1801

Rond de eeuwwisseling telt Arnemuiden nog geen 1000 inwoners.
Pas in de 19e eeuw neemt de bevolking weer geleidelijk toe, wat blijkt uit de volgende inwoneraantallen:

1830:    1238          1880:  1787

1840:    1369          1890:  2019

1850:    1324          1900:  2138

1860:    1540          1910:  2129

1870:    1675          1920:  2193

Vele van de grote koopmanshuizen en die van de aanzienlijke ingezetenen worden in deze tijd gesloopt. Na de afbraak verrijzen op dezelfde plaats kleine, eenvoudige visserswoningen. Ook aan de Nieuwstraat en de Noordstraat worden omstreeks deze tijd nieuwe huizen gebouwd, zodat er in 1875 weer 210 huizen beschikbaar zijn.

1801 is ook een jaar van zeer grote armoede voor de Arnemuidse vissersbevolking. De visserij ligt gedurende het grootste gedeelte van het jaar stil vanwege het verbod om uit te varen. Bovendien drukken de door het Franse Staatsbewind opgelegde lasten zwaar.

De inkwartiering van Franse soldaten in de gemeente betekent een drukkende last. In de loop van het jaar komt van het Departementaal Bestuur bericht binnen dat 'de leverantie van levensmiddelen, fourages, brand en legstroo’ voor de Franse en Bataafse troepen voor één jaar is aangenomen door J.H. Gunningh. Tegelijk wordt daarbij opgegeven wat dagelijks nodig is voor de alhier gelegerde troepen met de opdracht er voor te zorgen dat hieraan wordt voldaan.

Begin januari wekt de Agent van de Nationale Economie van de Republiek alle gemeentebesturen op om ‘in deze werkeloze en voor de behoeftigen drukkende tijden alles aan te wenden en te beproeven, wat tot leniging van hun armoede en gebrek dienstbaar zijn kan, aanprijzende om ook spaarovens, zoals in andere plaatsen dezer Republiek reeds werkelijk zijnde, op te richten’.

De kerkenraad van de Hervormde Gemeente dringt er bij het Stadsbestuur met grote klem op aan om vanwege de hoge nood van de armen een wekelijkse collecte aan de huizen van de in- en opgezetenen te houden. Met de collectebus zouden bedeelden kunnen rondgaan. Het Stadsbestuur wil hier wel toestemming voor geven en alles aanwenden wat tot soelaas van de armen kan dienen. Maar een wekelijkse collecte wordt als een al te zeer drukkende maatregel aangemerkt, ‘vooral nu immers de meeste inwoners behoeftige lieden zijn en ternauwernood in tijden zoals deze, van verstopping van alle bronnen van bestaan en steeds toenemende duurte van alle de levensbehoeften, datgene kunnen aanschaffen wat zij tot hun dagelijks onderhoud behoeven’. Het Stadsbestuur kan daarom niet wel met het verzoek van de kerkenraad instemmen voor en aleer de kerkenraad schriftelijk de hoge nood van de armen bewijst.

Op zondag 22 maart wordt op de weide van mr. W.A. van Citters van het Hof Brakenburg ‘aan het Einde van het Hofje, vanouds genaamd 'Het oude Spaansche Bolwerk’, gevonden de aldaar overleden Marinus Baak. Uit onderzoek blijkt dat Baak door zwakte en gebrek gestorven is.

In mei klaagt de diaconie van de Hervormde Gemeente opnieuw over de hooggaande nood van de armen. Verzocht wordt om een buitengewone collecte te mogen houden. Thans stemt de gemeenteraad hiermee in. Ook in augustus komt er nogmaals een smeekbede van de kerkenraad met de mededeling ‘dat de nood der armen zodanig is gestegen en de schulden derzelve zodanig toenemen en nog dagelijks vermeerderen, dat men zich in de hoge noodzakelijkheid bevindt om aan deze vergadering vergunning te vragen voor het gedurende één jaar eens per zes weken houden van een buitengewone collecte aan de huizen der ingezetenen’. Na ernstig beraad en overtuigd van de nood van de armen en hun behoeften wordt hiervoor toestemming aan de kerkenraad gegeven.

* * *

In maart wordt een Publicatie van het Uitvoerend Bewind der Republiek van 19 februari bekend gemaakt. Alle stemgerechtigde burgers worden op 17 april opgeroepen om leden voor het Stadsbestuur te kiezen. De nieuwe stadsbestuurders zullen dan op 19 mei hun eerste vergadering houden en geinstalleerd worden. Uit niets blijkt echter dat er daadwerkelijk een nieuw Stadsbestuur aantreedt. Alles blijft bij het oude: Christiaan Crucq blijft baljuw; Johannis Crucq, Johan Hendrik Sonck en Anthonie de Smidt raadsleden en Cornelis Daniël Baars secretaris.

Jacob Marteijn wordt opnieuw tot vrachtrijder voor de gemeente aangesteld.
Tot stadstimmerman voor 1801 wordt aangewezen Johannis Crucq en tot stadssmid Johan Hendrik Sonck. Voor het nazien van de jaarrekening van de stad over 1800 worden benoemd Christiaan Crucq, Johannis Crucq en Johan Hendrik Sonck.
Tot gecommitteerden voor de opname van het kerkgebouw en de toren, ingevolge het contract tussen het gemeentebestuur en de Hervormde Gemeente, worden benoemd Johannis Crucq, Christiaan Crucq en secretaris Baars. Tot commissarissen voor de kohieren van het familiegeld worden benoemd Anthonie de Smidt, Johan Hendrik Sonck en Johannis Crucq.
Johannis Trouw, de hier woonachtige rijkscommies, vertrekt dit jaar uit de gemeente naar Bath.

In september komt er een Proclamatie van het Uitvoerend Bewind der Republiek, waarbij een nieuwe Constitutie (Grondwet) aan en voor het Bataafse Volk wordt gegeven. Verzocht wordt het ontwerp op een voldoende aantal plaatsen ter visie te leggen. Het ontwerp wordt ter inzage gelegd bij Jacob Lievenzn de Ridder. Alle manspersonen worden opgeroepen om zich in het stemregister te laten inschrijven om over dit ontwerp voor de nieuwe staatsregeling hun stem met ja of neen uit te brengen.

* * *

Jacobus Blommert krijgt toestemming in Arnemuiden ‘enige negotie in hout, turf en andere waren te doen’.
Ook Cornelis Lampers geeft het Stadsbestuur te kennen dat z’n vrouw genegen is om een winkel binnen de stad op te richten, welke zal bestaan ‘in kruideniers- en andere waren benevens sterke dranken’. Tevens wil hij daarbij een herberg houden.
Eén van de andere herbergiers, Jean Baptist Giffard (hij woont in het huis ‘De Vier Winden’ aan het Bolstraatje, naast Johannis Josephus Mahieu), dient een verzoek in om op kerstdag aanstaande ‘den Fiool te mogen laten spelen’. Dit verzoek wordt van de hand gewezen en de baljuw wordt gevraagd hierop het nodige toezicht te houden.

* * *

Wat de gezondheidszorg betreft vonden we een aantekening van de Middelburgse geneesheer dr. J.C. de Man met de vermelding dat in de jaren 1799, 1800 en 1801 in Arnemuiden een dysenterie-epidemie heeft geheerst.
De eind vorig jaar in de gemeente gevestigde dokter Coenraad de Jongh, medisch docter en chirurgijn, doet z’n beklag ‘dat de persoon van Muller, zeggende chirurgijn te zijn, onaangezien het verbod daartoe van het Stadsbestuur de praktijk van chirurgijn uitoefent’. Opnieuw wordt Muller aangezegd dat het verboden is de praktijk van chirurgijn uit te oefenen. Kennelijk wil dokter De Jongh zich elders vestigen, want het Stadsbestuur geeft (zeer gunstige) inlichtingen over zijn persoon en bekwaamheid aan de gemeente Brielle.
Ook de nieuwe vroedvrouw, de weduwe Fonteijn, beklaagt zich erover dat de vrouw van J. Meulemeester de verloskunde alhier uitoefent waardoor zij in haar bestaan aanmerkelijk wordt benadeeld. De vrouw van Meulemeester wordt het uitoefenen van de verloskunde verboden op straffe van een boete van 2 ponden Vlaams. In juli blijkt dat zij opnieuw illegaal de verloskunde uitoefent.

* * *

Wat de school betreft wordt in maart als naar gewoonte weer een bezoek gebracht om de vorderingen van de jeugd in de stadsschool te vernemen. De schoolmeester wordt aangezegd ‘de schrijvers in de school ieder een schrift te doen maken teneinde hunne vorderingen daar in te zien’. Kort daarop worden de schriften van de kinderen van de stadsschool ‘geëxamineerd’. Aan de meest gevorderden wordt een prijs toegekend; op de 25e maart worden de prijzen in de school uitgedeeld.

In september wordt de heer A. van Deinse te Middelburg benoemd tot schoolopziener. De baljuw Christiaan Crucq en de secretaris Baars brengen de nieuwe schoolopziener in november een bezoek om met hem te spreken over de onmacht van de ingezetenen om aan schoolmeester Adriaan Keur vrije inwoning en een behoorlijk traktement te geven.

* * *

De visserij wordt in de 17e en 18e eeuw een voorname steun van de stad genoemd. Voornamelijk wordt op garnalen gevist. Al in de 18e eeuw komt het voor dat de vrouwen in de naburige Zeeuwse steden de vis uitventen. Voor de vissers is het een spannend jaar. De Commissaris der Marine te Vlissingen D. Speeleveld geeft in augustus het bericht door dat het verbod voor de vissersschuiten om naar zee te gaan is opgeheven. Het blijkt dat de vissers dan al zijn uitgelopen. Maar in september komt het voor de visserij zeer verontrustende besluit van de kapitein ter zee Ruytenborgh, commanderende ’s Lands schepen in 't Veergat, Brouwershaven en Zierikzee, dat het embargo weer is ingesteld. Maar kort daarop wordt van de Commissaris der Marine vernomen dat het embargo is opgeheven.

De eigenaren van twee visschuiten, Joris Vogel en Joos van Belsen, delen mee dat hun schuiten verstoken zijn van een behoorlijke legplaats of zaat. Hen wordt toegestaan hun schuiten aan het Hoofd van de stad af te meren. Jacob de Ridder heeft dit jaar een vis- of cordeschuit gekocht. Ook hij wil hier graag een behoorlijke legplaats of zaat voor hebben. Hij krijgt toestemming z’n schuit terzijde van het Hoofd te leggen.

Wat betreft de zoutnering vonden we uitsluitend vermeld dat er in juni klachten binnenkomen over het uitblussen van de as aan de zoutketen. Het Stadsbestuur besluit de in 1763 vastgestelde ‘Verordening op het handhaven van goede politie’ opnieuw te publiceren. Deze waarschuwing wordt op twee onderscheidene plaatsen aan de zoutketen buiten de stad aangeplakt.

* * *

De stadsgorsingen van de singel, de wallen en de keetdijk worden op Sint Catharina opnieuw verpacht, uitgenomen de opgevoerde grond achter het eiland aan de zoutketen. Het zogenaamde ‘eiland’, waarop een aantal zoutketen stond, was voor 7 jaren verpacht aan Blaas de Nooijer voor een som van 2 ponden Vlaams per jaar. De gehouden openbare verkoping van musters en rijshout in april brengt onzuiver 13 ponden en 10 grooten Vlaams op.
Het torenuurwerk wordt als naar gewoonte door C. de Pla uit Middelburg gezuiverd en schoongemaakt.
Uit een opgave van juli dit jaar blijkt dat er zich binnen de stad 13 en buiten de stad 24 paarden bevinden.

Ook dit jaar is Janis Smout de veerman van de stadspont. Op last van het Staatsbewind wordt Smout in juli verboden om scheepsvolk te vervoeren of over te zetten zonder dat dit van een pas is voorzien.
Het Departementaal Bestuur verzoekt ten behoeve van het veer aan het Hoofd een klok of grote bel te plaatsen ‘die de aankomende reizigers in staat stelt om de veerman bekend te maken dat zij wensen te worden overgehaald’. Besloten wordt om dit niet te doen; een dergelijke klok of grote bel ‘zou genoegzaam vruchteloos bevonden worden’.

Vermeldenswaard is ook wel het verzoek van Andries Lourentse Wisse en Pieter de Klerk in hun kwaliteit als ter weeskamer van deze stad aangestelde voogden over de minderjarige nagelaten kinderen en erfgenamen van Cornelis Lourentse Wisse, gewoond hebbende en overleden onder deze stad. In de nagelaten boedel van de overledene wordt gevonden ‘een Hofstede met zijn huizinge, schuur, bakketen en verdere getimmerten, benevens 46 gemeten en 178 roeden wei- en zaailanden en een ende dijk, gelegen in onderscheidene blokken en folio’s onder Mortiere en Nieuwerkerke’. Deze hofstede zal ten overstaan van de weesmeesters van de stad Johannis Crucq en Anthonie de Smidt worden verkocht.

* * *

De ambachtsheer van Nieuwerkerke mr. Daniël Radermacher neemt een grote plaats in bij het Stadsbestuur. In december wordt hem door de baljuw en de secretaris uit naam van de stadsregering verzocht ‘om zijn portret te mogen hebben, teneinde dit naast de reeds bezittende ten raadkamer op deze Stadhuize te plaatsen’. De ambachtsheer is hier kennelijk zeer mee vereerd en zendt ‘een zeer uitmuntend schoon stuk aan de regering om ten vorengemelde einde te plaatsen’. De gemeenteraad laat het ‘bijzonder welgelijkend portret, omgeven met een bij uitstek fraai vergulde lijst, met het mede vergulde wapen van Uwedele daar boven stralende, ook ongemeen schoon ten uitvoer gebracht’ dadelijk in de raadszaal plaatsen onder hartelijke dankbetuiging aan mr. Radermacher. In een buitengewoon pluimstrijkende dankbrief meldt secretaris Baars ‘dat de gemeenteraad geheel verwondering was over zoiets uitnemendst kostelijk en in aller ogen zeer sierlijk uitmuntend stuk’.

* * *

Over de Hervormde Gemeente kan nog het volgende worden vermeld.
De vorig jaar van de classis Walcheren ontvangen vermanende brief tegen het onbevoegd voorgaan blijkt niet ten onrechte te zijn geweest. In september geeft de kerkenraad het Stadsbestuur te kennen dat de persoon van Jan Verstrate alhier aan de zoutketen godsdienstoefening houdt en verzoekt hem dit te beletten. In vorige jaren heeft Verstrate ook al oefeningen gehouden. Besloten wordt Verstrate hierover te horen en dan naar bevind van zaken te handelen.

In de plaats van de aftredende kerkenraadsleden worden gekozen tot ouderlingen Joost van Belsen en Jacobus Grootjans en tot diakenen Abraham van Eenennaam en Cornelis Claasse. Ze worden bevestigd met de tekst Efeze 2:18-20.
Rentmeester tevens 1e kerkmeester is Jacob Marteijn. Tot 2e kerkmeester in de plaats van de naar Middelburg vertrokken Jan Maartense wordt benoemd Jan Meulmeester.

De ambachtsheer mr. Daniël Radermacher, ‘begiftiger onzer kerke met het fraaie orgel, geeft zijn vriendelijke begeerte te kennen om ten zijnen koste enige nodige verbeteringen aan het orgel te doen’. De kerkenraad accepteert dit met dankbaarheid, maar gaat ook akkoord met het voorstel van de ambachtsheer dat op het orgel op 2e Pinksterdag des namiddags tussen 5 en 6 uur publiek gespeeld worde, terwijl de diakenen rondgaan ten behoeve van de hoge nood van de armen.

De nieuwe geneesheer dokter C. de Jongh stemt in ‘met de voorslag des kerkenraads om de armen, ziek zijnde, op dezelfde voet als door zijn voorganger geschied was, te bedienen met zijn praktijk en medicijnen voor 5 pond  Vlaams per jaar’.

De ambachtsheer Mr. Daniël Radermacher (1722-1803) met zijn eerste vrouw Suzanna Boogaert van Alblasserdam en zijn oudste zoon Samuel. Dit portret dateert van 1772. Vele malen schonk de ambachtsheer ruime giften aan de verarmde stad Arnemuiden. Hij stamde uit een rijk Middelburgs koopmansgeslacht en was ook een groot muziekliefhebber. Hij woonde op de buitenplaats Poppenroedeambacht.
Rechts de ambachtsheer Mr. Daniël Radermacher (1722-1803).
Samen met zijn echtgenote Suzanna Boogaert van Alblasserdam en zijn oudste zoon Samuel.
Radermacher stamde uit een rijk Middelburgs koopmansgeslacht. Hij was een groot muziekliefhebber.
Hij woonde op de buitenplaats Poppenroedeambacht.
Vele malen schonk de ambachtsheer ruime giften aan het verarmde Arnemuiden.