1855

Dit jaar heerst er in Arnemuiden een hevige pokkenepidemie.
Dr. J.C. de Man heeft hierover geschreven in het Nederlandsch Weekblad voor Geneeskunde. Opvallend is het aantal epidemieën dat Arnemuiden in korte tijd teistert: in 1843 in hevige mate de typhus, in 1855 de pokken, in 1858/1859 de cholera scarlatina en in 1864/1865 de difterie.

In september dringt de Provinciale Geneeskundige Commissie aan op het nemen van voorzorgmaatregelen tot afwering of vermindering van de cholera. Er dient een geschikt lokaal, liefst in een afgezonderd gedeelte van de gemeente, ingericht te worden. Daarin kunnen bij het uitbreken van besmettelijke ziekten dan de armen worden verpleegd. Het is niet te berekenen wat het uitbreken van de cholera in Arnemuiden voor ernstige gevolgen kan hebben. Burgemeester Baars herinnert er aan dat al zo lang behoefte wordt gevoeld aan een afgezonderd gebouw, waar de armen en zieken verpleegd kunnen worden. Maar waar is zo’n gebouw te vinden?

Wethouder Boogert weet een oplossing. Hij wijst op de calicotweverij, gevestigd ‘in het gebouw van de burgemeester, staande buiten de kom in het Christiaanweitje’ (tussen de Zuidwal en het Schorretje). Ook raadslid Schoonenboom verenigt zich met deze gedachte. Raadslid Meerman is echter bevreesd die maatregel te nemen nu de ziekte zich in het geheel nog niet voordoet. De meerderheid van de gemeenteraad is het niet met Meerman eens. Het gebouw kan in het gewone doen zeer goed gebruikt worden voor armen en behoeftigen. Met algemene stemmen wordt daarop tot het verwerven van een arm- en ziekenhuis besloten. Daarop wordt de burgemeester gevraagd of hij genegen is de nog in werking zijnde calicotweverij in het Christiaanweitje voor dat doel aan de gemeente in eigendom over te dragen.

De burgemeester heeft zich in verband met z’n persoonlijk belang buiten deze discussie gehouden. Hij zou ook zelf niet met het voorstel gekomen zijn ‘de fabrijk daartoe af te staan, dit om alle schijn van eigenbelang te vermijden’. Nu de gemeenteraad hier echter naar vraagt is hij bereid - in het belang van de ingezetenen - het gebouw aan de gemeente over te doen. Hij heeft dit gebouw in 1836 nieuw laten bouwen. Korte tijd is daarin stijfsel gefabriceerd. Het gebouw heeft hem ƒ 4.200 gekost, waarvan aan de timmerlieden ruim ƒ 3.600 is betaald. Het gebouw is nu sinds enige jaren voor calicotweverij ingericht. Hij ontvangt daarvoor jaarlijks een huursom van ƒ 100. Hij is bereid het gebouw aan de stad te verkopen voor ƒ 1.500. Dit bedrag dient dan in 15 jaar te worden afgelost. De gemeenteraad gaat hier graag mee akkoord. De condities worden zeer billijk geacht. In 1870 zal dit gebouw weer worden verkocht voor ƒ 1.200 en voor woningen verbouwd (zie hiervoor het vermelde onder 1870).

Tevens wordt besloten voor de inrichting van de ziekenzaal ‘10 kribben, 10 kafzakken, 10 vilten dekens, 10 moltondekens mitsgaders katoen voor lakens’ aan te schaffen teneinde bij het onverhoopt uitbreken van de gevreesde ziekte onmiddellijk van het gebouw gebruik te kunnen maken. En ‘voor het geval deze of gene arme poklijder mocht verlangen daarin te worden opgenomen’ zal die zaal op gemeentekosten ter beschikking gesteld worden van het diaconaal armbestuur.
Naast de ziekenzaal staat een woning die nu verhuurd is aan Marinus de Nooijer. De Nooijer deelt kort daarop mee niet in de woning naast de ziekenzaal te willen blijven wonen en hieruit ‘zijn vertrek te nemen’. De woning wordt vanaf nu voor drie jaar verhuurd aan Cornelis Buijs, die zich daarvoor heeft aangemeld.

Arnemuiden in 1855 naar een acquarel van A. Waldorp. Duidelijk is de vervallen toestand waar te nemen.
Arnemuiden in 1855 naar een aquarel van A. Waldorp. Duidelijk is de vervallen toestand waar te nemen.

* * *

De gemeenteraad bestaat thans uit burgemeester/secretaris C.J. Baars, de wethouders Antheunis Boogert en Francois van Eenennaam en de leden Jacob Meerman, Jacob Schoonenboom, Jan Louis de Troye en Joos van der Weele. Boogert wordt dit jaar met algemene stemmen herkozen als wethouder.

In de gemeente zijn in deze jaren twee geneesheren werkzaam: Jan Oversluijs en Jan Noom. Oversluijs, een zwager van burgemeester Baars, doet verslag van de armenpraktijk over de periode 1854 tot en met maart 1855. Gedurende die periode heeft hij 85 zieken behandeld, waaraan hij 467 recepten heeft verstrekt. Hij is bereid de armenpraktijk voor nog een jaar voort te zetten, mits zijn bezoldiging van ƒ 140 per jaar wordt verhoogd ‘omdat hij nog geen 30 cent per recept ontvangt’.
Omdat de andere huisarts Noom niet genegen is de armenpraktijk voor ƒ 140 voort te zetten, wordt deze weer opgedragen aan de heer Oversluijs. Met hem wordt afgesproken dat, als hij volgend jaar meer dan 85 zieken heeft te behandelen, hem dan een evenredige gratificatie gegeven zal worden, die echter niet hoger zal zijn dan ƒ 15.

Weversbaas J.H. van Weerd is voornemens een ziekenfonds op te richten. Hij legt daarvoor een reglement aan de gemeenteraad over met het verzoek een commissie van toezicht op het fonds uit de raad te benoemen. Geen van de raadsleden is echter bereid in deze commissie zitting te nemen. Wel stemt de gemeenteraad in met de totstandkoming van het fonds.

Uit het verslag van het diaconaal armbestuur blijkt dat de armoede over het algemeen groot is. De collecten zijn gering. De enigszins gegoede ingezetenen moeten onevenredig bijdragen tot leniging van de grote noden van de armen en behoeftigen.
De gemeenteraad komt tot de slotsom dat in de behoeften van het armbestuur ook niet voorzien kan worden door het (te geringe) batig slot van de jaarrekening van vorig jaar. Op de begroting voor 1856 zal een buitengewone subsidie voor het armbestuur geraamd worden van ƒ 460.

De scheepsmakers Adriaan en Jacob Meerman verzoeken in het belang van hun scheepswerf en alle andere neringdoende lieden, vrijstelling voor het betalen van havengeld te verlenen aan de schippers die voor het herstel van hun vaartuigen zich naar Arnemuiden begeven, ‘daar zij anders zeer beducht zijn dat de vordering van dit havengeld tot ondergang van hun werf zal strekken’. In het belang van zowel de werf als de vissers besluit de gemeenteraad deze vrijstelling te verlenen, mits de schepen ‘ledig komen en ledig vertrekken’.

De Sociëteit van de zaagmolens te Nieuwland verzoekt daarop ook de schepen, die ten behoeve van de zaagmolens bij Nieuwland het kanaal noodgedwongen moeten passeren, van belastingheffing vrij te stellen. Deze belasting wordt geheven voor het onderhoud van het kanaal en de keersluis. De gemeenteraad kan zich hier echter niet mee verenigen, dit vanwege de grote herstellingen die aan het kanaal in het belang van de scheepvaart nodig zijn.

Uit een inspectie blijken gebreken aan de brandspuit. De voorgeschreven flambouwen tot verlichting bij het blussen ’s nachts ontbreken. Ook laat de brandspuit te wensen over omdat de zuigpomp het niet meer goed doet. De gemeenteraad besluit tot aanschaf van twee flambouwen en het herstel van de pomp aan de Gebroeders Peek te Middelburg op te dragen, niettegenstaande het opgegeven bedrag van ƒ 50 zeer hoog voorkomt.

* * *

Voor het uitbaggeren van het slik uit het Arnemuidse kanaal naar het Sloe wordt het geraamde bedrag van ƒ 75 verhoogd tot ƒ 175. Er wordt een partij olmenbomen verkocht voor ƒ 150. Het ophalen van straatmest wordt verpacht voor ƒ 83 aan de landman Willem de Troye, terwijl het veer op Nieuwland opnieuw wordt verpacht aan G. Menheere voor ƒ 120. De gemeenteraad stemt ermee in dat schoolmeester P. Kwekkeboom aangesteld wordt tot ontvanger van het diaconaal armbestuur. Besloten wordt om op zaterdag 8 december met de collectebus aan de huizen rond te gaan ten behoeve van de bewoners van de zwaar geteisterde Molukse eilanden. Bij publicatie zullen de ingezetenen tot het geven van ruime bijdragen worden aangespoord.
De sluismeester Marinus Hoogerheide wordt samen met veldwachter Glerum belast met de surveillance op de inning van de belasting op het gemaal voor f 30 per jaar.
De twee gemeentewoninkjes aan de Sint Jan Leeuwenstraat (de latere Lionstraat) worden weer voor drie jaar verhuurd aan Klaas Flink en de weduwe P. Schroevers.
De telhoutteller, tevens assistent-klokluider en schoonhouder van de straten en goten, Klaas Flink, overlijdt in december op 67-jarige leeftijd. De weduwe Flink vertrekt spoedig uit het gemeentewoninkje aan de Jan Leeuwenstraat. Dit wordt nu verhuurd aan Pieternella Koets. In de plaats van Flink wordt tot straatschoonhouder benoemd Dirk Beekman en tot telhoutteller Marinus Hoogerheide. Tot assistent-klokluider wordt benoemd Hubrecht van de Putte, meester smid in de gemeente. Hij moet minstens elke week de gesteldheid van de klok onderzoeken als de klokluider buiten staat is het opwinden te doen en hem daarin behulpzaam zijn. Ook het toezicht op het klokkenspel wordt aan Van de Putte opgedragen voor ƒ 10 per jaar.

Enige ingezetenen klagen over de turftonner Pieter Kraamer. Ze zijn van mening dat er een tweede tonner moet worden aangesteld en dat elke keer als er weer een turfschip gelost moet worden de turftonner bij het lot aangewezen dient te worden. De gemeenteraad vindt de aanstelling van een tweede tonner een te harde maatregel. Wel krijgt Kraamer een duidelijke instructie: voortaan moet hij de turfton tweemaal schudden, de eerste maal als de ton half vol is; daarna moet hij de ontbrekende turven ter hoogte van een halve turf boven de ton opleggen en dan weer schudden. Uit deze beschrijving wordt enigszins duidelijk wat het werk van turftonner nu precies inhoudt.

De herbergier en veerman G. Menheere beklaagt zich over het verlies dat hij zowel in z’n betrekking van veerman als van kastelein door de afschaffing van de kermis lijdt. Als tegemoetkoming voor dit verlies verzoekt hij op 2e Pinksterdag vergunning om zijn herberg niet op de gewone uren te sluiten maar ‘hem iets toe te voegen boven gewone dagen’. De burgemeester herinnert er aan dat de kermis op 2e Pinksterdag tengevolge van het ‘baldadig goddeloos leven is afgeschaft’. Als de gemeenteraad dit verzoek toestaat - zo betoogt hij - is de afschaffing van de kermis geheel doelloos, want het staan van 2 à 3 koekkramen op de Markt heeft weinig te beduiden. Met vier tegen twee stemmen (van de burgemeester en Jacob Meerman) wordt besloten dat de herberg op 2e Pinksterdag tot 12 uur open mag.

Nog een merkwaardigheid is te lezen in het notulenboek.
Aan broodbakker B.M. Giffard is in 1853 vergunning verleend voor het malen van onbelast graan onder de voorwaarde dat, als hij daarvan misbruik maakt, z’n vergunning zal worden ingetrokken. Door de rijkscommies is nu al herhaalde malen geconstateerd dat Giffard in overtreding is. Hij vermengt gerstemeel met tarwemeel en bakt daarvan brood. Zijn vergunning tot het malen van onbelast graan wordt dan ook nu ingetrokken.

* * *

De visserij is ook dit jaar niet gunstig. Het aantal visschuiten loopt steeds verder terug. Was dit aantal in 1830 nog 21 en daarna jaren lang 17, thans is het gedaald tot 14. De schippers en eigenaars van deze 14 schuiten zijn:

nr. 1: in eigendom van schipper Job Schroevers.
nr. 2: in eigendom van schipper Jacob Meerman.
nr. 3: in eigendom van schipper Leendert Grootjans.
nr. 4: in eigendom van schipper Jacob van Belzen.
nr. 5: voor 3/4 in eigendom van schipper Marinus van Belzen en voor 1/4 van Klaas van Belzen.
nr. 6: voor 3/4 in eigendom van schipper Johannis van Belzen en voor 1/4 van de weduwe D.L. Grootjans.
nr. 7: voor 3/4 in eigendom van schipper Klaas van Belzen en voor 1/4 van de weduwe D.L. Grootjans.
nr. 8: voor 1/3 in eigendom van Adriaan en Jacob Meerman, voor 1/3 van Blaas Meerman en voor 1/3 van Adriaan Meulmeester.
nr. 9: voor 1/4 in eigendom van Adriaan de Ridder en voor 3/4 van Marinus Grootjans.
nr.10: in eigendom van schipper Jacob de Ridder.
nr.11: voor 3/4 in eigendom van schipper Marinus Grootjans en voor 1/4 van Boudewijn Grootjans.
nr.12: voor 1/2 in eigendom van schipper Cornelis Mulder en voor 1/2 van Marinus Grootjans.
nr.13: voor 3/4 in eigendom van schipper Jan de Ridder en 1/4 van Robbert Schroevers.
nr.14: in eigendom van schipper Johannis de Nooijer.

In het voorjaar wordt nogal wat zeer goede en grote schol gevangen. Op de kust is deze niet te vinden, maar ze wordt ver uit de Noordzee gehaald. Voor Domburg, Westkapelle en in de zogenaamde rope, waar vroeger zeer veel en met name rog te vangen was, is nu geen vis meer te vinden.
In het najaar worden nogal wat kleine scholletjes gevangen, maar deze zijn na vier weken weer verdwenen. Er worden weinig of geen roggen gevangen. De verdiensten liggen over het algemeen op dezelfde hoogte als in 1854.
Over de kleine visserij op garnalen en bot, bedreven door de hoogaarzen, is - volgens het Jaarverslag van de Zeeuwsche Visscherij over 1855 - niets bijzonders te melden.

* * *

Op 29 maart overlijdt op 45-jarige leeftijd de predikant ds. Henry Haesebroeck, geboren te Zutphen als zoon van mr. Gerard Haesebroeck en Jacoba Maria Grijp, echtgenoot van Adriana Dingemanse. Zijn overlijden wordt aangegeven bij de burgerlijke stand door de eigenaren van de scheepswerf Adriaan Meerman en Jacob Meerman. Ds. Haesebroeck stond sinds 1843 te Arnemuiden. Zijn ambtsperiode was zeer bewogen en omstreden.

In december deelt het diaconaal armbestuur de gemeenteraad mee, dat ‘vanwege de geringe collecten gedurende 1855 en de alhier geheerst hebbende kinderziekte en andere onvoorziene uitgaven’ zij niet in staat is om de nog te doene betalingen te verrichten. Verzocht wordt om een buitengewone subsidie van ƒ 100. De gemeenteraad spoort de diaconie aan tot de grootst mogelijke soberheid. Vooralsnog is de gemeente niet in staat iets te geven ‘wegens de geringe ontvangst van de opcenten op het gemaal, de calicotweverijen en de mindere hoofdelijke omslag’.

De kerkvoogdij verhuurt in december aan de wagenmaker Dingenis Kousemaker het pakhuis ‘De Oliphant’ aan de Langstraat tot werkplaats voor z’n wagenmakersbedrijf en bergplaats van hout.

De Langstraat met aan de rechtse kant de wagenmakerij van Dingenis Kousemaker, voorheen van Adriaan.
De Langstraat met aan de rechtse kant, waar een wagen staat, de wagenmakerij van Dingenis Kousemaker, voorheen van Adriaan van Sweeden.