1859

De gemeenteraad bestaat dit jaar uit de leden C.J. Baars (tevens burgemeester/secretaris), Antheunis Boogert (wethouder), Joos van der Weele (wethouder), Lein Maas, Jacob Schoonenboom, Willem de Troye en Pieter van Vlaanderen. De Troye is gekozen in de door het overlijden van wethouder Jacob Meerman eind vorig jaar ontstane vacature.

In september wordt de periodieke verkiezing gehouden voor twee aftredende leden van de gemeenteraad. Het aftredende raadslid P. van Vlaanderen wordt door de kiesmannen herkozen met 24 stemmen. In de plaats van raadslid J. Schoonenboom, die ‘wegens langdurige ziekte en ouderdom buiten staat is het lidmaatschap te blijven waarnemen’, wordt met 18 stemmen gekozen Gillis Kesteloo, de korenmolenaar van Arnemuiden.

Als gevolg van het overlijden van wethouder (tevens ambtenaar van de burgerlijke stand) Jacob Meerman dient er nog een nieuwe plaatsvervangend ambtenaar van de burgerlijke stand te worden benoemd. Hiervoor worden op wethouder Joos van der Weele 5 stemmen en op wethouder Antheunis Boogert 1 stem uitgebracht, zodat Van der Weele gekozen wordt. Begin 1860 wordt tot 2e plaatsvervangend ambtenaar van de burgerlijke stand gekozen raadslid Pieter van Vlaanderen.

* * *

De nieuwe genees-, heel- en verloskundige Abraham Hendrix verzoekt te worden begunstigd met de betrekking van gemeentegeneesheer voor de armenpraktijk voor 1859. De burgemeester merkt op dat wijlen dokter Noom gedurende een jaar de armenpraktijk heeft waargenomen, maar uit eigen beweging bedankte. Niet dan met grote moeite en bezwaren kon dokter Oversluijs bereid gevonden worden deze praktijk opnieuw op zich te nemen. Tenzij Oversluijs hiervoor bedankt, kan de gemeenteraad vooralsnog niet aan het verzoek van dokter Hendrix tegemoet komen. Helaas, in de raadsvergadering van 20 april deelt burgemeester Baars tot zijn leedwezen (Oversluijs is een zwager van hem) mee, dat bij hem van tijd tot tijd mondelinge klachten worden ingebracht over dokter Jan Oversluijs, geneesheer van de armen. Hij is in die functie benoemd in juli 1855. Niettegenstaande herhaalde vermaningen, ‘zo door de Leraar, het diaconaal armbestuur als door hem, geeft deze zich bij voortduring over aan verregaand misbruik van sterke drank, waarom de diaconie niet langer verantwoording durft nemen om de arme zieken aan zijn zorg toe te vertrouwen’.

Als gevolg hiervan heeft zich, met gunstige inlichtingen van dr. J.C. de Man te Middelburg, zowel bij de burgemeester als bij ds. J. van der Meiden, aangemeld de heer J.W. Loysen Dillié, genees-, heel- en verloskundige te Breskens. Deze heeft zich bereid verklaard op de voorwaarden, die ook voor de vorige geneesheren golden, de betrekking van geneesheer van de armen op zich te nemen.
De burgemeester stelt daarom voor ‘hoe ongaarne ook, als voor hem een bedroevende zaak doch in het dringend belang der armen’, om tot de benoeming van een andere geneesheer tot vervanging van dokter Oversluijs over te gaan. De gemeenteraad, overtuigd van de dringende noodzakelijkheid hiervan, verenigt zich met leedwezen met het voorstel om dokter Oversluijs te ontslaan uit zijn betrekking van geneesheer van de armen ingaande het ogenblik dat zijn opvolger zich in de gemeente vestigt.

Dokter J.W. Loysen Dillié wordt daarop met algemene stemmen benoemd als de nieuwe geneesheer van Arnemuiden. Kort daarop, op 28 januari 1860, overlijdt op 52-jarige leeftijd de heel- en vroedmeester Jan Oversluijs, echtgenoot van Maria Jacoba Baars. Burgemeester Baars, zwager van de overledene, doet aangifte van zijn overlijden. Oversluijs was tot aan zijn overlijden voorzitter van de kerkvoogdij. De nieuwe dokter Loysen Dillié wordt tot notabel benoemd.

* * *

Grote zorgen baart het bericht over een verzoek van andere gemeenten aan Koning Willem III om ten behoeve van de spoorweg over het Sloe een vaste dam door dit vaarwater te leggen. Tot nu toe was het steeds de bedoeling voor de spoorweg een brug over het Sloe aan te leggen. Zou dit verzoek worden ingewilligd, dan zal deze gemeente wegens het opslikken van het vaarwater in weinige jaren te gronde gaan, ‘alzo het Arnemuidse kanaal, waaraan tot diephouding zoveel is besteed, spoedig zal zijn verland’. De gemeenteraad verzoekt burgemeester Baars een krachtige protestbrief op te stellen en de Koning te verzoeken de afdamming van het Sloe niet toe te staan ‘tenzij aan Arnemuiden een ander vaarwater wordt toegestaan waardoor ten alle tijde de kustvisserij van deze gemeente kan worden uitgeoefend’. De burgemeester leest daarop een door hem opgesteld stuk voor. De leden van de gemeenteraad, ’doordrongen van de noodzakelijkheid om tot voorkoming van dat onheil al het mogelijke aan te wenden, verenigen zich gaarne om met dit adres ons tot de Koning te wenden’.

Het vissersechtpaar Cornelis van Belzen, geboren in 1849 als zoon van Lieven van Belzen (zie over hem onder 1863) en Maatje Meulmeester.
Het vissersechtpaar Cornelis van Belzen, geboren in 1849 als zoon van Lieven van Belzen (zie over hem onder 1863) en Maatje Meulmeester.

* * *

Als gevolg van de bouw van de nieuwe kerk en toren in 1858 worden dit jaar nog enkele afrondende voorzieningen getroffen. Zo wordt het uit het afgebroken kerkgebouw afkomstige klokkenspel in de nieuwe toren aangebracht. De 21 klokken van het carillon krijgen daar een plaats. De grootste klok, in 1518 gegoten bij de kokkengieter Wagheven te Mechelen, heeft het opschrift:

Jhesus is mijnen name.
Mijn gheluit sij Gode bequame.
Also verre men mij horen sal.
Wilt God bewaren overal.
Peter Wagheven goot mij in ’t jaar 1518.

De meester smid Hubrecht van de Putte brengt het uur-, speel- en slagwerk weer in de oude staat. Voor het herstel van de klokken dient hij een rekening in van ƒ 150,48. Deze wordt door de opzichter van de waterstaat, belast met het toezicht op de bouw van de nieuwe kerk, volkomen in orde bevonden.

Uit de door burgemeester Baars, in zijn functie van Ontvanger van de kerkelijke fondsen, opgestelde rekening en verantwoording van de nieuwbouw blijkt dat ‘de kerkelijke administratie in ongelegenheid verkeert’. Volgens het proces-verbaal van de Ingenieur van de Waterstaat Lebret bedraagt het meerwerk ƒ 1.657,60. Het college van kerkvoogden en notabelen heeft tevergeefs getracht dit tekort te verkrijgen door uitschrijving van een geldlening in aandelen van ƒ 50. Door ‘de weinige gezindheid van het grootste gedeelte van de ingezetenen om het college daarin behulpzaam te zijn’ heeft men van dit plan moeten afzien. Een aangevraagde subsidie bij het Provinciaal College van Toezicht heeft slechts ƒ 300 opgeleverd. Dit is voor de gemeenteraad aanleiding ‘zich zeer snel te verenigen’ met het voorstel om een renteloos voorschot van ƒ 1.350 aan de kerkvoogdij te verstrekken, af te lossen in vier jaar, te dekken uit de goede sloten van de gemeenterekeningen over 1857 en 1858. In dit verband kan opgemerkt worden dat de jaarrekening over 1858 sluit met een ‘goed slot’ van ƒ 1.173,27 (ontvangsten ƒ 7.089,49 en uitgaven ƒ 5.916,22).
Enkele overwegingen voor dit raadsbesluit zijn interessant om te vermelden:

dat de gemeente door het gebruik van het uurwerk, de maan, de klok en het speelwerk in de toren, groot belang heeft bij het nieuwe gebouw, mitsgaders door de daarstelling van een nieuwe regenbak de ingezetenen bij grote droogte niet weinig gebaat zijn;
dat de gemeente voor het grootste gedeelte uit hervormden bestaat en derhalve andere gezindheden daardoor niet worden verkort;
dat het college van kerkvoogden vruchteloos in de gemeente een negotiatie (geldlening) heeft beproefd;
dat de provinciale subsidie - hoe welkom ook - slechts kan dienen voor datgene wat zij heeft betaald aan de opzichter van het gebouw en voor de tekening op afbeelding van het oude gebouw ten behoeve van de Minister van Eredienst, tezamen bedragend de som van f 292, waarvan het college gaarne had gewenst verschoond te blijven.

Op 1 maart wordt besloten tot de bouw van een nieuw brandspuithuisje op de Markt. Onder de plaatselijke aannemers Jacob Crucq, Abraham Buijs en Abraham van Eenennaam wordt een inschrijving gehouden. De laagste inschrijver is Crucq voor een bedrag van ƒ 249,50. Het gebouwtje wordt door de opzichter van de Waterstaat, de heer Bourdrez, opgenomen en in orde bevonden. 

De Markt met het in 1859 gebouwde brandspuithuisje in later tijd. De toren is hier al voorzien van de nieuwe trans, terwijl ook de nieuwgebouwde pastorie te zien is.
De Markt met het in 1859 gebouwde brandspuithuisje in later tijd. De toren is hier al voorzien van de nieuwe trans, terwijl ook de nieuwgebouwde pastorie te zien is.

* * *

De bouwkundige toestand van het eeuwen oude Stadhuis begint ook grote zorgen te baren. Bij een opname van de toestand van de gemeentelijke eigendommen blijkt dat het Stadhuis binnen korte jaren een kapitale herstelling zal behoeven, zo aan het dak, de bovenzolders, de bovenkamers en de achtergevel. De kosten van dit ingrijpende herstelwerk kunnen thans niet uit de gemeentelijke fondsen worden betaald. De gemeenteraad besluit om een apart fonds voor het herstel van het Stadhuis te vormen. Ingaande 1860 zal hiervoor jaarlijks een bedrag worden afgezonderd en op het grootboek worden geplaatst. In de begroting voor 1860 wordt hiervoor ƒ 600 gereserveerd.

* * *

Wat ook grote zorgen baart is de toestand van de keersluis (het sas) in het Arnemuidse vaarwater. Een inspectie van de keersluis toont aan dat er aanzienlijke herstellingen nodig zijn, waarbij bedragen genoemd worden van minimaal f 3.200 en mogelijk wel ƒ 5.400. De gemeenteraad besluit op 31 januari tot het doen uitvoeren van het herstelwerk en in de kosten voor 1/3 gedeelte bij te dragen. Het herstelwerk wordt aangenomen voor een bedrag van ƒ 3.230. Dit bedrag wordt renteloos voorgeschoten door de nieuwe Sociëteit van de Zaagmolens te Nieuwland. De Sociëteit verlangt hiervoor wel een deugdelijke schuldbekentenis.

* * *

Van belang is ook het raadsbesluit begin dit jaar tot benoeming van een hulponderwijzer aan de school, nu het aantal kinderen dat de school bezoekt meer dan 100 is. Benoemd wordt de heer J.P. Ilmez, kwekeling te Middelburg. Het is voor het eerst in de geschiedenis van Arnemuiden dat de school bediend wordt door twee volwaardige onderwijzers.

Veldwachter M. Glerum wordt, evenals vorig jaar, een gratificatie toegekend van f 35 als tegemoetkoming ‘wegens het verbod om met almanakken in de gemeente rond te gaan op nieuwjaarsdag’.
De grafdelver A. Dingemanse dient zijn ontslag in. In deze functie wordt benoemd J. Janse.