1802

1802 geldt als een rampjaar in de geschiedenis van Arnemuiden. Een zware slag treft het stadje door de grote brand in de zoutketen. De zoutnering, één van de bestaansbronnen voor de inwoners, krijgt daardoor een grote klap. Waren in de bloeiperiode van de zoutnering begin de 18e eeuw nog 31 zoutketen in bedrijf, in 1802 is dit aantal gedaald tot 16. Door de grote brand wordt meer dan de helft van deze 16 zoutketen vernield.

De ramp voltrekt zich in de nacht van 6 op 7 juli. Er ontstaat een zware en felle brand in de zoutketen als gevolg van het springen van een stoof en het korrelhuis van de buskruitmolen 'De Grenadier' aan de Havendijk te Middelburg en het overwaaien van vuurvonken op de zoutketen. Hierdoor worden 8 zoutketen geheel in de as gelegd en 2 zwaar beschadigd.

De in deze keten wonende 8 mannen, 8 vrouwen en 27 kinderen worden daardoor in de uiterste armoede gedompeld. We vonden over hen de volgende gegevens:

Blaas de Nooijer met z’n vrouw en 2 kinderen, ‘die alles bij de brand verliezen, zodanig dat de vrouw klederen moet lenen om aan te trekken, omdat door de felle brand niets kan worden gered’.
Marinus Marinuszn de Nooijer, een oud man van 79 jaar, ‘wiens dochter deerlijk door de vlammen verbrandt. Behalve een bed en enige kleren valt ook hier alles ten prooi van de vlammen’.
Jacob Blaasse, z’n vrouw, 1 kind en een stokoude grootmoeder, ‘die ook niets bij de brand kunnen redden dan enige klederen’.
Cornelis Klaasse, z’n vrouw en 3 kinderen, welke ‘een bed, enkele klederen, een tafeltje en een theeketel weten te redden’.
Job Jacobse, z’n vrouw en 9 kinderen, die uit de brand gered hebben een bed, enige klederen en een tafel.
Cornelis Jacobse, z’n vrouw en 4 kinderen, ‘die een bed en enige klederen uit de brand heeft behouden’.
Klaas Blaasse, z’n vrouw en 4 kinderen, ‘die van den brand onttrokken heeft een bed, enige klederen en een weinig meubelen’.
Blaas Klaasse, een weduwnaar met 3 kinderen, ‘die alles door den brand verloren heeft’.

De brand in de zoutketen. Van de brand in de zoutketen maakte George Kockers te Middelburg, juwelier, goudsmid en graveur, gedurende 1792-1799 aan de Munt van Zeeland verbonden als medewerker van de stempelsnijder J.M. Holtzhey, deze kopergravure.
De brand in de zoutketen.
Van de brand in de zoutketen maakte George Kockers te Middelburg, juwelier, goudsmid en graveur, deze kopergravure. Gedurende 1792-1799 was Kockers medewerker van de stempelsnijder J.M. Holtzhey bij de Munt van Zeeland. 

Dankzij de voorbeeldige hulp van de Arnemuidse ingezetenen en ook van inwoners van Middelburg, Vlissingen en Veere en van de zaagmolens te Nieuwland, alsook van de gewapende burgerij en de Franse militairen kan het algeheel afbranden van de zoutketen worden voorkomen. Ook door de van Middelburg, Vlissingen en Veere en van de zaagmolens meegebrachte brandspuiten kan de brand in haar loop gestuit en geblust worden.
De volgende dag is de brand nòg niet geheel geblust. Daardoor is men genoodzaakt de arbeiders van de stad op te roepen om de brand geheel te blussen. Tot in de avond van die dag zijn deze werkzaam om de brandresten te blussen. leder die hulpdiensten heeft verricht, ontvangt hiervoor een beloning van 1/4 rijksdaalder.

De brand brengt grote schade toe aan de zoutnering. Een groot aantal inwoners van Arnemuiden, dat werkzaam is in de zoutketen, wordt hierdoor in armoede gedompeld. De ramp veroorzaakt zo’n armoede dat er in geheel Zeeland geld bijeen gebracht wordt om althans in de ergste nood te voorzien.
In de vergadering van de gemeenteraad van 9 juli verschijnen de lieden die door de brand in armoede zijn gedompeld. Ze doen het verzoek om een collecte binnen de stad te mogen houden. Hiermee wordt akkoord gegaan.

Het Departementaal Bestuur van Zeeland wordt vergunning gevraagd om een collecte te mogen houden ten behoeve van de lieden die door de noodlottige brand in armoede zijn gedompeld. Het provinciaal bestuur geeft de andere dag al als antwoord dat het Stadsbestuur hierin vrij wordt gelaten.
In het archief bevinden zich nog brieven van aanbeveling om bij de ingezetenen van steden en dorpen met een gesloten bus rond te gaan ten behoeve van de talrijke slachtoffers van de ramp.
Gedurende enkele dagen wordt gecollecteerd in Goes, Nisse, ’s-Gravenpolder, Borssele, Heinkenszand, Wolphaartsdijk, ’s-Heer Arendskerke, ’s-Heerenhoek, Middelburg, Vlissingen, Ritthem, Nieuwland, Welzinge, Sint Laurens, Serooskerke, Souburg, Mariekerke, Westkapelle, Domburg, Wissenkerke, Cortgene, Colijnsplaat en Grijpskerke. De overal in Zeeland gehouden collecten brengen £ 119:4:4 Vlaams (ongeveer ƒ 714) op.

De getroffenen worden in de gelegenheid gesteld een lijst van de door hen geleden schade in te dienen om daardoor de verdeling van de gecollecteerde penningen te kunnen regelen. Er worden slechts vijf van zulke lijsten ingediend. De overigen weigeren dit omdat ze van mening zijn dat een gelijke verdeling van het collectegeld dient plaats te hebben. Dit wordt echter afgewezen.
De baljuw en de secretaris worden gemachtigd hierover aan mr. J.H. Schorer, de president van het Departementaal Bestuur van Zeeland, advies te vragen. Mr. Schorer stelt zich op het standpunt dat de verdeling van de collectegelden niet anders dient plaats te vinden dan op de wijze zoals het Stadsbestuur zich dat heeft voorgesteld. De getroffenen wordt de helft van de geleden schade aan de zoutketen uitgekeerd.

De brandspuitmeester-generaal te Middelburg wijst er in oktober op dat het wenselijk is de assisterende brandspuiten uit andere plaatsen bij het blussen van de zware brand een vergoeding te geven. Daarop wordt aan de brandspuit van Middelburg een bedrag van ƒ 42, aan de twee brandspuiten van Vlissingen ƒ 28 en aan die van Veere ƒ 14 vergoed. Ook krijgen enige lieden uit Arnemuiden, die tijdens de brand op verzoek van de baljuw werkzaam zijn geweest, ieder een kwart rijksdaalder als beloning.

Bijzondere lof en erkentelijkheid kent het Stadsbestuur toe aan de baljuw Christiaan Crucq. Zijn onvermoeide ijver, ongemeen bewaarde goede orde en voorbeeldige vlijt, bij de ramp betoond en aan de dag gelegd, worden zeer geprezen. Hij krijgt een bedrag van ƒ 6 toegekend met betuiging van het leedwezen van de vergadering wegens haar onvermogen om de grote verdiensten van de baljuw naar waarde te belonen en te vergelden. Waarop de baljuw, ‘dankbaar wegens de attentie der vergadering en derzelve aanbod, hetzelve verklaart aan de Stad te schenken en kwijt te schelden’. Dit wordt door de vergadering, onder verklaring dat de baljuw zich bij deze stad zeer verdienstelijk heeft gemaakt, met honorabele vermelding in de notulen, dankelijk geaccepteerd’. Door middel van een advertentie in de Middelburgse Courant en een aangeplakte publicatie worden alle hulpverleners de hartelijke dankbaarheid van het Stadsbestuur betuigd.

De afgebrande zoutketen worden niet meer herbouwd. De zoutnering raakt weldra in diep verval. Niettegenstaande dat wordt - volgens de historieschrijver Westendorp Boerma - in Arnemuiden omstreeks 1810 nog de helft van het aantal in geheel Zeeland aanwezige zoutketen geteld.

* * *

Voor 1802 wordt tot stadstimmerman, metselaar en schilder benoemd Paulus de Meulmeester en tot smid Anthonie de Smidt.
Jacob Marteijn wordt weer tot vrachtrijder voor de gemeente aangesteld. De eventuele aanstelling van een tweede vrachtrijder voor voorkomende gelegenheden wordt nog in beraad gehouden.

In januari wordt besloten de avondklok weer te doen luiden in de winter 's avonds om 8 uur en in het zomerseizoen ’s avonds om 9 uur. Na het luiden van de avondklok zullen de plaatselijke herbergiers ‘niet meer dan alleen aan reizende lieden mogen tappen of gelag laten zetten op straffe van een boete van drie guldens telken reize’.

Jan Simonse deelt het Stadsbestuur mee, dat hij al geruime tijd als smidsknecht heeft gediend en gewerkt bij Johan Hendrik Sonck, smidsbaas in 'de Dry Hoefijzers' aan de Nieuwstraat. Door koop is hij nu eigenaar geworden van de smidse, onlangs bewoond door Anthonie de Smidt, mede smidsbaas alhier. Hij wil die smidse graag overnemen en verzoekt vergunning voor het uitoefenen van de ‘smidsaffaire’. Dit wordt hem toegestaan.

In mei vertrekt het lid van het Stadsbestuur Anthonie de Smidt metterwoon naar Middelburg. De gemeenteraad is van oordeel ‘dat het bestuur van deze stad nu uit een zodanig gering aantal leden bestaat, dat dit geen verdere vermindering kan lijden’. Er wordt een nominatie van twee personen, vermeldend Jan Simonse (de nieuwe smidsbaas) en Paulus de Meulmeester (de timmermansbaas), naar het Staatsbewind van de Republiek gezonden. Tot nieuwe schepen en raad wordt in mei benoemd Jan Simonse. Niet alleen in het Stadsbestuur, maar ook als smidsbaas volgt hij dus Anthonie de Smidt op. Verschillende functies komen door het vertrek van De Smidt vacant. Tot z’n opvolger als Ontvanger van de huisschatting wordt benoemd de baljuw Christiaan Crucq; tot stadsijker Johannis Crucq; tot broodweger secretaris Baars en tot weesmeester Jan Simonse.
In de raadsvergadering van 11 mei wordt hartelijk afscheid genomen van Anthonie de Smidt. Hem wordt dank en hulde gebracht voor de vele jaren dat hij de stad Arnemuiden diende als schepen.

Lein Ingelse, een landman onder Cleverskerke, is eigenaar geworden van een zeker huis, genaamd 'De Schelpe', met een hoveniershof aan de noordzijde van de Nieuwstraat. Dit huis ligt naast de smederij van smidsbaas Jan Simonse aan het begin van de Nieuwstraat. Het verkeert in een zodanige vervallen toestand, dat het niet meer waard is dit te herstellen. Hij krijgt machtiging om dit huis af te breken, ‘aannemende om een schutsel ter behoorlijke hoogte aldaar te doen plaatsen’. Na onderzoek wordt Ingelse opdracht gegeven het voorste gedeelte van het huis te laten staan (dit is te repareren); het overige gedeelte mag hij afbreken. In 1808 staat dit huis op naam van Jan Daniëlse Vinke.

De ambachtsheer mr. Daniël Radermacher te Middelburg schenkt de gemeente in mei een fraai schilderij, afbeeldend de ambachtsheerlijkheid Nieuwerkerk benevens oud Arnemuiden en nieuw Arnemuiden, welke de ambachtsheer ‘als een gedagtenisse aan de gemeenteraad dezer stad is aanbiedende’. De gemeenteraad besluit het schilderij dankbaar te accepteren en de secretaris wordt verzocht de ambachtsheer vriendelijk uit naam van de vergadering dank te betuigen.

Enige weken later brengt de secretaris ter tafel twee bij hem ontvangen historische boeken, zijnde ‘Geletterd, Staatkundig en Heldhaftig Zeeland’, beschreven door de weledele Heer P. de la Rue. Deze boeken zijn door de ambachtsheer Radermacher aan de gemeente Arnemuiden tot een geschenk aangeboden. Besloten wordt de boeken ‘op de Griffie dezer stad’ te plaatsen en de heer Radermacher namens de vergadering dank te betuigen.

In juni wordt een Commissie benoemd om met een ‘Horologier’ te Middelburg te spreken over de reparatie van de stadsklok. Hiervoor worden benoemd de baljuw Christiaan Crucq en de schepen Johan Hendrik Sonck.
Ook wordt het voetpad naar Middelburg hersteld.

De schoolmeester Adriaan Keur heeft van de schoolinspecteur A. van Deinse permissie ontvangen om z’n school van juli tot september te sluiten. Het Stadsbestuur wil echter dit verzoek niet accorderen, omdat hij al van de schoolopziener vergunning heeft ontvangen.
In december komt in de gemeenteraad ter sprake dat de inspecteur Van Deinse gewezen heeft op de hoge noodzakelijkheid de stadsschool in een verbeterde orde te brengen. Door de inspecteur wordt aangeraden bij afwisseling of bij beurte het onderwijs van de schoolmeester gade te slaan. En vooral wordt de gemeenteraad aanbevolen om, wil men overeenkomstig de bedoeling van het Gouvernement en van de opziener werkzaam zijn, de thans algemeen in gebruik zijnde leerboekjes aan te schaffen en in omloop te brengen en deze ‘voor niet’ aan de kinderen ter hand te stellen. Besloten wordt het onderwijs zoveel mogelijk te verbeteren en gehoor te geven aan de adviezen van schoolopziener Van Deinse.

In september legt de chirurgijn Coenraad de Jongh - onder dankbetuiging voor de genoten vriendschap - zijn post neer wegens vertrek naar het Nieuwe dorp in Zuid-Beveland. Op de geplaatste advertentie in de Middelburgse Courant solliciteert de heelmeester van Bekerke (Biggekerke) Christiaan Frederik Riecke. Hij wordt tot heelmeester van Arnemuiden benoemd.

Op haar verzoek wordt ook dit jaar de vroedvrouw van de stad, de weduwe Johanna Cornelia Fonteijn-Feltberge, een toelage verstrekt van vijf Zeeuwse rijksdaalders.

Eind september komt er bericht dat in de loop van de week ‘ten dienste van den lande vier metalen stukken 12 ponders met affuiten over de stadspont waren getransporteerd’. De veerman vraagt het stadsbestuur, omdat voor zulke buitengewone transporten geen loon in zijn ordonnantie is vermeld, daarvoor de nodige bepalingen te maken. Bepaald wordt dat voor een over te voeren canonstuk met affuit voortaan 13 schellingen en 4 grooten Vlaams dienen te worden betaald.

Dit jaar wordt mr. J.W. Schorer, uit het aanzienlijke Zeeuwse geslacht van de Schorers, tot president van het Departementaal Bestuur van Zeeland (te vergelijken met de latere functie van Gouverneur) benoemd. Uit naam van het Stadsbestuur wordt de heer Schorer gecomplimenteerd.

Enkele malen bereiken het Stadsbestuur dit jaar verzoeken om collecten te houden in verband met grote branden in andere plaatsen van het land (b.v. te Asperen en te Sommelsdijk). De opbrengst van de collecte voor Sommelsdijk is 2 ponden en 9 schellingen Vlaams.

* * *

Over de visserij kunnen de volgende bijzonderheden worden vermeld.
Blaas de Nooijer, schipper ‘op een vis- of cordeschuit varende van deze stad’, verzoekt om een zaat of legplaats.
Ook schipper Boudewijn Leendertzn Grootjans krijgt op z’n verzoek een legplaats toegewezen voor zijn visschuit.

In april komt er een alarmerend bericht van het Stadsbestuur van Middelburg. Het wordt aan de Arnemuidenaars ten strengste verboden grote zeevis te verleuren of uit te venten. De kleinere vissoorten worden hiervan weliswaar uitgezonderd. Ook mogen de visleursters niet met vis op pleinen of straten in Middelburg zitten. Een aantal vissers brengt daarop een verzoekschrift aan het Staatsbewind in gereedheid om de Middelburgse maatregel krachteloos te maken. In juni vervoegen de vissers zich bij de president van het Departementaal Bestuur van Zeeland mr. J.W. Schorer. Ze brengen daar hun klachten te berde ‘over de hindernissen in het leuren door de ingezetenen van deze stad in het naburig Middelburg hun toegebracht’.

Daarop bespreekt secretaris Baars deze zaak met president Schorer. Mr. Schorer spreekt als zijn oordeel uit dat èn de Stad Middelburg èn de armen van deze stad door het leuren met vis door de Arnemuidenaars veel schade wordt toegebracht. Willen de Arnemuidse visleursters in Middelburg vrijelijk blijven leuren, dan zullen de schadelijdenden in Middelburg schadeloos gesteld moeten worden. De schippers van de visschuiten zal gevraagd worden na te gaan hoeveel deze wel zouden kunnen opbrengen. Zo enigszins mogelijk dient het gerezen geschil minnelijk opgelost te worden. De vissers worden daarop op het stadhuis ontboden. Ze verklaren ‘gaarn enige opofferingen te willen doen indien men in ’t oogmerk konde slagen’. Besloten wordt de baljuw en de secretaris te machtigen al het mogelijke te doen voor deze kwestie een minnelijke schikking te treffen. Begin september komt er bericht van mr. Zacharias Paspoort uit Middelburg om een commissie van twee uit de vergadering te benoemen om op de 6e september op de kleine raadkamer in de Abdij te confereren over het verzoekschrift van de ingezetenen aan het Staatsbewind over de publicaties van de raad der Stad Middelburg tegen het leuren van vis door de ingezetenen van deze stad. Deze conferentie blijkt echter geheel nutteloos te zijn. De schippers van de visschuiten worden opgeroepen om hen van het verhandelde in kennis te stellen.

* * *

Gezicht uit 't Nieuwland naar de zoutketen van Arnemuiden in 1790.
Gezicht vanaf 't Nieuwland op de zoutketen van Arnemuiden in 1790.

Ook dit jaar laten de ontwikkelingen op het wereldtoneel de gemeente niet onberoerd. Zo komt er in april een publicatie binnen met het bericht ‘dat eindelijk op de 27e maart de definitieve Vrede tussen de grootmachtige ministers te Amiens is getekend’. De vlaggen worden daarop van de toren en het Stadhuis gestoken.
Op 14 mei ontvangt het Stadsbestuur een Proclamatie van het Staatsbewind, waarbij de op 27 maart gesloten vrede wordt bekrachtigd, zo door deze als door de Franse Republiek en door het Rijk van Spanje met Zijne Groot Brittannische Majesteit. Er zal op 2 juni van 10 tot 11 uur een plechtig dankuur worden gehouden voor het herstel van de algemene vrede. De publieke gebouwen zullen worden geïllumineerd (verlicht), de klokken geluid en de vlaggen uitgestoken.

* * *

De kerkenraad van de Hervormde Gemeente bestaat dit jaar uit de ouderlingen Marinus Marinusse de Nooijer, Jacob Joosse Grootjans, Joost van Belsen en Cornelis Jacobse en de diakenen Gillis Gillisse de Nooijer, Jacob Marteijn, Abraham van Eenennaam en Pieter Callemijn. In de plaats van de aftredende ambtsdragers worden tot ouderlingen gekozen Jan Blaasse en Blaas Jacobse de Nooijer en tot diakenen Paulus de Meulmeester en Marinus Gillisse de Nooijer.

De Classis Walcheren deelt de kerkenraden mee dat de nieuwe Verordening op het schoolwezen bepaalt, dat het schoolonderwijs zich moet houden aan de beginselen van waarheid en deugd en al het leerstellige moet worden weggelaten. De Classis dringt er bij de kerkenraden op aan dat de predikant kindercatechisatie geeft. De schoolmeesters, die ook koster en voorzanger zijn, worden opgewekt 's woensdagsmiddags de Hervormde kinderen bij zich te laten komen om onderwijs in de godsdienstige leerstellingen van de kerk uit het Kort Begrip of de Heidelbergse Catechismus en Bijbelse geschiedenis te geven. Ook stelt de Classis voor om aan de noodlijdende Waldenzen uit de voor buitenlandse kerken bestemde gelden iets uit te reiken.

In de loop van het jaar brengt Abraham van Eenennaam namens de kerkenraad het Stadsbestuur het verzoek over om nog voor één jaar om de zes weken een collecte te mogen houden aan de huizen van de in- en opgezetenen van de stad ten behoeve van de armen, dit ‘ter tegemoetkoming in de hooggaande nood waarin de armen zich bij voortduring bevinden’. Dit verzoek wordt als billijk toegestaan.

Op Oudejaarsdag komt er bericht van de diaconie dat men niet in staat is in de behoeften van de armen te voorzien. Vanwege de schulden die men niet kan afbetalen is de nood zeer hoog gestegen. Om deze reden ‘is de Diaconie te rade gegaan om een kleine geldloterij ten behoeve van de armen aan te leggen’. Het Stadsbestuur gaat hiermee akkoord.