1796

Het is een blijde dag voor de Hervormde Gemeente als begin dit jaar, op 26 januari, de 32-jarige ds. Jacobus Hoek Izaaksz intrede doet. Door een deputatie uit het Stadsbestuur, bestaande uit Casper Visser, Salomon van Eenennaam en Maarten Adriaanse, wordt de nieuwe predikant verwelkomd.
Hiermee is een definitief einde gekomen aan de roerige jaren onder de vorige predikant dr. Andreas Hoffman.
Ds. Hoek is Zeeuw van oorsprong; hij is geboren te Wissekerke op 7 augustus 1764. Enkele jaren was hij schoolmeester in het Diaconale Armhuis te Rotterdam. Later werd hij predikant te Zuilen (1789) en daarna te Waddinxveen (1790). Daar huwde hij in 1792 met Hester Hess uit Gouda. Door de politieke omstandigheden gedrongen legde hij in het voorjaar 1795 zijn ambt te Waddinxveen neer. In september 1795 werd hij vervolgens te Arnemuiden beroepen. Op 20 november 1803 vertrekt hij naar de gemeente van De Lier. Hij is aldaar overleden op 1 februari 1835.

* * *

Eveneens is het een bijzondere dag als voor het eerst na 1707 een kerkorgel, het door de ambachtsheer mr. Daniël Radermacher geschonken kamerorgel, in de oude kruiskerk in gebruik wordt genomen. Bijna 90 jaar had de kerk het zonder moeten doen. Het vorige orgel werd gesloopt in 1707. In de stadsrekening van 1709/10 wordt een ontvangst geboekt voor ‘de hurgel en hout’. De plaats waar het oude orgel in de oude kruiskerk stond - bij één van de kapellen aan de noordzijde - bleef steeds in gedachtenis, want nog in de stadsrekening van 1790/91 wordt gesproken van de ’orgelkamer’. Het nieuwe orgel wordt op de 17e april ingewijd door ds. J. Hoek met een leerrede over Psalm 150 : 2-5 (’Looft Hem met snarenspel en orgel’). Dit orgel is later, na de sloop van de oude kruiskerk, ook in het huidige kerkgebouw geplaatst. Tijdens de oorlogsjaren, in 1941, is het vervangen door een nieuw, bij de firma Spiering te Dordrecht gebouwd orgel. Het heeft bij elkaar 145 jaar dienst gedaan in de Hervormde kerk van Arnemuiden.
De ambachtsheer treft een dankbare Arnemuidse gemeenschap aan op de dag van de inwijding. Hij belooft de kerkenraad jaarlijks een som van 20 rijksdaalders te schenken als toelage voor de kerkorganist.

Eind januari doet de ambachtsheer zijn beklag bij het Stadsbestuur over ‘den onregtveerdigen handelwijze van Hendrik Loene, den organist, blind zijnde, welke is geassisteerd door den spuyman J. van den Andel welke zich hebben weten meester te maken van de kerksleutels en daarbij zich niet hebben ontzien den orgel op een onbehoorlijke en schandelijke weg te beklimmen en beneffens het orgel te misbruiken, welke redenen genoeg zijn om H. Loene niet als organist te accepteren maar denzelve te wijzen van de hand’.

Tot nieuwe organist wordt aangesteld David Lootens op een jaarlijks traktement ten laste van de stad van 50 gulden. Tevens ontvangt hij de jaarlijkse toelage van mr. Daniël Radermacher, heer van Nieuwerkerke, ’onder beding dat hij moet zorgen dat het orgel alhier op alle kerkdagen behoorlijk bespeeld wordt uitgezonderd de avondpredicatiën en voorbereidingen en vervolgens de thans fungerende schoolmeester Adriaan Keur de nodige lessen te geven tot het leren bespelen van den orgel soo ras hem doendelijk is, zonder daarvoor iets te kunnen pretenderen ofte meer invorderen dan hiervoor uitgedrukt staat’. De burger Jan van Ekke moet de blaasbalg van het orgel bedienen. Hij wordt aangesteld ‘tot het blaasen van den orgel op jarelijks tractement van deze stad ter somma van 2 ponden en 10 schellingen’.

* * *

Het is opmerkelijk in dit jaar, zo’n 200 jaar geleden, te lezen over enkele Arnemuidse ’stamvaders’ en vissers. Hoe velen van de huidige Arnemuidenaars zullen deze vissersmannen tot hun voorvaderen hebben gehad?
In mei dienen de vissers Daniël van Belsen en Cornelis Robbertzn Schroevers een verzoek in waarin ze kenbaar maken verlegen te zijn om een geschikte aanlegplaats voor hun visschuiten. Zij verzoeken ’eerbiedig een plaatse aan de westpunt bij het molendijkje om onze twee visschuiten daar te laten verbergen om als dan uit het vaarwater te leggen en deze twee schuiten voor grote onheilen te bewaren’. Ook de vissers Klaas Blaasse en Joris Vogel vragen daarop om een bergplaats voor hun twee visschuiten ‘op de nieuwe stadszaate om alsdan uit het vaarwater te kunnen leggen’.

De zoutketen
De zoutketen te Arnemuiden.

* * *

Ook komen we nog regelmatig bedrijvigheid tegen in de zoutketen. Zo geeft Marinus de Nooijer te kennen dat hij graag afstand wil doen van zijn bediening als grofzoutmeter. Vanwege zijn ouderdom is hij buiten staat geraakt deze functie nog langer uit te oefenen. Maar dan moet het Stadsbestuur wel goedvinden dat die functie gegund wordt aan Adriaan Lievenzn de Ridder.

Een bijzonder interessante beschrijving van de bedrijvigheid in de Arnemuidse zoutketen uit de in 1715 verschenen ‘Walcherse Arcadia’ van Mattheus Gargon, predikant en rector te Vlissingen, nemen we hier over:

Dus koutende kwamen zy aan den oever by de pontschuit, die 't gezelschap aan den Arnemuidenschen dijk, niet verre van de zoutketen aan zette. Ewoud ziende een dikke wolk van zwarten vuilen rook opgaan, en met in- en uitschietende golven de lucht verduisteren, vraagde wat is dat? De zoutkeeten, antwoordde Heerman, daar men zout kookt en wit maakt. Waartoe men voormaals de assche van derrie of darink gebruikte, zekere ziltige moerstoffe, die van de zee opgeworpen en gekoesterd, bij laag water wierd uitgedolven, en tot turf gemaakt, en de assche met zeewater besprengd, wierd gekookt, en gaf wit schoon zout, dat men zelzout noemde. Maar als de dijken door 't uitgraven van den darink te veel leden, heeft de Koning van Spanje als Graaf van Zeeland het uitgraven van derrie of darink verboden. In dien ouden tijd had men echter hier en in de nabuurlanden geen ander zout: ook begon men daarna grof zout uit Frankrijk, Spanje en elders te halen en hier, en voornaamlijk te Zierikzee, te koken en wit en fijnder te maken. Ja, die zoutneering is zo overvloedig van ouds her geweest, dat sommigen den naam van Zierikzee daar van afleiden.
Maar laat ons in een van die keeten gaan, en zien hoe en wat er omgaat. Dit zeggende traden zy in eene ruime vierkante plaats, daar men nauwlijks, en geen ander licht zag, als dat van een blakend vuur, dat, hoe heet, nog telkens aangeboet wierd onder een zeer groten ketel, die vol zout en zeewater, een dikken zouten damp uitwasemde, en oog en neus vervulde met een onlijdelijken smook en stank. Waar zijn wij, riep Izabelle? Dit is om te stikken, 't is voor geen mensch te harden; en ik zoude om al 't goed van de weereld, hier geen uur lang in zulken rook en stank blijven. Op dit zeggen kwam een oude zwartberookte vrouw, die veeleer een halfgebrade Moorin, dan een hierlandsch mensch geleek, en jy hebt gelijk boeje kind, zeide zy, jy zoud hier jouw wit haast verliezen, en dat zoet aanschte getaand hebben: julder bent de weelde en geen werk noch ongemak gewend. Het gezelschap begon op die natuurlijke harange te lachen, en Izabelle streek ter keete uit, zeggende, ik moet stikken of frissche lucht scheppen. Maar Ewoud alles met aandacht en gretigheid beziende, stond een wijl by den ketel, die nu aan 't koken, met bobbels het zout op wierp met water vermengd. Hoe wonderlijk is de kracht van het vuur, zeide hy, dat het zulke beweging make, en 't zwart dik zout zo wit en fijn uit den ketel brenge. Dit is eene natuurlijke stofscheidinge, die ons de hitte der zonne geleerd heeft, antwoordde Heerman, en ik volge Izabelle, 't wordt my hier ook te heet en benauwd. Het zelfde zeiden en deeden ook de anderen. Buiten gekomen, zagen zy eenen hoop zakkendragers, die met pijpen in den mond, als om de keetlucht door tabaksreuk te verdrijven, het wit zout in een aan land leggend schip met volle zakken nederstorten. Dat geeft hier veel leven en voordeel, en 't zout wordt van hier in alle de by- en vergelegene landen vervoerd, sprak Heerman: doch hoe mag 't zijn, dat het vuur 't grauw en grof zout zo hagel wit, en de witte menschen zo grauw en zwart make? Ik zoude zeggen, zeide Ewoud, dat het grof zout met aard- of slijkdeelen vermengd, en daarom zo zwart is; maar als er zeewater opgegoten wordt, doorweekt en ontbindt het die aardstoffe, die door sterke beweging van 't vuur geheel en al afgescheiden wordt van de onbuigbaare zoutdeelen, die in eene dikke damp opgeheven, zo zwarte rook opjagen, en 't zout zo wit en zuiver overlaten. Onder die en diergelijke woord- en redenwisselingen waren zy den dijk langs, en tot aan Arnemuiden gewandeld.

Thans, aan het eind van de 18e eeuw, loopt de eertijds zo zeer bloeiende zoutnering geheel ten einde.
De ‘Collecteur van ’t zoutgeld dezer stad’, de voormalige gemeentesecretaris Gerrit ten Velde, verzoekt om een nieuw belastingcohier voor de inning van het zoutgeld. Tot gecommitteerden voor het in orde maken van dit cohier worden aangewezen Casper Visser, Frans Haay en Adriaan Vinke.

Nabij de zoutketen, onderaan de keetdijk naast de Keetweg, staat een huis genaamd ‘Het Zwaantje’, bewoond door Jasper Franszn Geldof. Geldof, die daarin een winkel houdt en drank verkoopt, verzoekt het Stadsbestuur ook wijn te mogen tappen en passagiers te laten logeren. Hij krijgt toestemming om voortaan herberg te houden. Dit echter op voorwaarde ‘dat hij jaarlijks niet meer dan 16 stoop wijn en 2 tonnen bier mag verbruiken en dat hij verplicht is de passagiers behoorlijk te laten logeren en ordentelijk te behandelen’.

* * *

De molenaar Pieter Adriaanse klaagt erover dat hij ‘zichzelf in onmacht bevindt om zich zelve te kunnen redden, wil hij als een eerlijk man zijn schuld (de erfpacht voor zijn molen) op tijd betalen’. Zonder verlaging van de erfpachtpenningen of verbetering van zijn inkomsten vreest hij uit zijn molen en uit zijn stijfselmakerij geen bestaan te kunnen hebben. Hij krijgt toestemming om het maalloon voor iedere zak graan met 2 stuivers te verhogen om zijn erfpacht te kunnen betalen.

Ook Jacob Blaasse, de pachter van de stadsvest, verzoekt om vermindering van zijn pacht ‘door de nadelige omstandigheden en het verlies van de vis, door de voormalige pachter op de stadsveste gezet, welke bijna onmogelijk is door de aanhoudende werken van de stijfselfabriek en het gedurig aflaten van het water van de veste waarvan op dien voet geen vis in leven kan worden gehouden’.

* * *

Duidelijk is dit jaar de invloed van het Franse bewind merkbaar. De in Arnemuiden gelegerde Franse troepen worden ondergebracht in een pakhuis van timmermansbaas Frans Haay. Voor het gebruik krijgt hij een vergoeding van £ 1.6.8 Vlaams.
In juli komt er een bevelschrift binnen dat de ingezetenen aan de Franse officieren geen onbehoorlijke prijs voor logies mogen vragen. Tevens wordt het Stadsbestuur gelast met de meeste spoed voor paarden te zorgen welke de ‘Etat Major’ (de staf) van de generaal op Walcheren nodig heeft.

Herhaaldelijk lezen we deze eerste jaren van het Franse bewind van protestreacties van inwoners tegen het nieuwe bewind. Later komt er een algehele berusting in dit lot. Zo brengt de Franse Commandant te Middelburg eind juli de klachten van een Franse officier onder de aandacht van het Stadsbestuur. Deze is ‘door sommige Arnemuidse ingezetenen op de publieke weg op klare dag geinsulteerd (beledigd)’. Het Stadsbestuur besluit hierop een strenge publicatie af te kondigen en aan te plakken. Er wordt ƒ 25 uitgeloofd voor het aangeven van de dader. Voortaan zal ‘rigoureuselijk en ten exempele van anderen’ hiervoor gestraft worden. De predikant ds. Hoek wordt verzocht ‘dezelve voor ’t aanvangen zijner leerrede den volke voor te lezen’.

Dit incident wordt ook als aanleiding gezien dat in Arnemuiden Franse troepen worden ingekwartierd. Deze zijn de inwoners tot grote overlast. In het archief bevinden zich nog rekeningen van de ingevolge de vordering van het Staatsbewind gedane leveringen ten behoeve van de Franse troepen op Walcheren.

* * *

Onder het Franse bewind heeft slechts een beperkt aantal burgers het Stadsbestuur in handen. Alle posten worden door enkele notabelen bezet. De bekendsten onder hen die we gedurig tegenkomen zijn: Salomon van Eenennaam (de baljuw of maire), Simon de Vroe (in deze jaren gemeentesecretaris), de beide thesauriers of penningmeesters Maarten Adriaanse en Frans Haay (de timmermansbaas), Adriaan Vinke (een herenboer), Adriaan Keur (de schoolmeester), Christiaan Crucq (de bakkersbaas) en zijn broer Johannis Crucq (de timmermansbaas).
In maart blijkt het zelfs zeer moeilijk stemopnemers voor de verkiezing van leden voor de zogenaamde grondvergaderingen aan te wijzen. Van de benoemden (Jan Bosselaar, Christiaan Crucq, Adriaan Keur, Pieter Adriaanse, Matthijs Eggel en Jacob Marteijn) bedankt er een drietal. Het Stadsbestuur is over dit bedanken zeer verbolgen ‘daar in onze Stad tot dit werk zeer weinig geschikte personen zijn'. Het drietal neemt daarop toch maar de benoeming aan.
In mei, als er weer een nieuwe Staatsregeling van kracht wordt, wordt besloten geen herverkiezingen te houden maar de huidige Municipaliteit (zo wordt de gemeenteraad thans genoemd) voort te zetten, ieder in zijn onderscheidene posten, tot dat een nadere resolutie van de Provinciale Vergadering zal zijn ingekomen.

Veel steun wordt deze jaren nog ondervonden van de 75-jarige Casper Visser, de voormalige gemeentesecretaris (van 1762-1793). In juni meent hij echter te moeten bedanken als vendumeester (belast met het toezicht op de openbare verkopingen), ‘omdat hij vanwege zijn hoge ouderdom en gedurige onpasselijkheid van zijn lichaam buiten staat is geraakt om de vendu behoorlijk te kunnen waarnemen’.
Niettemin blijft hij doorgaans de vergaderingen van het Stadsbestuur presideren. Is het nodig besprekingen te voeren van enig gewicht, dan wordt meestal Casper Visser daarvoor aangewezen. Zo krijgt hij in september het verzoek om de ambachtsheer mr. D. Radermacher te bezoeken om hem te bedanken voor het door hem geschonken schilderij. Ook wordt hij benoemd om met de Municipaliteit van de stad Middelburg te bespreken om de nodige reparaties te verrichten aan het voetpad ‘bij de ouwe Arne’. Ook voor de jaarlijkse verpachting wordt hij afgevaardigd, samen met Salomon van Eenennaam, Maarten Adriaanse en Simon de Vroe.
De jaarlijkse verpachting was altijd een hoogtijdag waarop feestelijke maaltijden werden gehouden. Thans besluit het Stadsbestuur de maaltijden blijvend af te schaffen. Voor stadsrekening zal bij de verpachting niets meer gebruikt worden.

Uit alles blijkt dat de in 1795 bij de staatkundige omwenteling ontslagen burgemeester (en secretaris) Gerrit ten Velde in onmin is geraakt, mogelijk omdat hij niet sympathiseert met het nieuwe Franse bewind. Hij wordt in januari gelast om de stadsrekening over te leggen over het afgelopen jaar.

* * *

Dit jaar wordt - volgens de notulen van 21 maart van de Municipaliteit (de gemeenteraad) - het kantoor voor de inning van de tolrechten (‘het comtore van Convoyen en Licenten’) opgeheven ('het is finaal gemortificeerd’).
Overigens was te Arnemuiden eertijds ook een ontvangstkantoor voor de tolrechten van de provincie Holland gevestigd.

Over het tolhuis vermelden vroegere historieschrijvers steeds dat het een fraai, monumentaal gebouw was. Zo vermeldt de ’Tegenwoordige staat van Zeeland’ in 1753:

Het oude Tolhuis, eertijds de woning des Tollenaars van den Graaflyken Tol, is een schoon verheeven Gebouw, byna zoo hoog als de Kerk, gelegen aan de Westzyde der Stad: doch 't zelve is op last der Staaten van Zeeland, wegens het geringe opbrengen van den Tol, verkogt.

* * *

Het blijkt dat de adellijke families Van der Perre en Van den Brande onder Arnemuiden veel land bezitten. Het Stadsbestuur besluit namelijk in maart eenparig op de vordering van de executeurs van de boedel van wijlen Jacoba van den Brande douarrière Van der Perre ‘om te taxeren 33 - 126½ ha zaai- en weiland, gelegen onder deze stad in Mortiereland, in gebruik van Cornelis Wisse’ (deze Cornelis Wisse woonde op de hofstede aan de overzijde van het latere ‘veertje’). Tot taxateurs worden benoemd Maarten Adriaanse, Adriaan Vinke en Simon de Vroe.

In mei wordt op voorstel van de maire (burgemeester) Salomon van Eenennaam besloten ‘de kerremis op de ordinaire tijd zijn voortgang te laten hebben, omdat sulks almeede op andere plaatsen wordt gepermitteerd’.

De beide Arnemuidse smidsbazen Hendrik van Valkenburg en Johan Hendrik Sonck maken in september het uurwerk van de kerktoren weer in orde. Ook wordt dit voorzien van een nieuw rad. De kosten hiervan zijn £ 11 Vlaams.

Met eenparigheid van stemmen besluit het Stadsbestuur de chirurgijn C.G. Sachet voor de laatste maal te laten aanzeggen ‘dat heede over zes weeken de takken van zijn Nootebomen die over ’s Heere straate tans zijn hangende, moeten zijn afgekapt en geweerd zijn geworden’.

Anthoni Ziereveld (de familienaam Siereveld komt in de 18e eeuw voor als Zierveld of Ziereveld) vraagt het Stadsbestuur vergunning om een winkel te mogen houden.

Ook de in Colijnsplaat geboren en thans in Middelburg wonende Jan Slabbekoorn doet bericht dat hij twee jaar geleden een broodbakkerij aan de Westdijkstraat, genaamd ‘De Zwarte Ruijter’, heeft gehuurd van de Arnemuidenaars Jacob Marteijn en Janis de Marée, erfgenamen van de overleden oud-burgemeester van Arnemuiden Jacob Marteijn. Hij krijgt toestemming om het bakkersbedrijf uit te oefenen. Ook Christiaan Crucq en Matthijs Eggel hebben een bakkerij; eerstgenoemde boven aan de Markt.

In juni wordt door het Stadsbestuur eenparig besloten opnieuw een waarschuwing te laten uitgaan tegen het aanhoudend stelen, waardoor ‘de gansche stad nog ontburgerd zal worden’. Ook het Stadsbestuur van Veere wijst in september op het aanhoudend voorkomen van dieverijen en ongeregeldheden op het grondgebied van de stad door inwoners van Arnemuiden. Veere verzoekt om een publicatie af te kondigen om, waar dit mogelijk is, dit tegen te gaan en te beletten.

De vrachtrijder en huurkoetsier Jacob Marteijn wordt aangezegd om de stadsgorsinge (het aangeslibde land in het Arnemuidse vaarwater) behoorlijk te laten zuiveren. Bij nalatigheid zal het Stadsbestuur dit spoedig voor rekening van Marteijn laten doen. Tegelijk wordt bepaald dat niemand, wie hij ook is, de vrijheid heeft om grond of graszoden van de stadsgorsingen te mogen halen zonder vergunning van de Municipaliteit. De eersten die een verzoek indienen om enige voeren van de stadsgronden te mogen halen zijn de heren Casper Visser (de vorige secretaris en president van de vroedschap) en mr. W.A. van Citters (de voormalige raadspensionaris van Zeeland, nu landbouwer op het Hof Brakenburg).

Het gerecht van de stad Veere dient in september een aanklacht in tegen de vissers Joos Leendertse Grootjans en Job Joosse van Belsen wegens hun onrechtvaardige bejegening van de veerschipper Cornelis Siereveld aan het zogenaamde Lange hoofd (naar Zuid-Beveland). Zij halen passagiers op met hun vissersschuiten om ze aan het veer van Cornelis Siereveld aan land te zetten. Het Stadsbestuur belooft hier een nauwkeurig onderzoek naar in te stellen.

Dit jaar leggen de ambachtsheren van ’s-Heer Arendskerke beoosten Arnemuiden over het vaarwater voor Arnemuiden, vanuit Sint Joosland over het Arnemuidse Gat naar het ambacht Nieuwerkerke en terug, een veer aan. Om dit veer heen en terug mogelijk te maken sluiten zij met de ambachtsheer van Nieuwerkerke, mr. D. Radermacher, een overeenkomst; deze had uiteraard recht op het retourveer van Nieuwerkerke naar Sint Joosland. Tot 1799 is Janis Smout veerman op dit veer. Dit veer is maar van korte duur geweest, want in 1799 is het weer opgeheven.

De maire (de burgemeester) heeft bericht ontvangen van de kerkenraad over de kwalijke behandeling door de gewezen schoolmeester Jan Waling van de ontvangsten voor de ’rouwpelle’. Deze penningen zouden door Waling niet behoorlijk aan de armen zijn verantwoord. Waling wordt aangeschreven de achtergehouden penningen direct te betalen ‘of zich voor schade te wachten’. Hierop worden deze penningen spoedig betaald.

* * *

De ambachtsheer mr. Daniël Radermacher schenkt de stad in september een schilderij van de ambachtsheerlijkheid Nieuwerkerke, oud-Arnemuiden, de Hayman en Welsinge, in olieverf op doek (hoog 129 cm en breed 142 cm) met in de linkerbovenhoek de wapens van Radermacher en Nieuwerkerke, waaronder 1724.
Het betreft hier een vrij uniek schilderij waarop de ligging van oud-Arnemuiden in vroeger eeuwen duidelijk is aangegeven. Het schilderij maakt deel uit van de collectie schilderijen in het Stadhuis (in later tijd in het Oudheidkundig Museum). Casper Visser wordt gevraagd de ambachtsheer namens het Stadsbestuur hiervoor hartelijk te gaan bedanken.

Gezicht op Arnemuyden in het derde kwart van de 17e eeuw naar een kopergravure.
Gezicht op Arnemuyden in het derde kwart van de 17e eeuw naar een kopergravure.

Nog geen maand later geeft mr. Radermacher het Stadsbestuur bericht van het overlijden op 12 oktober van zijn echtgenote Vrouwe Clasina Petronella de Kokelaer. Casper Visser en Simon de Vroe worden gemachtigd tot het afleggen van rouwbezoek.

* * *

Over de Hervormde Gemeente kan het volgende worden vermeld.
Na de intrede van de nieuwe predikant ds. Jac. Hoek op 26 januari begint een rustige periode.
De kerkenraad bestond in 1795 uit de ouderlingen Daniël van Belzen, Rijk Rijkse en Marinus de Nooijer en de diakenen Casper Mulder, Jacob Jooszn Grootjans, Ary van Egem en Cornelis Verstraate.
Het wordt in januari de hoogste tijd geacht ‘om rekening van de armengoederen te houden en om de kerkenraad te veranderen, daar er wegens sterfgevallen van Daniël van Belzen en Rijk Rijkse maar één ouderling meer is en ook de diakenen, die reeds lang over tijd dienen, naar ontslag verlangen’. Diaken Casper Mulder wordt wegens weigering van de politieke ambtseed van zijn bediening ontzet (‘Hoe zeer dit de kerkenraad smertede en zij dien broeder gaarn onder zich langer hadden gehouden, achtede zij het nodig daarin te berusten’). De oudste diaken Jacob Jooszn Grootjans wenst ook te bedanken, maar wordt overgehaald nog een jaar te dienen.

In de op 19 februari gehouden vergadering met de vertegenwoordigers van het Stadsbestuur, thesaurier Maarten Adriaanse en schepen Adriaan Vinke, wordt de jaarrekening van de diaconie (de armenrekening) over de jaren 1792-1795 nagezien. Er is een ruim batig slot van £ 128.1.8 Vlaams. Helaas blijkt dat de administratie slecht is bijgehouden en het goede slot ‘niet volkomen is’. De boekhoudende diaken Verstraate verklaart ‘onmachtig te zijn in zijn overschietend goed slot een bedrag van £ 37.10.11 te overhandigen’. Zijn ‘ontrouwe handelwijze met de armengoederen’ wordt hem zeer kwalijk genomen. Hij wordt ontheven van z’n diakenambt, verboden in de diakenbank te zitten en dient zich van het omgaan met de armbussen te onthouden.
Verstraate belooft om elke week ƒ 3 af te lossen tot het gehele goede slot is voldaan. Deze belofte wordt echter niet geaccepteerd omdat Verstraate zich al een geruime tijd ‘met loogens heeft beholpen en daardoor ongeloofbaar blijft’. De kerkenraad verlangt dat het tekort wordt aangezuiverd eerdat de armenrekening wordt getekend.

In mei beklaagt de diaconie zich ernstig bij het Stadsbestuur ‘over de ontrouwe handelwijze en het leugenachtig slecht bestaan’ van de thans nog fungerende diaken Cornelis Verstraate met het verzoek voor de finale afdoening van deze kwestie te zorgen. Het Stadsbestuur vindt het echter een zaak van de kerkenraad om dit op te knappen. Niettemin worden Maarten Adriaanse en Adriaan Vinke benoemd om de helpende hand te bieden om deze kwestie op te lossen. De kerkenraad wenst in november veiligheidshalve ‘dat het armengeld in een kistje in het predikantshuis gelegd wordt’. Ds. Hoek wil hier liever van verschoond blijven met het oog op inbraak of brand. In het kistje ten huize van de predikant wordt het ‘goede slot over 1796 ad £ 56.10.- gelegd’.
Hierin worden ook geborgen de koopbrief van het predikantshuis en de schuldbrief van de vorige diaken Verstraate.

Uit gestelde dubbeltallen voor ouderling (Jan Lodewijk Kramer, Jacob Marinusse de Ridder, Jan Bostelaar, Marinus Schroevers, Jan Cornelis Vinke en Blaas Jacobse) worden gekozen J.L. Kramer, M. Schroevers en J.C. Vinke. Uit de dubbeltallen voor diaken (Blaas Blaasse, Jacob Marteijn, Pieter Kalmijn en Pieter la Rivière) worden gekozen Blaasse en Kalmijn. De nieuwe ambtsdragers worden op 17 juli door ds. Hoek bevestigd met de tekst Efeze 2:20. De nieuwe kerkenraad bestaat vanaf nu uit de ouderlingen M. de Nooijer, J.L. Kramer, M. Schroevers en J.C. Vinke en de diakenen Bl. Blaasse, A. van Egem, J. Grootjans en P. Kalmijn.