1795

1795 luidt een bewogen tijdperk in de vaderlandse geschiedenis in. Onder de leus ’Vrijheid, gelijkheid en broederschap’ grijpt dit jaar de grote ommekeer plaats.

In zijn 'Handboek der Geschiedenis van het Vaderland' noemt mr. Groen van Prinsterer 1795 - na 1581 - als het gewichtigste jaar in de geschiedenis van ons land. Met kernachtige woorden tekent hij op de volgende wijze de deerniswekkende toestand in de jaren vóór 1795:

Weinig levenskracht was er in de Nederlandse Republiek. Veel verenigde zich tot haar verderf. Een staatsregeling gebrekkig en ontaard. Het vuur der tweedracht smeulend. Een bewind, noch door het vertrouwen van het algemeen, noch door onderling vertrouwen, ondersteund. Tegen de minste windvlaag was het vermolmde staketsel niet bestand. Hoe dan, toen de storm losbrak, toen talloze legerscharen uit Frankrijk oprukten, toen de bondgenoten Nederland prijs gaven, toen door inboorlingen aan de Fransman de weg gewezen en de broederhand gereikt werd! Alle vonk der hope verdween. Geen mogendheid was er die iets tot behoud van Nederland deed. De Engelsen trokken af. De bevolking was grotendeels kwalijkgezind, ontmoedigd of onverschillig.

Uitbundig was de vreugd van heethoofden en drijvers, bij het binnenrukken der Fransen. Nu zou het gaan! Alzo werd door de zegevierende richting, onder het gejoel van een opgewonden gepeupel, aan de haveloze krijgslieden de broederhand gereikt; de dorre vrijheidsboom werd geplant, de godes der rede hield feestelijke optocht. De Franse driekleur bracht jacobijnse vrijheid; de aanvang, de belofte althans, van ongekende zegeningen was daar.
De Fransen ingehaald als redders en broeders. Vreugdekreten, feestvieringen; oprichting van vrijheidsbomen met driekleurige linten en kokardes, waar rondom door vreugdedronken patriotten gedanst werd. Statelijke optochten; aanspraken aan de burgerscharen, aan grijsaards, jongelingen en maagden, vrouwen en moeders...

 Op de 15e januari 1795 trekken de Franse troepen over de dichtgevroren Lek ons land binnen. De Franse overheersing gedurende bijna 20 jaren neemt hiermee een aanvang.
Op de 15e januari 1795 trekken de Franse troepen over de dichtgevroren Lek ons land binnen.
De Franse overheersing gedurende bijna 20 jaren neemt hiermee een aanvang.

* * *

Dit veelbewogen jaar 1795 begint met een zeer strenge vorst. Alle rivieren en inundaties in ons land zijn stijf bevroren. Daardoor ligt de weg vrij voor de Franse troepen om ons land binnen te trekken. Op de 4e januari, als de koude zich verheft, overmeesteren de Fransen het Land van Altena en de Bommelerwaard. De Proclamatie van het Oranjehuis aan alle ingezetenen van Holland om de wapens op te vatten vindt bijkans geen gehoor.
Op 16 januari capituleert de provincie Utrecht. De volgende dag biedt Holland de Fransen onderhandelingen aan, maar deze worden van de hand gewezen.

Nu het redden van Nederland niet meer mogelijk is, verlaat Stadhouder Prins Willem V met al de zijnen (ook met de op 6 december 1792 geboren zoon van de erfprins, dus de latere Korting Willem II), op 18 januari de vaderlandse grond. Vanaf Scheveningen vertrekt hij naar Engeland. De zachtaardige Stadhouder, tot de afreis gereed, spreekt daarbij de volgende historische woorden:

Deze vernedering heb ik, als mens, dubbel verdiend, doch niet in de waarneming mijner posten. Dwaalde ik soms, ik deed het ter goeder trouw. Opzettelijk benadeelde ik nooit zelfs mijn bitterste vijand. De ware bron onzer ongelukken ligt niet in de onverantwoordelijke handelwijs van zovele Nederlanders of in de kwade trouw der bondgenoten, maar in de nationale zonden en ongerechtigheden. God heeft een twist met Nederland en toont het in de mislukking van alle pogingen en ook nu door de felle vorst, die de wateren tot een gebaande weg maakt. Wie zal oprichten als God ter neer werpt!

In 1786 bezocht Stadhouder Prins Willem V gedurende enkele weken Zeeland. Daarbij werd ook Walcheren met een bezoek vereerd. Hier zien we de stadhouderlijke familie tijdens het bezoek aan Domburg.
In 1786 bezocht Stadhouder Prins Willem V gedurende enkele weken Zeeland.
Daarbij werd ook Walcheren met een bezoek vereerd.
Hier zien we de stadhouderlijke familie tijdens het bezoek aan Domburg.

Tegen de achtergrond van deze ingrijpende gebeurtenissen moet het wel en wee in Arnemuiden vanaf 1795 worden bezien.

* * *

In het begin van 1795 is er te Arnemuiden nog nauwelijks iets merkbaar van de grote staatkundige omwenteling. Het gewone, dagelijkse leven vindt in het nog geen 1000 inwoners tellende stadje z’n voortgang.
Salomon van Eenennaam en Jan Maartense zijn de twee burgemeesters van Arnemuiden. Eerstgenoemde is de overgrootvader van de latere burgemeester Salomon van Eenennaam (1892-1910). De andere burgemeester, Jan Maartense, is tevens baljuw, belast met de rechtspraak.
Gerrit ten Velde is secretaris, tevens thesaurier (penningmeester) van de stad.
De andere stadsbestuurders zijn Maarten Adriaanse, Simon de Vroe, Joost Adriaanse Joosse (eigenaar van de karoterij De Wildeman), Johan Hendrik Sonck (de hoefsmid) en Frans Haay (de timmermansbaas).
Jan Harthoorn is stadsbode, een belangrijke functie in die dagen. Hij houdt tevens een herberg bij zijn woning bovenaan de Markt, enkele huizen naast het Stadhuis. Hem wordt in november aangezegd dat hij gedurende het houden van herberg verplicht is tot het laten logeren van passagiers en deze behoorlijk zal moeten behandelen. En, ’ingeval over hem klachten worden ingebracht, zal hij worden bedankt voor alle zijn bedieningen waar hij van stadswege mede begunstigd is’.

* * *

Het dagelijkse leven gaat rustig voort....
Frederik Reichart uit Axel krijgt toestemming om zich in Arnemuiden te vestigen als schoenmakersbaas. De weduwe van de in 1793 overleden ds. Molentiel wordt toegestaan een winkel te houden in de stad om in haar levensonderhoud te voorzien. Cornelis de Pla uit Middelburg geeft het stadsuurwerk in de oude kruiskerk een behoorlijke onderhoudsbeurt.
De zogenaamde stadswoninkjes in het Sinte Jan Leeuwenstraatje (de latere Lionstraat) worden voor een jaar verhuurd aan Marinus Kervink en Cornelis Marinus de Nooijer.

De zoutnering in de zoutketen (staande langs de oude Arne tussen de molen en de plaats waar het latere veertje lag) wordt nog steeds bedreven, alhoewel de nering in de nadagen van haar bestaan verkeert. In de keten wordt het meestal uit Frankrijk aangevoerde grof zout geraffineerd of gezuiverd. Onder een volgend jaartal wordt een treffend ooggetuigenverslag opgenomen over hoe het in de zoutketen toeging. Jacob Jooszn Grootjans wordt aangesteld tot grofzoutmeter in de plaats van zijn overleden schoonvader Nicolaas Jansen. Later in het jaar dient ook Job Jooszn van Belsen, wonende aan de zoutketen buiten de stad, een verzoek in om begunstigd te worden met het ambt van grofzoutmeter, nu dit door het overlijden van Daniël van Belsen is komen te vervallen. Opmerkelijk is dat de Arnemuidse familienaam Van Belzen in deze tijd geschreven wordt als ‘Van Belsen’.

In het najaar wordt besloten de boekhouder van de zoutnering Van Golen aan te schrijven tot het laten doen van een behoorlijke ijk van de zoutmaten ‘als na costume (naar gewoonte), vermits de behoorlijke tijd van ijken reeds al lang voorbij is’.

* * *

Oude koopmanshuizen, herinnerend aan de grote bloeiperiode van de stad en alle voorzien van een naam, verkeren in bouwvallige toestand. Zo verzoekt de timmermansbaas Janis de Marée (hij is afkomstig uit het Zeeuws Vlaamse Hoek en zal later vele jaren wethouder zijn) om enige penanten te mogen metselen buiten tegen de muur van zijn huis ‘De Waereld’ aan de westzijde van de Noordstraat. Daarmee wil hij voorkomen ‘dat dezelve niet meerder buitenwaarts konde uitwijken’.

De strenge vorst, waardoor de Franse garnizoenen in januari de dichtgevroren rivieren in Holland kunnen overtrekken, is ook hier merkbaar. Het tussen Arnemuiden en het Nieuwland gelegen vaarwater ligt vol ijsschotsen. De veerman van ‘het veer van Arnemuijden op den Nieuwlandschen Polder’ krijgt vergunning om volgens ’oude costume’ (oud gewoonterecht) bij deze ijsgang dubbel veergeld te vragen.

* * *

Duidelijk wordt dit jaar de aangebroken Franse tijd merkbaar. In de provincie Zeeland worden enkele compagnieën Franse troepen in garnizoen gelegd. Ook in Arnemuiden wordt een aantal Fransen ingekwartierd bij de burgers. Deze militairen dienen voor de bemanning van de twee wachtposten, te weten aan ’t Lange Hoofd en op het Stadhuis. Bij het Stadhuis wordt een ’schilderhuis’ geplaatst, een houten wachthuisje tot beschutting voor de schildwachten.
In februari wordt besloten ‘in deze omstandigheden des tijds’ het schilderhuis van de Zuidwal achter het Stadhuis te verplaatsen naar de Langstraat vóór het Stadhuis. Enkele stadsbomen van de Noordwal worden gerooid ‘tot brandhout voor de wachten op het Stadhuis’.

De stad dient voor de inkwartiering en voor de nodige brandstof en kaarslicht te zorgen. Het Stadsbestuur voelt dit als een drukkende belasting voor het verarmde Arnemuiden. De Gecommitteerde Raden van Zeeland wordt dan ook meegedeeld, dat de stadsfinanciën het niet toelaten de nodige brandstof en licht voor de twee wachten te blijven verschaffen en ook dat de inkwartiering bij ‘de arme ingezetenen hier ter plaatse’ grote problemen oproept.
Daarop wordt bericht ontvangen dat een vertegenwoordiger van de provinciale autoriteiten, de heer Gradman, zal komen bezien of er hier gelegenheid is tot het onderbrengen van de Franse soldaten in pakhuizen tot verlichting van de burgers.
Na bezichtiging van het beoogde pakhuis geeft de heer Gradman te kennen dat dit ongeschikt is ‘tot berging van de Franse troepen’. Aan het einde van dit jaartal nemen we een lijst op van inwoners die in aanmerking komen voor de inkwartiering van Franse militairen.

* * *

De eigenlijke omwenteling op staatkundig terrein vindt in Arnemuiden plaats op de 20e maart. Toch gaat deze zeer rustig in z’n werk. De notulen van het Stadsbestuur van 20 maart geven hiervan een onopgesmukt verslag. We laten dit woordelijk volgen:

Gelijkheid, Vrijheid, Broederschap. Volksvergadering gehouden op den 20e maart 1795, het eerste jaar der Bataafsche Vrijheid.

De Burgerij dezer Stad, op heden in de kerk opgeroepen en vergaderd zijnde, wier daar hun door den Burger Andreas Hoffman (de afgezette predikant) in een gepaste aanspraak over de oppermacht des Volks en de daaruit voortvloeiende magten, voorgesteld uit hun midden hunne eigene vertegenwoordigers te kiezen. Ingevolge waarvan dezelve vergaderde burgerij overging tot het benoemen van de volgende kiezers:

Jacob Schroevers, president
Jan de Regt
Klaas Blaasse
Jan Jacobzn Schroevers
Blaas Cornelisse, scriba
Jacob de Ridder
Blaas Jacobse
Jan Corneliszn Vinke
Joris Vogel
Klaas Grootjans
Jacobus Meerman

Deze kiezers, verkozen zijnde, begaven zich naar het Stadhuis en lieten aan de Stadsregering zeggen, dat het vrije volk van Arnemuijden hun voor hunne tot hier toe gehouden administratie bedankt en van hun post ontslaat. Nemende vervolgens, ingevolge het decreet van het vrije volk, de Regering der Stad Arnemuijden op zich.

De volgende dag, op zaterdag 21 maart, wordt ‘het vrije volk van Arnemuiden’ door de 12 kiezers tegen half twee des namiddags andermaal bij klokgelui in de kerk opgeroepen. Tijdens deze bijeenkomst kiest het twaalftal een burgemeester (de maire), een secretaris en 7 representanten van het volk.
De vergaderde inwoners wordt bekend gemaakt welke personen tot leden van de ’provisionele stadsregering’ zijn verkozen.
Tot maire (de Franse naam voor burgemeester) is verkozen de burger Salomon van Eenennaam (deze was al één van beide burgemeesters vóór 1795). Tot secretaris de burger Adriaan Keur (de schoolmeester). Tot leden van de stadsregering worden gekozen de burgers Simon de Vroe, Maarten Adriaanse, Casper Visser (de vroegere secretaris), Adriaan Vinke (landbouwer), Joost Adriaanse Joosse (van de karoterij), Johan Hendrik Sonck (de hoefsmid) en Frans Haay (de timmermansbaas).

De verkiezing van al deze personen wordt door het volk goedgekeurd. Zij worden door de stadsbode Jan Harthoorn in de kerk ’geciteerd’ (bijeengeroepen). Aldaar verschenen zijnde, behoudens de afwezige burgers Joost Adriaanse Joosse, Frans Haay en Adriaan Keur, wordt hun door de president-kiezer Jacob Schroevers de volgende eed afgenomen: ‘Ik beloof de mij opgedragen post overeenkomstig deszelfs aard getrouwelijk waar te nemen en de plaatselijke wetten te eerbiedigen’. Nadat ze deze eed hebben afgelegd begeven de volksvertegenwoordigers zich naar het Stadhuis en ’beginnen hunne deliberatie’ (beraadslaging).

Van het planten van de vrijheidsboom te Arnemuiden is geen afbeelding bewaard gebleven. Wel wordt hier een afbeelding opgenomen van het plaatsen van de vrijheidsboom op de Markt te Middelburg in 1795. Ongetwijfeld zal ongeveer hetzelfde tafereel te Arnemuiden te zien zijn geweest.
Van het planten van de vrijheidsboom te Arnemuiden is geen afbeelding bewaard gebleven.
Wel wordt hier een afbeelding opgenomen van het plaatsen van de vrijheidsboom op de Markt te Middelburg in 1795. Ongetwijfeld zal ongeveer hetzelfde tafereel te Arnemuiden te zien zijn geweest.

‘s Namiddags om half 3 wordt de vrijheidsboom op de Markt geplant ’onder het spelen van veldmuziek en het zingen van Franse liederen’, aldus de notulen van de stadsregering, ’sijnde alles in de beste order afgelopen’. Dit betekent een kleine uitgaaf voor de stad van £ 1:8:4 voor de arbeiders die de vrijheidsboom planten en van £ 2:9:11 voor het maken en schilderen van een kast er om heen.

* * *

Door het bedanken van de nieuw gekozen secretaris, schoolmeester Adriaan Keur, en het lid van de stadsregering Joost Adriaanse Joosse voor de hun opgedragen posten vergaderen de kiezers andermaal op het Stadhuis op de 23e maart. Dan wordt benoemd tot secretaris Simon de Vroe, het eerder gekozen lid van de stadsregering. In zijn plaats wordt tot raadslid gekozen de burger Anthonie de Smidt, smidsbaas van beroep. In de plaats van Joost Adriaanse Joosse wordt tot lid van de stadsregering gekozen de burger Johannis Crucq (timmermansbaas en broer van de latere burgemeester Christiaan Crucq). Zij worden door de gerechtsbode op het Stadhuis geroepen en leggen daar de voorgeschreven eed in handen van de president-kiezer Jacob Schroevers af. Nu de Stadsregering volledig is, beschouwen de 12 kiezers hun werkzaamheden als beëindigd.

De tot maire (burgemeester) gekozen Salomon van Eenennaam (overleden in 1800) wordt tevens baljuw (belast met de rechtspraak). Na het bedanken in 1712 van Pieter Wiltschut bleef de speciale functie van baljuw 83 jaar onvervuld; één van de burgemeesters nam deze functie sindsdien waar.

Opvallend is dat van de zeven thans gekozen leden van het Stadsbestuur er reeds zes aan de stadsregering van 1794 en het zevende lid aan die van 1793 deelnamen. Ook hieruit blijkt dat de staatkundige omwenteling in 1795 een rustig verloop heeft gehad.

De vorige secretaris Gerrit ten Velde (hij werd op de 27e september 1793 benoemd toen hij tevens burgemeester was) wordt niet meer herbenoemd. Hij is op 20 maart gelijk met de stadsregering ontslagen. Hij trouwt op 23 september 1798 als weduwnaar met Alida Maria Molentiel, een dochter van de in 1793 overleden ds. Molentiel. In zijn plaats wordt - zoals al eerder vermeld - door de twaalf kiezers tot secretaris gekozen de schoolmeester Adriaan Keur. Deze bedankt echter, waarna tot secretaris wordt gekozen Simon de Vroe. Deze zal maar een enkel jaar het secretarisambt vervullen, aangezien hij in 1797 op 54-jarige leeftijd is overleden.

* * *

Het lijkt er op alsof de stadsregeerders van vóór de omwenteling, Gerrit ten Velde, Joost Adriaanse Joosse en Jan Maartense, zich moeilijk kunnen verenigen met de staatkundige omwenteling. Ten Velde wordt later in het jaar herhaaldelijk gelast om ten spoedigste alle gelden, rekeningen en effecten, behorend tot de weeskamer van de stad, op het Stadhuis te bezorgen en rekening en verantwoording te doen van vorige jaren. In juli richten Gerrit ten Velde, Jan Maartense en Joost Adriaanse Joosse zich ‘als leden van de vorige regering der Stad’ met een rekest tot de Staten van Zeeland. Zij zijn van mening dat de weesmeesters niet persé ook lid van de regering hoeven te zijn en dat deze uit de burgerstand dienen te komen. Dit is de reden waarom Ten Velde de administratie van de weeskamer niet afgeeft. Het drietal vindt het een harde zaak iemand zijn posten en voordelen af te nemen zonder wettige reden. Zij verzoeken hersteld te mogen worden in hun posten als weesmeesters, ’waarvan zij niet door de stem van de burgerij zijn ontslagen geworden’. Zij protesteren krachtig tegen de willekeurige en geheel onbevoegde handelingen van de Municipaliteit (de huidige gemeenteraad) in het ontslaan van hen als weesmeesters en griffier van de weeskamer. Hun protest krijgt echter geen enkel gehoor, noch bij de representanten van het vrije volk van Arnemuiden noch bij die van Zeeland. Daarna leggen de voormalige weesmeesters Jan Maartense en Gerrit ten Velde de contante penningen, de verzekeringen, obligaties en andere effecten, behorende tot de weeskamer, aan het Stadsbestuur over.

* * *

Zo begint de nieuwe stadsregering (in de jaren 1795-1797 aangeduid met de Franse naam ‘de Municipaliteit’) op 28 maart 1795 haar eerste vergadering. Eén van de eerste besluiten van de nieuwe regering is aan de vrouw van de alhier woonachtige Francois Mahieu (dit is één van de zeer weinige rooms-katholieken te Arnemuiden) te betalen 3 pond Vlaams voor de door haar gedane moeite als ’taalsvrouw’ (tolk) voor de Franse troepen alhier.
De winkelier, tevens ouderling van de Hervormde kerk, Rijk Rijkse, krijgt een schadeloosstelling voor het bergen van gestolen brandhout en het repareren van de banken in het wachtlokaal voor de Franse militairen bij het Stadhuis. In juni neemt zijn zoon Daniël Rijkse de negotie van zijn vader over.
Jan Lodewijk Kramer, inwoner van de stad en ’stamvader’ van vele Kramers die Arnemuiden niet alleen als kleermaker maar in allerlei betrekkingen zullen dienen, krijgt toestemming om de opengevallen ’wijn- en bierwerkersbediening’ te vervullen.
Geert Bronke, de gerechtsdienaar (aangeduid als ’s Heeren Dienaar), wordt op zijn verzoek begunstigd met de vacante functie van klokluider.
Ook de inwoner Pieter Gelock krijgt vergunning om winkel te houden ‘en heerlijken koophandel te drijven’.
In het najaar besluit het Stadsbestuur ‘tot het doen verkopen van de groote bomen staande op de Markt beneffens het kaphout staande aan de Stads Cingel tegen de 4e kerstdag dezes jaars’.

De meester broodbakkers binnen de stad, Christiaan Crucq (wonende boven aan de Markt, links van de Marktpoort) en Matthijs Eggel, schrijven het Stadsbestuur, dat ‘ze zich ten hoogste genoodzaakt vinden door de aanhoudende duurte van de gist beneffens de brandstoffen en waarvan sommige schier niet te bekomen zijn en van tijd tot tijd in prijs rijzen’ eerbiedig te verzoeken ‘om hogementatie van het bakloon zo mogelijk tot 7 schellingen per zak vermits onze broodpassen naar Middelburg zijn ingericht en wij dezelfde lasten van duurte moeten dragen’. Hun verzoek wordt echter van de hand gewezen.

* * *

De inwoners wordt dringend afgeraden Oranjetekens te dragen ‘om reden dat door het dragen van deze tekens ongelukken zouden kunnen plaatsvinden en de Municipaliteit van Arnemuiden zulks niet kan voorzien’. Degenen die zich toch willen tooien met Oranje versierselen zullen dit geheel voor eigen risico doen.

Een historisch feit is dat tijdens de staatkundige omwenteling en de Franse overheersing in Arnemuiden het eeuwenoude carillon in de oude kruiskerk het Wilhelmus blijft spelen.

De overheersing door de Fransen blijkt verder uit allerlei verordeningen en besluiten. In augustus wordt een ‘ordonnantie’ ontvangen om voor de Franse troepen, thans liggende in de polder, te doen verzorgen 600 musters en 300 bossen stro.
Er wordt op voorschrift van het provinciaal bestuur een onderzoek gelast naar het bezit van wapens of munitie van oorlog onder de burgers.

Later in het jaar, op 8 september, roept het Stadsbestuur de burgerij nogmaals ‘door het geluij der klokken’ in de kerk bijeen voor een vergadering. De sensatie van de omwenteling is dan echter voorbij. De belangstelling voor het Stadsbestuur is zodanig teruggelopen, dat er niemand ‘van ’t vrije volk’ behalve het Stadsbestuur zelf in de kerk verschijnt.

Weinig geestdrift voor de nieuwe staatkundige toestand is er echter ook in het Stadsbestuur zelf te bespeuren.
Al in juni besluit het bestuur geen zaken te doen, ‘daer vier van de zeven schepenen (zo worden de raadsleden genoemd) van de Municipaliteit van Arnemuyden hebben bedankt en hunne posten hebben verlaten’, in de mening verkerende dat zij slechts voor twee maanden benoemd waren. Het gaat hier om de schepenen Frans Haay, Jan Hendrik Sonck, Anthonie de Smidt en Johannis Crucq. Zij zijn stellig van mening dat hun benoeming maar voor tijdelijk was om het Stadsbestuur weer in het gareel te krijgen.
Hiervan wordt rapport gedaan aan de Staten van Zeeland. De overgebleven stadsregeerders uiten de vrees ‘dat de incompletie, daardoor veroorzaakt, tot een regeringloosheid zoude kunnen overslaan’.
Niet zonder grote moeite en op sterke aandrang van de zijde van de Staten (genoemd de Provisionele representanten van ’t Volk van Zeeland) gelukt het tenslotte het viertal te bewegen op hun post te blijven. Na een maandenlange afwezigheid keert het viertal met kennelijke tegenzin in de raadszaal terug.

Er wordt een commissie benoemd, bestaande uit de president Casper Visser en de thesaurier Maarten Adriaanse, om met de regering van Middelburg te onderhandelen over ‘het doorgraven op de gronden van ’t Arnemuidse territoir’. Ook proberen deze gecommitteerden van het Stadsbestuur van Middelburg zekerheid te verkrijgen voor het onderhoud van de in 1792 nieuw gelegde brug over de Oude Arne bij Arnemuiden (ter hoogte van het latere veertje). Niettegenstaande de vele gedane moeite weet de commissie niets te bereiken.

* * *

Ongebondenheid blijkt in juli uit de regelmatige klachten van in- en opgezetenen over het aanhoudende stelen en roven van veldvruchten van allerhande aard, het inbreken in de hoven en het ruïneren van de vruchtbomen. Zo heeft men zich niet ontzien op de hoeve van de weduwe Bomme ‘in te breken en diverse kersebomen te ruïneren en de vruchten daarvan schelmachtig te stelen en te roven waardoor een importante schade aan die plaats is toegebracht’. Er wordt een premie uitgeloofd van ƒ 25 voor degene die de dader weet aan te brengen. Ook wordt de inwoners er op gewezen ‘dat het schieten op hun erven blijft zijn voortgang hebben’. Dit wordt streng verboden.

Heerst er onder de inwoners armoede en gebrek, ook het Stadsbestuur besluit tot een sober omgaan met de geldmiddelen van de stad. Voorheen werd ‘de jaarlijkse verpachting van de gemene middelen’ met nogal wat festiviteiten omgeven. Nu wordt echter besloten ’voor Stadsrekening niets te laten gebruiken’.

* * *

Op 6 augustus ontvangt het stadsbestuur ‘een vriendelijke presentatie’ van mr. Daniël Radermacher, ambachtsheer van Nieuwerkerk, waarbij zijn huisorgel ten dienste van de kerk wordt aangeboden. De brief van de ambachtsheer luidt als volgt:

Mijne Heeren van de Municipaliteit der Stad Arnemuyden!

De nauwe verbintenis die wij te samen hebben, Uwedele als Regeerders der Stad Arnemuyden en ik als Ambachtsheer van Nieuwerkerk, doet mij door dezen Uwedele te kennen geven mijne geneigdheid voor Uwe Stad en Kerk en Uwedele aan te bieden ter gedachtenis en ten dienste en gebruyke van het Psalmgezang en Luyster van den Godsdienst mijn Groot Orgel, bij de kenners in achting en voldoende bevonden: over eenigen tijd met den Meester Timmerman De Marée, Uwen Burger, in de Kerk zijnde, hebben wij tezamen deswegens een gesprek gehad alsmede omme het behoorlijk te plaatsen.
Ik zal deswegens Uwedele besluyten afwachten, terwijl na toewensching van Godes bescherming over Uwedele Stad en Burgerije en de Ingezetenen van Nieuwerkerk ik mij zeer gedienstig en toegenegen noeme.

Mijne Heeren van de Municipaliteit der Stad van Arnemuyden! Uwedele ten dienst bereiden Dienaar,

Radermacher,
Heer van Nieuwerkerk.

Middelburg den 6 augustus 1795.

Dit groot kamerorgel stond tot nu toe in het grote herenhuis van mr. Radermacher te Middelburg en werd gebruikt als huisorgel. Eenparig wordt besloten deze aanbieding dankbaar te accepteren. Vanaf 1709 miste de kerk namelijk een kerkorgel. Namens het Stadsbestuur worden Casper Visser en Maarten Adriaanse gemachtigd om met de ambachtsheer hierover verder te handelen. De secretaris Simon de Vroe schrijft de ambachtsheer namens de stadsregering op de 13e augustus een dankbare brief terug met de volgende inhoud:

Wij vinden ons thans op een aangename wijze verrast door een edelmoedige aanbieding, waarop wij nimmer konden denken, en waardoor Uwe Nagedachtenis bij ons altoos in Zegening zal blijven. Uwe aangename letteren behelzen toch niets minder dan de communicatie van uwe geneigdheid om onze stad en kerk te vereren met een groot orgel ten dienste en gebruike van het psalmgezang en luister van den godsdienst. Onze gevoelens van erkentenis en bewondering Uwer gemanifesteerde weldadigheid in dezen betoond kunnen wij met geen voldoende woorden uitdrukken en weten dezelve niet beter te beantwoorden dan door een dankbare acceptatie van dat Edelmoedig geschenk. Alleen kunnen wij niet ontveinzen onze financiële en andere bekommeringen omtrent het plaatsen, betimmeren, in werking brengen en onderhouden van het orgel, temeer daar wij volstrekt genegen zijn alles naar Uwe meeste genoegen te reguleren. Weshalven wij onze medeleden, Casper Visser en Maarten Adriaanse, hebben verzocht en gecommitteerd om over het een en ander uwe consideratiën te vernemen en dien conform de nodige arrangementen en preparatiën te maken, welke wij naar bevind gaarne zullen goedkeuren.

Het orgel wordt door de orgelmaker van Middelburg, meester Frederik van der Weele, van het huis van mr. Radermacher naar de kerk gebracht. In de orgelkast vindt men later een reep papier, waarop staat vermeld: ‘fesit par Lovis de Baecker tot Middelburg anno 1778’. Vermoedelijk is het orgel tussen 1746 en 1750 gebouwd. In 1750 was het al in het bezit van de familie Radermacher. De deuren van het orgel waren hemelsblauw geschilderd met in verguld aangebrachte muziektrofeeën. Het heeft tot 1940 als kerkorgel in de Hervormde Kerk dienst gedaan.

Het door Mr. Daniël Radermacher geschonken orgel aan de Hervormde Gemeente te Arnemuiden. Het orgel had deze dispositie: 1. Prestant 8' 2. Holpijp 8' 3. Quintadeen 8' 4. Prestant 4' 5. Fluit 4' 6. Octaaf 2' 7. Superoctaaf 1' 8. Cornet 3 st. 9. Cromhoorn 8' 10. Tremulant.
Het door mr. Daniël Radermacher geschonken orgel aan de Hervormde Gemeente te Arnemuiden.
Het orgel had de volgende dispositie:
1. Prestant 8'
2. Holpijp 8'
3. Quintadeen 8'
4. Prestant 4'
5. Fluit 4'
6. Octaaf 2'
7. Superoctaaf 1'
8. Cornet 3 st.
9. Cromhoorn 8'
10. Tremulant.

Het aanbrengen van een bordes voor het orgel door de aannemer Jan Crucq en het in werking brengen kost niettemin het voor de verarmde stad aanzienlijke bedrag van £ 40. Tot dekking van de kosten wordt een collecte gehouden, die slechts £ 12:18:10 opbrengt. Op 29 januari 1796 is het orgel  gereed om bespeeld te worden tijdens de kerkdiensten. Op zondag de 31e januari daarop wordt het in gebruik genomen.

Op 17 oktober wordt Hendrik Loene, ’blind sijnde, echter in staat tot het bedienen van den orgel’, eenparig tot organist benoemd voor drie jaar op een traktement van 50 gulden ’s jaars. Hij wordt echter in februari 1796 al ontslagen, omdat ‘hij het orgel op een onwaardige wijze had bespeeld’. Hij wordt dan opgevolgd door David Lootens, een telg uit het beroemde Zeeuwse organistengeslacht. Deze blijft organist tot 1835.

De ambachtsheer Radermacher stuurt het Stadsbestuur per brief van 6 december een afbeelding van het kerkorgel (deze wordt in het Stadhuis gehangen) en portretten van zijn vader en oud-grootvader toe. Een week later zendt hij nog eens twee nieuwe psalmboeken toe ‘om te dienen bij het bespelen van het orgel met een voorbericht voor den organist; één dezer boeken kan dienen ten gebruyke, het andere ter bewaring’. In een brief van 30 januari 1796 belooft hij ingaande 1796 het Stadsbestuur jaarlijks 20 rijksdaalders ter hand te zullen stellen als tegemoetkoming in de kosten van de organist.

* * *

Over de visserij komen we dit jaar weinig gegevens tegen. Toch krijgen we van de visserij een indruk als ‘het vrije volk van Arnemuiden’ op 9 oktober opnieuw bij klokgelui wordt opgeroepen in de kerk om een proclamatie van het Staatsbewind aan te horen. Er komen weinig stemgerechtigde burgers opdagen, omdat ‘de meesten hun beroep uit vissen bestaat’. Degenen die wel verschijnen ’verklaren openhartig als cordate Zeeuwen dat ze hunne provinciale voorrechten niet gaaren zouden willen verliezen ofte in de waagschaal stellen sonder dat alvorens een goede constitutie voor de Nationale Conventie gaat, niettegenstaande dat sij gaaren willen berusten in het vrij en omsigtig bestuur van Ulieden Representanten van het Volk van Zeeland’.

Ook in de school treden veranderingen op. Op 3 maart wordt de schoolmeester Jan Waling op zijn verzoek ontslagen. De14e maart wordt als schoolmeester op een traktement van ƒ 50 per jaar aangesteld Adriaan Keur, geboren te ’s-Heer Arendskerke, voorheen ondermeester te Arnemuiden. Na het overlijden van meester M. Haay nam hij de school al tijdelijk waar. Keur is ook koster en voorzanger in de kerk en wordt tevens belast met de verhuur van de zitplaatsen in de kerk en ‘het bedienen van de rouwpellen’. Hij overlijdt in 1806 op 42-jarige leeftijd. De gewezen schoolmeester Jan Waling blijft belast met het schoonmaken van het torenuurwerk.

* * *

Interessant is het volgende overzicht van de omstreeks december 1795 rondom Arnemuiden wonende landlieden, met hun gezinnen meegerekend in totaal 89 personen:

Pieter van de Kreeke; Cornelis Wisse; Pieter Kalmijn; Jan Meulmeester; Adriaan Schuppens; Cornelis Beekman; Jan Vinke; Blaas de Ridder; Ary van Egem; Herman Joan Weglaage; Markus Maas; Jasper Geldof; Willem Flipse en Pieter la Rivière.

* * *

1795 is nog op een andere wijze veelbewogen. In de Hervormde Kerk ontstaat grote beroering door het optreden van de predikant, dr. Andreas Hoffman. Dr. Hoffman, eertijds (1780) proponent bij de Classis Amsterdam en daarna predikant te Graft (1782), Oudkarspel (1783) en Tholen (1788), is sinds 28 oktober 1793 aan de Arnemuidse Hervormde Gemeente verbonden.
Wegens wangedrag (aanhoudende dronkenschap) is dr. Hoffman in december 1794 al voor zes weken geschorst ‘tot wering van de gegeven ergernis en tot stichting der gemeente’. De veerman van Middelburg ‘was zelfs met vrees bezet geweest dat hij wellicht buiten boord zou hebben kunnen vallen’. Bij deze ingrijpende beslissing werden ook de beide burgemeesters Salomon van Eenennaam en Jan Maartense en de Middelburgse predikanten Professor H.J. Krom en ds. J. de Roy betrokken.
Dr. Hoffman verklaarde daarop ‘dat de door hem verkeerde gezegden en bedrijven gekomen zijn door een bedwelming zijner hersenen en niet door verhitting van drank’. Hij wordt verplicht de zondagse kerkdiensten bij te wonen en na verloop van 6 weken een boetpredikatie te doen. Hem wordt een jaar de tijd gegeven zich naar behoren te gedragen alvorens van deze zaak melding zal worden gemaakt in het notulenboek.

De ’boetpredicatie’ op 18 januari voor cirka 1500 mensen voldoet niet aan de verwachting. Nieuwe belastende bezwaren over zijn gedrag worden ingebracht. Hij is sinds zijn schorsing nauwelijks meer in de gemeente geweest. Regelmatig wordt Hoffman gezien in kroegen en herbergen van Middelburg en Vlissingen.
De dag voor het doen van z’n ’boetpredicatie’ wordt hij dronken gesignaleerd in de herberg ‘s Lands Welvaren’, waar hij ’punch drinkt, met z’n stok exerceert en allerlei luchtige en zotte taal uitslaat’. Men ’hoort hem z’n boetpredicatie voorlezen en ziet hem met een witte slaapmuts op dansen en springen, zijn slaapmuts afnemen en op de grond smijten zeggende even zoveel te geven om geheel Arnemuijden alsmede dat hij die mosselvangers op morgen zou laten zingen uit de 84e psalm dat hun ’t zweet langs het lijf zou lopen’.

Regelmatig wordt er Collegium Qualificatum met vertegenwoordigers van kerkenraad en Stadsbestuur gehouden om over de zaak te delibereren. Er is echter weinig of geen verbetering te bespeuren in het gedrag van Hoffman. Men is van oordeel ‘dat zijn dienst in Arnemuiden voortaan onnut zal wezen’. De samengeroepen bijzondere Classis Walcheren besluit in februari dan ook na rijp beraad dr. Hoffman wegens wangedrag af te zetten als predikant van Arnemuiden en ’niet meer beroepelijk te stellen onder de Classis Walcheren’. De stadsbestuurders Casper Visser en Simon de Vroe willen de predikant de hand boven het hoofd houden en ’buiten deportement houden zo het zijn konde’. De indruk wordt gewekt dat zij het met de behandeling van de predikant niet geheel eens zijn.
Dr. Hoffman doet in maart dit jaar weer van zich spreken bij de staatkundige omwenteling. Op de 20e maart spreekt hij in de kerk het bij klokgelui samengeroepen volk toe over de ’oppermacht des volks en de daaruit voortvloeiende magten’. Onder zijn leiding worden daarna 12 kiezers uit het samenvergaderde volk gekozen, die de nieuwe stadsregering zullen aanwijzen. Op 17 mei, na het eindigen van de godsdienstoefening, staat dr. Hoffman in de consistorie met het verzoek van de censuur ontslagen te worden.

In juni schrijft hij een rekest aan de Provisionele representanten van Zeeland (de Staten van Zeeland) en ondertekent dit ‘als theologisch doctor en rustend predikant te Arnemuiden’. In emotionele bewoordingen verzoekt hij om herstel in zijn ambt te Arnemuiden of anders beroepbaar gesteld te worden, zoals blijkt uit onderstaande passages:

’...maar een groot uur na de predicatie werd hem bericht gebracht dat de gehele zaak in status quo bleef. Hoffman, de trouwe Bataaf, gesuspendeerd (geschorst)! Dit duurde tot 11 februari, wanneer hij van zijn predikambt is gedemitteerd (ontslagen), dit niet alleen. Maar hoe despotisch dat Collegium Qualificatum van Arnemuiden zich het recht en de vrijheid heeft aangematigd hem voor een heel jaar onberoepbaar te stellen voor alle Hervormde gemeenten.
O Inquisitie, sijt ge nog niet gesneuveld aan den voet der vrijheidsboom. Ik weet, brave Representanten van Zeelands Volk, dat gij het wederrechtelijke van 't gedrag van 't zogenaamde Collegium Qualificatum reeds bewust zijt. Hoffman verzoekt dat de brave Representanten van Zeelands Volk 't geslage vonnis des Collegium Qualificatums op 11 februari vergaderende en reeds niet meer existerende (bestaande), vermits de Gedeputeerden uit de magistraat zijn ontslagen en oud of dood of op sterven leggen. Weshalve hangt het alleen van U af, brave mannen, mijn lot te beslissen.
Herstelt mij te Arnemuiden of stelt mij van stonden aan beroepbaar voor alle Gereformeerde Gemeenten. Uw beloning zal zijn een dankbaar hart. En een goed compartement van hem, die in verwachting van réussement (een goede afloop) met alle behoorlijke respect tekent. Heil en Broederschap, Uw medeburger Hoffman. 22 juni, 't jaar der Bataafse Vrijheid’.

Hoewel hij ’geen boetvaardigheid vertoont, erger nog’, besluit de Classis Walcheren in september haar standpunt wat te verzachten. Dr. Hoffman wordt daarbij beroepbaar gesteld buiten Arnemuiden. Hij vertrekt in september naar Terneuzen. In zijn ’Geschiedenis en Plaatsbeschrijving van Arnemuiden’ schrijft H.M. Kesteloo, dat dr. Hoffman ’zich van oktober 1795 tot het einde van 1796 heeft weten in te dringen bij de vacante gemeente te Terneuzen, om daar voorlopig als predikant te fungeren en verbond hij zich vervolgens bij de vacante gemeente te Hontenisse, waar hij van januari 1797 tot april 1798 als predikant werkzaam was. Maar ook daar moest men zich, om zijn ergerlijk levensgedrag en aanhoudende dronkenschap, van hem ontdoen’.

* * *

Hoe gaat het verder met de Hervormde Gemeente na de afzetting van dr. Hoffman?
De Middelburgse predikant Professor H.J. Krom wordt consulent. Het ’Acte Boeck van Arnemuijden Beginnende 1785 - 5 mei 1807’ zal berusten bij ouderling Rijk Rijkse ’omdat de oudste ouderling Daniël van Belzen buiten de stad woonachtig is’ (vermoedelijk woont hij bij de zoutketen).

In september wordt met het beroepingswerk van een nieuwe predikant begonnen. Op de nominatie worden geplaatst de predikanten Hoek te Waddinxveen, Krom te Poederooyen, Clinge te Sint Laurens, Offers te Nieuwland en Hoog te Hoofdplaat. In overleg met het Stadsbestuur wordt met eenparigheid van stemmen beroepen ds. Jacobus Hoek, gewezen predikant te Waddinxveen. De schoolmeester Adriaan Keur krijgt een ruime vergoeding voor het overbrengen van de beroepbrief in zijn functie van koster.

Na het bedanken door ds. Hoek worden op drietal gesteld de predikanten ds. Rochefort te Sluis, ds. Krom te Poortvliet en ds. Richart te Boskoop, waarvan eerstgenoemde, zij het vergeefs, wordt beroepen.
In november wordt opnieuw een drietal gesteld, namelijk de predikanten ds. J. Hoek te Waddinxveen, ds. Geersmeijer te Grijpskerke en ds. Steenbakker te Axel. Het Stadsbestuur wenst enkel ds. Hoek te beroepen en de gecommitteerden krijgen opdracht ’anders op te staan en tegen andere handelingen te protesteren’. Met ’volkomen eenparigheid van stemmen en een algemeen genoegen’ wordt ds. Jac. Hoek ‘van wien men zoo veele goede getuignissen had’ op 23 september voor de 2e maal beroepen. Groot is de vreugde (‘in algemene blijdschap van de kerkenraad en gemeente’) wanneer ds. Hoek het beroep aanneemt.
Op 26 januari 1796 wordt hij bevestigd door de Middelburgse predikant ds. J. Henry. Hij doet die dag intrede met een leerrede over 1 Cor. 1:23,24. De boeken van de kerk worden bij hem thuis bezorgd ’behalve het Acteboek van 1700-1719 en het rekeningboek van 1682-1690’.

* * *

Naamlijst ‘voor de Billetteerde Miletarie binnen Arnemuvden in 1795’. Bij hen konden militairen worden ingekwartierd.

Binnen de Stad.

Joost Adriaanse Joosse                      Jan de Regt
Jan Bosselaar                                   Jan Blaasse
Pieter Gelok                                     Marinus Schroevers
Marinus Cornelissen                          Jan Adriaanse
Juffr. M. Molentiel                             Boudewijn Grootjans
Gillis Cornelissen                               Blaas Blaasse
Jacob Cornelisse van Belsen               Job Cornelisse
Jacob Basseveld                                Casper Mulder
Jan Maartense                                  Marinus Gillissen
Robbert Schroevers                           Jacob Cornelisse
Cornelis Schroevers                           Cornelis Cornelisse
Jan Joosse Grootjans                         Adriaan Adriaanse
Blaas Cornelisse                                Klaas Grootjans
Jan Lievense Meulmeester                  Daniël van Belsen
Jacob Schroevers                               Cornelis Jacobsen
Cn Godlob Saket                                Matthijs Eggel
Antoni Siereveld                                 Daniël Lievense
Lein Moens                                        Pieter Schenk
Jan Harthoorn                                    Blaas Karelsen
Christiaan Crucq                                 Joris Vogel
Klaas Jacobse                                     Jacob de Ridder
Adriaan Keur                                      Klaas Ubregsen
Jan Jacobse de Nooijer                        Klaas Blaasse
Adriaan Siereveld                                Klaas Kervink
Cornelis Blaasse                                  Marinus de Mol
Jacob Karelse                                     Daniël Rijkse
Job Jacobse                                        Pieter Jeromius
Jacob Blaasse                                     Cornelis Bocks
Jan Jacobse Schroevers                       Jacob Marteijn
Jan Floorisse                                      Pieter Meulmeester
Joos van Belsen                                  Paulus Meulmeester
Jacob Meerman                                  Jams de Marée
Jan Janse                                           Balten Schaleven
Antoni de Mol                                      Frederik Reichart
Klaas Blaasse                                      Gerrit ten Velde
Rijk Rijkse

Aan de zoutketen.

Adriaan Lievense                                Daniël van Belsen
Boudewijn Grootjans                           Blaas Jacobsen
Jacob Cornelisse                                 Klaas Blaasse
Joos Adriaanse                                   Marinus de Nooijer
Job Lievense                                      Steven Murne op 't Eyland
Jacob Joosse                                      Blaas Blaasse
Job Blaasse                                        Cornelis Jacobsen
Blaas Jobse                                        Job Jacobsen
Gillis de Nooijer                                  Nouwte van de Ketterie
Job de Nooijer                                    Marinus de Nooijer van de Ketterie 

Regenten van de Stad Arnemuyden.

Casper Visser                                     Frans Haay
Maarten Adriaanse                              Antoni de Smidt
Salomon van Eenennaam                     Johannis Crucq
Adriaan Vinke                                     Jan Hendrik Sonck
Simon de Vroe, secretaris

 

1796

Het is een blijde dag voor de Hervormde Gemeente als begin dit jaar, op 26 januari, de 32-jarige ds. Jacobus Hoek Izaaksz intrede doet. Door een deputatie uit het Stadsbestuur, bestaande uit Casper Visser, Salomon van Eenennaam en Maarten Adriaanse, wordt de nieuwe predikant verwelkomd.
Hiermee is een definitief einde gekomen aan de roerige jaren onder de vorige predikant dr. Andreas Hoffman.
Ds. Hoek is Zeeuw van oorsprong; hij is geboren te Wissekerke op 7 augustus 1764. Enkele jaren was hij schoolmeester in het Diaconale Armhuis te Rotterdam. Later werd hij predikant te Zuilen (1789) en daarna te Waddinxveen (1790). Daar huwde hij in 1792 met Hester Hess uit Gouda. Door de politieke omstandigheden gedrongen legde hij in het voorjaar 1795 zijn ambt te Waddinxveen neer. In september 1795 werd hij vervolgens te Arnemuiden beroepen. Op 20 november 1803 vertrekt hij naar de gemeente van De Lier. Hij is aldaar overleden op 1 februari 1835.

* * *

Eveneens is het een bijzondere dag als voor het eerst na 1707 een kerkorgel, het door de ambachtsheer mr. Daniël Radermacher geschonken kamerorgel, in de oude kruiskerk in gebruik wordt genomen. Bijna 90 jaar had de kerk het zonder moeten doen. Het vorige orgel werd gesloopt in 1707. In de stadsrekening van 1709/10 wordt een ontvangst geboekt voor ‘de hurgel en hout’. De plaats waar het oude orgel in de oude kruiskerk stond - bij één van de kapellen aan de noordzijde - bleef steeds in gedachtenis, want nog in de stadsrekening van 1790/91 wordt gesproken van de ’orgelkamer’. Het nieuwe orgel wordt op de 17e april ingewijd door ds. J. Hoek met een leerrede over Psalm 150 : 2-5 (’Looft Hem met snarenspel en orgel’). Dit orgel is later, na de sloop van de oude kruiskerk, ook in het huidige kerkgebouw geplaatst. Tijdens de oorlogsjaren, in 1941, is het vervangen door een nieuw, bij de firma Spiering te Dordrecht gebouwd orgel. Het heeft bij elkaar 145 jaar dienst gedaan in de Hervormde kerk van Arnemuiden.
De ambachtsheer treft een dankbare Arnemuidse gemeenschap aan op de dag van de inwijding. Hij belooft de kerkenraad jaarlijks een som van 20 rijksdaalders te schenken als toelage voor de kerkorganist.

Eind januari doet de ambachtsheer zijn beklag bij het Stadsbestuur over ‘den onregtveerdigen handelwijze van Hendrik Loene, den organist, blind zijnde, welke is geassisteerd door den spuyman J. van den Andel welke zich hebben weten meester te maken van de kerksleutels en daarbij zich niet hebben ontzien den orgel op een onbehoorlijke en schandelijke weg te beklimmen en beneffens het orgel te misbruiken, welke redenen genoeg zijn om H. Loene niet als organist te accepteren maar denzelve te wijzen van de hand’.

Tot nieuwe organist wordt aangesteld David Lootens op een jaarlijks traktement ten laste van de stad van 50 gulden. Tevens ontvangt hij de jaarlijkse toelage van mr. Daniël Radermacher, heer van Nieuwerkerke, ’onder beding dat hij moet zorgen dat het orgel alhier op alle kerkdagen behoorlijk bespeeld wordt uitgezonderd de avondpredicatiën en voorbereidingen en vervolgens de thans fungerende schoolmeester Adriaan Keur de nodige lessen te geven tot het leren bespelen van den orgel soo ras hem doendelijk is, zonder daarvoor iets te kunnen pretenderen ofte meer invorderen dan hiervoor uitgedrukt staat’. De burger Jan van Ekke moet de blaasbalg van het orgel bedienen. Hij wordt aangesteld ‘tot het blaasen van den orgel op jarelijks tractement van deze stad ter somma van 2 ponden en 10 schellingen’.

* * *

Het is opmerkelijk in dit jaar, zo’n 200 jaar geleden, te lezen over enkele Arnemuidse ’stamvaders’ en vissers. Hoe velen van de huidige Arnemuidenaars zullen deze vissersmannen tot hun voorvaderen hebben gehad?
In mei dienen de vissers Daniël van Belsen en Cornelis Robbertzn Schroevers een verzoek in waarin ze kenbaar maken verlegen te zijn om een geschikte aanlegplaats voor hun visschuiten. Zij verzoeken ’eerbiedig een plaatse aan de westpunt bij het molendijkje om onze twee visschuiten daar te laten verbergen om als dan uit het vaarwater te leggen en deze twee schuiten voor grote onheilen te bewaren’. Ook de vissers Klaas Blaasse en Joris Vogel vragen daarop om een bergplaats voor hun twee visschuiten ‘op de nieuwe stadszaate om alsdan uit het vaarwater te kunnen leggen’.

De zoutketen
De zoutketen te Arnemuiden.

* * *

Ook komen we nog regelmatig bedrijvigheid tegen in de zoutketen. Zo geeft Marinus de Nooijer te kennen dat hij graag afstand wil doen van zijn bediening als grofzoutmeter. Vanwege zijn ouderdom is hij buiten staat geraakt deze functie nog langer uit te oefenen. Maar dan moet het Stadsbestuur wel goedvinden dat die functie gegund wordt aan Adriaan Lievenzn de Ridder.

Een bijzonder interessante beschrijving van de bedrijvigheid in de Arnemuidse zoutketen uit de in 1715 verschenen ‘Walcherse Arcadia’ van Mattheus Gargon, predikant en rector te Vlissingen, nemen we hier over:

Dus koutende kwamen zy aan den oever by de pontschuit, die 't gezelschap aan den Arnemuidenschen dijk, niet verre van de zoutketen aan zette. Ewoud ziende een dikke wolk van zwarten vuilen rook opgaan, en met in- en uitschietende golven de lucht verduisteren, vraagde wat is dat? De zoutkeeten, antwoordde Heerman, daar men zout kookt en wit maakt. Waartoe men voormaals de assche van derrie of darink gebruikte, zekere ziltige moerstoffe, die van de zee opgeworpen en gekoesterd, bij laag water wierd uitgedolven, en tot turf gemaakt, en de assche met zeewater besprengd, wierd gekookt, en gaf wit schoon zout, dat men zelzout noemde. Maar als de dijken door 't uitgraven van den darink te veel leden, heeft de Koning van Spanje als Graaf van Zeeland het uitgraven van derrie of darink verboden. In dien ouden tijd had men echter hier en in de nabuurlanden geen ander zout: ook begon men daarna grof zout uit Frankrijk, Spanje en elders te halen en hier, en voornaamlijk te Zierikzee, te koken en wit en fijnder te maken. Ja, die zoutneering is zo overvloedig van ouds her geweest, dat sommigen den naam van Zierikzee daar van afleiden.
Maar laat ons in een van die keeten gaan, en zien hoe en wat er omgaat. Dit zeggende traden zy in eene ruime vierkante plaats, daar men nauwlijks, en geen ander licht zag, als dat van een blakend vuur, dat, hoe heet, nog telkens aangeboet wierd onder een zeer groten ketel, die vol zout en zeewater, een dikken zouten damp uitwasemde, en oog en neus vervulde met een onlijdelijken smook en stank. Waar zijn wij, riep Izabelle? Dit is om te stikken, 't is voor geen mensch te harden; en ik zoude om al 't goed van de weereld, hier geen uur lang in zulken rook en stank blijven. Op dit zeggen kwam een oude zwartberookte vrouw, die veeleer een halfgebrade Moorin, dan een hierlandsch mensch geleek, en jy hebt gelijk boeje kind, zeide zy, jy zoud hier jouw wit haast verliezen, en dat zoet aanschte getaand hebben: julder bent de weelde en geen werk noch ongemak gewend. Het gezelschap begon op die natuurlijke harange te lachen, en Izabelle streek ter keete uit, zeggende, ik moet stikken of frissche lucht scheppen. Maar Ewoud alles met aandacht en gretigheid beziende, stond een wijl by den ketel, die nu aan 't koken, met bobbels het zout op wierp met water vermengd. Hoe wonderlijk is de kracht van het vuur, zeide hy, dat het zulke beweging make, en 't zwart dik zout zo wit en fijn uit den ketel brenge. Dit is eene natuurlijke stofscheidinge, die ons de hitte der zonne geleerd heeft, antwoordde Heerman, en ik volge Izabelle, 't wordt my hier ook te heet en benauwd. Het zelfde zeiden en deeden ook de anderen. Buiten gekomen, zagen zy eenen hoop zakkendragers, die met pijpen in den mond, als om de keetlucht door tabaksreuk te verdrijven, het wit zout in een aan land leggend schip met volle zakken nederstorten. Dat geeft hier veel leven en voordeel, en 't zout wordt van hier in alle de by- en vergelegene landen vervoerd, sprak Heerman: doch hoe mag 't zijn, dat het vuur 't grauw en grof zout zo hagel wit, en de witte menschen zo grauw en zwart make? Ik zoude zeggen, zeide Ewoud, dat het grof zout met aard- of slijkdeelen vermengd, en daarom zo zwart is; maar als er zeewater opgegoten wordt, doorweekt en ontbindt het die aardstoffe, die door sterke beweging van 't vuur geheel en al afgescheiden wordt van de onbuigbaare zoutdeelen, die in eene dikke damp opgeheven, zo zwarte rook opjagen, en 't zout zo wit en zuiver overlaten. Onder die en diergelijke woord- en redenwisselingen waren zy den dijk langs, en tot aan Arnemuiden gewandeld.

Thans, aan het eind van de 18e eeuw, loopt de eertijds zo zeer bloeiende zoutnering geheel ten einde.
De ‘Collecteur van ’t zoutgeld dezer stad’, de voormalige gemeentesecretaris Gerrit ten Velde, verzoekt om een nieuw belastingcohier voor de inning van het zoutgeld. Tot gecommitteerden voor het in orde maken van dit cohier worden aangewezen Casper Visser, Frans Haay en Adriaan Vinke.

Nabij de zoutketen, onderaan de keetdijk naast de Keetweg, staat een huis genaamd ‘Het Zwaantje’, bewoond door Jasper Franszn Geldof. Geldof, die daarin een winkel houdt en drank verkoopt, verzoekt het Stadsbestuur ook wijn te mogen tappen en passagiers te laten logeren. Hij krijgt toestemming om voortaan herberg te houden. Dit echter op voorwaarde ‘dat hij jaarlijks niet meer dan 16 stoop wijn en 2 tonnen bier mag verbruiken en dat hij verplicht is de passagiers behoorlijk te laten logeren en ordentelijk te behandelen’.

* * *

De molenaar Pieter Adriaanse klaagt erover dat hij ‘zichzelf in onmacht bevindt om zich zelve te kunnen redden, wil hij als een eerlijk man zijn schuld (de erfpacht voor zijn molen) op tijd betalen’. Zonder verlaging van de erfpachtpenningen of verbetering van zijn inkomsten vreest hij uit zijn molen en uit zijn stijfselmakerij geen bestaan te kunnen hebben. Hij krijgt toestemming om het maalloon voor iedere zak graan met 2 stuivers te verhogen om zijn erfpacht te kunnen betalen.

Ook Jacob Blaasse, de pachter van de stadsvest, verzoekt om vermindering van zijn pacht ‘door de nadelige omstandigheden en het verlies van de vis, door de voormalige pachter op de stadsveste gezet, welke bijna onmogelijk is door de aanhoudende werken van de stijfselfabriek en het gedurig aflaten van het water van de veste waarvan op dien voet geen vis in leven kan worden gehouden’.

* * *

Duidelijk is dit jaar de invloed van het Franse bewind merkbaar. De in Arnemuiden gelegerde Franse troepen worden ondergebracht in een pakhuis van timmermansbaas Frans Haay. Voor het gebruik krijgt hij een vergoeding van £ 1.6.8 Vlaams.
In juli komt er een bevelschrift binnen dat de ingezetenen aan de Franse officieren geen onbehoorlijke prijs voor logies mogen vragen. Tevens wordt het Stadsbestuur gelast met de meeste spoed voor paarden te zorgen welke de ‘Etat Major’ (de staf) van de generaal op Walcheren nodig heeft.

Herhaaldelijk lezen we deze eerste jaren van het Franse bewind van protestreacties van inwoners tegen het nieuwe bewind. Later komt er een algehele berusting in dit lot. Zo brengt de Franse Commandant te Middelburg eind juli de klachten van een Franse officier onder de aandacht van het Stadsbestuur. Deze is ‘door sommige Arnemuidse ingezetenen op de publieke weg op klare dag geinsulteerd (beledigd)’. Het Stadsbestuur besluit hierop een strenge publicatie af te kondigen en aan te plakken. Er wordt ƒ 25 uitgeloofd voor het aangeven van de dader. Voortaan zal ‘rigoureuselijk en ten exempele van anderen’ hiervoor gestraft worden. De predikant ds. Hoek wordt verzocht ‘dezelve voor ’t aanvangen zijner leerrede den volke voor te lezen’.

Dit incident wordt ook als aanleiding gezien dat in Arnemuiden Franse troepen worden ingekwartierd. Deze zijn de inwoners tot grote overlast. In het archief bevinden zich nog rekeningen van de ingevolge de vordering van het Staatsbewind gedane leveringen ten behoeve van de Franse troepen op Walcheren.

* * *

Onder het Franse bewind heeft slechts een beperkt aantal burgers het Stadsbestuur in handen. Alle posten worden door enkele notabelen bezet. De bekendsten onder hen die we gedurig tegenkomen zijn: Salomon van Eenennaam (de baljuw of maire), Simon de Vroe (in deze jaren gemeentesecretaris), de beide thesauriers of penningmeesters Maarten Adriaanse en Frans Haay (de timmermansbaas), Adriaan Vinke (een herenboer), Adriaan Keur (de schoolmeester), Christiaan Crucq (de bakkersbaas) en zijn broer Johannis Crucq (de timmermansbaas).
In maart blijkt het zelfs zeer moeilijk stemopnemers voor de verkiezing van leden voor de zogenaamde grondvergaderingen aan te wijzen. Van de benoemden (Jan Bosselaar, Christiaan Crucq, Adriaan Keur, Pieter Adriaanse, Matthijs Eggel en Jacob Marteijn) bedankt er een drietal. Het Stadsbestuur is over dit bedanken zeer verbolgen ‘daar in onze Stad tot dit werk zeer weinig geschikte personen zijn'. Het drietal neemt daarop toch maar de benoeming aan.
In mei, als er weer een nieuwe Staatsregeling van kracht wordt, wordt besloten geen herverkiezingen te houden maar de huidige Municipaliteit (zo wordt de gemeenteraad thans genoemd) voort te zetten, ieder in zijn onderscheidene posten, tot dat een nadere resolutie van de Provinciale Vergadering zal zijn ingekomen.

Veel steun wordt deze jaren nog ondervonden van de 75-jarige Casper Visser, de voormalige gemeentesecretaris (van 1762-1793). In juni meent hij echter te moeten bedanken als vendumeester (belast met het toezicht op de openbare verkopingen), ‘omdat hij vanwege zijn hoge ouderdom en gedurige onpasselijkheid van zijn lichaam buiten staat is geraakt om de vendu behoorlijk te kunnen waarnemen’.
Niettemin blijft hij doorgaans de vergaderingen van het Stadsbestuur presideren. Is het nodig besprekingen te voeren van enig gewicht, dan wordt meestal Casper Visser daarvoor aangewezen. Zo krijgt hij in september het verzoek om de ambachtsheer mr. D. Radermacher te bezoeken om hem te bedanken voor het door hem geschonken schilderij. Ook wordt hij benoemd om met de Municipaliteit van de stad Middelburg te bespreken om de nodige reparaties te verrichten aan het voetpad ‘bij de ouwe Arne’. Ook voor de jaarlijkse verpachting wordt hij afgevaardigd, samen met Salomon van Eenennaam, Maarten Adriaanse en Simon de Vroe.
De jaarlijkse verpachting was altijd een hoogtijdag waarop feestelijke maaltijden werden gehouden. Thans besluit het Stadsbestuur de maaltijden blijvend af te schaffen. Voor stadsrekening zal bij de verpachting niets meer gebruikt worden.

Uit alles blijkt dat de in 1795 bij de staatkundige omwenteling ontslagen burgemeester (en secretaris) Gerrit ten Velde in onmin is geraakt, mogelijk omdat hij niet sympathiseert met het nieuwe Franse bewind. Hij wordt in januari gelast om de stadsrekening over te leggen over het afgelopen jaar.

* * *

Dit jaar wordt - volgens de notulen van 21 maart van de Municipaliteit (de gemeenteraad) - het kantoor voor de inning van de tolrechten (‘het comtore van Convoyen en Licenten’) opgeheven ('het is finaal gemortificeerd’).
Overigens was te Arnemuiden eertijds ook een ontvangstkantoor voor de tolrechten van de provincie Holland gevestigd.

Over het tolhuis vermelden vroegere historieschrijvers steeds dat het een fraai, monumentaal gebouw was. Zo vermeldt de ’Tegenwoordige staat van Zeeland’ in 1753:

Het oude Tolhuis, eertijds de woning des Tollenaars van den Graaflyken Tol, is een schoon verheeven Gebouw, byna zoo hoog als de Kerk, gelegen aan de Westzyde der Stad: doch 't zelve is op last der Staaten van Zeeland, wegens het geringe opbrengen van den Tol, verkogt.

* * *

Het blijkt dat de adellijke families Van der Perre en Van den Brande onder Arnemuiden veel land bezitten. Het Stadsbestuur besluit namelijk in maart eenparig op de vordering van de executeurs van de boedel van wijlen Jacoba van den Brande douarrière Van der Perre ‘om te taxeren 33 - 126½ ha zaai- en weiland, gelegen onder deze stad in Mortiereland, in gebruik van Cornelis Wisse’ (deze Cornelis Wisse woonde op de hofstede aan de overzijde van het latere ‘veertje’). Tot taxateurs worden benoemd Maarten Adriaanse, Adriaan Vinke en Simon de Vroe.

In mei wordt op voorstel van de maire (burgemeester) Salomon van Eenennaam besloten ‘de kerremis op de ordinaire tijd zijn voortgang te laten hebben, omdat sulks almeede op andere plaatsen wordt gepermitteerd’.

De beide Arnemuidse smidsbazen Hendrik van Valkenburg en Johan Hendrik Sonck maken in september het uurwerk van de kerktoren weer in orde. Ook wordt dit voorzien van een nieuw rad. De kosten hiervan zijn £ 11 Vlaams.

Met eenparigheid van stemmen besluit het Stadsbestuur de chirurgijn C.G. Sachet voor de laatste maal te laten aanzeggen ‘dat heede over zes weeken de takken van zijn Nootebomen die over ’s Heere straate tans zijn hangende, moeten zijn afgekapt en geweerd zijn geworden’.

Anthoni Ziereveld (de familienaam Siereveld komt in de 18e eeuw voor als Zierveld of Ziereveld) vraagt het Stadsbestuur vergunning om een winkel te mogen houden.

Ook de in Colijnsplaat geboren en thans in Middelburg wonende Jan Slabbekoorn doet bericht dat hij twee jaar geleden een broodbakkerij aan de Westdijkstraat, genaamd ‘De Zwarte Ruijter’, heeft gehuurd van de Arnemuidenaars Jacob Marteijn en Janis de Marée, erfgenamen van de overleden oud-burgemeester van Arnemuiden Jacob Marteijn. Hij krijgt toestemming om het bakkersbedrijf uit te oefenen. Ook Christiaan Crucq en Matthijs Eggel hebben een bakkerij; eerstgenoemde boven aan de Markt.

In juni wordt door het Stadsbestuur eenparig besloten opnieuw een waarschuwing te laten uitgaan tegen het aanhoudend stelen, waardoor ‘de gansche stad nog ontburgerd zal worden’. Ook het Stadsbestuur van Veere wijst in september op het aanhoudend voorkomen van dieverijen en ongeregeldheden op het grondgebied van de stad door inwoners van Arnemuiden. Veere verzoekt om een publicatie af te kondigen om, waar dit mogelijk is, dit tegen te gaan en te beletten.

De vrachtrijder en huurkoetsier Jacob Marteijn wordt aangezegd om de stadsgorsinge (het aangeslibde land in het Arnemuidse vaarwater) behoorlijk te laten zuiveren. Bij nalatigheid zal het Stadsbestuur dit spoedig voor rekening van Marteijn laten doen. Tegelijk wordt bepaald dat niemand, wie hij ook is, de vrijheid heeft om grond of graszoden van de stadsgorsingen te mogen halen zonder vergunning van de Municipaliteit. De eersten die een verzoek indienen om enige voeren van de stadsgronden te mogen halen zijn de heren Casper Visser (de vorige secretaris en president van de vroedschap) en mr. W.A. van Citters (de voormalige raadspensionaris van Zeeland, nu landbouwer op het Hof Brakenburg).

Het gerecht van de stad Veere dient in september een aanklacht in tegen de vissers Joos Leendertse Grootjans en Job Joosse van Belsen wegens hun onrechtvaardige bejegening van de veerschipper Cornelis Siereveld aan het zogenaamde Lange hoofd (naar Zuid-Beveland). Zij halen passagiers op met hun vissersschuiten om ze aan het veer van Cornelis Siereveld aan land te zetten. Het Stadsbestuur belooft hier een nauwkeurig onderzoek naar in te stellen.

Dit jaar leggen de ambachtsheren van ’s-Heer Arendskerke beoosten Arnemuiden over het vaarwater voor Arnemuiden, vanuit Sint Joosland over het Arnemuidse Gat naar het ambacht Nieuwerkerke en terug, een veer aan. Om dit veer heen en terug mogelijk te maken sluiten zij met de ambachtsheer van Nieuwerkerke, mr. D. Radermacher, een overeenkomst; deze had uiteraard recht op het retourveer van Nieuwerkerke naar Sint Joosland. Tot 1799 is Janis Smout veerman op dit veer. Dit veer is maar van korte duur geweest, want in 1799 is het weer opgeheven.

De maire (de burgemeester) heeft bericht ontvangen van de kerkenraad over de kwalijke behandeling door de gewezen schoolmeester Jan Waling van de ontvangsten voor de ’rouwpelle’. Deze penningen zouden door Waling niet behoorlijk aan de armen zijn verantwoord. Waling wordt aangeschreven de achtergehouden penningen direct te betalen ‘of zich voor schade te wachten’. Hierop worden deze penningen spoedig betaald.

* * *

De ambachtsheer mr. Daniël Radermacher schenkt de stad in september een schilderij van de ambachtsheerlijkheid Nieuwerkerke, oud-Arnemuiden, de Hayman en Welsinge, in olieverf op doek (hoog 129 cm en breed 142 cm) met in de linkerbovenhoek de wapens van Radermacher en Nieuwerkerke, waaronder 1724.
Het betreft hier een vrij uniek schilderij waarop de ligging van oud-Arnemuiden in vroeger eeuwen duidelijk is aangegeven. Het schilderij maakt deel uit van de collectie schilderijen in het Stadhuis (in later tijd in het Oudheidkundig Museum). Casper Visser wordt gevraagd de ambachtsheer namens het Stadsbestuur hiervoor hartelijk te gaan bedanken.

Gezicht op Arnemuyden in het derde kwart van de 17e eeuw naar een kopergravure.
Gezicht op Arnemuyden in het derde kwart van de 17e eeuw naar een kopergravure.

Nog geen maand later geeft mr. Radermacher het Stadsbestuur bericht van het overlijden op 12 oktober van zijn echtgenote Vrouwe Clasina Petronella de Kokelaer. Casper Visser en Simon de Vroe worden gemachtigd tot het afleggen van rouwbezoek.

* * *

Over de Hervormde Gemeente kan het volgende worden vermeld.
Na de intrede van de nieuwe predikant ds. Jac. Hoek op 26 januari begint een rustige periode.
De kerkenraad bestond in 1795 uit de ouderlingen Daniël van Belzen, Rijk Rijkse en Marinus de Nooijer en de diakenen Casper Mulder, Jacob Jooszn Grootjans, Ary van Egem en Cornelis Verstraate.
Het wordt in januari de hoogste tijd geacht ‘om rekening van de armengoederen te houden en om de kerkenraad te veranderen, daar er wegens sterfgevallen van Daniël van Belzen en Rijk Rijkse maar één ouderling meer is en ook de diakenen, die reeds lang over tijd dienen, naar ontslag verlangen’. Diaken Casper Mulder wordt wegens weigering van de politieke ambtseed van zijn bediening ontzet (‘Hoe zeer dit de kerkenraad smertede en zij dien broeder gaarn onder zich langer hadden gehouden, achtede zij het nodig daarin te berusten’). De oudste diaken Jacob Jooszn Grootjans wenst ook te bedanken, maar wordt overgehaald nog een jaar te dienen.

In de op 19 februari gehouden vergadering met de vertegenwoordigers van het Stadsbestuur, thesaurier Maarten Adriaanse en schepen Adriaan Vinke, wordt de jaarrekening van de diaconie (de armenrekening) over de jaren 1792-1795 nagezien. Er is een ruim batig slot van £ 128.1.8 Vlaams. Helaas blijkt dat de administratie slecht is bijgehouden en het goede slot ‘niet volkomen is’. De boekhoudende diaken Verstraate verklaart ‘onmachtig te zijn in zijn overschietend goed slot een bedrag van £ 37.10.11 te overhandigen’. Zijn ‘ontrouwe handelwijze met de armengoederen’ wordt hem zeer kwalijk genomen. Hij wordt ontheven van z’n diakenambt, verboden in de diakenbank te zitten en dient zich van het omgaan met de armbussen te onthouden.
Verstraate belooft om elke week ƒ 3 af te lossen tot het gehele goede slot is voldaan. Deze belofte wordt echter niet geaccepteerd omdat Verstraate zich al een geruime tijd ‘met loogens heeft beholpen en daardoor ongeloofbaar blijft’. De kerkenraad verlangt dat het tekort wordt aangezuiverd eerdat de armenrekening wordt getekend.

In mei beklaagt de diaconie zich ernstig bij het Stadsbestuur ‘over de ontrouwe handelwijze en het leugenachtig slecht bestaan’ van de thans nog fungerende diaken Cornelis Verstraate met het verzoek voor de finale afdoening van deze kwestie te zorgen. Het Stadsbestuur vindt het echter een zaak van de kerkenraad om dit op te knappen. Niettemin worden Maarten Adriaanse en Adriaan Vinke benoemd om de helpende hand te bieden om deze kwestie op te lossen. De kerkenraad wenst in november veiligheidshalve ‘dat het armengeld in een kistje in het predikantshuis gelegd wordt’. Ds. Hoek wil hier liever van verschoond blijven met het oog op inbraak of brand. In het kistje ten huize van de predikant wordt het ‘goede slot over 1796 ad £ 56.10.- gelegd’.
Hierin worden ook geborgen de koopbrief van het predikantshuis en de schuldbrief van de vorige diaken Verstraate.

Uit gestelde dubbeltallen voor ouderling (Jan Lodewijk Kramer, Jacob Marinusse de Ridder, Jan Bostelaar, Marinus Schroevers, Jan Cornelis Vinke en Blaas Jacobse) worden gekozen J.L. Kramer, M. Schroevers en J.C. Vinke. Uit de dubbeltallen voor diaken (Blaas Blaasse, Jacob Marteijn, Pieter Kalmijn en Pieter la Rivière) worden gekozen Blaasse en Kalmijn. De nieuwe ambtsdragers worden op 17 juli door ds. Hoek bevestigd met de tekst Efeze 2:20. De nieuwe kerkenraad bestaat vanaf nu uit de ouderlingen M. de Nooijer, J.L. Kramer, M. Schroevers en J.C. Vinke en de diakenen Bl. Blaasse, A. van Egem, J. Grootjans en P. Kalmijn.

1798

De Franse overheersing in ons land wordt dit jaar goed merkbaar. Allerlei merkwaardige decreten worden door de regering, het zogenaamde Uitvoerend Bewind van de Republiek, uitgevaardigd. Ook in Arnemuiden wordt het Franse juk voelbaar. De aanvankelijke vreugde, tot uitdrukking komend in het dansen om de vrijheidsboom op de Markt in 1795, is weggeëbd en een doffe berusting gaat overheersen. Het is opvallend dat er zo weinig protest en verzet is tegen het Franse bewind. Een enkeling zoals de Arnemuidse vrachtrijder op Middelburg, Jacob Marteijn, de afgezette burgemeester/secretaris Gerrit ten Velde, de timmermansbaas Janis de Marée en de karoter Joost Adriaanse Joosse lijken hierop een uitzondering te maken.

In het Stadsbestuur (tot april aangeduid als ‘Wet en Raad’ en daarna als ‘de Gemeenteraad’) hebben in 1798 zitting Casper Visser (de president), de landbouwer Adriaan Vinke, de smid Johan Hendrik Sonck, de smid Anthonie de Smidt en de timmermansbaas Johannis Crucq. Secretaris is sedert 1797 Cornelis Daniël Baars.
Salomon van Eenennaam is maire en baljuw (belast met de rechtspraak). Hij wordt voor dit jaar ook benoemd tot administrerend thesaurier (penningmeester) van de stad.

In februari wordt de oude, vergrijsde president Casper Visser ziek. Een ziekte waarvan de toch al ziekelijke en verzwakte 77-jarige Visser niet meer zal herstellen. Tot president gedurende zijn ziekte wordt gekozen Johan Hendrik Sonck. In de vergadering van het Stadsbestuur van 20 februari geeft de Maire kennis ‘van ’t overlijden van den President Visser op gepasseerde zondagnacht’, de 18e februari.

Casper Visser, geboren in 1720 in Namen (België), werd op 17 december 1762 benoemd tol secretaris van Arnemuiden. Op 1 oktober 1793 werd hij wegens zware ziekte en verval van krachten ontslagen. Hij was eerst gehuwd met Maatje Costerus, vervolgens met Catharina van Kerkwijk (overleden in 1783) en daarna in 1784 met Maatje Broeder. Hij had, behalve verscheidene dochters, een zoon, Coenraad, uit zijn eerste huwelijk, geboren te Arnemuiden in 1755. Deze werd in 1777 door de Staten van Zeeland als notaris toegelaten en bekleedde deze betrekking, alsook die van procureur, te Zierikzee. Daar speelde hij een voorname rol in de burgertwisten aan het einde van de 18e eeuw. Hij behoorde tot de patriottische partij, als gevolg waarvan zijn huis op 24 september 1787 geheel werd geplunderd. Ook werd hij gevangen gezet, welke gevangenschap duurde tot 15 december 1787. Hoewel ontslagen, nam hij uit vrees voor de verbittering van het ‘gemene volk’ de wijk naar Antwerpen. Acht jaar later echter, toen de patriotten de overhand kregen, werd Coenraad Visser op 5 februari 1795 tot Maire of hoofd van het Stadsbestuur te Zierikzee aangesteld.

Door het overlijden van Casper Visser is het Stadsbestuur verplicht in de vacant gekomen functies van President, weesmeester, opziener over de stadswerken en ontvanger van de stadshuisschatting te voorzien. Besloten wordt de functie van President van de vergaderingen van het Stadsbestuur voortaan bij toerbeurt te vervullen. Voor maart is dit J.H. Sonck, voor april A. de Smidt en voor mei J. Crucq. Tot weesmeester en tot opziener over de stadswerken wordt benoemd Anthonie de Smidt; tot ‘het houden van stads-halfmanden’ Jan Hendrik Sonck en tot ontvanger van de stadshuisschatting tevens thesaurier Salomon van Eenennaam.
De secretaris wordt verzocht om de weduwe van Casper Visser aan te zeggen om voor eind mei de rekening en verantwoording over te leggen van de ontvangst van het unie-, kerk- en borgerrecht sinds begin mei 1797 tot eind september van dat jaar. In de vergadering van 7 juli van het Stadsbestuur verschijnt de notaris Coenraad Visser als executeur van de boedel van z'n vader om rekening en verantwoording af te leggen van de huisschatting.

* * *

In de eerste vergadering van het Stadsbestuur op 2 januari verschijnt de stadsbode Jan Harthoorn ‘en wenscht aan dezelve alle die zegeningen toe welke voor het tegenwoordige en toekomende leven dienstbaar en heilrijk zijn, verzoekende al verder zijn gewoon Nieuwejaar te mogen genieten’. Het verschijnen van de bode is een jaarlijks ritueel; na het uitbrengen van enkele vrome wensen verzoekt hij om z'n nieuwejaars fooi.

Ook wordt op zijn verzoek een beloning gegeven aan ’s Heeren Dienaar (de gerechtsdienaar) Geert Bronke (later genaamd Brunke) ‘wegens de extra-ordinair gedane diensten ter naspeuring en tegengaan van ’t stelen van het hout ten plattelande en is aan dezelve geaccordeerd een rijksdaalder zonder meer’. En opnieuw krijgt ook de stadsbode Jan Harthoorn een beloning van een rijksdaalder ‘wegens de menigvuldige placcaten, publicatiën, e.d. welke tegenwoordig moeten worden aangeplakt’.

Op 30 januari wordt het Stadsbestuur in een buitengewone vergadering bijeen geroepen. Dit houdt verband met de ‘Proclamatie van de Constitutionele Vergadering representerende het Bataafse Volk’ van de 22e januari. In deze Proclamatie wordt bekend gemaakt dat, daar het Vaderland in gevaar is, de Vergadering zich in de dringende noodzakelijkheid heeft bevonden om het Reglement voor de voormalige Nationale Vergadering van 30 september 1795 te vernietigen, alle provinciale besturen te ontbinden en deze te veranderen in Intermediair Administratieve Besturen der onderscheidene gewesten. Tevens wordt bekend gemaakt dat de Nationale Vergadering is ontbonden en deze thans veranderd is in een Constitutionele Vergadering als representerende het Bataafsche Volk.

De Nationale Vergadering laat spoedig van zich horen. Op 3 februari komt bij het Stadsbestuur een Proclamatie ter tafel behelzende het afschaffen van de heersende kerk in Nederland. Het dragen van mantel en bef op de publieke straten anders dan in de kerken of bedehuizen wordt de predikanten (‘de Leraars der gewezen bevoorrechte kerk’) verboden. Ook wordt verboden voortaan de klokken te luiden tot aankondiging van de godsdienstoefeningen. De Proclamatie wordt aan ds. J. Hoek ter hand gesteld met het verzoek zich daarnaar te gedragen. En de klokkenluider wordt gelast voortaan niet meer te luiden tot aankondiging van de kerkdiensten.

Ook moet opgegeven worden of alle leden van het Stadsbestuur de tegenwoordige ‘order van zaken’ zijn toegedaan. De Maire antwoordt dat dit wat betreft het Stadsbestuur wel het geval is, ‘doch wat aangaat de overige stemgerechtigden zijn er wel lieden die als stemopnemers hebben gefungeerd, maar of alle dezelve de vereiste verklaring zullen presteren en de tegenwoordige order van zaken zijn toegedaan, daar twijfele ik sterk aan voor zoverre die bij mij als nog bekend zijn’.

Een nieuwe missive van het Franse bewind komt binnen op 24 februari. Daarin wordt het Stadsbestuur gelast maatregelen te nemen opdat vernietigd en gesloten worden alle Oranje- en gemenebestgezinde sociëteiten of bijeenkomsten, om het even of ze alleen tot tijdverdrijf of tot het behandelen van politieke zaken zijn opgericht. Het Stadsbestuur geeft echter bericht aan het Intermediair Administratief Bestuur van Zeeland dat alhier geen zodanige sociëteiten zijn.

In maart gelast het Intermediair Administratief Bestuur van Zeeland om te zorgen dat binnen 8 dagen verboden wordt het dragen van livrei (uniformen) en wapens op de koetsen. Ook moeten binnen 1 maand weggenomen worden de eregestoelten en andere tekenen van onderscheiding. Hiertoe wordt door het Stadsbestuur overgegaan. Zo worden de voormalige eregestoelten in de kerk voortaan verhuurd tegen 18 stuivers per jaar en de kerkenraadbochten tegen 16 stuivers per jaar.

Ook moeten binnen zes weken de wapens in de kerk worden verwijderd. Tot nu toe hangen er - zoals in de tijd vóór 1798 gebruikelijk - ook wapenborden in de kerk. Ook deze moeten van het Uitvoerend Bewind van de Republiek worden weggeruimd. Het Stadsbestuur roept de belanghebbenden bij advertentie in de Middelburgse Courant op zich te melden. Beducht voor het lot van de kostbare schilderijen in de raadszaal van het Stadhuis besluit het Stadsbestuur de in de vierschaar hangende schilderstukken te laten wegnemen.

Niet alleen moeten de eregestoelten in de kerk verwijderd worden, ook de wapens op de grafzerken in de kerk moeten weggehakt worden. De kerkmeesters krijgen opdracht te ‘examineren’ welke grafzerken al of niet zullen dienen te worden uitgehakt en daarvan aan het Stadsbestuur te rapporteren. Overwogen wordt dat de regentenbanken geen onderscheidingstekenen meer hebben. Wel sluit het Stadsbestuur als gevolg van het bevel van het Uitvoerend Bewind van de Republiek een overeenkomst met de steenhouwer Peekei te Middelburg om al de wapens van de grafzerken in de kerk te hakken. Peekei vraagt, na bezichtiging van de grafzerken, hiervoor een vergoeding van twaalf Zeeuwse rijksdaalders. Na loven en bieden ontvangt hij er tien.
Sommige wapens op de grafzerken blijven evenwel gespaard, wellicht omdat ze onder stoelen en banken verscholen waren.
Ook wordt de predikant kennis gegeven ‘dat alle de hemels der bochten in de kerk moeten worden afgenomen’. Later schijnt dit voorschrift weer ingetrokken te zijn ‘omdat niet alle de bochten in de kerk met hemels voorzien zijn’. Verder moet opgegeven worden ‘of er binnen de stad publieke inscripties of andere tekenen, tegen de thans gevestigde orde van zaken strijdende, worden gevonden’. Geantwoord wordt dat op de pui van het Stadhuis twee stenen leeuwen aanwezig zijn. Op de ene staat gegraveerd het wapen van ’t voormalig gewest Zeeland en op de andere het wapen van de Stad. Hieruit blijkt dus dat de thans nog aanwezige twee leeuwen op het bordes van het gemeentehuis ook al het bordes van het oude Stadhuis versierden.
Verder wordt er op gewezen dat men op het voetpad van deze Stad naar Middelburg een arduinstenen tijdnaald vindt, alwaar op gegraveerd staat ‘Ambacht Nieuwerkerk’.

Het Staatsbewind wil ook weten of er binnen de stad een gevangenis is. Geantwoord wordt dat ‘binnen onze stad geen andere wordt gevonden dan boven op het Stadhuis, zijnde op een kamer alwaar op dezelve een vierkante plaats is betimmerd en geschikt is om de zodanigen te plaatsen, welke zware en grote misdaden hebben begaan. Men vindt op het Stadhuis nog twee vertrekken, welke men desnoods wel kan gebruiken dan die anders tot dat einde niet zeer geschikt zijn’.

Opvallend is ook de wijze waarop de ‘vriendjespolitiek’ door het Franse bewind wordt gestimuleerd. Gelast wordt om bij het toekennen van ambten door het Stadsbestuur voorrang te geven aan degenen die wegens vervolging uitgeweken zijn geweest (o.a. de patriotten) en aan degenen die de tegenwoordige orde van zaken zijn toegedaan. Zo moeten de in dienst van de stad zijnde functionarissen verklaren dat ze bereid zijn de Verklaring, door de ‘Constitutionele Vergadering representerende het Bataafse Volk’ voorgeschreven, af te leggen en te ondertekenen.
Als gevolg hiervan verschijnen op 18 april in de raadszaal van het Stadhuis de grafdelver Cornelis Murne, de stadsgerechtsdienaar en klokkeluider Gerrit Brunke, de klapperman (de nachtwacht) Pieter Schenk, de stadslijkdienaar Jan Lodewijk Kramer, de stadsbode en mede-lijkdienaar Jan Harthoorn, de stadsvroedvrouw Johanna Kleijnmulder, de stadsschoolmeester Adriaan Keur en de vrachtrijders Jacob Marteijn en Jan Jansen. Hen wordt gevraagd of ze bereid zijn de verklaring van trouw aan het Bataafse Staatsbewind af te leggen en te ondertekenen. Uitgezonderd Jacob Marteijn zijn allen hiertoe bereid.

Marteijn doet zich kennen als een verzetsfiguur. Als gevolg van zijn weigering te bukken voor het Franse bewind wordt hij ontslagen en bedankt als vrachtrijder van Arnemuiden op Middelburg. Dit is overigens weer een reden voor Jan Schets een verzoek in te dienen om 2e vrachtrijder te mogen worden. Het Stadsbestuur wil echter deze functie vooralsnog onbezet laten. Het blijkt in mei dat Jacob Marteijn z’n bodediensten gewoon voortzet. Naar aanleiding van klachten hierover wordt Marteijn aangezegd dat hij voortaan geen goederen binnen of buiten de stad mag vervoeren en dat hij ‘het geschilderde op z’n wagen’ moet verwijderen. Toch blijkt Marteijn in september nog goederen te vervoeren, hoewel geen vrachtrijder meer en tegen de uitdrukkelijke wil van het Uitvoerend Departement. Hem wordt aangezegd ‘in geene deele, onder welke benaming ook, goederen op te nemen op straffe van telken reize een boete van 5 schellingen te betalen’.

De timmermansbaas Janis de Marée is met hetzelfde gevoelen bezet. In mei wordt hij door het Stadsbestuur ontboden om de Verklaring van trouw aan het Staatsbewind te doen. Doch hij weigert deze verklaring af te leggen, waarop hij bedankt wordt voor ‘het lichten en leggen der stenen in de kerk bij het begraven van ingezetenen’. In zijn plaats wordt aangesteld de burger Johannis Crucq ‘dewelke de gemelde verklaring heeft gepresteerd’.

Later wordt het Stadsbestuur opgedragen om de personen op te geven waarvan men vermoedt dat ze openbare voorstanders zijn van het Stadhouderlijk bestuur, die binnen deze stad hebben gewoond en thans zijn uitgeweken en welke ambten ze hebben bekleed alsmede hun achtergelaten goederen en schulden. Het Stadsbestuur bericht ‘dat bij ons niet dusdanige personen bekend zijn’.

De landlieden rondom Arnemuiden doen een opgave van hetgeen ze geleverd hebben aan de Franse troepen in 1795, te weten voor geleverd kliefhout ƒ 13,25; voor 100 musters ƒ 7,00 en voor 100 bossen stro ƒ 5,00.

In mei wordt de nieuwe Staatsregeling voor het Bataafse Volk aangenomen. Er komt een voorschrift om op 19 mei een feest te vieren wegens de aanneming van de nieuwe Staatsregeling. Daarbij wordt gelast om van de toren en de publieke gebouwen de nationale vlaggen uit te steken en bij tussenpozen de klokken te luiden. De klokkenluider Brunke krijgt opdracht om op die feestdag van 8 tot 9 uur, van 12 tot 13 uur en van 18 tot 19 uur de klok te luiden.
Het Stadsbestuur wordt gelast - volgens het notulenboek - ‘om op onze hoofdelijke verantwoordelijkheid ons stiptelijk te gedragen naar het reeds aangenomen ontwerp van de Staatsregeling voor het Bataafse Volk’.

Deze zelfde maand dreigt ook een nieuwe inkwartiering van Franse soldaten. De Franse kwartiermeester op Walcheren, Gradman, doet bericht dat enige kanonniers te Arnemuiden zullen arriveren. Het Stadsbestuur krijgt opdracht zorg te dragen dat ze behoorlijk worden ingekwartierd. Secretaris Baars brengt daarop een bezoek aan de kwartiermeester en verzoekt hem kribben te mogen ontvangen om de kanonniers in het Stadhuis onder te brengen. Tijdens het gesprek blijkt grote opluchting dat de militairen maar één nacht zullen worden ingekwartierd. Er zullen dan ook geen kribben beschikbaar gesteld worden ‘dewijl dezelve des anderen daags naar het Sloe zullen marcheren’. De baljuw wordt opgedragen alle mogelijke middelen aan te wenden bij de kwartiermeester-generaal dat de Franse troepen dadelijk mogen doormarcheren omdat het Sloe maar een half uur gaans is van deze stad. Dit verzoek wordt ingewilligd.

Uit de volgende vermelding blijkt dat er omstreeks mei geen Franse militairen te Arnemuiden gelegerd zijn. Er komt namelijk een lastbrief binnen om voor rekening van den Lande aan Franse of Bataafse militairen of leden van de gewapende burgermacht, die zich in de Stad bevinden, aan een ieder een halve fles wijn, anderhalf pond wittebrood en een half pond kaas uit te delen op de 19e mei. Besloten wordt, ‘aangezien zich alhier generlei gewapende macht bevindt, om af te wachten of er enige mochten komen’.

Maar in augustus zijn er in elk geval wel militairen ingekwartierd. Secretaris Baars geeft de gemeenteraad uit naam van de baljuw en de president te kennen ‘vele onaangenaamheden te hebben moeten ondervinden, zo van de beide alhier in garnizoen liggende Franse huzaren als van sommige ingezetenen vanwege de inkwartiering van deze huzaren’ (de ene was in de onmogelijkheid om de paarden te plaatsen, een ander had geen bed voor de manschappen, een derde had gedacht dezelve in een volgende week te moeten hebben en een vierde voelde zich met de inkwartiering grotelijks benadeeld). Gedrieën hebben ze zich daarover beraden en getracht een stal en een huisje te huren, maar al deze pogingen zijn vruchteloos geweest. Daarop hebben de baljuw en de president de kwartiermeester-generaal op Walcheren, Gradman, verzocht om kribben, matrassen en verder toebehoren om de militairen op het Stadhuis onder te brengen. Dit is toegestaan.
Terzijde van het Stadhuis ‘in den Hof’ zal een stalletje voor de twee paarden van de Franse huzaren gemaakt worden ‘teneinde de burgerij geheel en al te ontlasten van de inkwartiering’. In september worden beide alhier in garnizoen liggende Franse huzaren voorzien van een schop en een hooivork.
Ook in oktober doen de beide huzaren van zich horen. Zij doen hun beklag ‘over het weinige welke zij krijgen tot levensonderhoud en in ’t bijzonder daar zij slechts met hun beiden gecaserneerd zijn, daar de wet voorschrijft dat men niet minder dan 5 personen mocht caserneren’. Het Stadsbestuur besluit daarop ‘2 stuivers 's daags toe te leggen, zijnde thesauriers gelast om de 10 dagen betaling te doen’.

De inkwartiering wordt echter nog aanmerkelijk verzwaard!
Op 26 oktober komt een lastbrief binnen van de kolonel van de Bataafse Troepen te Middelburg, dat op zondag aanstaande alhier staan te arriveren 1 officier, 1 sergeant, 1 tambour, 2 korporaals en 12 soldaten. Verzocht wordt logement voor hen in gereedheid te brengen. De gemeenteraad besluit hierin te berusten. Pogingen van de thesauriers Salomon van Eenennaam en Johannis Crucq om bevrijd te worden van de troepen blijken vruchteloos. Wel verleent de kwartiermeester-generaal Gradman toestemming om kribben en verdere benodigdheden (‘fournituren’) ter beschikking te stellen. Voor de in garnizoen liggende Fransen wordt in november voor 6 rijksdaalders een kachel gekocht.

In november wordt een voorschrift ontvangen om de gilden binnen deze stad te ontbinden. Het Sint Jansgilde voor de arbeiders wordt als gevolg daarvan opgeheven. Tot commissarissen om de ontbinding te regelen worden aangewezen Christiaan Crucq, Jan Maartense, Johannis Trouw en Adriaan Keur. Zij bedanken echter voor deze eer omdat ze geen vergoeding voor die werkzaamheden zullen ontvangen. In hun plaats worden benoemd de raadsleden J.H. Sonck en A. de Smidt. In 1804 zal het Sint Jansgilde weer in ere hersteld worden.

Ook komt in november een geheime lastbrief binnen met de opdracht ‘zorg te dragen dat alle wanorde en ongeregeldheid of iets naar opstand zwemende, dadelijk worde gestuit’. De baljuw Christiaan Crucq wordt opgedragen een wakend oog te houden op alle gesprekken en daden welke hiertoe enige aanleiding zouden kunnen geven.
Verder wordt het Stadsbestuur gelast om onverwijld de nodige huiszoekingen en recherches te doen tot ontdekking van gevluchte deserteurs uit de Franse republiek en de ontdekte personen te arresteren. Daartoe worden benoemd ‘voor binnen de stad’ de baljuw Christiaan Crucq, Johannis Crucq en secretaris Baars en ‘voor buiten de stad’ Johan Hendrik Sonck en Anthonie de Smidt.

In december komt opnieuw een lastbrief om een naarstig onderzoek te doen of zich binnen de stad enige Brabantse en Hollandse geëmigreerde officieren, voorzien van geheime orders, bevinden en deze bij ontdekking te arresteren. De baljuw wordt gemachtigd om alle mogelijke recherches te doen en een nauw toezicht te houden op alle passerende vreemdelingen.
Eind december verzoekt ’s Lands Bestuur om een wakend oog te houden op alle priesters die òf de oproeren in België hebben aangestookt òf correspondentie met oproerige machten onderhouden. Ook hierop moet de baljuw alle nodige ‘regard’ slaan.

* * *

Uit dit alles blijkt dat de Franse overheersing en het wantrouwen alom duidelijk merkbaar zijn. Niettemin gaat het gewone leven in Arnemuiden door. Hiervan wordt een indruk verkregen uit de hierna volgende alledaagse gebeurtenissen. Zeer vele malen vergadert het Stadsbestuur dit jaar (bij elkaar 53 keer).

Zo wordt de zandweg tussen het Arnemuidse stadsveer en de zaagmolens bij Nieuwland verbeterd. Hiervoor wordt een bijdrage verstrekt van twee ponden Vlaams. Jan Maartense, de commissaris over de zandweg, doet in april rapport over de nieuw aangelegde weg. Het Stadsbestuur besluit in oktober het zand, liggende bij de molen, aan de in- en opgezetenen op verzoek te verkopen voor tien stuivers het voer en aan afgezetenen tegen een kwart rijksdaalder. Dit zand is naar alle waarschijnlijkheid afkomstig van de uitdieping van het Arnemuidse vaarwater.

Op advies van timmermansbaas Johannis Crucq besluit het stadsbestuur dat voortaan geen ‘zwijnen’ meer op de wallen of singel mogen lopen, dit op straffe van een boete van vijf schellingen.
Tot kerkmeesters worden aangesteld Salomon van Eenennaam en het raadslid Anthonie de Smidt, tot erfscheider Johannis Crucq, tot 4e weesmeester Johannis Crucq, tot 5e weesmeester secretaris Baars en tot proevers van de sterke dranken Salomon van Eenennaam en Johannis Crucq.

Albertus Joseph le Mahieu deelt het Stadsbestuur mee dat hij zich metterwoon in Arnemuiden heeft gevestigd. Hij krijgt toestemming alhier het schoenmakersambacht uit te oefenen. Matthijs le Mahieu en Jan le Mahieu verzoeken daarop in de openbare stemregisters te worden ingeschreven. Dit wordt niet toegestaan aangezien Matthijs nog niet de bepaalde jaren heeft en Jan ‘de Nederduitsche talen niet kan lezen noch schrijven’. De families Le Mahieu en Giffard zijn lange tijd de enige rooms-katholieken in Arnemuiden.

Abraham de Wijze uit Kleverskerke krijgt met z’n gezin toestemming zich in Arnemuiden te vestigen.
De stadsbode, tevens herbergier, Jan Harthoorn geeft te kennen dat hij niet langer z’n herberg in de Langstraat wil aanhouden en voortaan alleen als tapper wil gerekend worden. Het Stadsbestuur stemt hiermee in onder de bepaling dat de publieke verkoping van huizen, landerijen, en dergelijke voortaan alleen zal geschieden in de stadsherberg van Jacob Schroevers aan het Hoofd, ‘het Schippershuis’ geheten.

In september nodigen de baljuw, de president en de secretaris de kerkenraad uit om met hen te spreken over de overname van het kerkgebouw. Ze stellen voor de kerk aan de stad te laten en de administratie daarvan door het Stadsbestuur te laten verrichten teneinde de kerk in de staat te houden waarin zij thans verkeert. De kerkenraad zegt toe zich hierover te zullen beraden. Het resultaat is dat op 27 oktober de namens de Hervormde Gemeente benoemde commissie in de vergadering van het Stadsbestuur komt om het kerkgebouw bij contract van de Stad over te nemen. De administratie van het kerkgebouw zal aan het Stadsbestuur worden overgelaten. Afgesproken wordt dat de secretaris een contract zal opstellen.
In de vergadering van het Stadsbestuur van 17 november wordt verklaard dat de kerk eigendom wordt van het kerkbestuur van de Hervormde Gemeente. De toren, de klok en het klokkenspel blijven eigendom van de Stad en haar ingezetenen.

Het huis links met de lantaarn is het schippershuis voor de veerdienst op Nieuwland. Tevens dient het als Stadsherberg. Op het bord op de voorgevel staat:
Het huis links met de lantaarn is het schippershuis voor de veerdienst op Nieuwland. Tevens dient het als Stadsherberg.
Op het bord op de voorgevel staat: 'In het Schippershuis alhier. Tapt men sterke dranken, wijn en bier'.
Geheel links de smederij. Rechts op de hoek de bakkerij van Laurens van Eenennaam.

In oktober blijkt er een tweede chirurgijn te praktizeren in de gemeente, ene Van ’t Zand, ‘welke men zeide alhier een jongedochter zoude verlossen zonder afneming der gewone verklaringen’. Dit wordt Van ’t Zand streng verboden.
In november verzoekt ook Jasper Geldhof om binnen de stad een herberg te mogen houden. Dit wordt goedgevonden. Overigens blijkt in november dat de stadsbode Jan Harthoorn ook een ‘vleeschhouwerij’ in de Langstraat heeft. Harthoorn beklaagt zich dat sommige landlieden vlees verkopen aan de pont. Het Stadsbestuur laat daarop een verbod publiceren om vlees bij de pont te verkopen, dit tot voordeel van de vleeshouwers in de stad.
Vermeldenswaard is nog dat ‘als naar gewoonte’ de klokkeluider verzoekt op oudejaarsavond de klok weer te luiden. De baljuw Van Eenennaam brengt hier nogal wat bezwaren tegen in. Het touw van de klok is volgens ’t gezegde van de klokkeluider niet goed meer. Ook dient de grote klok weer te worden gesmeerd. Herhaaldelijk brengt de klokkeluider klachten in over de klok. Ook brengt het onderhoud veel kosten voor de stad mee, ‘zonder dat deze enig nut heeft, ook al daar de stad geen poorten of deuren meer heeft, die onder het luien der klok mochten worden gesloten’. Op voorstel van de baljuw wordt daarop besloten het luiden ‘s avonds geheel af te schaffen, ook op oudejaarsavond. Hiervan wordt aan de klokkeluider kennis gegeven, terwijl z’n traktement met het aanstaande jaar zal eindigen.

Interessant is ook de lijst van stemgerechtigde burgers die aan het Uitvoerend Bewind van de Bataafse Republiek wordt overgelegd. Daarop komen de volgende namen voor:

Jan Bosselaar, Jan de Regt, Johan Hendrik Sonck, Jan Lodewijk Kramer, Leijn Maas, Jan Slabbekoorn, Jan Harthoorn, Anthonie de Smidt, Christiaan Crucq, Pieter Adriaanse, Adriaan Keur, Jacob Marteijn, Cornelis Daniël Baars, Adriaan Vinke, Johannis Crucq, Pieter de Meulmeester en Salomon van Eenennaam.

Ook is vermeldenwaard dat de beide grondvergaderingen, elk cirka 500 zielen vertegenwoordigend, eind april instemmen met het ontwerp voor de nieuwe Staatsregeling voor het Bataafse Volk. De opgekomen twaalf kiesgerechtigden verklaren zich akkoord met de nieuwe regeling. De verklaringen worden ondertekend door: de stadsgeneesheer C.G. Sachet, Johannis Crucq, Jan Harthoorn, Johan Hendrik Sonck, Christiaan Crucq, Salomon van Eenennaam, Anthonie de Smidt, Jan Lodewijk Kramer, Pieter de Meulmeester en Cornelis Daniël Baars.

Secretaris Baars geeft te kennen dat op het huis, genaamd ‘De gloeijende oven’, staande aan de noordzijde van de Langstraat en deel uitmakend van de boedel van wijlen Maarten Adriaanse (later was dit huis eigendom van Ary van Egem), geen schatting stond. Deze wordt nu gesteld op tien schellingen Vlaams.

Door de baljuw Salomon van Eenennaam wordt overgebracht het groot Stadszegel, ‘zijnde hetzelve in de weesekist gelegd’. Ook geeft de baljuw te kennen dat ’s Heeren Dienaar zich bij hem vervoegd heeft met de mededeling ‘dat de zes jaren welke bepaald zijn wegens zijn kleren verstreken zijn’ en hij daarom om nieuwe kleren verzoekt. De thesauriers krijgen opdracht om hierin als naar gewoonte te voorzien.

Joost Adriaanse Joosse verzoekt vergunning voor het mogen zetten van een poort aan het hof van z’n moeder, Francina Geene weduwe van Adriaan Joosse, uitkomende in de Noordstraat. Het gaat hier om de hofstee 'den Armen' aan het Papestraatje waar de familie Joosse gedurende vele jaren een karoterie heeft gehad. Adriaan Joosse, geboren in 1710, had hier al zijn hoveniersbedrijf, evenals z’n zoon Joost Adriaanse Joosse en z’n kleinzoon Jan Bernard Joosse. De hofstee is later overgegaan in handen van de schoonzoon van Jan Bernard Joosse, Simon Koets, en weer later op diens schoonzoon Nicolaas Cornelisse.

* * *

Ook dit jaar wordt aanhoudend geklaagd over het stelen en roven in en rond Arnemuiden. Zo blijkt in februari het afkappen en afzagen van essenboompjes op de stadsingel zodanige vormen aan te nemen, dat het Stadsbestuur genoodzaakt is hierin te voorzien. Er wordt een premie van 25 gulden uitgeloofd voor het ontdekken en aanbrengen van de misdadigers.

Gezicht op de zoutketen van Arnemuiden.
Gezicht op de zoutketen van Arnemuiden.

In maart wordt Cornelis Verstraate, de gewezen diaken van de Hervormde Gemeente, met zijn zoon tegen zaterdagavond op het Stadhuis ontboden om hen te onderhouden wegens het stelen van brandhout. Ook in september en december worden ernstige waarschuwingen gepubliceerd tegen het stelen van groenhout.
Ook de door ambachtsheer mr. Daniël Radermacher in de wei van Laurens Ingelse opgerichte arduinstenen tijdnaald valt ten prooi aan vandalisme. Er wordt een premie van 25 gulden uitgeloofd voor het aangeven van de dader. Ambachtsheer Radermacher bedankt het Stadsbestuur voor de genomen attentie omtrent de schending van zijn tijdnaald. Hij belooft om aan de ontdekker van de daders de helft van de uitgeloofde premie te voldoen, ‘mitsgaders de helft te zullen dragen van de te maken onkosten der justitie’. Overigens geeft de ambachtsheer in oktober kennis dat zijn oudste dochter Jonkvrouw Paulina Ignatia is overleden.

In de vergadering van het Stadsbestuur van 8 september wordt opnieuw melding gemaakt van vele ingekomen klachten over het stelen en roven. Dit is zo erg, dat de landlieden niet meer in staat zijn hun beesten in de weiden te houden. Zelfs is men zo ver gegaan om een kist open te breken waar een slot voorhing en daaruit gerstemeel te stelen. Opnieuw wordt hiertegen een waarschuwing afgekondigd en aangeplakt. Echter alles is vruchteloos.

De visserij ligt nu al sinds enige jaren herhaaldelijk stil vanwege de vrees van door de vijanden van de Republiek genomen te worden. De winters zijn zeer streng. Het overgrote gedeelte van de inwoners is daardoor van hun bestaan en van alle inkomsten beroofd en verkeert in de allerdroevigste en meest erbarmelijke armoede. Het zijn niet enkelen die op plundering uitgaan, maar - volgens een brief van het Stadsbestuur - het is een groot aantal dat zich daarmee onledig houdt. Vele klachten komen binnen van het Stadsbestuur van Veere, van de ambachtsheer van Nieuwerkerke en van de landlieden rondom de stad. Het stelen en roven wordt zo erg dat het Stadsbestuur zich genoodzaakt ziet de hulp in te roepen van het provinciaal bestuur. Vooral heeft men het op houtwaren, hekken en staken in landen en weiden gemunt. De ingeroepen hulp wordt door het provinciaal bestuur ook verleend. Daarvoor betuigt het Stadsbestuur bij brief van 9 februari 1799 haar oprechte dankbaarheid. Tot afschrikking van het plunderen worden bij alle landlieden twee militairen ingekwartierd. Dit betekent wel dat die landlieden ook voor de verzorging van die militairen opdraaien. Dit leidt weer tot het verzoek om dit aantal terug te brengen tot één per hofstede.

Vermeldenswaard in dit verband is ook de mededeling van secretaris Baars in de vergadering van het Stadsbestuur van 18 augustus, dat hij informatie heeft ontvangen ‘dat sommige lieden kunnen goedvinden om beesten te laten bespringen binnen de stad, alsmede over het kopen en verkopen op de zondagen en eindelijk over het lopen vloeken, zweren en dat Gods Naam op een schandelijke wijze zelfs door kinderen wordt misbruikt’. Besloten wordt hiertegen een Publicatie uit te vaardigen.

* * *

In 1798 komen we enkele malen berichten tegen over de zoutnering. Zo verzoekt Blaas Jacobse, wonend aan de zoutketen, het Stadsbestuur de door het overlijden van z’n broer Jan Jacobse vacerende plaats van grofzoutmeter te mogen verkrijgen. Ook verzoeken de zoutkeetbazen ‘om vrijdom van stadsimpost (belasting) op de wijn, geconsumeerd op het maal van de ijk’ jongstleden zaterdag de 10e juli. In oktober verzoekt Jacob Marteijn als collectant van het zoutgeld om een nieuw belastingkohier. Tot commissarissen voor het zoutgeld worden dan benoemd Johannis Crucq, Salomon van Eenennaam, Anthonie de Smidt en secretaris Baars.
In november meldt thesaurier Crucq dat sommige kwaadwilligen op onderscheidene tijden in twee zoutketen hebben ingebroken en zout gestolen. Er wordt een premie van ƒ 25 uitgeloofd voor degene, die de daders zal kunnen aanbrengen.

Wat de visserij betreft wordt het dit jaar ernstig wanneer de inwoners in hun belangrijkste bestaansbron worden aangetast. In maart komt er een missive waarin de vissers verboden wordt met hun vaartuigen naar zee uit te varen. In april komt er weliswaar enige verlichting. Eerst krijgen de vissers toestemming om te mogen varen onder zekere bepalingen. Later wordt het verbod tegen het uitlopen opgeheven. Wel wordt het Stadsbestuur gelast de boekhouders en reders van vissersschuiten inlichtingen te vragen over de behandeling door en oogmerken van de vijand op zee (de Engelsen).
Echter, in mei wordt de vissers opnieuw verboden naar open zee uit te varen. Ze mogen slechts in de binnenwateren zoals de Scheldemonden en het Veergat vissen. Ook moet er voor gezorgd worden dat alle vaartuigen boven de 30 ton, die in de Franse Republiek thuishoren en zich in de haven van Arnemuiden mochten bevinden, ten spoedigste naar Antwerpen vertrekken.

* * *

Wat dit jaar ook de aandacht vraagt is het veer op Nieuwland.
Al bij het uitdiepen van het Arnemuidse vaarwater in 1792 was er een rijdam gelegd om met rijtuigen te kunnen komen uit Walcheren tot aan het veer van het Sloe op Zuid-Beveland. De ambachtsheer Radermacher vreesde toen dat deze rijdam mogelijk niet lang meer zou blijven liggen en dus die passage voor rijtuigen zou ophouden. Hij stelde toen aan het Stadsbestuur voor om voor gemeenschappelijke rekening een rijpont te leggen op zijn grondgebied beoosten de stad Arnemuiden. Deze rijpont zou kunnen dienen voor het grote aantal plezierrijtuigen dat uit Walcheren zal overgaan om te rijden in het Nieuwland en om in de herberg aan het Sloe enige tijd te vertoeven. Het Stadsbestuur weigerde echter hieraan mee te werken.
Daarop legden de ambachtsheren van ’s-Heer Arendskerke op eigen houtje voor hun eigen rekening een pontveer aan beoosten van de stad op het Nieuwland tot overzetting van passagiers en rijtuigen. Ook lieten ze een veermanshuis bouwen en een behoorlijk voetpad aanleggen. Daarop legde het Stadsbestuur van Arnemuiden ook een rijpont aan.
Al spoedig bleek dat beide ponten elkaar sterk beconcurreerden; één pontveer tussen Arnemuiden en Nieuwland zou ruim voldoende zijn. Het dreigde hierdoor tot vele onaangenaamheden te komen. Dit leidt er toe dat onderhandelingen geopend worden om één van beide pontveren op te heffen.

In februari brengt de Maire een bezoek ten huize van de ambachtsheer van Nieuwland, mr. M.J. Veth van der Perre. Hij heeft de ambachtsheer meegedeeld, dat het Stadsbestuur besloten heeft om, wanneer hij hier mee instemt, een pont aan te leggen. Van der Perre oordeelde dat zijn veer aan het Nieuwland veel schade zou toebrengen, waardoor hij dus wel instemde met het leggen van een pont mits door de Stad Arnemuiden jaarlijks een schadeloosstelling zou worden betaald van 25 ponden Vlaams. De deputatie verzoekt daarop aan mr. Veth van der Perre om, in het geval een schadeloosstelling mocht plaats hebben, te mogen weten hoeveel de stad in één som zou moeten betalen. Doch daar wil Van der Perre niet op ingaan.

De baljuw Van Eenennaam en secretaris Baars worden daarop in april gemachtigd opnieuw met mr. Veth van der Perre te onderhandelen, daar de door hem genoemde schadeloosstelling te hoog wordt geacht en de Stad deze nimmer zal kunnen opbrengen. Hem wordt nogmaals verzocht een schadeloosstelling in één som te bepalen. Deze zal hem dan ineens worden voldaan. Tevens zullen zij de ambachtsheer meedelen dat na onderzoek is gebleken dat hij genoegzaam geen schade van de pont zal hebben. Bij het bezoek komt het tot een woordenwisseling. De ambachtsheer belooft met zijn veerman daarover te zullen ‘besogneren’. Voor hun moeite wordt de baljuw en de secretaris ieder een beloning toegekend van 10 schellingen Vlaams.

Dit alles heeft tot resultaat dat mr. Van der Perre in mei een concept-contract voorlegt voor de te leggen pont aan het Hooft van Arnemuiden. Het Stadsbestuur wenst de voorwaarde opgenomen te zien, dat mr. Veth van der Perre zich verbindt om gedurende de loop van het contract geen pont aan zijn veer aan ’t Nieuwland aan te zullen leggen. Na deliberatie worden Salomon van Eenennaam, Johannes Crucq en secretaris Baars gemachtigd om zich bij mr. Van der Perre te Westkapelle te vervoegen om met hem het contract te sluiten en te ondertekenen betreffende de te leggen pont bezijden het Arnemuidse hoofd.

De notulen van het Stadsbestuur van 5 mei vermelden: ‘Voorts komt boven Jacob Schroevers om te besogneren wegens het leggen van een pont terzijde van het Hoofd van Arnemuiden. En als veerman met hem in dier voege geaccordeerd dat hij zal participeren in alle de te maken onkosten van de te leggen ponte en het eerste jaar zoude voldoen de som van 30 Ponden Vlaams, mitsgaders aan de veerman van ’t Nieuwland de helft van ’t loon der zakgoederen, welke de landlieden uit het Nieuwland naar Middelburg mogten voeren te restitueren oftewel een grootje per zak’. In de volgende raadsvergadering op 12 mei wordt het contract goedgekeurd tussen het Stadsbestuur van Arnemuiden en Jacob Schroevers, de veerman van het te leggen pontveer terzijde van het hoofd van Arnemuiden. De stad draagt de helft van de kosten van de pont, de dammen, reepen en de jaarlijkse onkosten. Schroevers neemt de andere helft voor zijn rekening. Hij zal ook jaarlijks een pacht van 30 ponden Vlaams aan de stad voldoen. Janis de Marée en Jacob Marteijn stellen zich borg voor Jacob Schroevers.

Dit heeft tot gevolg, dat het kort tevoren in die omgeving door de ambachtsheren van ’s-Heer Arendskerke ingestelde veer verloopt. Er wordt ook een rekening-courant gesloten tussen de gemeente en Jacob Schroevers wegens ontvangsten en uitgaven voor de aanleg van de pont in 1798. Uit deze rekening-courant kunnen we o.a. opmaken dat het zand voor de aan te leggen dammen met hoogaarzen wordt aangevoerd. Zo leveren de schippers Marinus Schroevers, Gerard Meerman, Jacobus Meerman en Cornelis Schroevers samen 47 schuiten zand. Ook wordt er tussen de veerman Jacob Schroevers en de scheepswerfbaas Jacob Meerman een overeenkomst gesloten over de te leggen pont.
In 1798 wordt voor 2 jaar een overeenkomst gesloten tussen het Stadsbestuur en mr. M.J. Veth van de Perre te Westkapelle, waarbij deze laatste als eigenaar van de grond aan de oostzijde van het Arnemuidse Gat vergunning geeft tot aanleg van een pontveer op zijn grondgebied in het Nieuwland aan het Arnemuidse Gat. Arnemuiden zal als gevolg daarvan een schadeloosstelling verlenen voor de mindere inkomsten van het Nieuwlandse Veer. Op 10 juni 1800 wordt deze overeenkomst verlengd voor 7 jaar.

De overzetpont aan het Sloe.
De overzetpont aan het Sloe.

Op 4 juli bericht het Stadsbestuur aan mr. Veth van de Perre ‘dat de pont, aan het Arnemuidsche Hoofd gelegd, op aanstaande zaterdag den 7e dezer zal kunnen worden gebruikt’. Door deze pont ‘valt de correspondentie tussen Middelburg en het Nieuwland zeer gemakkelijk en kan men deze afstand te paard wel binnen het uur rijden’. Het veer van de Wilhelminapolder op Wolphaartsdijk is in 1798 nog steeds verpacht aan Cornelis Zierveld (al  vanaf 1768). Bij de verpachting op 11 augustus 1798 voor 7 jaar voor 4 pond per jaar wordt bepaald dat de pachter alle dammen en wegen moet onderhouden. In 1808 wordt dit veer verpacht aan Leijn Laurens Ingelse.

* * *

Tenslotte volgen de bijzonderheden over de Hervormde gemeente.
De koster (tevens schoolmeester) Adriaan Keur moet het Stadsbestuur een lijst overleggen van degenen die weigeren de extra belasting van drie stuivers op het stoelengeld te betalen. De kerkorganist David Lootens krijgt opdracht om voortaan geen personen op het orgel toe te laten dan alleen de orgeltrapper. Verder wordt hij verplicht om gedurende de tijd dat er godsdienstoefening wordt gehouden ‘op den boven’ te blijven. Als hij ‘mogte mankeren om des zondags alhier niet te komen’ zal telkens van z’n gewoon traktement twee gulden worden gekort. Tot orgeltrapper wordt benoemd Laurens van Eenennaam op een jaarlijks traktement van 3 ponden, 1 schelling en 10 grooten Vlaams. Op 23 oktober 1799 lezen we dat Louw van Eenennaam organist wordt.

Ds. J. Hoek vervoegt zich eind juni bij secretaris Baars met de mededeling dat ene Jan Verstraate al enige zondagen oefeningen heeft gehouden. ‘En aangezien deze man in de Waarheid niet onderlegd is’, verzoekt hij hem het oefenen te beletten. Verstraate wordt onmiddellijk op het Stadhuis ontboden. Hem wordt onder het oog gebracht dat het oefenen niet is toegestaan, omdat dit in strijd is met de Publicatie waarin verboden wordt enige godsdienstoefening te houden buiten de daartoe gestelde publieke gebouwen. Verstraate neemt de vermaning aan en belooft zich van het oefenen te zullen onthouden.
Over circa 15 jaar, ten tijde van de ambtsbediening van ds. P. Hondius, zullen we de ‘oefenende’ Jan Verstraate opnieuw tegenkomen.

De vorig jaar gekozen diaken Job Joosse van Belsen weigert de politieke eed af te leggen en wordt daardoor genoodzaakt tot bedanken. In zijn plaats wordt benoemd Jan de Meulmeester.
Timmermansbaas Janis de Mareé mag reparaties aan ’t predikantshuis doen ‘dewijl het reeds jaren was nodig geweest’. Met attestatie uit Philippine komen over Johannis Trouw en echtgenote.

De predikant krijgt in mei bericht van een Commissie uit de Regering dat de kappen van alle banken in de kerk er af moeten. De broeders berusten daarin.

De kerkenraad bestaat dit jaar uit de ouderlingen J.C. Vinke, J. Grootjans, J. de Ridder en M. Schroevers en de diakenen P. Calmijn, J. Marteijn, P. de Meulmeester en J. de Meulmeester. In de plaats van de aftredende ouderlingen Vinke en Schroevers worden gekozen Jan Blaas en Blaas Jacobse de Nooijer. Voor de aftredende diakenen P. Calmijn en J. Marteijn worden gekozen Marinus Marinusse de Nooijer en Job Lievense de Ridder. Zij worden bevestigd uit de vervolgstof over Handelingen 10:19-27. De daarop volgende kerkenraadsvergadering wordt gesloten ‘met dankzegging aan den Heere en ernstige verzuchting om Zijnen Zegen over Neerlands geheele Hervormde Kerk, alle de gemeenten en derzelver belangen’.

Op 15 september wordt - zoals hiervoor al vermeld - de kerkenraad ontboden bij het Stadsbestuur. De vroede vaderen verklaren ‘niet ongenegen te zijn om in deze tijdsomstandigheden de kerk en derzelve onderhoud op den oude voet te blijven continueren’. In de commissie voor toezicht op het kerkgebouw worden benoemd: Marinus Maas, Gillis Marinusse de Nooijer, Adriaan Schokkens, Jan Maartense en Jan Trouw.

Arnemuiden in 1745 (uit
Arnemuiden in 1745 (uit 'Kabinet van Zeeuwse Gezichten').

1797

In januari overlijdt het bekende lid van het Stadsbestuur, Francois Haay, in leven timmermansbaas.
In de vergadering van het Stadsbestuur van mei geeft de Maire Salomon van Eenennaam ook kennis van het onverwachtse overlijden van de gemeentesecretaris Simon de Vroe op 28 april op 54-jarige leeftijd. Op 23 maart 1795 volgde hij de vorige secretaris Gerrit ten Velde, die tevens burgemeester was, op. De Vroe notuleerde in wijdlopige krulletters in oud schrift. Met eenparigheid van stemmen wordt besloten de oud-secretaris Casper Visser (deze was vóór Gerrit ten Velde secretaris van 1762 tot 1793) te verzoeken voorlopig het secretarisambt waar te nemen. De 76-jarige Casper Visser belooft dit te zullen doen als zijn krachten en gezondheid dit toelaten. Doch hij maant het Stadsbestuur ernstig - vanwege zijn ouderdom en gedurige zwakheid - zo spoedig als doenlijk is zich van een secretaris te voorzien en hem van die post te ontlasten. De door Casper Visser in het notulenboek in krulletters ingeschreven notulen zijn zeer moeilijk leesbaar. Zijn handtekening bestaat uit vele krullen.

Salomon van Eenennaam, Casper Visser en Maarten Adriaanse worden afgevaardigd om van de weduwe De Vroe over te nemen ‘al hetgeen tot de secretarie behoort alsook de gelden die aan de Stad nog onverrekend zijn’. In mei wordt door de weduwe De Vroe rekening gedaan van de stadsgelden, het pontgeld, de borg- en kerkrechten van mei 1796 tot april 1797.

In de Middelburgse Courant wordt een advertentie geplaatst voor een ‘bekwame secretaris’.
Na informatie wordt op 4 juli bekwaam geoordeeld voor het secretarisambt de 30-jarige Cornelis Daniël Baars uit Middelburg. Hij wordt benoemd tot secretaris van de stad, griffier van de weeskamer en vendumeester (belast met de openbare verkopingen). Bepaald wordt dat hij binnen de stad Arnemuiden zal moeten wonen. De nieuwe secretaris wordt op zijn verzoek het burgerrecht van de stad verleend. In het Acteboek van de Hervormde Kerk is onder 1797 aangetekend dat met attestatie is overgekomen uit Middelburg Cornelis Daniël Baars en Dina Blommaart, z’n echtgenote. In het notulenboek wordt op 6 september zijn akte van aanstelling ingeschreven in sierlijke krulletters, ondertekend door Casper Visser, Maarten Adriaanse en Johannis Crucq. In de vergadering van het Stadsbestuur van 3 oktober feliciteert President Casper Visser de nieuwe secretaris met de aanvaarding van zijn bediening en wenst hem toe dat hij het vele jaren tot aller genoegen en tot heil van deze stad en ingezetenen mag waarnemen. De nieuwe secretaris verzoekt daarop enige ogenblikken ‘audiëntie’ en houdt een toespraak bij de aanvaarding van zijn ambt.
De oude Casper Visser stelt de raad voor deze toespraak tot een blijvende gedachtenis in het notulenboek in te schrijven. Vanwege de zeer lange ambtsperiode en de grote verdiensten van secretaris, later burgemeester C.D. Baars wordt het slot van deze toespraak in deze Kroniek opgenomen:

..... Deze stad en ingezetenen ondervinde bij voortduring des Heeren Zegen. Hij doe dezelve in welvaart toenemen. En mochten wij nog eens dien tijd beleven van een algemene, gunstige en gezegende Vrede te zien opdagen, stand grijpen en duurzaam zijn. Ja, mocht dien tijd haast geboren worden. Dat den geest der tweedracht uit onze landpalen wierde gebannen. Den eendracht en de ware Broederschap, waardoor onze voorvaderen, in de dagen vanouds, onder den Zegen van God, dit land tot een paerel in de ogen van andere mogendheden hebben gebracht, te zien herleven. Opdat wij onze leus ‘Eendracht maakt macht’ als in vorige dagen met recht mogen voeren. En ons dierbaar Vaderland, ja, deze stad en ingezetenen tot haren vorigen luister wederkome. Opdat wij eenmaal aan elkanderen, aan anderen konden zeggen: God heeft welgedaan aan Nederland.
Thans blijft mij niets meer over dan mij in Ulieden geëerde vriendschap en genegendheid aan te bevelen en tot welk einde ik gulhartig en welmenend de hand der Broederschap aanbiede.

Het is vanaf 3 oktober gedurende zeer vele jaren een verademing het duidelijke, goed leesbare handschrift van de nieuwe secretaris te lezen. Zeer lang, bijna een halve eeuw, zal de heer Baars de stut en steun van het Arnemuidse Stadsbestuur zijn. Groot en vele zijn z’n verdiensten voor Arnemuiden. Tot 1832 zal hij de stad dienen als secretaris en vanaf 1832 tot zijn overlijden in 1849 als burgemeester. Tussendoor, in 1812, volgt hij Christiaan Crucq op als Maire om vervolgens in december 1813, als gevolg van z’n benoeming tot Vrederechter van het Canton Veere, weer door Crucq te worden vervangen.
Opmerkelijk is dat hij in 1832 opgevolgd wordt door zijn zoon Cornelis Jacobus Baars als secretaris en in 1853 als burgemeester.
Bijna 70 jaar lang, gedurende het tijdsbestek van 1797 tot 1867, zullen vader en zoon Baars hun stempel drukken op het bestuur van de stad.

* * *

Ondertussen is het Franse bewind duidelijk merkbaar in de gemeente, al was het alleen al door de vele missives en publicaties die door het Stadsbestuur worden ontvangen. Stadsbode Jan Harthoorn dient een verzoek in ‘voor extra stijfsel voor de veelvuldige publicatiën, gebruikt in de jaren 1795 en 1796’. Hij ontvangt, naast zijn gewone ‘nieuwejaartje’ van £ 1, hiervoor een vergoeding van £ 1.

Halverwege het jaar stuurt de Franse Generaal Osten een bevelschrift om een logement voor 25 Franse militairen gereed te maken. Na uitvoerige beraadslaging wordt besloten twee kamers van het Stadhuis voor de militairen gereed te maken en daarvoor de nodige kribben, matrassen en dekens en een bed voor de officier aan te schaffen. Vergeefs wordt getracht stro te verkrijgen. Zo nemen de Franse militairen op 10 augustus intrek in het Stadhuis. Weliswaar worden de logieskosten hiervoor vergoed.

De commanderende officier wordt een kamer bezorgd in een van de herbergen; de logieskosten worden van stadswege betaald. Ook verzoekt de Generaal om licht voor de wacht, enige onontbeerlijke kleinigheden en wagens voor het halen van proviand uit Middelburg. Het Stadsbestuur besluit zoveel als doenlijk is van stadswege hierin te voorzien, dit om alle onaangenaamheden te voorkomen.

In oktober roept stadsbode Jan Harthoorn in de gehele gemeente om dat al degenen, die tot nu toe met de inkwartiering van de Franse troepen zijn belast geweest, aan de baljuw op kunnen geven hoeveel militairen ingekwartierd zijn geweest en hoe lang zij deze gehad hebben. Hiervoor kan een ieder dan een schadevergoeding ontvangen.

Een nieuwe blijk van de Franse overheersing is in oktober de brief van de Algemene Directie der gewapende burgerwacht in Zeeland met het verzoek ‘om ten spoedigste op te nemen alle manspersonen tussen de 18 en 40 jaar, die genegen zijn zich tot de burgerbewapening te laten optekenen en bereid zijn de vereiste belofte van trouw af te leggen’. Besloten wordt deze bekendmaking aanstaande zaterdag om 5 uur door de stadsbode om te laten roepen. Er meldt zich echter niemand om de wapens voor het Franse bewind op te nemen!
Er komt ook een missive binnen dat geen Franse emigranten hun verblijfplaats mogen houden op het grondgebied van de stad.

Ernstiger wordt het als het Uitvoerend Departement van Zeeland in oktober gelast dat de leden van de Gereformeerde kerkenraad de Verklaring van Trouw aan het bewind moeten afleggen. Ouderling Cornelis Jacobse van de Ketterij (van beroep zoutzieder) en de diakenen Baltus Schaaleven en Pieter La Rivière (van beroep landbouwer) weigeren deze af te leggen. Ouderling Adriaan Joosse Grootjans en diaken Pieter de Meulmeester zijn hiertoe wel bereid. Het Uitvoerend Bewind verlangt dat degenen, die weigeren de vereiste verklaring af te leggen, van hun posten vervallen worden verklaard. Het Stadsbestuur krijgt opdracht de daardoor vacant komende plaatsen ten spoedigste te vervullen. Deze geeft ds. J. Hoek weer de opdracht hieraan te voldoen. Jacob de Ridder wordt daarop aangesteld als ouderling en Jacob Marteijn en Job Joosse van Belzen tot diakenen. Van Belzen weigert echter eveneens de verklaring af te leggen.

* * *

Maar niettegenstaande de Franse overheersing gaat het dagelijkse leven dit jaar z’n gewone gang. We geven van dit jaar nog enkele interessante gebeurtenissen weer.

In januari verschijnt de veerman Jacob Schroevers van het Arnemuidse veer op ’t Nieuwland in de raadszaal. Hij verzoekt vriendelijk om vermindering van zijn pacht. Het veer wordt aanmerkelijk benadeeld door het ten oosten van de stad door de ambachtsheren van ’s-Heer Arendskerke aangelegde pontveer. Het Stadsbestuur heeft hier begrip voor en verlaagt zijn pachtsom met £ 10.5.- Vlaams.
Later dit jaar (het is dan oktober) wordt met Schroevers onderhandeld over de aanleg van een rijpont. Overeengekomen wordt dat Schroevers en het Stadsbestuur ieder voor de helft de kosten van de aan te leggen rijpont voor hun rekening zullen nemen. In het eerste jaar zal Schroevers een pacht van 30 Pond Vlaams betalen.

Ter vergadering komen in januari ook enkele onder de stad wonende landlieden, te weten Cornelis Beekman, Jan Cornelisse Vinke en Pieter Louwerse. Ze ondervinden bijna dagelijks overlast van sommige inwoners vanwege het aanhoudend stelen, roven en andere brutaliteiten. Het Stadsbestuur vaardigt daarop een buitengewoon strenge publicatie af met de volgende, niet mis te verstane inhoud:

Maire en rechters der Stad Arnemuiden delen tot hun leedwezen mede, dat het stelen dagelijks zo vermeerdert dat schier niemand meer meester over zijn eigendom kan blijven.
Hebben goedgevonden te bepalen dat alle op- en ingezetenen vrijheid wordt verleend, wanneer zij bij dagen, nachten of ontijden iemand op hun erve of eigendommen tot het plegen van enige dieverij of insulentie bespeuren, de zodanige zelve of door die welke in hun dienst zijn, te laten doodschieten of zulke middelen te gebruiken als hij tot beveiliging van zijn bezittingen zal goedvinden zonder in deze verantwoordelijk te zijn.

Ook als iemand wordt bespeurd ‘enig hout of onbetamelijkheid dragende of slepende, zonder dat hij kan bewijzen van wie hij het heeft gekocht of verkregen, zal deze ten strengste aan den lijve worden gestraft’.

De baljuw Salomon van Eenennaam draagt aan het Stadsbestuur een verzoek van ’s Heeren dienaar (de gerechtsdienaar) Geert Bronker (later genoemd Brunke) voor om een vergoeding voor zijn extra gedane diensten vanwege de dieverijen. Hij ontvangt hiervoor een vergoeding van 1 Pond Vlaams.

Of de ernstige waarschuwingen wat helpen moet betwijfeld worden. Want aan het einde van het jaar moet secretaris Baars helaas meedelen dat hem bij het innen van belastinggelden bij de omwonenden zeer vele klachten over het verregaande stelen van hout ter ore zijn gekomen. Deze ingezetenen hebben hem op het vriendelijkst verzocht alle moeite bij het Stadsbestuur aan te wenden om daartegen afdoende maatregelen te nemen.

* * *

Het blijkt dat de vrachtrijder van Arnemuiden op Middelburg, tevens huurkoetsier, Jacob Marteijn zich weinig stoort aan de publicaties. Hem wordt aangezegd voortaan niet door te rijden bij het doen van publicatiën, maar te wachten tot deze zijn gedaan. Kennelijk omdat hij het niet eens is met de staatkundige omwenteling, schijnt Marteijn in de ongunst bij het Stadsbestuur te zijn gevallen. Er wordt namelijk een verzoek van een zekere Jan Jansen om als vrachtrijder op Middelburg te mogen rijden ingewilligd. Wel moet hij zich voorzien van ‘een goede vrachtwagen met een linnen huive’. President Casper Visser wijst er op dat Jacob Marteijn tot nu toe 2 Ponden Vlaams jaarlijks als belasting aan de Stad betaalde. Hij stelt voor met het oog op de aanstelling van de nieuwe vrachtrijder Marteijn van deze belasting te ontheffen.

Dat Jacob Marteijn en ook de timmermansbaas Janis de Marée in de ongunst zijn gevallen, vooral bij Casper Visser, blijkt wel uit een brief van eind december aan de Algemene Directie over de gewapende burgerwacht. Daarin wordt op felle wijze en verontwaardigd te kennen gegeven dat beiden zich schuldig maken aan het verdraaien van de woorden van het Stadsbestuur, onbeschaamde belastering en kwade praktijken. Opmerkelijk is dat Jacob Marteijn en Janis de Marée verscheidene huizen in gezamenlijk bezit hebben, zoals de huizen genaamd ‘De Vier Weeskinderen’, ‘Delft en Korenmaat’ en ‘Amsterdam’ aan de zuidzijde van de Langstraat en de huizen ‘De Poëet’ aan de oostzijde en ‘De Waereld’ aan de westzijde van de Noordstraat.

Cornelis Murne, die in juni de grafdelver Dieter Gelok is opgevolgd, behoeft ‘volgens oude costume (gewoonte)’ geen pacht voor het gebruik van het kerkhof te betalen. Inplaats daarvan zal hij van de thesauriers jaarlijks 2 ‘rixdaalders’ ontvangen, waarvoor hij het kerkhof zo dikwijls dit nodig is behoorlijk zal maaien en onderhouden en de aangrenzende Markt wieden en schoonhouden.

In juli wordt Willemina Meijer op haar verzoek toegelaten als kinderschoolhoudster en tevens als brei- en naaischoolhoudster.

Willem Vogel verzoekt in september om het burgerrecht van Arnemuiden en tevens om vergunning om hier winkel te mogen houden. Dit wordt hem toegestaan.

In de vergadering van het Stadsbestuur van 16 december verschijnt een zekere Johannes Trouw en legt zijn acte over als Commies ter Recherche van de convooien en licenten alhier, gegeven in Den Haag dd 2 november 1797. Hij verzoekt in deze functie de bescherming van het bestuur van de stad.

Net voor oudejaarsdag geeft president Visser met leedwezen kennis van het overlijden van de thesaurier (penningmeester) van de stad Maarten Adriaanse op de 25e december. Adriaanse bekleedde verschillende functies. Tot nieuwe thesauriers (zeer tegen de zin van de president Casper Visser; hij meent dat dit tegen de oude ‘costume’ of gewoonte is) worden benoemd Salomon van Eenennaam tot eerste thesaurier en Johannis Crucq tot tweede thesaurier. In de vacatures van Commissaris van de kleine zaken en Weesmeester wordt benoemd het raadslid Jan Hendrik Sonck (de smid); in die van tweede broodweger Anthonie de Smidt (eveneens smid).
Pogingen om de drie dit jaar door overlijden ontstane vacatures van de leden van het Stadsbestuur Frans Haay, Simon de Vroe en Maarten Adriaanse te vervullen blijven achterwege.

* * *

Omstreeks deze tijd wordt ten noorden van de stad langs het Arnemuidse vaarwater een stuk schorrengebied ingedijkt, het zogenaamde Wilhelminapoldertje. Van de in dit poldertje gelegen landerijen zullen, op last van de Staten van Zeeland, vanaf de eerste oogst na de indijking alle lasten worden gevorderd welke van onvrije landen in het eiland Walcheren worden geheven. In juni wordt hierover het volgende bericht gezonden aan de Provinciale Rekenkamer met daarbij aangegeven de grootte van ‘de bedijkte schorre aan de oostpunt bij het Schuttershof dezer stad’:

Gelijkheid, Vrijheid, Broederschap.

Medeburgers.

Dat door het uitdiepen van ‘t vaarwater, genaamd ‘t Arnemuidsche Gat, ten jare 1793 een gedeelte onze stad toebehorende, groot 3 gemeten en 208 roeden baarland, is bedijkt geworden en van welk gedeelte bereids nieuw bedijkt weiland wij over den jare 1795 voor de eerste maal hebben pacht genoten.
Hopende hiermede aan Uwedele intentie te hebben voldaan, rekenen wij ons na toewensching van Heil en Broederschap,

Uw Edele medeburgers, de Municipaliteit van Arnemuijden,

Casper Visser.

De Rekenkamer stuurt daarop bericht om van de 3 gemeten en 208 roeden nieuw bedijkt land aan ’t Schuttershofpoldertje te betalen de ‘Staatelasten’ over de jaren 1795, 1796 en 1797 en gelast de thesauriers voorts alle jaren te betalen.
Tot stemopnemers voor de 1e grondvergadering worden benoemd de burgers Jan Bostelaar, Christiaan Crucq en Adriaan Keur ‘voor de Langstraat en de zoutketen’; voor de 2e grondvergadering de burgers Pieter Adriaanse, Jacob Marteijn en Jan Slabbekoorn ‘voor het overige der stad en de landluiden’.

* * *

Over de visserij komen we nog weinig gegevens tegen.
De eigenaars van enkele vissersponen krijgen toestemming om aan het Molenpoldertje hun schuiten te leggen en daar een ‘joch met een plankier’ te maken.

Het bestuur (aangeduid met ‘Deken en beleders’) van het Sint Jansgilde voor de arbeiders richt zich met een verzoekschrift tot het Stadsbestuur. Daarin wordt vermeld dat er onvrede heerst over enige artikelen in de (inmiddels 75 jaar oude) Ordonnantie, uitgevaardigd door Burgemeesters, Schepenen en Raden van deze Stad op 24 februari 1723. Over sommige zaken is niets geregeld. Het gildebestuur doet voorstellen tot wijziging van de Ordonnantie. Enkele voorgestelde wijzigingen zijn het vermelden waard:

Artikel 1:
Voor het dragen van een last Friese turf, onverschillig welke turf, van 60 ton tot op de Markt en tot aan de Middelburgse Poort zullen 6 schellingen en 8 grooten worden genoten.

Artikel 3:
Voor het bewerken van 1000 kleine stenen zal 1 stuiver, van 1000 moppen 6 stuivers en van 1000 pannen of plavuizen 8 stuivers worden genoten.

Artikel 8:
Voor het dragen van iedere zak goederen en van iedere zak zaagsel zal een halve stuiver worden genoten.

Artikel 10:
Voor het laden of lossen van een huishouden, alhier aankomende of vertrekkende, zullen voor ieder uur werkens 4 stuivers worden genoten.

Gezicht vanaf het Nieuwland op Arnemuiden eind 17e eeuw. Duidelijk waarneembaar zijn de wallen en bastions, de Veerse Poort, het Stadhuis en het tolhuis.
Gezicht vanaf het Nieuwland op Arnemuiden eind 17e eeuw.
Duidelijk waarneembaar zijn de wallen en bastions, de Veerse Poort, het Stadhuis en het tolhuis.

Over de Hervormde gemeente kan het volgende worden vermeld. In januari legt Gerrit ten Velde, de vorige burgemeester, de zogenaamde armenrekening over 1795/1796 aan het Stadsbestuur over met een goed slot van £ 112.8.9 Vlaams. Door de ‘qualijk gehouden administratie van de gewezen diaken Cornelis Verstraate is daarop achtergehouden een bedrag van £ 37.10.13 Vlaams’. Verstraate wordt genoodzaakt een schuldbekentenis te tekenen van de door hem achtergehouden gelden. Boekhouder (en tevens oud-burgemeester/secretaris) Ten Velde vertrekt dit jaar naar Ellewoutsdijk en wordt dank gezegd voor zijn bewezen diensten. Tot nieuwe boekhouder wordt aangesteld Adriaan Keur, de schoolmeester en koster.

De kerkenraad voelt er niet veel voor de kosten voor het in goede staat brengen van het van de ambachtsheer gekregen orgel te betalen. Ook het Stadsbestuur wil de kosten niet vergoeden. Besloten wordt daarom alle zitplaatsen in de kerk te verhuren voor 3 stuivers, zowel van de bochten als de stoelen. Ook dienen de predikants- en kostersvrouw drie stuivers voor hun zitplaats te betalen.

De leverantie van het brood voor de armen wordt aan de minst biedende van de beide bakkers, Christiaan Crucq, gegund voor 24 schellingen de ‘molenzak’. Later wordt dit gegund aan bakker Jan Slabbekoorn voor 22 schellingen de zak.

Uit het testament van de overleden voormalige burgemeester en penningmeester Maarten Adriaanse ontvangt de kerkenraad een legaat van 50 Pond Vlaams (ongeveer 300 gulden) voor de armen.
In verband met het bedanken als diaken wegens weigering van de politieke eed door Blaas Blaasse wordt uit een dubbeltal (Baltus Schaaleven en Abraham van Eenennaam) Schaaleven gekozen. Wegens periodieke aftreding van de ouderlingen Marinus de Nooijer en Jan Lodewijk Kramer worden uit gestelde dubbeltallen (Cornelis Jacobse, Jan Blaasse, Blaas Jacobse de Nooijer en Joost Adriaanse Grootjans) gekozen Jacobse en Grootjans.
In de plaats van de afgaande diakenen Jacob Grootjans en Ary van Egem worden uit gestelde dubbeltallen (Pieter de Meulmeester, Janis Kabboort, Pieter la Rivière en Cornelis Beekman) gekozen De Meulmeester en La Rivière.
Maar wegens weigering van de voorgeschreven politieke eed worden Jacobse, Sehaaleven en La Rivière vervallen verklaard van ‘hun posten van den Gereformeerde Gemeente te Arnemuiden’. De kerkenraad besluit ‘in de politieke dispositie te berusten en aanstonds over te gaan tot het formeren van dubbeltallen’. Daarop worden tot ouderling verkozen Jacob de Ridder en tot diakenen Jacob Marteijn en Job Joosse van Belsen.

Het Acteboek van de kerkenraad vermeldt: ‘10 december zijn de diakenen bevestigd. De prediking bij die gelegenheid ter opening van de Heidelbergse Catechismus en dat voortreffelijke boek de gemeente, zo ook de broeders aanprijzende over 2 Timotheus 1:13, terwijl de bevestiging van ouderling Jacob de Ridder, die wegens het stormachtig weder niet thuis had kunnen zijn, tot de naaste gelegenheid wordt uitgesteld. Dit is op 13 december met een vervolgstof over 1 Koningen 18:1-15 gebeurd’.

1799

Nu, aan het einde van de 18e eeuw, is de visserij er niet best aan toe. Dit is mede te wijten aan de opkomst van buitenlandse visserijactiviteiten op de Zeeuwse visgronden. Het zal nog tot 1857 duren voordat, met de totstandkoming van de Visserijwet, allerlei vangstbeperkende maatregelen worden opgeheven.

Grote schade treft de vissers als het door het Staatsbewind verboden wordt om uit te varen. Op 15 augustus komt er bevel van de Commissaris der Marine van de Republiek te Vlissingen om dadelijk alle schepen, groot of klein en dus ook die van de vissers, tot nader order onder strikt embargo te houden. Dit embargo wordt vier dagen later weer opgeheven. Echter, op 25 augustus komt een nieuwe jobstijding van de Commissaris dat gedurende 14 dagen geen enkele visser mag uitlopen. Om hiervan verzekerd te zijn volgt het bevel de roeren van de schuiten af te nemen. Het Stadsbestuur laat deze treurige tijding dadelijk omroepen. Niemand mag uitlopen op verbeurte van 5 Ponden Vlaams. Het embargo wordt in september verlengd. Pas op 23 september komt er bericht van de Commissaris der Marine dat de vissers weer onder bepaalde voorwaarden mogen uitlopen. De stadsomroeper maakt dadelijk een ronde door de gemeente om dit bericht om te roepen. Ook in oktober mogen de vissersschuiten gedurende enige dagen niet uitvaren.

Het blijft een spannende tijd voor de Arnemuidse vissers. Op 6 november volgt een bericht ‘dat alle schuiten en vissersvaartuigen weer kunnen uitlopen, mits geen gemeenschap of correspondentie houdende met de vijand en ook te zorgen ‘s nachts thuis te zijn’. Kan men door omstandigheden ’s nachts de thuishaven niet bereiken, dan moeten de manschappen in de vergadering van het Stadsbestuur de redenen komen opgeven.
In geval van correspondentie met de vijand (de Engelsen) zullen alle vissers (‘allen voor eenen’) moeten boeten en zal het embargo dadelijk weer worden opgelegd.

Nog enkele malen komen we gegevens over de visserij tegen. Zo vraagt het Departementaal Bestuur om op te geven of onze ingezetenen zich generen met het vissen van oesters op de banken onder de wal van Yerseke en Wemeldinge en of verpachting van deze banken groot nadeel voor de ingezetenen zou betekenen. Secretaris Baars geeft als antwoord dat onze ingezetenen in de wintertijd hun kostwinning voor het halen van oesters aldaar vinden. Wanneer dezelve banken zouden worden verpacht, zouden onze ingezetenen van hunne broodwinning in dien tijd beroofd wezen’. In juli schrijft Casper Mulder aan het Stadsbestuur ‘dat hij gaarn met zijn visschuit op de zaat (de ligplaats) van één der onlangs in beslag genomen visschuiten zou gaan leggen’. Dit wordt hem toegestaan. Echter, als de gevorderde schuit weer mocht worden vrijgegeven, dan zal hij deze ligplaats weer in moeten ruimen. En in november lezen we dat de visser Matthijs Mahieu aanneemt om met z’n hoogaars een viertal manschappen naar Utrecht te transporteren voor 12 rijksdaalders.
Ook gelast het Departementaal Bestuur in november om dadelijk 5 hoogaarzen beschikbaar te stellen om Franse troepen naar het eiland Wolphaartsdijk te transporteren. Elke schipper krijgt hiervoor drie gulden. Ook worden de schippers van zes hoogaarzen door de Franse Generaal Osten gelast om de te Wolphaartsdijk gelegen Franse militairen te vervoeren naar Veere. De stadsbode krijgt opdracht ervoor te zorgen dat zes schippers met hun hoogaarzen de andere dag zich te Wolphaartsdijk bevinden.

Merkwaardig is in deze maand ook de opdracht van het Departementaal Bestuur ‘om binnen 14 dagen copieën toe te zenden van alle placcaten, publicatiën, ordonnantiën of keuren, als er tot voorkoming van het bederf der visserijen in deze gemeente tot heden in observatie zijn’. De secretaris ‘zal op Stads Griffie daaromtrent de nodige recherche doen’.

* * *

Ook van de andere bestaansbron, de zoutziederij, komen we enige berichten tegen.
De twee personen ‘woonachtig aan de zoutkeet, toebehorende aan Pieter Bos uit Middelburg’ weigeren de waarschuwingen om de algemene belasting van 4% te betalen aan te nemen. In juni deelt Pieter Meerman, scheepstimmermansbaas, het Stadsbestuur mee ‘dat hij eigenaar is geworden van de zoutkeet, in eigendom behoord hebbende aan Van den Bosch en Zonen, kooplieden te Amsterdam, en staande en gelegen op het Eiland naast de zoutkeet van den burger Van Zoelen buiten deze stad’. Deze zoutkeet verkeert echter in een zodanige deplorabele staat, dat ze onherstelbaar is. Meerman verzoekt om toestemming om deze vervallen zoutkeet af te breken. Na een ingesteld onderzoek door de raadsleden Sonck en Crucq wordt hiermee akkoord gegaan.

* * *

Ook op andere terreinen is er enige bedrijvigheid in de gemeente.
Zo neemt de 25-jarige Abraham van Eenennaam, een zoon van de baljuw Salomon van Eenennaam, de timmermanswinkel met de ernaast staande pakhuizen in eigendom over van z’n schoonmoeder Janna Maartense, de weduwe van de vroegere timmermansbaas (tevens raadslid) Frans Haay. De weduwe Haay heeft sindsdien het timmermansbedrijf voortgezet. Van Eenennaam krijgt vergunning van het Stadsbestuur om ‘de timmermans, metselaars, schilders en glazenmakers over te nemen’. We zullen Abraham van Eenennaam (geboren in 1774, gehuwd met Francina Haay en overleden op 90-jarige leeftijd in 1864) nog tot op hoge leeftijd tegenkomen als lid van het Stadsbestuur. Hij zal een voorname rol spelen in het bestuur van Arnemuiden gedurende een halve eeuw. Een kleinzoon van hem, Salomon van Eenennaam, is later lange tijd wethouder en burgemeester van Arnemuiden geweest. De genoemde timmermanswinkel en het ernaast staande huis, genaamd ‘Het Welvaren’ en ‘De Hollandsche Tuijn’, stonden op de hoek Marktpoortstraat/Langstraat. Vanaf de Markt gezien stond aan de linkse zijde van de Marktpoort de bakkerswinkel en de bakkerij van Christiaan Crucq en aan de rechtse zijde de timmermanswinkel en het huis van Abraham van Eenennaam.

De familie Van Eenennaam heeft vanouds een voorname rol gespeeld in het Stadsbestuur. Gedurende de thans beschreven periode van de historie van Arnemuiden (1795-1870) komen we de Van Eenennaams steeds tegen in bestuursfuncties.
De oude Salomon van Eenennaam, gehuwd met Maatje van Noordenne, was bij het begin van het thans in deze Kroniek beschreven tijdperk (1795) één van beide burgemeesters van Arnemuiden. Na de staatkundige omwenteling in 1795 werd hij benoemd tot burgemeester en tevens baljuw. Hij is overleden in 1800.
Zijn zoon Abraham van Eenennaam, geboren in 1774 en overleden op zeer hoge leeftijd in 1864, was gehuwd met Francina Haay. Van beroep was hij zoutzieder en timmermansbaas. Vele jaren was hij raadslid en wethouder.
Eén van z’n zoons, Salomon (geboren in 1795 en overleden in 1856, gehuwd met Maria Cornelisse), zette later het timmermansbedrijf voort. Een andere zoon, Casper, was winkelier in de Langstraat.
Weer twee andere zoons, Francois (geboren 1797) en Laurens (1803-1865), waren beiden broodbakker.
Francois had een bakkerij vooraan in de Langstraat (naast de timmermanswinkel van de Van Eenennaams). Hij is als bakker later opgevolgd door z’n zoon Hubrecht van Eenennaam (1838-1921), die zeer lange jaren raadslid en wethouder is geweest.
Laurens had een bakkerij op de hoek Langstraat/Westdijkstraat. Hij is als bakker later opgevolgd door z'n zoon Salomon van Eenennaam (1838-1918), die ook bijna een halve eeuw raadslid, wethouder en burgemeester van Arnemuiden was. Deze Salomon is als bakker weer opgevolgd door zijn zoon Laurens (geboren in 1862).

De Langstraat boven aan de Markt met rechts van de Marktpoortstraat de timmermanswinkel van timmermansbaas Abraham van Eenennaam met daarnaast de bakkerswinkel van z'n zoon Francois van Eenennaam. Links van de Marktpoortstraat op de hoek de bakkerswinkel van Christiaan Crucq.

De Langstraat boven aan de Markt met rechts van de Marktpoortstraat de timmermanswinkel van timmermansbaas Abraham van Eenennaam met daarnaast de bakkerswinkel van z'n zoon Francois van Eenennaam.
Links van de Marktpoortstraat op de hoek de bakkerswinkel van Christiaan Crucq.

De echtgenote van Jean Baptist Giffard, Maria le Mahieu, dient een verzoek in bij het Stadsbestuur om een winkel te mogen houden ‘van zodanige goederen en waren als ten meeste nutte is van haar huisgezin’. De families Mahieu en Giffard behoren in deze tijd tot de zeer weinige inwoners van Arnemuiden van rooms-katholieke huize.

Ook Daniël Leendertse Grootjans geeft te kennen dat hij door koop eigenaar is geworden van een huis, genaamd ‘Het Gouden Kruis’, nummer A 42, aan de Westdijkstraat, laatst bewoond door de thans overleden Willem Vogel. Hij heeft ‘alle losse goederen en dus mede de winkelwaren, in het zelve huis gevonden zijnde, overgenomen en is genegen om deze winkel op dezelfde voet te blijven aanhouden’. Ook hij krijgt hiervoor vergunning.

Ook vestigt zich als winkelier in Arnemuiden Jacob Basseveld. In z’n brief aan het Stadsbestuur schrijft hij door de omstandigheden des tijds en de langdurige vorst van deze winter nauwelijks meer in staat te zijn om in z’n dagelijks onderhoud te voorzien. Hij is genegen om een winkel van zodanige waren en goederen te houden als hem ten meeste voordeel strekken kan. Deze winkel staat aan de noordzijde van de Langstraat, nummer A 97, en is genaamd ‘De Rozemarijnboom’. In latere jaren is dit huis eigendom geworden van Janis de Marée.

De zoon van de kleermakersbaas Jan Lodewijk Kraamer, de 24-jarige Cornelis Kraamer, krijgt toestemming zich als zelfstandig kleermaker hier te vestigen. Ook z’n broers Jan en Maarten vestigen zich hier later als zelfstandig kleermaker. Tal van Kraamers hebben het kleermakersberoep in Arnemuiden uitgeoefend.

De oude Jan Lodewijk Kraamer was tot aan het einde van de 18e eeuw de kleermakersbaas van Arnemuiden. Evenals Salomon van Eenennaam was hij aan het einde van deze eeuw een bekende verschijning in het Stadsbestuur. Hij overleed in 1800. Zijn zonen, Cornelis (geboren in 1775, overleden in 1830), Jan (geboren in 1780 en gehuwd met Neeltje Crucq) en Maarten (geboren in 1786, gehuwd met Francina Joosse, overleden in 1860) volgden hem op als zelfstandige kleermakersbazen. Ook minstens drie van hun zonen beoefenden hei kleermakersambacht halverwege de 19e eeuw, o.a. Jan (geboren in 1804), Christiaan Jan (geboren in 1808) en Pieter Johannis (geboren in 1810). Uit het eerzame geslacht van de Kraamers zullen velen functies vervullen op gemeentelijk en kerkelijk gebied.

Het blijkt dit jaar dat Jan Harthoorn, de stadsbode en tevens herbergier, ook ‘beenhouwer binnen deze stad’ (slager) is. Hij doet opnieuw z’n beklag over ‘het door de landman Pieter Calmijn, onder de jurisdictie dezer Stad woonachtig, bij de Ponte verkoopen van vleesch’.

De scheepswerf gaat dit jaar over van vader Jacob Meerman op zijn zoon Jacob, volgens de akte ‘vrij en onbelast van alle hypothecaire verbanden met al hetgeen er aard-, nagel- en wortelvast aan, op en in is....’.
Overigens komen we in mei een verzoek tegen van Pieter Meerman aan het Stadsbestuur om Cornelis Verstrate (onder voorgaande jaren kwamen we hem al verscheidene malen tegen) het repareren van hoogaarzen en andere schuiten te beletten.

De Middelburger Daniël Le Fever neemt de aan de Westdijkstraat staande bakkerij over en krijgt toestemming daar het bakkersbedrijf uit te oefenen. Ook krijgt Abraham Merk uit Middelburg toestemming om zich binnen de stad te vestigen als schoenmakersbaas.
Twee andere burgers uit Middelburg, Cornelis Zomer en George Bakker, delen mee dat ze graag in Arnemuiden een kleine geldloterij zouden aanleggen. Hiermee wordt akkoord gegaan. Een kamer van het Stadhuis wordt voor dit doel beschikbaar gesteld.
Een week later dienen twee andere Middelburgers, Pieter Gruson en Willem Leenden Olnée, eenzelfde verzoek in. Bij een gunstige beslissing zijn ze bereid ‘aan de armen 10 Zeeuwse rijksdaalders te voldoen’. Na deliberatie wordt besloten dit verzoek ‘omme redenen te wijzen van de hand’. Beide heren verklaren daarop bereid te zijn bij een gunstige beslissing inplaats van 10 Zeeuwse rijksdaalders nu 70 gulden aan de armen te willen voldoen. Ze krijgen echter geen toestemming.

De winter van 1798/1799 is buitengewoon streng. Ook Arnemuiden zucht zwaar onder het barre winterweer. Alle bronnen van bestaan zijn als het ware toegesloten. De verdiensten zijn dan ook allertreurigst. De kerkenraad van de Hervormde Gemeente verzoekt een collecte te mogen houden ‘voor de armen der gemeente vanwege de zware lasten die deze komen te lijden in dit strenge winterseizoen’. De bittere armoe leidt soms tot allerlei uitwassen. Zo geeft een aantal landlieden en opgezetenen (Jan Meulemeester, Jasper Geldhoff, Cornelis Beekman, Ary van Egem, Pieter la Rivière, Pieter van de Kreke en Cornelis Wisse) in januari het Stadsbestuur te kennen ‘dat zij dagelijks ondervinden dat hun vertrouwde goederen van hun hofsteden en landerijen niet veilig meer zijn als wordende door de ingezetenen van ulieder stad weggehaald en geroofd’. Zij hebben hierover steeds geklaagd bij de baljuw, doch zonder resultaat. Zij dringen aan op behoorlijke opsporing van de daders en beveiliging van hun goederen.

Ook de ambachtsheer van Nieuwerkerke, mr. Daniel Raderrmacher, beklaagt zich over het stelen van doornhagen en andere houtwaren van zijn grondgebied. Eveneens komt er van het Stadsbestuur van Veere bericht, dat enige onder Veere wonende landlieden hebben geklaagd over het stelen en roven van hun eigendommen door ingezetenen van Arnemuiden.

Het Stadsbestuur weet er ook geen raad meer mee. Er is alles aan gedaan om de roverijen tegen te gaan. De baljuw, de president en de secretaris worden gemachtigd naar Middelburg te gaan en bij de vertegenwoordiger van ’s Lands Bestuur, mr. Van de Kreke, het verzoekschrift van de landlieden voor te leggen. Deze komt slechts tot het advies de zaak schriftelijk aan ’s Lands Bestuur voor te dragen. Hij oppert de mogelijkheid van het leggen van Bataafse militairen bij de landlieden om op die wijze hen te beschermen. Dit is ook inderdaad gebeurd. Want eind januari lezen we over militairen die bij de landlieden op Arnemuidens grondgebied zijn geplaatst tot voorkoming van het stelen en roven. En in april komen we een ingediende rekening van de landbouwer Jasper Geldhoff tegen voor de bij hem gelogeerde Franse militairen.

* * *

De Franse overheersing is op allerlei terreinen duidelijk merkbaar.
In april komt er een opdracht van het Departementaal Bestuur om op 23 april de vlaggen van de toren uit te steken tot viering van de dag waarop de Staatsregeling door het Bataafse Volk is aangenomen. Hetzelfde bestuur geeft in juli opdracht ‘een wakend oog te houden op alle geheime en openlijke machinatiën (handelingen) der verderfelijke Oranjepartij’. Besloten wordt de baljuw te verzoeken ‘het nodige regard (toezicht) te houden op alle woorden en gesprekken van lieden welke de tegenwoordige orde van zaken niet zijn toegedaan’.

Het Staatsbewind is dit najaar zeer bevreesd voor een landing van de Engelsen op Walcheren. In het geval de vijand inderdaad een landing op enig gedeelte van de kust mocht ondernemen, ‘dan dienen dadelijk alle paarden zonder onderscheid, welke zich binnen de omtrek van 4 uur van de plaats der landing bevinden, naar binnen ’s lands in zekerheid te worden gevoerd en benevens de personen onder dak te worden gebracht’.

In september komen er orders van het Staatsbewind waarbij de ingezetenen worden uitgenodigd de hoogst mogelijke hoeveelheid ‘pluksel, zwagtels en oud linnen, ten dienste der gekwetste verdedigers van het vaderland, over te brengen en het verzamelde aan het gemeentebestuur der hoofdplaats vrachtvrij te doen geworden’. De omroeper gaat rond met de bel om de inwoners hiertoe uit te nodigen.

En in oktober komt er een missive, dat ‘jassen en hemden thans de voornaamste behoeften worden van de verdedigers des Vaderlands’. De gemeentebesturen worden gelast om het nodige te leveren en te zorgen dat deze bij de Municipaliteit van Amsterdam worden afgeleverd. Tevens worden de ingezetenen aangemaand om de nodige levensmiddelen en in het bijzonder aardappelen naar de stad Amsterdam te doen vervoeren. Overigens wordt meegedeeld dat de geruchten, als zou de stad Amsterdam in staat van beleg zijn, bezijden de waarheid zijn.

Er heerst in oktober en november grote onrust bij het Franse Staatsbewind. Aanhoudend komt een stroom van missives binnen over beveiligingsmaatregelen, deserteurs, spionage, voortvluchtige personen, communicatie met de vijand, zonder paspoort vertrokken personen, werving van manschappen, transport van troepen. Enkele malen moet een aantal hoogaarzen zorgen voor het vervoer van Franse soldaten van en naar Wolphaartsdijk.

Eind november wordt geconstateerd dat de stadskas in ‘eene gansch geene voordelige toestand’ verkeert. Binnen enige dagen is een aanzienlijke som nodig voor de betaling van aan te werven manschappen voor de legermacht van de staat en tot voldoening van de schippers van de hoogaarzen, die de Franse militairen van Wolphaartsdijk naar Veere hebben getransporteerd.

Groot is de opluchting bij de Fransen wanneer de Engelsen in december uit het land vertrekken. Op de 19e december moet er door de gehele Republiek een nationaal feest worden gehouden wegens ‘den afmarsch der Engelschen’. Het Stadsbestuur besluit de nationale vlaggen van de toren en het Raadhuis uit te steken en dat ‘verder wegens de bekrompen toestand der stedelijke kas aan het verdere gerecommandeerde niet kan worden voldaan’.

Tegen het einde van het jaar komt er een publicatie dat door de gehele republiek op de 27e december een collecte zal worden gehouden aan de huizen van de in- en opgezetenen ‘ten behoeve van de lieden welke door de rampen van de oorlog zijn geruïneerd geworden en verder dat de in te zamelen penningen binnen 8 dagen na de collecte ter comptoire generaal (de bank) zal moeten worden bezorgd’. De baljuw Van Eenennaam en de president De Smidt zullen binnen de stad en de raadsleden Sonck en Crucq buiten de stad collecteren. De collecte brengt een bedrag op van 1 pond en 13 schellingen.
Ook komt er een order om de gevluchte Engelse krijgsgevangenen op te sporen en te arresteren, ‘zijnde de baljuw verzocht het nodige regard daaromtrent te slaan’.

De Nationale Vergadering geeft in mei dit jaar bij proclamatie een Reglement voor de gewapende burgerwacht.
Het blijkt niet dat de, meest uit vissers bestaande, bevolking van Arnemuiden aan deze gewapende burgerwacht effectief heeft deelgenomen. Zo worden eind november de in de leeftijdscategorie vallende personen opgeroepen tot inschrijving voor de gewapende burgerwacht.
Al degenen die op het Stadhuis verschijnen weigeren zich in te laten schrijven. Na rijp beraad krijgt de secretaris opdracht een lijst van de ingeschrevenen en onwilligen in gereedheid te brengen en aan het Departementaal bestuur te zenden. Echter, tijdens de raadsvergadering van 27 december verschijnt een aantal van de weigeraars. Ze verzoeken - kennelijk nu de Engelsen zijn vertrokken - om alsnog op de lijst voor de dienst van de burgerwapening te worden geregistreerd. Hierop wordt hen gevraagd naar de reden die hen bewogen heeft om bij de oproeping voor de inschrijving te weigeren en nu wel te komen. Het antwoord is: ‘Uit vreese van dadelijk als Militair te zullen moeten uittrekken’. Ze worden alsnog op de lijst gezet.

* * *

In het Stadsbestuur doen zich geen wijzigingen voor. Beurtelings fungeert één van de raadsleden voor één maand als president: Johannis Crucq in januari, mei en september; secretaris C.D. Baars in februari, juni en oktober; Jan Hendrik Sonck in maart, juli en november en Anthonie de Smidt in april, augustus en december.

De baljuw Salomon van Eenennaam en Johannis Crucq zijn dit jaar thesauriers, belast met de penningen van de stad. Tot stadstimmerman voor 1799 wordt benoemd Johannis Crucq en tot stadssmid Johan Hendrik Sonck.

Dit jaar functioneert in de gemeente nog een nachtwacht, de zogenaamde klapperman. Deze functie wordt vervuld door Pieter Schenk. Zijn loon moet opgebracht worden door bijdragen van de inwoners, wier eigendommen door het optreden van de nachtwacht beschermd worden. Schenk verschijnt in de raadsvergadering van 2 februari met de mededeling dat een groot aantal ingezetenen wegens onvermogendheid blijft weigeren het klappergeld te betalen. Daardoor heeft hij zo weinig ontvangen dat hij buiten staat is om z’n functie van nachtwacht te blijven uitoefenen. Het Stadsbestuur besluit ‘hem te ordonneren tot het voortgaan van de nachtwacht als naar costume (gewoonte) en wijders hem te autoriseren om de onwilligen tot de betalinge door middelen van rechte te constringeren’. De weigeraars worden op het Stadhuis ontboden en over hun handelwijze onderhouden.

Daarop verzoekt een 12-tal ingezetenen om ontslagen te worden van de lasten van het klappergeld vanwege de dringende nood en armoede. Geconstateerd wordt dat een groot gedeelte van de inwoners daar niet aan betaalt ‘en dit dus een tweespalt zoude veroorzaken onder de ganse burgerij’. Het verzoekschrift wordt ondertekend door Pieter Adriaanse, Anthonie de Mol, Daniël Rijkse, Willem Huiszoon, Cornelis Rijkse, Marinus de Mol, Jan Florisse, Baltus Schaaleven, Pieter de Jonge, Jacob Wilderom, Willem Vogel en J. de Meulmeester. Het Stadsbestuur overweegt dat de klapperman op uitdrukkelijk verzoek van de ingezetenen is aangesteld op conditie dat z’n loon door bijdragen van de ingezetenen (het zogenaamde klappergeld) opgebracht moet worden. In verband met de strenge koude, nu bijna alle bestaansbronnen hebben opgehouden, acht men het raadzaam de klapperman thans (februari 1799) voor z’n gedane diensten te bedanken en deze functie af te schaffen. De thesauriers zullen met de gewezen klapperman nog verrekenen die nachten in de maand februari, waarin door hem de nachtwacht is gehouden.

De stadsbode Jan Harthoorn ontvangt op z’n verzoek een toelage vanwege het aanplakken van de vele publicaties. Overigens begint elke eerste raadsvergadering in januari met het prevelement van de stadsbode, gevolgd door z’n verzoek om een gratificatie. Ook nu in januari ‘wenst hij de leden weer alle die zegeningen en dat heil en die vergenoegens toe welke voor hun tijdelijk en eeuwig welzijn denkbaar kunnen zijn, verzoekende om deszelfs gewone nieuwejaarsgeld’.

* * *

Dit jaar komen er klachten binnen over de schoolmeester Adriaan Keur. Hij wordt ontboden in de vergadering van het Stadsbestuur om hem te ‘reprimanderen’. Hij krijgt te horen dat het bestuur aanstaande vrijdag des namiddags in de school wil komen zien hoe ver de jeugd gevorderd is. De meester krijgt opdracht ‘de schrijvers een schrift te laten maken’. De meest gevorderden zullen een prijs krijgen.
Dat schoolmeester Keur maar een armoedig bestaan heeft blijkt uit zijn brief van 11 maart aan het Stadsbestuur. Van het grootste deel van de inwoners gaan de kinderen maar gedurende de vier à vijf wintermaanden naar school. Dan bedraagt het aantal schoolgaande kinderen 60 à 70. Doch in de zomermaanden is dit niet hoger dan 20 à 30, waardoor de schoolmeester, ware het niet dat hij tevens koster en voorzanger in de Hervormde Kerk is, zijn bestaan nauwelijks alhier kan vinden.
Verderop in het jaar, in augustus, verschijnt meester Keur opnieuw op het Stadhuis. Hij deelt de heren mee dat hij niet meer in staat is in het onderhoud van z’n gezin te voorzien. Zijn traktement als koster en voorzanger van de Hervormde Gemeente wordt niet meer betaald. Maar bovendien ‘is het aantal kinderen in zijn school zo gering en min, dat hij in het onmogelijke verkeert om zijn huishouden behoorlijk te verzorgen en ook hetzelve aantal kinderen nog stond te verminderen met de voorhanden zijnde oogst’. Hij voelt zich gedrongen om aan de vergadering te verzoeken de school voor 6 à 8 weken te sluiten en met handenarbeid gedurende die tijd zijn broodwinning te zoeken. Na zijn treurig betoog wordt hem verzocht enige ogenblikken buiten te staan. Daarop krijgt hij te horen dat de vergadering weliswaar geloof hecht aan zijn woorden, ‘maar gaarn buiten alle onaangenaamheden zou blijven, die door het accorderen van zijn verzoek zouden ontstaan en over zulks hem aanradende om zich te vervoegen bij die lieden welke hij oordeelt bij voortduring hun kinderen ter school zouden zenden en aan dezelve zijn klachten te kennen te geven teneinde, ware het mogelijk, te bereiken om het schoolgeld gedurende die weken zodanig te verzwaren waardoor hij in staat mocht worden gesteld de school te blijven gaande houden’. Als dit geweigerd wordt, dan is hij verplicht om de school gedurende die tijd te sluiten en het onderhoud van zijn huishouden door handenarbeid te zoeken.

* * *

In maart blijkt er een grote watervloed te zijn geweest. Het provinciaal bestuur schrijft voor om op 10 april ‘een generale collecte door de gansche Republiek te doen ten behoeve van de ongelukkig geworden landgenoten wegens den jongsten watervloed’. In Arnemuiden is er geen schade door deze watervloed. Besloten wordt dat de president Anthonie de Smidt en secretaris Baars binnen de stad en de raadsleden Johannis Crucq en Jan Hendrik Sonck buiten de stad zullen collecteren. De collecte brengt op 2 ponden, 5 schellingen en 10 grooten Vlaams.

Jacob Blaasse, de pachter van de vest, verzoekt van die pacht ontslagen te mogen worden.
Dit jaar krijgt Cornelis Blaasse toestemming om binnen de stad Arnemuiden te komen wonen. Ook de arbeider Hendrik La Soe uit Kleverskerke mag zich in de stad vestigen. De Arnemuidenaars met de naam La Soe stammen van deze Hendrik, z’n zoon Jacobus (geboren in 1788) en z’n kleinzoon Jacobus (geboren in 1825) af.

Naar costume (gewoonte) wordt besloten ‘om de herbergen alhier het zetten van een speelman op de aanstaande kermis te verbieden en dit op een boete van 25 gulden ten profijte van de armen’. Niettemin vallen er op de kermis zulke ‘uitbundige iedelheden’ voor, dat bepaalde personen worden gecensureerd.

Jacob Marteijn moet zorgen dat de plaats van zijn ‘misput’ wordt veranderd en tussen enige palen wordt gesteld.
Ook besluit het Stadsbestuur om ‘het Ende weg van de Middelburgse Poort tot aan de zandweg naar de zaagmolens mede te zanden alsmede het Ende weg van juffrouw Bomme tot aan de Veersche Poort en ook het zand leggende bij de graanmolen speciaal te houden tot onderhoud van de zandweg’.
Opnieuw wordt Jan Maartense tot commissaris voor de zandweg naar de zaagmolens benoemd. Naar de verpachting van ’s Lands gemene middelen worden afgevaardigd de baljuw Van Eenennaam en de raadsleden J. Crucq en J.H. Sonck en de secretaris ‘als na costume’ (gewoonte).
Besloten wordt aan het eind van dit lopend jaar koopdag van het kaphout van het kerkhof te houden. Ook worden de bomen, op de Noordwalle ten getale van 50 à 60 staande, publiek verkocht. 

Dit jaar heerst er een dysenterie epidemie in Arnemuiden.
Ook wordt eind 1799 een besmettelijke ziekte onder het rundvee op de Zeeuwse eilanden ontdekt. Het Stadsbestuur besluit 'de Leraar der Hervormde Gemeente te verzoeken en te vermanen om den God des Hemels en der Aarde te smeken dat oordeel genadig uit ons Vaderland te weren en aan die plaatsen, waar deze plaag reeds is ontdekt, gelieve te doen ophouden en zulks bij gelegenheid dat de Leraar in de openbare godsdienstoefening in den gebeden het Vaderland aan God Almachtig aanbeveelt’.

Eind november geven de thesauriers te kennen dat de gedetineerde Marinus Marinusse de Nooijer ‘genoegzaam geen klederen meer aan had en alles versleten was’. De thesauriers worden gemachtigd om voor de gedetineerde ‘de nodige klederen te doen aankopen’. Van deze Marinus de Nooijer vond ik ook aangetekend in een brief aan het Uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek van 13 november, dat hij bij ‘sententie van President en Rechters van Arnemuiden van 13 juli 1799 tot openbare geseling en brandtekening verwezen zijnde, is ter verdere executie van hetzelve vonnis, waarbij zijn leven lang gedurende wierd gebannen uit de Limieten der voormalige gewesten van Zeeland en Holland, naar Bergen op den Zoom getransporteerd....’. Later keert Marinus de Nooijer onder een aangenomen naam van Marinus Schroevers weer in Arnemuiden terug, maar wordt spoedig herkend. Uit het verhoor blijkt dat hij te Bergen op Zoom onder de naam van Marinus van Belzen bij een werver voor de Bataafse troepen voor zes jaren heeft dienst genomen.

* * *

In deze historiebeschrijving verdient apart aandacht te worden gegeven aan de veerdiensten van Arnemuiden op het Nieuwland. Dit veer met de pont wordt op 22 juni ten stadhuize publiek verpacht. Veerman wordt Janis Smout. Tot nu toe was hij veerman op het door de ambachtsheren van ’s-Heer Arendskerke beoosten Arnemuiden aangelegde veer.
Problemen doen zich dit jaar voor met het vervoer van de post naar buiten het eiland. Willem Sinclair, de Commissaris over de Posterijen, spreekt hierover de secretaris aan. De ambachtsheren van de Zuid-Bevelandse ambachten hebben geen toestemming verleend om een stal te bouwen bij het veer over het Sloe. Daardoor kan de postbode z’n paard daar niet stallen, waardoor hij genoodzaakt is om met de andere pont over te gaan. Het Stadsbestuur wordt dringend aangeraden met de ambachtsheren tot een akkoord te komen.
De baljuw en de secretaris gaan naar Middelburg en verzoeken de heren Sinclair en mr. Radermacher om een akkoord te bereiken over de pont. De ambachtsheer Radermacher toont zich zeer genegen om hiervoor een oplossing te zoeken.

In juni wordt bij geruchte vernomen dat de ambachtsheren van de Zuid-Bevelandse ambachten plannen koesteren om zowel de Hollandse als de Franse postiljon te bewegen om van hun veer gebruik te maken. Gelijk begeeft de baljuw Van Eenennaam zich naar de Commissaris van de Posterijen Willem Sinclair. Daarbij blijkt dat deze van dit gerucht nog niets bekend is. Sinclair wekt de indruk met de verontrusting van de baljuw mee te voelen.
Tegelijk brengt de baljuw een bezoek aan de notarissen Coenraad Visser Czn en A.S. Sinclair te Middelburg om gedaan te krijgen dat Arnemuiden vergunning krijgt om een stalletje voor de postiljon aan het Sloe te plaatsen. Visser, de zoon van de voormalige secretaris Casper Visser, geeft tijdens het gesprek toestemming om op kosten van de stad Arnemuiden een stalletje ‘naast De Brakke of het Wagthuis in het Nieuwland aan het Sloe, bedoeld voor de Franse militairen’, op te timmeren. Timmermansbaas Johannis Crucq krijgt daarop dadelijk opdracht een begroting te maken voor het bouwen van een stal voor het paard van de postiljon onder aan de dijk van het Sloe. Op 6 juli verleent het provinciaal bestuur vergunning ‘om voor stadsrekening een stal tegen het wachthuis in het Nieuwland aan het Sloe voor het postpaard te plaatsen en jaarlijks te onderhouden’.

In juni komt er via mr. W.A. van Citters bericht dat de ambachtsheren van de gemene ambachten zeer genegen zijn om met het Stadsbestuur te spreken over de door hen aangelegde pont. Zij beseffen terdege dat deze zeer veel nadeel toebrengt aan het pontveer van deze stad op het Nieuwland. Een commissie namens de ambachtsheren is bereid hierover met een delegatie van het Stadsbestuur te spreken. De baljuw Van Eenennaam en de secretaris Baars worden gemachtigd de commissie te woord te staan.
Uit de bespreking blijkt dat de ambachtsheren wel genegen zijn om hun veer op te heffen. Zij vragen hiervoor een schadeloosstelling van 500 ponden Vlaams tot compensatie van de gemaakte kosten voor het aanleggen van de pont, de bouw van het veerhuis en de aanleg van het voetpad. Zo’n hoog bedrag - zo geven de heren Van Eenennaam en Baars te kennen - zal het Stadsbestuur nimmer bereid zijn te betalen. Zij denken hooguit aan 50 ponden Vlaams. Het Stadsbestuur geeft hen machtiging om in de nadere onderhandelingen te gaan tot 120 ponden Vlaams.

In september deelt de veerman van de stadspont mee vernomen te hebben dat de veerman van de pont van de ambachtsheren naar alle waarschijnlijkheid zal bedankt worden. Zij zouden voornemens zijn een knecht van de veerman van het Sloe aldaar te plaatsen. De veerman van de stadspont wordt er op uitgestuurd om aan mr. Van Citters van Bruélis te vragen ‘tot welke prijs de ponte of het veer van de ambachtsheren der gemene ambachten in Zuid-Beveland te vernietigen is’. Van Citters geeft als zijn mening dat ‘dat Veer beneden de 200 ponden Vlaams wel zou vernietigd kunnen worden’. Waarop het Stadsbestuur, in aanmerking genomen ‘de considerabele schade, ja bijna totale ondergang en vernietiging van het stadsponteveer’, na rijpe deliberatie met eenparige toestemming het volgende besluit:

1. om dadelijk staande de vergadering onze veerman Janis Smout te doen verschijnen teneinde met hem te confereren en finaal af te vragen of hij in de helft van het aanbod, aan de ambachtsheren ter vernietiging van hun veer te doen, ook zou willen delen;

2. de baljuw en secretaris te machtigen zich te vervoegen bij mr. Schorer, als gemachtigde van de ambachtsheren van de Zuid-Bevelandse ambachten, en aan hem de prijs te vragen waarvoor het veer zou kunnen worden vernietigd en tevens hem namens de vergadering aan te bieden een som van 200 ponden Vlaams.

Veerman Janis Smout verschijnt ter vergadering en zegt graag akkoord te gaan met betaling van de helft van de 200 Ponden Vlaams ingeval de ambachtsheren dit aanbod accepteren, dit op voorwaarde dat de door hem betaalde pachtprijs voor het veer dan zal worden aangepast.
In het overleg met de ambachtsheren wordt overeenstemming bereikt over een te betalen schadeloosstelling van 250 Ponden Vlaams. De veerman van het pontveer van de ambachtsheren krijgt dadelijk order om het veer te verlaten en naar huis te keren. Mr. Schorer neemt op zich een contract van de overeenkomst op te maken. De stad betaalt 150 en veerman Janis Smout 100 Ponden Vlaams. Voor de bijdrage van de stad verleent de burger Christiaan Crucq een geldlening à 5½% rente per jaar. De akte met mr. Schorer als gemachtigde namens de ambachtsheren van de gemene ambachten in Zuid-Beveland wordt op 26 september getekend.
De ambachtsheer mr. Radermacher schrijft daarop een brief waarin hij het Stadsbestuur bedankt ’voor de gegeven communicatie nopens de vernietiging van de Ponte van de ambachtsheren der gemene ambachten met bijvoeging van zijn wens, dat het deze Plaats en ingezetenen daardoor in volgende tijden welga en ze vele voordelen daaruit geniete’.

* * *

Uit het notulenboek van de Hervormde gemeente is nog het volgende te vermelden. Zoals hiervoor al vermeld, wordt ’wegens de hoge nood der armen, met goedkeuring van de regering en na voorafgaande opwekking der gemeente tot christelijke liefdadigheid van de predikstoel, door de diakenen aan de huizen een buitengewone collecte gehouden’. Deze brengt £ 12.18.8 op.
Uit het ’armenkistje’ worden dit jaar 53 Ponden Vlaams gehaald.
Koster en voorzanger Adriaan Keur komt in mei op de kerkenraadsvergadering en doet z’n beklag dat hij sinds oktober vorig jaar nog geen traktement heeft ontvangen. De predikant ds. Hoek verzoekt het Stadsbestuur namens de kerkenraad om een inschrijving binnen de stad te mogen doen ‘tot goedmaking van het tractement van de koster en voorzanger’. Het Stadsbestuur geeft er voorkeur aan dat dit door middel van een collecte langs de huizen gebeurt.

Ook doen de diakenen, ‘na een ernstige en liefderijke uitnodiging van de predikstoel’, een collecte langs de huizen van de ingezetenen ten behoeve van de vrouwen en kinderen van de enige dagen geleden door de Engelsen op zee gevangen genomen vissers. Deze collecte brengt 25½ rijksdaalders of £ 11.5.3 op.
In augustus komt er goedkeuring van het Departementaal Bestuur om ten behoeve van de getroffen huisgezinnen een collecte te houden binnen de gemeenten van de eilanden Walcheren en Nieuw- en Sint Joosland. Dit is tot grote blijdschap van kerkenraad en gemeente. Ouderling Jan Meulmeester en oud-diaken Pieter de Meulmeester verantwoorden de gecollecteerde penningen in Middelburg en elders.

Op 29 mei wordt een Commissie van Toezicht benoemd voor de kerk en de toren (drie leden namens het Stadsbestuur en twee leden namens de kerkenraad). Tot commissarissen worden aangewezen de baljuw Salomon van Eenennaam, de thesaurier Johannis Crucq en de secretaris C.D. Baars. Tezamen met de door de kerkenraad van de Hervormde gemeente benoemde commissarissen (Jan Maartense en Johannis Trouw) zullen jaarlijks de nodige reparaties aan de kerk, toren en klok worden besproken.
Bepaald wordt dat uit de gemeentekas jaarlijks een bijdrage zal worden gegeven voor het onderhoud van de toren met de klokken en het uur- en speelwerk van 50 Ponden Vlaams. Later wordt hieraan toegevoegd een bedrag van 33 Ponden en 6 schellingen en 8 grooten Vlaams, mitsgaders de 8 Ponden, 16 schellingen en 8 grooten Vlaams die mr. Daniël Radermacher tot onderhoud van het orgel aan deze stad geeft. In de Stadsrekening van 1799 wordt hiervoor een uitgaaf verantwoord van 200 gulden. Het contract voor het onderhoud van de kerk en de toren wordt op 29 juli gesloten.
In het archief bevindt zich hierover een Instructie voor de rentmeester van de Hervormde gezindte van september 1799, goedgekeurd door het gemeentebestuur. Tot rentmeester voor het kerkgebouw en de kerkengoederen wordt benoemd Johannis Trouw.
Het onderhoud van de toren, de klokken en het klokkenspel zal voor rekening blijven van de stad en dat van de kerk voor rekening van de Hervormde gemeente.

De burger W. Lootens uit Middelburg verzoekt ‘om in mindering van drie maanden traktement van zijn zoon als organist in deze kerk 5 rijksdaalders te mogen ontvangen’. Dit verzoek wordt ‘gewezen van de hand’. Toch schijnt David Lootens niet te voldoen als organist. In oktober deelt secretaris Baars mee ‘dat hij bij de ambachtsheer mr. Radermacher is geweest en aldaar ’t genoegen van de vergadering had te kennen gegeven welke dezelve genomen had in het bedanken van David Lootens als organist en het aanstellen van Louw van Eenennaam in deszelfs plaats en dat mr. Radermacher daarmede ten vollen genoegen had genomen’.
Wat betreft het orgel bespreekt de secretaris in juni met de ambachtsheer mr. Daniël Radermacher het jaarlijks onderhoud hiervan. De ambachtsheer (tevens schenker van het orgel) geeft daarbij te kennen dat hij de jaarlijkse toelage van 20 Zeeuwse rijksdaalders zal blijven bijdragen. Hij zal er ook voor zorgen dat dit na zijn overlijden door zijn erfgenamen wordt gedaan, mits het orgel in een behoorlijke staat van onderhoud wordt gehouden.

In de plaats van de afgaande ouderlingen Joos Adriaanse Grootjans en Jacob de Ridder worden gekozen Casper Mulder en Jan Meulmeester. Voor de afgaande diakenen Jan Meulmeester en Pieter de Meulmeester worden gekozen Daniël van Belsen en Job Joosse van Belsen. De nieuwe ambtsdragers worden bevestigd met de tekst Colossenzen 3:17. De kerkenraad wordt vanaf nu gevormd door de ouderlingen Jan Blaas, Blaas Jacobse, Casper Mulder en Jan Meulmeester en de diakenen Daniël van Belsen, Marinus Marinusse de Nooijer en Job Joosse van Belsen.
De armenrekening over 1798 sluit met een goed slot van £ 57.11.11, waarvan £ 29.6.6 in het armenkistje wordt gelegd en het overige naar de boekhouder gaat.

Ds. Hoek wordt in augustus naar Nieuwerkerk op Duiveland beroepen. Omdat het er naar uitziet dat het traktement niet meer van ’s Landswege wordt vergoed, wordt de predikant een intekenlijst overhandigd van meest alle zielen boven de 16 jaar, die zich voor het bijeenbrengen van een traktement van £ 100 verbinden. ‘De predikant ontving dit bericht en algemene blijk der toegenegenheid met aandoening en dankzegging aan de broederen voor de genomen moeite en blijken van toegenegenheid’.
In december bedankt de predikant voor een beroep naar Wemeldinge. Wel verzoekt hij het Stadsbestuur bevrijd te mogen blijven van inkwartiering van enige militairen. Namens het Stadsbestuur wordt hem door de secretaris het genoegen van de vergadering betuigd. Hij zal - voorzover dit in de macht ligt van het bestuur - vrijgesteld worden van inkwartiering.

In november komt er van de Classis Walcheren een instructie tegen het onbevoegd voorgaan in de kerkelijke gemeenten. De Classis heeft vernomen ‘hoe sommige personen zich niet ontzien om zich tot oefenaars en predikers op te werpen en stout genoeg zijn om zonder voorkennis van de Classis of kerkenraden oefeningen te doen, ja daartoe zelfs de predikstoel beklimmen’. Het wordt nodig gevonden zulke ongeregeldheden te stuiten.
Volgens een notitie in het doopboek van 1735-1805 werden in de 18e eeuw 3263 personen te Arnemuiden gedoopt.

Een prachtige inkttekening van C. Pronk van Arnemuyden op het Eyland Walcheren aan het vaarwater in 1745.
Een inkttekening van C. Pronk van Arnemuyden op het Eyland Walcheren aan het vaarwater in 1745.

Meer artikelen...

  1. 1800
  2. 1801
  3. 1802
  4. 1803