1800

Temidden van de Franse overheersing wordt een nieuwe eeuw ingetreden. Een eeuw die van geweldige betekenis zal zijn op velerlei gebied. Verbazingwekkend door de vooruitgang en ontwikkelingen op stoffelijk en intellectueel gebied. Meer dan men ooit mogelijk zou geacht hebben - zo merkt mr. Groen van Prinsterer in zijn 'Handboek der Geschiedenis van het Vaderland' op - werden de krachten der natuur aan het menselijk vernuft dienstbaar. Velerlei maatschappelijke verbeteringen kwamen tot stand.

In Frankrijk komt Napoleon Bonaparte aan de macht. Zowel door luisterrijke wapenfeiten in 1800 (de beroemde overwinning bij Marengo in Italië en de slag bij Hohenlinden in Oostenrijk) als door schrander en veerkrachtig regeringsbeleid wordt zijn gezag gevestigd. Hij weet in Frankrijk regeerders en volk weer te bezielen en het twistvuur van de Franse revolutie uit te doven. Er treedt een tijdperk van rust in, maar ook van voortgezette afhankelijkheid voor ons land. Napoleon is gereed de hand te bieden aan het Nederlandse bewind, echter wel onder voorwaarde van een dienstvaardige ondergeschiktheid.

Voortdurend zijn de ontwikkelingen in Frankrijk in ons land merkbaar. De gevolgen van de Franse overheersing zijn in Arnemuiden eveneens te bespeuren. Begin dit jaar wordt een collecte gehouden voor de lieden ‘die door de jongste rampen des oorlogs nooddruftig zijn geworden’. Secretaris Baars toont de gemeenteraad kwitanties van de door hem verzorgde, bij de collecte ontvangen penningen.

De burger Jean Baptist Giffard, die ook fungeert als werver voor vrijwilligers voor het leger, dient bij het Stadsbestuur een rekening in voor het bij hem logeren van Franse militairen.

Regelmatig komen er verzoeken binnen om toe te zien op uit de Franse Republiek uitgeweken personen en gedeserteerde soldaten, die zich in ons land zouden ophouden. Ook wordt eind september een voorschrift ontvangen dat met de distributie van zout, vlees en azijn aan de Bataafse militairen per 1 augustus kan worden opgehouden. In november wordt voorgeschreven om de nauwkeurigste oplettendheid in acht te nemen omtrent het slaan van beesten, ‘opdat aan de troepen niet dan gezond en behoorlijk volwassen vleesch worde geleverd’.
Overigens blijkt uit een opgave van november aan het Departementaal Bestuur, dat ‘alhier geen geschut, geweren, wapenen, munitie of behoeften, aan den lande in eigendom toebehorende, gevonden worden’.

Het Uitvoerend Bewind van de Republiek maakt op 3 oktober bekend, dat op de 18e oktober een Nationaal Feest zal worden gevierd ‘ter gedachtenis van de verzochte en bekomene capitulatie mitsgaders den aftocht der Engelse en Russische troepen uit deze Republiek, gelastende het Uitvoerend Bewind in deze Proclamatie om op die dag de nationale vlaggen van de torens en publieke gebouwen te doen waaien en de klokken te doen spelen’.
Ook schrijft het Departementaal Bestuur in december voor ‘aan de burgers welke in dienst dezer Republiek en gedurende de aanval der vijand ten voorleden jare hun arm ter verdediging van ’t Vaderland geleend hebben, bij het begeven van ambten den voorkeur te geven’.

* * *

In het Stadsbestuur doet zich dit jaar een wijziging voor.
Op de 22e juli overlijdt onverwachts de baljuw Salomon van Eenennaam. Hij bekleedde dit ambt vanaf de staatkundige omwenteling in 1795. Daarvóór was hij één van de beide burgemeesters van de stad. Kort tevoren was hij nog benoemd in de Commissie van Toezicht op het onderhoud van de toren en kerk, terwijl hij in de raadsvergadering van 12 juli als Ontvanger van de huisschatting over de stad en ressorten nog rekening en verantwoording deed. Salomon van Eenennaam vervulde heel wat functies. In de opengevallen functie van thesaurier (penningmeester van de stad) wordt benoemd de secretaris C.D. Baars. Bij loting wordt tot Ontvanger van de huisschatting, stadsijker, proever van de sterke dranken en lid van de Commissie van Toezicht over kerk en toren aangesteld het raadslid Anthonie de Smidt (van beroep smidsbaas).
Voor de functie van baljuw wordt een dubbeltal gesteld: Christiaan Crucq en Johannis Trouw. Deze nominatie wordt ten spoedigste naar het Staatsbewind gezonden. Op 15 augustus komt er bericht binnen dat uit de nominatie tot baljuw (baillu) is benoemd de 38-jarige Christiaan Crucq. Crucq wordt dadelijk ter vergadering ontboden waar hem de benoemingsbrief van het Uitvoerend Bewind wordt overhandigd. Hij aanvaardt ‘de post hem opgelegd, doende den Eed daartoe staande en neemt sessie (zitting), waarmede denzelven wordt gefiliciteerd’.

Christiaan Crucq, geboren in 1761, van beroep bakkersbaas en overleden op 65-jarige leeltijd in 1827, zal baljuw blijven tot medio 1811, wanneer de plaatselijke rechterlijke colleges worden opgeheven. Hij fungeert van 1810 tot en met 1814 en van 1817 tot en met 1825 als burgemeester.
Hij is een broer van de timmermansbaas Johannis Crucq. Beide broers, afkomstig uit het in I700 uit het Waalse Mouscron gevluchte hugenotengeslacht Crucq, hebben zeer vele functies bekleed in Arnemuiden. Ook vele van hun nakomelingen hebben vooraanstaande ambten vervuld in het Arnemuidse Stadsbestuur. Een kleinzoon van Christiaan Crucq, Christiaan Johannis Crucq (1827-1892), zal gedurende de jaren 1867 tot 1892 secretaris en burgemeester van Arnemuiden zijn.

Ook dit jaar wordt het Stadsbestuur gevormd door een betrekkelijk klein gezelschap. Leden van de gemeenteraad zijn Johannis Crucq (de timmermansbaas), Anthonie de Smidt (de smidsbaas) en Johan Hendrik Sonck (eveneens smidsbaas). Secretaris is Cornelis Daniël Baars en baljuw is eerst Salomon van Eenennaam en daarna Christiaan Crucq. Beurtelings treedt een raadslid en de secretaris als voorzitter van de raad (president) op: Johannis Crucq in de maanden januari, mei en september; secretaris Baars in de maanden februari, juni en oktober; Johan Hendrik Sonck in de maanden maart, juli en november en Anthonie de Smidt in de maanden april, augustus en december.

In april overlijdt de stadsvroedvrouw Jannetje Kleijmulders, weduwe van Pieter Jeronimus Jansen. Zij was vóór haar benoeming te Arnemuiden vroedvrouw te Veere en te Vlissingen. Volgens de destijds ingewonnen attesten ‘gedroeg zij zich te Veere in alle gevallen wat van een voorzichtige, kundige en eerlijke vroedvrouw verwacht kan worden’. Zij was vanaf 1783 gediplomeerd vroedvrouw en volgde haar opleiding bij de bekende stadsvroedmeester van Middelburg Samuël de Wind.
In de Middelburgse Courant wordt herhaalde malen een oproep geplaatst voor sollicitanten. Het is moeilijk om een nieuwe vroedvrouw te krijgen. Echter, eind mei gelukt het te benoemen de weduwe Johanna Cornelia Fonteijn-Feltbergen, vroedvrouw te Groede. Zij krijgt op haar verzoek een vergoeding van ƒ 25 voor het transport van haar goederen. Een verzoek van de nieuwe vroedvrouw om vrijdom van belasting wordt echter van de hand gewezen.
Nog een, zij het wat merkwaardig verzoek legt ze bij de secretaris neer. Ze vraagt om te worden geinformeerd ‘of, ingeval zij een in onecht geteeld kind ter waereld mogt halen, zij van de moeder van ’t zelve kind in barensnood zijnde, ook onder eede mogt afvragen wie de vader van dat kind was of mogt zijn’. Na deliberatie vindt de gemeenteraad ‘dat voortaan door geen vroedvrouw of chirurgijn binnen deze stad, in die gevallen onder eede, iets zal worden afgevraagd, maar zodanige vrouw, in barensnood zijnde, alleen zonder het doen van den Eed zal moeten worden afgevraagd wie de vader van het als dan geboren staand te worden kind is’.

De gezondheidszorg is dit jaar zeer gebrekkig. Niet alleen door het overlijden van de vroedvrouw, maar ook de plaatselijke heelmeester C.G. Sacket wordt geveld door een slepende ziekte en is nauwelijks meer in staat om nog dienst te doen.
In mei vraagt Coenraad de Jongh, chirurgijn te Vlissingen, om zich hier in de gemeente te mogen vestigen. Zijn verzoek, waarbij een aantal bewijzen van z’n kundigheid en gedrag zijn gevoegd, wordt van de hand gewezen ‘vermits den alhier fungerende chirurgijn nog in leven is’. Eind mei vervoegt De Jongh zich andermaal bij de secretaris met het verzoek om, ingeval de stadschirurgijn Sacket ‘welke is laborerende (lijdende) aan een uitterende ziekte’, mocht komen te overlijden, met die plaats te worden begunstigd. Begin juli overlijdt de chirurgijn Sacket. In de Middelburgse Courant wordt een advertentie geplaatst om vóór 1 augustus te solliciteren. Er komen drie sollicitaties binnen, namelijk van de chirurgijn van Bekerke Frederik Riecke, van de chirurgijn Coenraad de Jongh uit Vlissingen en van Johannes Brouwer, chirurgijn majoor op 's Lands corvet 'Scipio'. In augustus wordt Coenraad de Jongh tot geneesheer benoemd.

In december blijkt dat de persoon van Carel Fredrik Muller, ‘zeggende chirurgijn te wezen, had verzocht alhier te komen wonen’. Het Stadsbestuur besluit, omdat Muller zich hier al heeft gevestigd, hem door de stadsbode aan te zeggen dat, als hij niet binnen één week een attestatie overlegt, hij dadelijk metterwoon buiten deze stad dient te vertrekken en dat hij generlei praktijk in de heel- of artsenijmengkunde mag uitoefenen ‘alvorens zijn bekwaamheid te produceren’. In maart 1801 wordt hem verboden de chirurgie uit te oefenen.

* * *

De runderpest houdt ook dit jaar nog aan. Er komt in januari een publicatie van het Uitvoerend Bewind van de Republiek met de opdracht iemand aan te wijzen tot het afgeven van certificaten bij het vervoeren van rundervee, hooi of stro. Hiervoor wordt secretaris Baars aangewezen.

De timmermansbaas Janis de Marée, geboortig uit het Zeeuws Vlaamse Hoek, deelt het Stadsbestuur mee dat hij z’n timmermansbedrijf wil neerleggen. Hij zou graag een winkel oprichten en daarin allerlei koopmanschappen zowel in natte als droge waren verkopen. Dit wordt hem toegestaan. Z’n schoonzoon, Paulus de Meulmeester, deelt daarop mee, dat hij de ‘timmermansaffaire’ van zijn schoonvader Janis de Marée wil voortzetten en  uitoefenen. En, omdat hij geen burger van deze stad is, verzoekt en krijgt hij hiervoor toestemming.
Dit jaar fungeren voor de gemeentewerken als stadstimmermansbaas Abraham van Eenennaam en als stadssmidsbaas Anthonie de Smidt.

Tot gecommitteerden in de Commissie van Toezicht op kerk en toren namens het Stadsbestuur worden aangewezen Johannis Crucq, secretaris Baars en Salomon van Eenennaam (deze wordt na zijn overlijden opgevolgd door Anthonie de Smidt). Tot gecommitteerden naar de verpachting van het voormalig Zeeland worden benoemd Johannis Crucq, de baljuw Christiaan Crucq, Johan Hendrik Sonck en de secretaris.

Schoolmeester Adriaan Keur komt in maart op het Stadhuis om rekening van het stoelen- en bochtgeld van de zitplaatsen in de kerk over het afgelopen jaar te doen. In maart wordt hij gelast ‘om zijne discipelen even als ten voorleden jare ieder een behoorlijk geschrift te doen schrijven’. Halverwege het jaar vraagt meester Adriaan Keur het Stadsbestuur toestemming ‘om de school, evenals vorig jaar, enige weken te mogen sluiten wegens de weinige kinderen welke thans ter school komen, teneinde met handenarbeid in zijn behoeften te kunnen voorzien’. De gemeenteraad gaat niet met dit verzoek akkoord, maar wil het sluiten van de school laten ter zijner verantwoording.

Met mr. Veth van de Perre wordt in mei een contract gesloten voor de overzetpont. De thesauriers krijgen opdracht om de kosten van een te leggen stenen voetpad van het einde van de zoutketen langs de dijk van de oude Arne tot aan de opril ten spoedigste te doen opnemen.

In juli komt er een order van het Staatsbewind om van alle gemeentelijke archieven, boeken en papieren een lijst te maken en deze stukken te sorteren, ‘zo die zijn behorende tot de politie als die voegende bij de justitie en polderzaken’. De baljuw, de president en de secretaris worden gemachtigd aan deze order te voldoen.

Er heerst deze zomer een langdurige droogte. De stadsbode krijgt in augustus opdracht om te roepen dat niemand, zolang de tegenwoordige droogte duurt, enige straten, stoepen of glazen mag schuren of wassen, op boete van vijf schellingen voor iedere keer.

De secretaris wordt verzocht de nodige kaarten in gereedheid te brengen teneinde op de 22e november ten behoeve van de stad koopdag te houden van enige olmenbomen op de Noordwal en een partij essen- en olmenkaphout op de singel.

De broodbakker Daniël Le Fever, die zich hier in 1799 heeft gevestigd, vertrekt weer. De Middelburger Joseph Dillewarde vraagt het Stadsbestuur het bakkersbedrijf in de winkel van Le Fever aan de Westdijkstraat te mogen uitoefenen. Dit wordt hem toegestaan, waarna hij beëdigd wordt als burger.

Pieter Schenk, de voormalige nachtwacht (klapperman) van Arnemuiden, verhuist naar Middelburg. Daardoor komen de functies van turftonner, kalk- en koolmeter en bierboom vakant. Hiernaar solliciteren Cornelis Kramer, Pieter de Meulmeester en Jan Vinke. Na loting wordt Cornelis Kramer met deze functies belast.

In november overlijdt de oude kleermakersbaas Jan Lodewijk Kramer. Z’n 20-jarige zoon Jan Kramer deelt het Stadsbestuur mee, dat hij genegen is de kleermakerszaak binnen Arnemuiden uit te oefenen in de plaats van z’n overleden vader. Dit wordt hem graag toegestaan. Ook zijn broer Cornelis is al werkzaam als zelfstandig kleermaker in de gemeente. Door het overlijden van Jan Loderwijk Kramer komen ook de functies vacant van lijkdienaar, strobinder en bierboom. Hierin wordt op zijn verzoek Pieter de Meulmeester benoemd.

* * *

Weinig gegevens komen we dit jaar tegen over de bestaansbronnen van de stad: de visserij en de zoutnering.
Uit een opgave aan het Departementaal Bestuur van 20 september blijkt dat er 17 zoutketen in werking zijn. Ook blijkt daaruit dat er in de gemeente een stijfselfabriek werkzaam is.
In verband met het overlijden van Joos Adriaanzn Grootjans, wonende bij de zoutketen, komt de functie vacant van grofzoutmeter van de zoutnering van de stad. Hierin wordt benoemd Gillis Gilliszn de Nooijer. Ook nog een andere grofzoutmetersplaats komt vacant door het overlijden van Job Jooszn van Belsen. De reeds aan de zoutketen wonende Job Jacobsen wordt in die functie benoemd.

Jacob Marteijn, in zijn functie van collecteur van 's Lands Impost (belasting) op het zout in deze stad, wijst er op dat zowel door overlijden als door verhuizing van sommige personen het cohier, vastgesteld op de 30e oktober 1790, behoort te worden vernieuwd.

Eind juli wordt een brief bezorgd van het Stadsbestuur van Veere. Op verzoek van de Schout bij Nacht Meurer, commandant van de linkervleugel van de defensie te water, wordt kennis gegeven dat de vissers met zonsondergang verplicht zijn binnen te zijn. Ook moeten ze er voor zorgen geen vuur aan de toppen van de masten te vertonen. Aan het Fort den Haak is order gegeven om 's avonds, na het wachtschot, op alle vaartuigen, die zich vertonen, te schieten. Verzocht wordt deze boodschap aan de vissers van de stad bekend te maken. De stadsbode Jan Harthoorn krijgt opdracht om dit dadelijk bij omroeping aan de in- en opgezetenen bekend te maken.

Ook in september komt een brief van de gemeenteraad van Veere binnen. Daarin wordt meegedeeld ‘dat Klaas Blaasse en Blaas Klaasse, onlangs in Engeland vrijgegeven en verder zonder paspoort aangekomen gearresteerd zijnde geworden, doch wegens hun eenvoudige gegeven antwoorden waren losgelaten’. Verzocht wordt om informatie of deze personen ingezetenen van deze gemeente zijn.

* * *

Van de kerk is het volgende te vermelden.
Op de 24e april wordt een buitengewone collecte gehouden ‘wegens de hoge nood van de armen’. Deze brengt 7 ponden en 5 grooten Vlaams op. In juni wordt met blijdschap bericht ontvangen dat, evenals vorig jaar, een collecte gehouden mag worden voor de huisgezinnen van enige door de Engelsen gevangen genomen vissers.
Voor het houden van deze collecte in Middelburg worden aangewezen ouderling Jan Meulmeester en oud-diaken Pieter de Meulmeester.

De geliefde predikant ds. J. Hoek krijgt verscheidene beroepen. De kerkenraad stelt hem vrij van het betalen van huishuur ‘ten betone van haar dankbaarheid voor de liefde tot deze gemeente welke de predikant door zijn bedanken een half jaar geleden voor het beroep naar Wemeldinge en nu weder voor dat van ’s-Heer Arendskerke, niettegenstaande de aan zijn eerwaarde gedane voordelige aanbiedingen, betoond had’. Een en ander wordt door ds. Hoek met dankzegging, als blijk van toegenegenheid, beantwoord en aangenomen.
Uit de intekenlijst blijkt opnieuw dat de meer gegoeden aanmerkelijk hogere bijdragen geven tot verhoging van het predikantstraktement. De predikant ontvangt ‘deze blijken van toegenegenheid met aandoening en dankzegging met de hartelijke verzuchting dat de grote Koning der Kerk de arbeid der liefde mild belone en, kon het met Zijn Raad bestaan, betonen mogt ook ten dezen aanzien voor de ganse kerk in ons land te zorgen door uit de duisternis het Licht te gebieden’.

In de plaats van de overleden diaken Job Joosse van Belsen en de aftredende diakenen wordt gekozen Gillis Gillisse de Nooijer, Jacob Marteijn en Pieter Kalmijn. Tot nieuwe ouderlingen worden gekozen Cornelis Jacobse en (de afgetreden diaken) Marinus Marinusse de Nooijer. De nieuwe ambtsdragers worden bevestigd met de tekst Colossenzen 3:16a.
De vorig jaar aangestelde rentmeester van de kerkegoederen bedankt wegens vertrek uit de gemeente.
In zijn plaats wordt verkozen de diaken Jacob Marteijn.

Wegens de duurte van de granen wordt in augustus vooralsnog geen bestelling van het brood voor de armen gedaan. De kerkenraad overweegt bij bakker Christiaan Crucq één of meerdere zakken tegen de prijs van de markt of iets minder te laten bakken ‘op hope dat met den oogst de prijs enigszins mag verminderen en daardoor een gunstige gelegenheid ter besteding van hetzelve geboren wierde’.
In november stijgt de nood van de armen zodanig, dat de kerkenraad het gemeentebestuur bericht dat ‘de armenkas en de huiscollecten onvoldoende opbrengen om de armen te verzorgen. Er zou wel een huis-aan-huis collecte gehouden kunnen worden, maar al de kerkleden moeten ook met hunner handenarbeid hun brood verdienen. De lasten zijn thans zeer zwaar, ja op 't ogenblik meerder dan de inkomsten’.

De zoutketen en het Hoofd te Arnemuiden gezien uit het veerhuis op Nieuwland naar een tekening uit het begin van de 19e eeuw.
De zoutketen en het Hoofd te Arnemuiden gezien uit het veerhuis op Nieuwland.
Naar een tekening uit het begin van de 19e eeuw.