1862

In 1862 wordt door de Middelburgse scheepsreder J.O. Luteijn een visdrogerij en later een rokerij tot stand gebracht. Burgemeester Baars deelt de gemeenteraad in februari mee dat Luteijn hem heeft gevraagd ‘om het huis + pakhuis, staande in het Christiaanweidje van de gemeente, te mogen huren teneinde aldaar op te richten een vischdroogerij. Uit aanmerking van de daaruit voortvloeiende voordelen voor een aantal ingezetenen van de geringe klasse daartoe zeer genegen, heeft hij dien heer over het oprichten dier drogerij voorlopig geschreven’. Dit heeft tot gevolg gehad dat Luteijn thans verzoekt om dit huis met pakhuis te mogen huren voor ƒ 75 per jaar, voorlopig voor twee jaar.

De visdrogerij en -rokerij in het Christiaanpoldertje. Voorheen diende dit gebouw als stijfselfabriek, calicotweverij en ziekenzaal.
De visdrogerij en -rokerij in het Christiaanpoldertje.
Voorheen diende dit gebouw als stijfselfabriek, calicotweverij en ziekenzaal.

De gemeenteraad gaat er graag mee akkoord de voormalige ziekenzaal aan Luteijn af te staan. De verhuur hiervan aan Cornelis Buijs wordt opgezegd. In het met Buijs afgesloten contract staat dat de gemeenteraad de bevoegdheid heeft de huur op te zeggen als de ziekenzaal voor iets anders nodig is. Besloten wordt de in het pakhuis aanwezige kribben over te brengen naar de bovenkamers van het Stadhuis. En ‘voor het geval, wat God genadiglijk verhoede, ene heersende ziekte in deze gemeente mocht ontstaan, die kamers van het Stadhuis beide tot een ziekenzaal te gebruiken, dewelke hoezeer in de hoogte, hiervoor even geschikt voorkomen als het gebouw in voorschreven weidje’.
De leden van de gemeenteraad, ‘zeer gezind om dit gebouw tot het oprichten ener vischdrogerij onderhands te verhuren, zo wordt hiertoe besloten’. Overigens levert de onderneming van Luteijn, zeker in de beginjaren, geen al te goede resultaten op. In het bedrijf werken van tijd tot tijd 8 tot 12 personen voor een daggeld van 70 cent. Deze drogerij dient met name voor de schardijn- of sprotvangst, die vooral in de wintermaanden soms zeer overvloedig voor komt.

* * *

De vorig jaar aangelegde grindweg naar Middelburg zorgt dit jaar nog voor wat problemen. Deze zijn wel interessant om te vermelden. De burgemeester heeft voor de graszetting aan de grindweg de ‘klinkerstenen herkomstig van het oude voetpad’ laten opruimen. Hiervan heeft hij een rekening ontvangen van ƒ 39,85. Ook blijkt dat het nodig is de zijkanten van de grindweg af te graven, zodat het daarop vallende water spoedig afgevoerd kan worden ‘om te voorkomen dat de nieuwe grindweg spoedig bedorven zal zijn’. Baas W. de Troye, oud gemeenteraadslid en landman onder Middelburg, heeft de burgemeester te kennen gegeven bereid te zijn de zijkanten af te graven op voorwaarde dat hij dan die grond mag behouden. De veldwachter gaat hiervoor de raadsleden af. Allen verklaren zich hiermee te kunnen verenigen.
Hierover uit de weduwe J.K. Crucq van de hofstede aan het eind van de grindweg en als pachtster van de keetdijk bezwaren. Waarom is de grond van de zijkanten van de grindweg aan De Troye gegeven en moet zij hierdoor opnieuw schade lijden? Zij verzoekt met klem ‘deze grond op kosten van de gemeente aan te brengen op de oude weg onder aan de keetdijk en deze ook te gebruiken om de putten en leegten aan de kant van het eiland te doen opvullen en te vereffenen, waardoor dat gedeelte grond grotelijks zou verbeterd worden’. Daardoor zou ze ook enige vergoeding ontvangen voor het door haar geleden verlies als gevolg van het leggen van de grindweg over de door haar gepachte keetdijk. Het gaat hier dus om het gedeelte van de voormalige binnenweg naar Middelburg tussen het einde van de Molenweg en het voormalige veerhuis. De burgemeester vindt het jammer dat de weduwe Crucq dit niet eerder heeft gemeld. Dan had zij zeker voorrang gekregen. Dagelijks passeert hij de hofstede van de weduwe Crucq. Hij begrijpt niet dat ze hem daarover niet eerder heeft aangesproken. De gemeenteraad draagt de burgemeester op te proberen baas De Troye van het afgraven van de grond af te doen zien en met de weduwe Crucq een overeenkomst aan te gaan.

* * *

De wijkmeester P. Kwekkeboom heeft - ingevolge het Koninklijk Besluit van Zijne Majesteit de Koning - een bevolkingsregister in alfabetische volgorde aangelegd. Aan deze werkzaamheden heeft hij zeer veel tijd moeten besteden om het in behoorlijke orde te krijgen. ‘De raadsleden, het bevolkingsregister in ogenschouw nemende en wel te vrede voor de nette inrichting en overtuigd dat daaraan veel zorg is besteed’, kennen hem hiervoor een beloning toe van ƒ 15.

Zijne Majesteit Koning Willem III bericht de Commissaris van de Koning dat hij voornemens is op 21, 22 en 23 mei de provincie te bezoeken. Op donderdag de 22e zal hij een algemene audiëntie geven. Ook zal hij enkele gemeenten op Walcheren bezoeken. Het is echter niet waarschijnlijk dat hij ook Arnemuiden zal bezoeken. Burgemeester Baars en de wethouders Van der Weele en Boogert worden gemachtigd op audiëntie te gaan ‘om de belangen dezer gemeente te bepleiten en hem te gaan complimenteren’.

Ook krijgt de burgemeester een uitnodiging van de Commissaris van de Koning om over de belangen van de keersluis te spreken. Deze vindt dat de keersluis als ‘een gemeentewerk’ onder beheer van de gemeente Arnemuiden moet komen. De stadsregering moet dan bereid zijn de helft van de herstelkosten te dragen. De andere helft komt dan ten laste van de polderbesturen van Nieuwland. Het onderhoud dient voor rekening genomen te worden van de gemeente Arnemuiden, de polderbesturen van Nieuw- en Sint Joosland en de Sociëteit van de zaagmolens, ieder voor een derde gedeelte. De burgemeester pleit er dringend voor hiermee akkoord te gaan. Anders moet het onbruikbaar worden van de keersluis en de totale verlanding van de haven worden gevreesd. De gemeenteraad ziet het grote belang van het behoud van de keersluis in en is bereid het sas als gemeentewerk onder zijn beheer te nemen. Wel moeten de polderbesturen van Nieuw- en Sint Joosland en de Societeit van de zaagmolens bereid zijn in de kosten bij te dragen. De burgemeester wordt opgedragen dit standpunt aan de Commissaris van de Koning over te brengen. Van hoeveel belang het behoud van het sas (en dus ook het openhouden van het kanaal naar het Sloe) voor de gemeenteraad is blijkt wel uit het notulenboek. Niet minder dan zes bladzijden worden er aan deze zaak gewijd!

* * *

Ook het Stadsbestuur van Middelburg nodigt het gemeentebestuur van Arnemuiden uit voor een bespreking over het begrinden van de Zaagmolense dijk. Dit is de dijk lopend van de overzijde van het huidige kanaal naar Nieuwland. Afgevaardigd worden de burgemeester, wethouder Van der Weele en twee raadsleden/landlieden, te weten Van Vlaanderen en Filius. De gemeenteraad vindt het redelijk dat de gemeente Arnemuiden de helft van de kosten van het begrinden voor haar rekening neemt. Deze bespreking verloopt zeer bevredigend. Beide gemeenten zullen elk de helft van de kosten van het begrinden betalen. Er zal een bestek en begroting worden opgesteld.

Met het oog op de toekomstige aanleg van de spoorlijn worden de laatste overblijfselen van de Veerse Poort en de Middelburgse Poort weggeruimd. De kosten hiervan bedragen ƒ 883,43. De Veerse poort werd in 1597 gebouwd. De sloop levert een ontvangst voor de gemeentekas op van ƒ 1.045,38.
Op het terrein van de houtzaagmolens te Nieuwland wordt de houtzaagmolen ‘De twee gebroeders’ (een wagenschotzager) afgebroken.

Voor het groot herstel van het oude Stadhuis wordt opnieuw ƒ 500 gereserveerd en aan het grootboek toegevoegd.

Voor het nieuwe kerkgebouw te Kleverskerke wordt een torenklok aangeschaft. Eerst was het de bedoeling de oude torenklok om te smelten tot een nieuwe. Later wordt de nieuwe klok ten behoeve van het overzetveer op het Sloe daarvoor aangekocht.

Het Hoofd van de stad moet noodzakelijk hersteld worden. De beschoeiing wordt ontgraven en vernieuwd.
Het veer op Nieuwland wordt opnieuw verpacht aan G. Menheere (tevens herbergier in het voormalige Schippershuis aan het Hoofd) voor ƒ 110.

* * *

In de achterliggende jaren is de garnalenvisserij steeds van weinig betekenis geweest in het geheel van de Zeeuwse visserij. Vroeger, ruim vóór 1900, gingen de Arnemuidse vissers met zogenaamde sloepen de zee op ‘op de platvis’. Aangenomen kan worden dat het grootste deel van de vloot tot nu toe hoofdzakelijk op de platvis viste en niet zo zeer op de garnalen. Uit de Jaarverslagen omtrent de toestand der Visscherijen op de Schelde en de Zeeuwsche Stromen over de jaren 1825 tot 1860 is althans niet op te maken, dat de Arnemuidse vissers zich tot nu toe op de garnalenvangst toelegden. Vermoedelijk is de overschakeling op de garnalenvisserij vanaf de zestiger jaren begonnen. Uit het boek ‘Vissers verhalen...’ is op te maken, dat men vooral op de garnalen is gaan vissen omdat men het materiaal niet meer had om op de platvis te gaan. De Arnemuidse vissers hadden alleen maar open hoogaarsjes en hengsten. Daar kon men niet mee over de banken. Ze konden geen zeewaardige botters betalen. ‘We waren gornetvissers uit armoe’, merkt Marien Siereveld op.

In 1862 breken er ineens andere tijden aan, die waarschijnlijk de grondslag hebben gelegd voor de bijna uitsluitende visserij op de garnalen door de vissers van Arnemuiden, Vlissingen en Breskens. Het Jaarverslag omtrent de toestand der Visscherijen op de Schelde en de Zeeuwsche Stromen over 1862 vermeldt hierover het volgende:

De garnaalvisserij heeft een buitengewone uitbreiding bekomen tengevolge van de uitvoer naar Engeland. Vele vissers houden zich met dat bedrijf bij Helvoet bezig. Zij zijn in hunne vaartuigen voorzien van stookmachines, waarop de garnalen onmiddellijk na de vangst gekookt worden en in manden gepakt. Deze worden door de vissers voor eigen rekening met op Londen en andere Engelse havens varende stoomboten derwaarts gezonden of aan viskopers te Rotterdam, die de verzendingen op voormelde wijs voor hun rekening doen, geleverd.

De oude visser Lieven van Belzen bij een nabootsing van de door hem vroeger bevaren sloep, waarvan hij in 1863 als enige gered is.
De oude visser Lieven van Belzen bij een nabootsing van de door hem vroeger bevaren sloep.
Van deze sloep is hij in 1863 als enige gered.