Wel krijgt opzichter Crucq opdracht nog twee flambouwen aan te schaffen ‘teneinde bij brand in avond of nacht ter verlichting te dienen’.

* * *

De calicotweverij loopt nu steeds verder achteruit. Weversbaas A.J. Beerthuis vraagt om in een lagere belastingklasse ingeschaald te worden in verband met deze teruggang, ‘alsmede dat zijn inkomsten wegens geringer debiet in z’n winkel zeer zijn verminderd’. Het wordt goed gevonden dat baas Beerthuis in een lagere klasse gebracht wordt.

In juli wordt een schrijven van de Commissaris van de Koning ontvangen waarin kennisgegeven wordt van zijn vergeefse pogingen om de in Zeeland gevestigde calicotweverijen te behouden. Deze ‘fabrijken’ zullen volgens een missive van de heren Salomonson worden opgeheven. Inmiddels is een groot gedeelte van de werklieden ontslagen en weldra zullen de overgebleven werklieden worden bedankt. De gemeenteraad voelt zich ‘buiten machte iets tot derzelver behoud aan te wenden’.

* * *

De gezondheidszorg komt dit jaar herhaaldelijk ter sprake.
Gedeputeerde Staten manen het gemeentebestuur ernstig aan om alles te vermijden wat de ingezetenen in hun vooroordeel tegen het vaccineren zou kunnen sterken. Hierop wordt geantwoord dat de mededelingen van de plaatselijke geneesheren niet geheel juist zijn: ‘bij zowel gevaccineerden als niet gevaccineerden blijven evengelijke voorbeelden gevonden worden’.

In augustus wordt echter opnieuw een missive van de Commissaris van de Koning ontvangen. Hierin wordt met grote nadruk de aandacht van de gemeenteraad gevraagd voor de openbare gezondheidstoestand van de ingezetenen in deze gemeente. De gemeenteraad wordt uitgenodigd in deze gemeente, evenals in grotere gemeenten gebeurt, een gezondheidscommissie in te stellen. Deze commissie dient samen met de plaatselijke geneesheren zoveel mogelijk op de volksgezondheid toe te zien. Tevens wordt nog een aantal maatregelen aanbevolen. Besloten wordt de beide geneesheren (Oversluijs en Noom) te vragen zich met het toezicht te belasten. Deze verklaren zich hiertoe bereid tot bevordering van de openbare gezondheid.

Verder is de gemeenteraad van oordeel dat, wat de reinheid van de straten, goten en mestbakken betreft, hierop al behoorlijk toezicht wordt gehouden. In verband met de verkoop van voor de gezondheid schadelijke etenswaren is al vroeger een verordening vastgesteld, waaraan de hand wordt gehouden.

* * *

Nu volgen nog wat algemene gebeurtenissen. Een rentenier uit Middelburg schrijft dat hij de op het Hoofd staande schuur gekocht heeft van Jacob Meerman. Hij verzoekt toestemming om deze af te mogen breken.
Ook de molenaar van Nieuw- en Sint Joosland, Pieter van Eenennaam, zoon van de vroegere wethouder en timmermansbaas Abraham van Eenennaam, eigenaar van de op de keetdijk staande woning (voorheen behorende bij de zoutketen), krijgt op zijn verzoek toestemming deze woning te slopen.

Pieter de Zeeuw wordt de nieuwe pachter van de zogenaamde ‘beer’.
Een aantal op de noordwal staande olmenbomen wordt verkocht voor ƒ 200. Met genoegen wordt kennisgenomen van de gunstige stand van het opgerichte ziekenfonds. Meester Kwekkeboom mag een landkaart van Europa aanschaffen.

* * *

Over de visserij is van 1856 het volgende te melden.
Op 6 februari vergaat het vissersvaartuig nummer 2 van Jacob Meerman op volle zee. Ternauwernood kunnen schipper Meerman en vijf matrozen van hun zinkende schuit worden gered door schipper P. Witzak. Als blijk van erkentenis van de Arnemuidse bevolking voor de redding van zes inwoners van Arnemuiden wordt schipper Witzak een zilveren tabakdoos met inscriptie ter waarde van ƒ 30 ten geschenke gegeven.

Het Jaarverslag omtrent de toestand der Visscherijen op de Schelde en de Zeeuwsche Stromen vermeldt over 1856:

Rog en bot werden overvloedig gevangen. Van de garnalenvangst is niets te vermelden. Het schijnt dat onze vissers zich daarop minder toeleggen, althans wordt het visje tegenwoordig weinig geveild.

* * *

Nadat vorig jaar ds. Haesebroeck op nog jonge leeftijd is overleden, vindt dit jaar een opmerkelijke gebeurtenis plaats. Een beroep wordt uitgebracht op ds. B.L. Mulder te Hierden, die dit aanneemt. Voordat hij zich echter in de gemeente kan vestigen, overlijdt hij.

Het diaconaal armbestuur doet verantwoording aan de gemeenteraad. Daaruit blijkt dat de diaconie volkomen aan haar verplichtingen heeft voldaan. Het armbestuur wordt een buitengewone subsidie van ƒ 450 verleend.

Een oude visser, Lieven van Belzen, mei z'n kleinzoon Jan Vogel.
De oude visser Lieven van Belzen mei z'n kleinzoon Jan Vogel.

1858

Op de 31e maart wordt de eerste steen gelegd voor het nieuwe kerkgebouw door burgemeester C.J. Baars. Boven de hoofdingang wordt een steen gemetseld met een toepasselijk opschrift. Voor de bouw van de nieuwe kerk verleent het Stadsbestuur een aanvullend renteloos krediet van ƒ 1.350 voor de meerkosten. De totale bouwkosten van kerk en toren bedragen ƒ 10.850.

Het is een historische dag als tegen het einde van het jaar de kerk en toren voltooid zijn. Op 19 december wordt de kerk ingewijd door de nieuwe predikant ds. J. van der Meulen met een leerrede over 1 Koningen 8 : 29a: ‘Dat Uwe ogen open zijn, nacht en dag, over dit Huis’.

De uit de oude kerk verwijderde beide houten borden, waarop de Tien Geboden zijn geschilderd, worden in de consistoriekamer van de nieuwgebouwde kerk gehangen. Deze borden bestonden al in 1595/96. In de Stadsrekening van die jaren wordt melding gemaakt van het ‘opklaren van de verduisterde letters van de borden’.

Ook twee van de drie koperen lichtkronen worden in de nieuwe kerk gehangen. De derde lichtkroon krijgt een plaats in het oude Stadhuis en is later in de raadszaal van het nieuwe gemeentehuis gehangen, waar ze nog steeds hangt. Ook deze lichtkronen bestonden al in 1664/65.
Ook het paneel van het astronomisch uurwerk wordt weer ingemetseld in de voorgevel van de nieuwgebouwde kerk. In Nederland zijn er slechts twee van deze astronomische uurwerken, namelijk te Arnemuiden en te Wier. Het uurwerk, waarop de schijngestalten van de maan, de tijdstippen van zon- en maanopkomst en -ondergang en de tijden van hoog en laag water zijn te zien, is in 1589 door de Delftenaar Jan Dirksz. Coop aangebracht.
Het wordt in de nieuwe toren weer ingemetseld. In 1956 is het op aanwijzing van de heer Hoitsma uit Middelburg geheel gerestaureerd en in 1957 teruggeplaatst.

De oude grafzerken uit de oude kerk worden tot het bevloeren van de nieuwe kerk gebruikt. Bij het afbreken van de oude kerk wordt de graftombe van de familie Wiltschut opgeruimd. De beenderen uit de zich in de tombe bevindende 14 doodkisten worden in een grote kist verzameld en begraven op de algemene begraafplaats te Arnemuiden. Dit gebeurt op kosten van de familie Valkenburg van de Kreke, op de plek waar de familie Van de Kreke het uitsluitend recht van begraven bezit. Deze familie vertegenwoordigt door aanhuwelijking de omstreeks dit jaar in Zeeland uitgestorven familie Wiltschut.

In de nieuwe kerk wordt ook weer het in 1795 door mr. Daniël Radermacher geschonken kabinetorgel geplaatst. Bij de ingebruikname van de nieuwe kerk legt de 77-jarige organist Frans Joosse, die gedurende bijna 30 jaar tot het laatst de diensten in de oude kruiskerk begeleidde, zijn functie neer. Hij wordt opgevolgd door zijn zoon Paulus Joosse, de stadsbode. Deze zal bijna dertig jaar, tot 1886, kerkorganist blijven.

De nieuw gebouwde kerk met toren naar een acquarel van Bakhuijzen in de oorspronkelijke vorm met de vier hoektorentjes.
De nieuw gebouwde kerk met toren naar een aquarel van Bakhuijzen in de oorspronkelijke vorm met de vier hoektorentjes.

Burgemeester Baars wijst de gemeenteraad er in juli op, dat de heer Bourdrez, opzichter over de nieuwbouw van de kerk, zich naar zijn mening ‘zo dermate beijvert en het belang van deze gemeente zodanig behartigt, dat hij alleszins zijn achting en toegenegenheid verworven heeft, zowel bij de bouw van de kerk als ook zijn zorg bij de bouw van onze nieuwe school in 1848’. Besloten wordt Bourdrez uit dankbaarheid een geschenk namens de stad Arnemuiden aan te bieden, bestaande uit een zilveren inktpot met daarop een gepaste inscriptie ter waarde van ƒ 52. Temeer omdat opzichter Bourdrez tot op heden nog geen de minste beloning heeft ontvangen. Na voltooiing van alle werkzaamheden komt de heer Bourdrez in de vergadering van de gemeenteraad van 21 december, waar hem het geschenk wordt overhandigd. De burgemeester dankt hem hartelijk voor z’n veelvuldige verdiensten, zowel bij de bouw van de school in het jaar 1848 als van de kerk en toren in de loop van dit jaar.

Burgemeester Baars legt tijdens deze raadsvergadering ook het door hem samen met de Ingenieur van de Waterstaat opgemaakte proces-verbaal over van opneming, overgaaf en aanvaarding van de nieuwgebouwde toren tegen en in de nieuwe kerk. Dit stuk zal in de zogenaamde effectenkist op het Stadhuis ter bewaring gedeponeerd worden.

* * *

Dit jaar wordt vergunning verleend om vanuit Biervliet een steenbakkerij naar de onlangs ingedijkte Sebastiaan de Langepolder over te brengen. Deze is echter in 1861 weer afgebroken, omdat de klei bij proefneming ongeschikt bleek. 

De eind vorig jaar overleden dokter Jan Noom wordt opgevolgd door de genees-, heel- en verloskundige Abraham Hendrix. Deze vestigt zich eerst voor een aantal maanden te Arnemuiden om te zien of hij in deze gemeente een redelijk bestaan zal kunnen vinden, wat aanvankelijk zeer twijfelachtig lijkt. Hij bedient ook de gemeente Kleverskerke.

Door de burgemeesters van alle Walcherse gemeenten wordt bij Zijne Majesteit de Koning gepleit voor een spoedige aanleg van de spoorweg van Roosendaal naar Vlissingen. Deze zou de nu kwijnende en achteruitgaande staat van de gemeenten kunnen veranderen.

In 1858/1859 heerst er in Arnemuiden een epidemische ziekte, de ziekte van scarlatina. Dr. Coronel heeft hierover gepubliceerd onder de titel: ‘De scarlatina-epidemie in Zeeland’. In deze jaren overlijden 154 inwoners (78 in 1858 en 76 in 1859). Zo overlijdt op 19-jarige leeftijd de enige zoon, Daniël, van burgemeester Baars. In enkele maanden tijd overlijden van weversbaas A.J. Beerthuis vier kinderen in de leeftijden van 1, 14, 15 en 17 jaar. Ook overlijdt op 37-jarige leeftijd de uit Almelo afkomstige weversbaas Johannis Hendrikus van Weerd.

Eveneens overlijden de in Arnemuiden welbekende broers Jan Bernard Joosse op 80-jarige leeftijd en Francois Joosse op 78-jarige leeftijd. Beiden waren zonen van Joost Adriaanse Joosse, de vroegere stadsbestuurder en eigenaar van de karoterij ‘De Wildeman’ aan het Bolstraatje.

Ook wethouder Jacob Meerman, de scheepswerfbaas, overlijdt op 28 november, waardoor - aldus burgemeester Baars in zijn herdenkingswoord in de gemeenteraad - ‘zowel deze vergadering een waardig lid als de gemeente een achtenswaardig burger heeft verloren’. In zijn plaats wordt tot wethouder benoemd Joos van der Weele.

De veldwachter M. Glerum krijgt een gratificatie van ƒ 35 wegens het verbod om met almanakken rond te gaan op Nieuwjaarsdag. Het ophalen van de straatmest wordt per 1859 voor drie jaar gegund aan de landbouwer Johannis Crucq van de hofstede langs het Arnemuidse voetpad.
De drie gemeentewoninkjes aan de Jan Leeuwenstraat worden opnieuw verhuurd aan Lieven de Ridder, Dirk Beekman en Cornelis Buijs.

* * *

Over de visserij is weinig bekend van dit jaar. In 1858 en ook in 1859 blijft de garnalenvisserij - volgens het Jaarverslag der Visscherijen op de Schelde en de Zeeuwsche Stromen - onbeduidend.

* * *

Tot diakenen worden uit gestelde dubbeltallen door het gemeentebestuur benoemd Hubrecht Cornelisse en Dingenis Kousemaker.

1857

Uit historisch oogpunt is 1857 een belangrijk jaar voor zowel de burgerlijke als de kerkelijke gemeente. De eeuwenoude kruiskerk zal worden afgebroken. Met de bouw van de nieuwe kerk en toren zal worden begonnen.
Ook is dit jaar van belang vanwege de samenvoeging van de gemeenten Arnemuiden en Kleverskerke.

Het jaar begint met de herbenoeming van burgemeester C.J. Baars voor een periode van zes jaar. De raadsleden ‘wenschen hem met die benoeming Zegen’ en de burgemeester beveelt zich ‘bij de voortduur in hun achting en vriendschap aan’.

In mei overlijdt het lid van de gemeenteraad Jan Louis de Troye op de leeftijd van 60 jaar. De landbouwer De Troye was geboortig uit Gapinge. Opmerkelijk is dat ook zijn echtgenote Adriana Adriaanse, dochter van de voormalige wethouder Adriaan Adriaanse en Maria Joosse, in maart van dit jaar overlijdt op 45-jarige leeftijd.

* * *

De Minister van Eredienst maakte in juni 1856 bedenkingen tegen subsidieverlening voor een nieuwe kerk. Er moest een vereenvoudigd plan ingediend worden, zodanig dat gebouwd kan worden voor de reeds verleende subsidie van ƒ 9.500 + het geld van de afbraak van de oude kerk. Daarop werd door de kerkvoogdij een soberder plan ingediend met het dringende verzoek nu snel een beslissing te nemen, omdat de kerkbouw al zo lang vertraagd is. Dit plan is gemaakt door de bouwkundige Bourdrez van de Waterstaat. Volgens het bestek zal zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van materiaal van de oude kerk. Het nieuwe kerkgebouw zal 85 vierkante ellen kleiner zijn dan het eerste ontwerp. Wel is er nu rekening gehouden met een galerij. Er wordt geen rekening gehouden met een paalfundering gelet op de vastheid van het terrein. De kerk en toren zullen aangelegd worden in een sleuf van 1.80 el diep.

Op 1 mei vindt door het college van kerkvoogden en notabelen de openbare aanbesteding plaats van het afbreken van het oude kerkgebouw en het bouwen van een nieuwe kerk met toren en consistoriekamer. Het werk wordt gegund aan de laagste inschrijver J. Sonius, metselaar, en P.J. van Puffelen, timmerman te Middelburg, voor ƒ 9.500.
Van de oude kruiskerk wordt vóór de sloop door de heer J. Bourdrez, opzichter bij de Waterstaat, een afbeelding gemaakt, die in steendruk is uitgegeven.

De oude, van 1505 daterende kruiskerk.

Op 10 mei wordt in de oude kerk de laatste leerrede uitgesproken door de consulent ds. J.H. Calkoen uit Sint Laurens naar aanleiding van de tekst 1 Corinthe 8:1, het laatste gedeelte: ‘De liefde sticht’.

Het astronomisch uurwerk wordt uit de oude kerk gehaald. Het was daar bijna 300 jaar geleden, in 1589, aangebracht door Jan Dirkszn Coop uit Delft. Hoe lang het uurwerk dienst heeft gedaan is - volgens het boek ‘Zonnewijzers aan en bij gebouwen in Nederland’ door J.G. van Cittert Eijmers - niet meer bekend.

Er worden vier kamers van het Stadhuis afgestaan voor de berging van goederen zoals het klokkenspel, het uurwerk, de kroonluchters, de psalmborden en dergelijke, die in de nieuwe kerk weer een plaats moeten krijgen. Alle beschadigingen hieraan zullen op kosten van de gemeente hersteld worden. De burgemeester wordt gemachtigd zoveel mogelijk in het belang van een voorspoedige bouw te handelen.

De klokluider en de kloksteller zullen, tot zolang de nieuwe kerk en toren niet zullen zijn voltooid, dagelijks de klok van het Stadhuis driemaal luiden ‘teneinde de arbeiders en ambachtslieden zich daarna zullen kunnen regelen’ en wel ’s morgens om 8 uur, ’s middags om 12 uur en ’s avonds om 7 uur. Ook op oudejaarsavond 1857 wordt, in verband met de afbraak van de kerk, inplaats van de kerkklok met de bel op het Stadhuis geluid.

De Commissaris van de Koning in Zeeland stuurt in juli bericht dat hij graag bereid is de plechtigheid van het leggen van de eerste steen te verrichten. Echter, wegens zijn vertrek uit de provincie heeft hij hier geen gelegenheid meer voor.
Voor het houden van toezicht op de nieuwbouw wordt aangewezen de heer J. Gemier uit Middelburg.

* * *

De meester smid Hubrecht van de Putte vraagt toestemming om in zijn aangekochte woning in de Nieuwstraat (B nummer 9) een hoefsmederij te vestigen. Nadat de naaste buren (Jacob la Soe en de weduwe van Adriaan Theune) verklaren geen bezwaar te hebben, wordt hem toestemming verleend.

Op 21 mei ontstaat brand in de broodbakkerij van Laurens van Eenennaam op de hoek van de Langstraat/Westdijkstraat. Met ‘behulp van de brandspuit en de Goedheid Gods’ is deze brand spoedig geblust. De brand is aanleiding om de Brandweerverordening te herzien. Bepaald wordt dat degene wie het eerst bij brand de burgemeester en de brandmeester waarschuwt, een premie krijgt van ƒ 1. De premie voor de brand bij Van Eenennaam gaat alsnog naar baas Beerthuis van de calicotweverij.

Bakker Laurens van Eenennaam doet overigens zijn beklag over de onvoldoende surveillance op de ontduiking van de belasting ‘op het gemaal’ (het malen van granen). Hij verzoekt om een veel strenger toezicht. Mocht dit niet lukken, dan stelt hij voor de belasting op het gemaal geheel te laten vervallen, teneinde met broodbakkers uit andere gemeenten te kunnen concurreren. Hij voert aan dat hij menigmaal zakken en korven brood ziet dragen door lieden die bij hem in grote schuld staan. In een week wanneer er geen vis te verleuren is en de leursters derhalve niet uit de gemeente gaan, moet hij naast een drukke levering wel een mud meer verbakken dan de week tevoren. Deze handelwijze acht hij zeer onaangenaam, zeker omdat de schippers als ze buiten verdiensten zijn door hem aan brood worden geholpen. De gemeenteraad acht de klachten van Van Eenennaam nogal overdreven. Bij de surveillance blijkt dat allen die brood uit andere plaatsen meebrengen voorzien zijn van de vereiste biljetten. Hoe vervelend ook voor de bakkers, maar er is niets aan te doen.

Arnemuidse vrouwen met in de korven brood uit Middelburg als er geen vis te verleuren is....
Arnemuidse vrouwen met in de korven brood uit Middelburg als er geen vis te verleuren is....

Dit jaar worden opnieuw voor 7 jaar de gemeentelijke percelen verpacht, te weten: de Molenpolder, het eindje Zaagmolensche dijk, het kleine eilandje, de singel, de dokweide, de noordwestwal, de zuidwestwal en het Schuttershof, de galgenberg, het kerkhof, de Schuttershofweide met het einde dijk, de noordoostwal, het grote eiland, de keetdijk, de vest of gracht en het gras van de begraafplaats. De verpachting van deze percelen levert ƒ 300 meer op ten opzichte van de vorige keer. Het gras van de begraafplaats wordt onderhands verpacht aan Jan Maartense ‘omdat hij daarvoor een zeer geschikt persoon is aan wie volkomen de zorg der begraafplaats in alle omstandigheid kan worden toevertrouwd’.

In juli overlijdt op 45-jarige leeftijd de winkelier Abraham Kraamer, tevens lijkdienaar. Deze functie gaat over op z’n 23-jarige zoon Jan Christiaan Kraamer.

Tot kandidaten voor het college van zetters voor de inning van de plaatselijke belastingen worden voorgedragen Joos van der Weele, de hoefsmid, Jacob Crucq, de timmermansbaas, en Dingenis Kousemaker, de wagenmaker. Opmerkelijk is dat daarmee voor het eerst melding wordt gemaakt van de Kousemakers. Deze zullen gedurende enkele generaties een voorname rol spelen in kerk en gemeente. Vermoedelijk heeft de 27-jarige, uit Wolphaartsdijk afkomstige Dingenis Kousemaker de wagenmakerij in de Langstraat van de in 1854 overleden Adriaan van Sweeden overgenomen.

Op 29 oktober overlijdt op de leeftijd van 39 jaar de heel- en vroedmeester dokter Jan Noom, geboren te Sint Maartensdijk. Noom was eerst gehuwd met de weduwe van de vroegere dokter Van Opdorp en na haar overlijden met Maatje Johanna Crucq, zuster van de gemeenteontvanger en latere secretaris/burgemeester C.J. Crucq.

* * *

Het aanwezige werkvolk bij de indijking van de Bastiaan de Langepolder in het Sloe veroorzaakt vooral 's zondags veel overlast. Burgemeester Baars roept hiervoor de assistentie in van de Officier van Justitie. Hij heeft het voornemen ‘dat baldadig leven met kracht tegen te staan’. Voor het opsluiten van de ergste overtreders wordt met geringe kosten in de gang van het Stadhuis met van de afbraak van de oude kerk afkomstige materialen een afsluiting tot stand gebracht.

Dit jaar zijn er nogal wat armlastige personen van elders die zich in de gemeente ophouden. Het kan zijn dat dit te maken heeft met de indijkingswerkzaamheden van de polders in het Sloe. Zo bedragen de kosten van bedelaars over het eerste halfjaar ƒ 17,50.

* * *

Merkwaardig is de mededeling van burgemeester Baars in de raadsvergadering van 22 mei ‘dat hij uit de Courant vernomen heeft dat de gemeente Kleverskerke met ons is verenigd, waardoor eerstdaags een algehele verkiezing voor de gemeenteraad zal plaatsvinden’. Berustend klinkt het in het notulenboek: ‘In laatstgenoemde wordt door de raad berust’.

Ingevolge de Wet van 13 juni 1857 wordt de gemeente Kleverskerke bij Arnemuiden gevoegd. Beide plaatsen krijgen daardoor één gemeentebestuur. Op 18 augustus worden de leden van de nieuwe gemeenteraad verkozen. Zitting krijgen burgemeester/secretaris C.J. Baars, Antheunis Boogert, Lein Maas uit Kleverskerke, Jacob Meerman, Jacob Schoonenboom, Pieter van Vlaanderen uit Kleverskerke en Joos van der Weele. Op 2 oktober wordt de eerste vergadering gehouden en vindt de beëdiging van de nieuwe gemeenteraad plaats. Burgemeester Baars houdt een toespraak en merkt onder meer op: ‘Het is U, Mijne Heren, derhalve kennelijk, dat na veel strijd en worsteling de gemeenten Arnemuiden en Kleverskerke met deze eerste zitting zijn verenigd’.

Tot wethouders worden gekozen Jacob Meerman, de eigenaar van de scheepswerf, met 6 stemmen en Antheunis Boogert, landbouwer op een hofstede onder Arnemuiden, met 4 stemmen. Tot ambtenaren van de burgerlijke stand worden benoemd burgemeester Baars en wethouder Meerman.

In 1857 wordt ook de westwal weer verpacht aan de landlieden rondom Arnemuiden.
In 1857 wordt ook de westwal weer verpacht aan de landlieden rondom Arnemuiden.

Tot secretaris van de nieuwgevormde gemeente wordt (opnieuw) benoemd met algemene stemmen C.J. Baars. Wethouder Meerman zal voortaan de uitgaande stukken mede ondertekenen.

Ook wordt met algemene stemmen tot gemeenteontvanger van de nieuwe gemeente (opnieuw) benoemd Christiaan Johannis Crucq. Burgemeester Baars stelt de nieuwe raad voor ‘om bij de aanvang en sluiting der vergaderingen bij voortduring gebruik te maken van het gewoon gebed en dankzegging, daar volgens ’s Heeren Woord al onze bekwaamheid uit God is. De leden, daarvan overtuigd, wordt daartoe besloten’.

De schoolopziener stelt voor nu van de samenvoeging van beide gemeenten gebruik te maken om de school te Kleverskerke op te heffen. De gemeenteraad denkt hier niet over. Er kan toch niet verlangd worden dat de kinderen uit Kleverskerke dagelijks door weer en wind over het ongunstige voetpad naar Arnemuiden komen lopen?

De samenvoeging is ook merkbaar uit de declaratie die de kerkvoogdij van Kleverskerke indient voor het herstel van de toren aldaar voor ƒ 88,30. Voor deze keer worden deze kosten nog vergoed. Wel wordt de kerkvoogdij er op gewezen dat dit voortaan niet meer zal gebeuren zonder dat de gemeenteraad hierin gekend is.

* * *

Tot nu toe moest de schoolmeester zelf voor z'n eigen woonruimte zorgen. Meester Kwekkeboom woont in de onderwijzerswoning, op de hoek Noordstraat/Jan Leeuwenstraat, die destijds door zijn schoonvader Van Borne uit Westkapelle van de vorige schoolmeester Hoogerheyde was gekocht.
Als gevolg van een wijziging van de onderwijswet dient een gemeente de schoolmeester voortaan het vrije genot van inwoning te geven. De oude Van Borne geeft te kennen dat hij z’n huis op de hoek van de Noordstraat/Jan Leeuwenstraat wel aan de gemeente over wil doen. Er vinden daarop onderhandelingen plaats tussen de gemeente en de oude Westkapelse onderwijzer over de aankoop. Timmermansbaas Jacob Crucq taxeert het huis op ƒ 1.100. Daarnaast zijn voor ƒ 200 herstellingen nodig. De gemeenteraad doet Van Borne een uiterste bod en wil absoluut niet verder gaan dan ƒ 1.000. Van Borne wil de woning echter alleen voor de prijs van ƒ 1.250 verkopen. Uiteindelijk is Van Borne alsnog bereid het schoolhuis voor ƒ 1.000 te verkopen. Zodoende wordt door de gemeenteraad op 23 december besloten aan te kopen ‘het schoolhuis mitsgaders de muur gehecht aan voorschreven huis en school, staande en gelegen in de Noordstraat dezer gemeente wijk nummer 38 en belendende aan de in eigendom dezer gemeente staande school voor de som van ƒ 1.040’.

* * *

Merkwaardig is de ontvangen brief van het college van Gedeputeerde Staten waarin bezwaren worden geuit tegen het heffen van veergeld op het veer naar Nieuwland. Het verweer van de gemeenteraad laten we hierna zo volledig mogelijk volgen, omdat dit een aardig licht werpt op de oude veerdienst Arnemuiden-Nieuwland.
De gemeenteraad voert het volgende aan:

dat het veer te Arnemuiden, liggende op de afvaart op het grondgebied dezer gemeente en waarvan de overzetting en aankomst plaats heeft op het grondgebied der gemeente Nieuwland, het oude veer is, hetwelk vóór de daarstelling ener dam door de oude Middelburgse haven strekte tot overbrenging van de brievenpost, als zijnde toen de enigste passage om van Middelburg langs Arnemuiden zich te begeven naar Goes en op welk veer men zich destijds bediende van een overzetpont ter overbrenging van wagens, paarden, enz., doch dat bij de sluiting van de oude Middelburgse haven, waarschijnlijk wegens het ongerief der pont, de postweg is verlegd over het dorp Nieuwland, tot grote schade van Arnemuiden en minstens een half uur verwijderd van het Sloe, als langs de oude route;
dat korte jaren daarna, de opbrengst van het veer de overzetpont niet meer kunnende onderhouden, deze is verwisseld voor een bootje en van welk bootje men steeds tot op heden nog gebruik maakt;
dat Nieuwland op dit veer niet enig recht kan verlangen om ook van hun zijde een veerman aan te stellen, als zulks kunnende de kosten niet opleveren, terwijl bij opruiming van het tegenwoordige veer, het zeer tot ongemak zou strekken zowel van de inwoners dezer gemeente als van die van Nieuwland, als zijnde de landlieden in de nabijheid aldaar in korte ogenblikken te Arnemuiden, vanwaar sommigen hunner anders 3½  uur verwijderd zouden zijn en buiten vele andere belangen, de vissers bij het uit- en intrekken hunner schuiten, van de Nieuwlandse zijde gebruik maken, waardoor dit veer niet gemist kan worden;
dat dit veer, volgens heugnis van de oudste lieden, daar ten alle dage heeft bestaan en tot behoud van de aldaar liggende veerdam op het Nieuwland ten gebruike voor de overzetpont.

* * *

Ook voor de visserij is 1857 een belangrijk jaar. Vanaf nu is er sprake van een zekere opleving van de visserij te Arnemuiden. De oorzaak hiervan is hoofdzakelijk de totstandkoming van de Visserijwet in 1857. Door deze wet worden allerlei beperkingen voor de visserij opgeheven. De visserij krijgt meer vrijheid van handelen. Er worden nieuwe initiatieven ontwikkeld die tot een hernieuwde bloei leiden.

In 1857 telt Arnemuiden een honderdtal primitieve Noordzeevissers, die met 11 bezaanschuiten, 1 kotter en enkele grote zeilsloepen zeereizen maken op de Noordzee. Een bezaanschuit is een zwaar, volgebouwd gladboordig vissersvaartuig met zwaarden en kwam veel voor in de tweede helft van de 18e en in de 19e eeuw. Naast deze schuiten komen ook heel wat kleine hoogaarzen (naar schatting zo’n 25) voor.

Vanaf deze tijd wordt de zware Noordzeevisserij gaandeweg vervangen door de visserij op garnalen. Deze kan bedreven worden met kleine, houten hoogaarzen langs de kusten en op de banken. Het is bovendien een gemakkelijker dagvisserij. Elke dag worden de vangsten aan wal gebracht. Men vist op tij, gaat ’s nachts naar buiten en keert ’s namiddags terug. Het vissen op garnalen vereist bovendien minder investeringen dan de zeevisserij. Bovendien is men elke zondag thuis, wat voor de sterk gebonden kerkelijke gezinnen in Arnemuiden steeds zeer belangrijk is.

De vissers hebben niettemin slechts een armoedig bestaan, behalve misschien de schippers/eigenaren. Alle gezinsleden, man, vrouw en kinderen, moeten een of andere vorm van arbeid verrichten. De visserij is door de zeilvaart erg natuurgevoelig: bij storm geen vaart en in de wintermaanden nauwelijks vangst, uitgezonderd seizoenvisserij als die op schardijn. Bovendien wordt er in de seizoenmaanden spoedig te veel gevangen. Op Walcheren kan men dan de vis en garnalen niet kwijt.

De Arnemuidse hoogaars van midden de 19e eeuw.
De Arnemuidse hoogaars van midden de 19e eeuw.

Middelburg is voor de visleursters de beste verkoopplaats. De loopafstanden zijn echter vrij groot. De visleursters moeten immers met twee zware hengselmanden gevuld met vis aan een juk op de schouder de koopwaar vervoeren. Zo moeten de visvrouwen even hard of wellicht nog harder werken dan de vissers aan boord.

* * *

Niet in het minst voor de Hervormde Gemeente is 1857 een belangrijk jaar. Na alle troebelen met de vorige predikant krijgt de gemeente dit jaar een nieuwe leraar. Op 30 juni wordt de 27-jarige proponent Jan van der Meulen beroepen als predikant. Tot grote blijdschap van de gemeente neemt hij dit beroep aan.
Hij is geboren in 1830 en gehuwd met Martha Moorrees. In 1857 wordt hij kandidaat in de Nederlands Hervormde Kerk. Op 11 oktober 1857 doet hij intrede. Op 14 juli 1861 vertrekt hij naar de gemeente van Lollum. Vandaar gaat hij naar Losdorp (in 1866), naar Hedel (in 1869) en naar Vuursche (in 1885).
Bij de Doleantie is hij één van de eersten (namelijk op 11 november 1888) die zich onttrekt aan de Hervormde Kerk. Hij wordt dan predikant bij de Gereformeerde Kerk te Winsum (Fr.). Op 1 mei 1895 gaat hij met emeritaat, waarna hij op 26 januari 1896 is overleden.

Voor het herstel van de eeuwenoude, bouwvallige pastorie aan de Langstraat schenkt Zijne Majesteit de Koning aan de kerkvoogdij een aanzienlijke subsidie van ƒ 1.000. Dit grote herstelwerk bestaat uit: het wegbreken van de oostelijke buitenmuur bij de voorgevel tot de grond toe, het schoonmaken en hergebruiken van de afkomende steen, het op de fundering metselen van een muur van hardgrauwe moppen, het vervangen van de dakpannen en vorsten door blauw verglaasde pannen, het vervangen van oude kozijnen in de voorgevel en het maken van een nieuwe privaat, keuken, portaal en trap. Het werk wordt gegund aan aannemer J.K. Crucq voor ƒ 997,50.

Uit gestelde dubbeltallen worden tot diakenen gekozen Jacob Pieterzn de Nooijer en Jacob van Eenennaam.

De Langstraat met de oude Hervormde pastorie in oorspronkelijke vorm.
De Langstraat met de oude pastorie in oorspronkelijke vorm.

1859

De gemeenteraad bestaat dit jaar uit de leden C.J. Baars (tevens burgemeester/secretaris), Antheunis Boogert (wethouder), Joos van der Weele (wethouder), Lein Maas, Jacob Schoonenboom, Willem de Troye en Pieter van Vlaanderen. De Troye is gekozen in de door het overlijden van wethouder Jacob Meerman eind vorig jaar ontstane vacature.

In september wordt de periodieke verkiezing gehouden voor twee aftredende leden van de gemeenteraad. Het aftredende raadslid P. van Vlaanderen wordt door de kiesmannen herkozen met 24 stemmen. In de plaats van raadslid J. Schoonenboom, die ‘wegens langdurige ziekte en ouderdom buiten staat is het lidmaatschap te blijven waarnemen’, wordt met 18 stemmen gekozen Gillis Kesteloo, de korenmolenaar van Arnemuiden.

Als gevolg van het overlijden van wethouder (tevens ambtenaar van de burgerlijke stand) Jacob Meerman dient er nog een nieuwe plaatsvervangend ambtenaar van de burgerlijke stand te worden benoemd. Hiervoor worden op wethouder Joos van der Weele 5 stemmen en op wethouder Antheunis Boogert 1 stem uitgebracht, zodat Van der Weele gekozen wordt. Begin 1860 wordt tot 2e plaatsvervangend ambtenaar van de burgerlijke stand gekozen raadslid Pieter van Vlaanderen.

* * *

De nieuwe genees-, heel- en verloskundige Abraham Hendrix verzoekt te worden begunstigd met de betrekking van gemeentegeneesheer voor de armenpraktijk voor 1859. De burgemeester merkt op dat wijlen dokter Noom gedurende een jaar de armenpraktijk heeft waargenomen, maar uit eigen beweging bedankte. Niet dan met grote moeite en bezwaren kon dokter Oversluijs bereid gevonden worden deze praktijk opnieuw op zich te nemen. Tenzij Oversluijs hiervoor bedankt, kan de gemeenteraad vooralsnog niet aan het verzoek van dokter Hendrix tegemoet komen. Helaas, in de raadsvergadering van 20 april deelt burgemeester Baars tot zijn leedwezen (Oversluijs is een zwager van hem) mee, dat bij hem van tijd tot tijd mondelinge klachten worden ingebracht over dokter Jan Oversluijs, geneesheer van de armen. Hij is in die functie benoemd in juli 1855. Niettegenstaande herhaalde vermaningen, ‘zo door de Leraar, het diaconaal armbestuur als door hem, geeft deze zich bij voortduring over aan verregaand misbruik van sterke drank, waarom de diaconie niet langer verantwoording durft nemen om de arme zieken aan zijn zorg toe te vertrouwen’.

Als gevolg hiervan heeft zich, met gunstige inlichtingen van dr. J.C. de Man te Middelburg, zowel bij de burgemeester als bij ds. J. van der Meiden, aangemeld de heer J.W. Loysen Dillié, genees-, heel- en verloskundige te Breskens. Deze heeft zich bereid verklaard op de voorwaarden, die ook voor de vorige geneesheren golden, de betrekking van geneesheer van de armen op zich te nemen.
De burgemeester stelt daarom voor ‘hoe ongaarne ook, als voor hem een bedroevende zaak doch in het dringend belang der armen’, om tot de benoeming van een andere geneesheer tot vervanging van dokter Oversluijs over te gaan. De gemeenteraad, overtuigd van de dringende noodzakelijkheid hiervan, verenigt zich met leedwezen met het voorstel om dokter Oversluijs te ontslaan uit zijn betrekking van geneesheer van de armen ingaande het ogenblik dat zijn opvolger zich in de gemeente vestigt.

Dokter J.W. Loysen Dillié wordt daarop met algemene stemmen benoemd als de nieuwe geneesheer van Arnemuiden. Kort daarop, op 28 januari 1860, overlijdt op 52-jarige leeftijd de heel- en vroedmeester Jan Oversluijs, echtgenoot van Maria Jacoba Baars. Burgemeester Baars, zwager van de overledene, doet aangifte van zijn overlijden. Oversluijs was tot aan zijn overlijden voorzitter van de kerkvoogdij. De nieuwe dokter Loysen Dillié wordt tot notabel benoemd.

* * *

Grote zorgen baart het bericht over een verzoek van andere gemeenten aan Koning Willem III om ten behoeve van de spoorweg over het Sloe een vaste dam door dit vaarwater te leggen. Tot nu toe was het steeds de bedoeling voor de spoorweg een brug over het Sloe aan te leggen. Zou dit verzoek worden ingewilligd, dan zal deze gemeente wegens het opslikken van het vaarwater in weinige jaren te gronde gaan, ‘alzo het Arnemuidse kanaal, waaraan tot diephouding zoveel is besteed, spoedig zal zijn verland’. De gemeenteraad verzoekt burgemeester Baars een krachtige protestbrief op te stellen en de Koning te verzoeken de afdamming van het Sloe niet toe te staan ‘tenzij aan Arnemuiden een ander vaarwater wordt toegestaan waardoor ten alle tijde de kustvisserij van deze gemeente kan worden uitgeoefend’. De burgemeester leest daarop een door hem opgesteld stuk voor. De leden van de gemeenteraad, ’doordrongen van de noodzakelijkheid om tot voorkoming van dat onheil al het mogelijke aan te wenden, verenigen zich gaarne om met dit adres ons tot de Koning te wenden’.

Het vissersechtpaar Cornelis van Belzen, geboren in 1849 als zoon van Lieven van Belzen (zie over hem onder 1863) en Maatje Meulmeester.
Het vissersechtpaar Cornelis van Belzen, geboren in 1849 als zoon van Lieven van Belzen (zie over hem onder 1863) en Maatje Meulmeester.

* * *

Als gevolg van de bouw van de nieuwe kerk en toren in 1858 worden dit jaar nog enkele afrondende voorzieningen getroffen. Zo wordt het uit het afgebroken kerkgebouw afkomstige klokkenspel in de nieuwe toren aangebracht. De 21 klokken van het carillon krijgen daar een plaats. De grootste klok, in 1518 gegoten bij de kokkengieter Wagheven te Mechelen, heeft het opschrift:

Jhesus is mijnen name.
Mijn gheluit sij Gode bequame.
Also verre men mij horen sal.
Wilt God bewaren overal.
Peter Wagheven goot mij in ’t jaar 1518.

De meester smid Hubrecht van de Putte brengt het uur-, speel- en slagwerk weer in de oude staat. Voor het herstel van de klokken dient hij een rekening in van ƒ 150,48. Deze wordt door de opzichter van de waterstaat, belast met het toezicht op de bouw van de nieuwe kerk, volkomen in orde bevonden.

Uit de door burgemeester Baars, in zijn functie van Ontvanger van de kerkelijke fondsen, opgestelde rekening en verantwoording van de nieuwbouw blijkt dat ‘de kerkelijke administratie in ongelegenheid verkeert’. Volgens het proces-verbaal van de Ingenieur van de Waterstaat Lebret bedraagt het meerwerk ƒ 1.657,60. Het college van kerkvoogden en notabelen heeft tevergeefs getracht dit tekort te verkrijgen door uitschrijving van een geldlening in aandelen van ƒ 50. Door ‘de weinige gezindheid van het grootste gedeelte van de ingezetenen om het college daarin behulpzaam te zijn’ heeft men van dit plan moeten afzien. Een aangevraagde subsidie bij het Provinciaal College van Toezicht heeft slechts ƒ 300 opgeleverd. Dit is voor de gemeenteraad aanleiding ‘zich zeer snel te verenigen’ met het voorstel om een renteloos voorschot van ƒ 1.350 aan de kerkvoogdij te verstrekken, af te lossen in vier jaar, te dekken uit de goede sloten van de gemeenterekeningen over 1857 en 1858. In dit verband kan opgemerkt worden dat de jaarrekening over 1858 sluit met een ‘goed slot’ van ƒ 1.173,27 (ontvangsten ƒ 7.089,49 en uitgaven ƒ 5.916,22).
Enkele overwegingen voor dit raadsbesluit zijn interessant om te vermelden:

dat de gemeente door het gebruik van het uurwerk, de maan, de klok en het speelwerk in de toren, groot belang heeft bij het nieuwe gebouw, mitsgaders door de daarstelling van een nieuwe regenbak de ingezetenen bij grote droogte niet weinig gebaat zijn;
dat de gemeente voor het grootste gedeelte uit hervormden bestaat en derhalve andere gezindheden daardoor niet worden verkort;
dat het college van kerkvoogden vruchteloos in de gemeente een negotiatie (geldlening) heeft beproefd;
dat de provinciale subsidie - hoe welkom ook - slechts kan dienen voor datgene wat zij heeft betaald aan de opzichter van het gebouw en voor de tekening op afbeelding van het oude gebouw ten behoeve van de Minister van Eredienst, tezamen bedragend de som van f 292, waarvan het college gaarne had gewenst verschoond te blijven.

Op 1 maart wordt besloten tot de bouw van een nieuw brandspuithuisje op de Markt. Onder de plaatselijke aannemers Jacob Crucq, Abraham Buijs en Abraham van Eenennaam wordt een inschrijving gehouden. De laagste inschrijver is Crucq voor een bedrag van ƒ 249,50. Het gebouwtje wordt door de opzichter van de Waterstaat, de heer Bourdrez, opgenomen en in orde bevonden. 

De Markt met het in 1859 gebouwde brandspuithuisje in later tijd. De toren is hier al voorzien van de nieuwe trans, terwijl ook de nieuwgebouwde pastorie te zien is.
De Markt met het in 1859 gebouwde brandspuithuisje in later tijd. De toren is hier al voorzien van de nieuwe trans, terwijl ook de nieuwgebouwde pastorie te zien is.

* * *

De bouwkundige toestand van het eeuwen oude Stadhuis begint ook grote zorgen te baren. Bij een opname van de toestand van de gemeentelijke eigendommen blijkt dat het Stadhuis binnen korte jaren een kapitale herstelling zal behoeven, zo aan het dak, de bovenzolders, de bovenkamers en de achtergevel. De kosten van dit ingrijpende herstelwerk kunnen thans niet uit de gemeentelijke fondsen worden betaald. De gemeenteraad besluit om een apart fonds voor het herstel van het Stadhuis te vormen. Ingaande 1860 zal hiervoor jaarlijks een bedrag worden afgezonderd en op het grootboek worden geplaatst. In de begroting voor 1860 wordt hiervoor ƒ 600 gereserveerd.

* * *

Wat ook grote zorgen baart is de toestand van de keersluis (het sas) in het Arnemuidse vaarwater. Een inspectie van de keersluis toont aan dat er aanzienlijke herstellingen nodig zijn, waarbij bedragen genoemd worden van minimaal f 3.200 en mogelijk wel ƒ 5.400. De gemeenteraad besluit op 31 januari tot het doen uitvoeren van het herstelwerk en in de kosten voor 1/3 gedeelte bij te dragen. Het herstelwerk wordt aangenomen voor een bedrag van ƒ 3.230. Dit bedrag wordt renteloos voorgeschoten door de nieuwe Sociëteit van de Zaagmolens te Nieuwland. De Sociëteit verlangt hiervoor wel een deugdelijke schuldbekentenis.

* * *

Van belang is ook het raadsbesluit begin dit jaar tot benoeming van een hulponderwijzer aan de school, nu het aantal kinderen dat de school bezoekt meer dan 100 is. Benoemd wordt de heer J.P. Ilmez, kwekeling te Middelburg. Het is voor het eerst in de geschiedenis van Arnemuiden dat de school bediend wordt door twee volwaardige onderwijzers.

Veldwachter M. Glerum wordt, evenals vorig jaar, een gratificatie toegekend van f 35 als tegemoetkoming ‘wegens het verbod om met almanakken in de gemeente rond te gaan op nieuwjaarsdag’.
De grafdelver A. Dingemanse dient zijn ontslag in. In deze functie wordt benoemd J. Janse.

Meer artikelen...

  1. 1860
  2. 1861
  3. 1862
  4. 1863