1877

In het Aardrijkskundig Woordenboek van Nederland van P.H. Witkamp van 1877 wordt de volgende beschrijving van Arnemuiden gegeven:

Arnemuiden, uitmakende het oostelijk gedeelte van Walcheren, het noordelijkst deel van Nieuw- en Sint Joosland en het eilandje uit den Sebastiaan de Lange- en de Calandpolder samengesteld. Vóór 1857 was zij veel kleiner, doch toen is Kleverskerke daarbij ingelijfd. Naar de waterzijde is zij bepaald door 't Veersche Gat, de Zuidvliet, de Piet, de Schenge en 't Sloe; naar de landzijde door de gemeenten Nieuw- en Sint Joosland, Middelburg en Vrouwenpolder. De grootte beloopt 1233 bunder, de bevolking telde in 1870 1649 zielen, of 185 meer dan in 1860. De inwoners bestonden in 1870 uit 1578 Hervormden, 7 Christelijk Gereformeerden en 64 Rooms-Katholieken. Landbouw en vischvangst geven den meesten ingezetenen het noodige. In de gemeente liggen het steedje Arnemuiden, het dorpje Kleverskerke en het gehucht Nieuwerkerke. De grond is een vette klei.
Het steedje Arnemuiden vervangt sinds 1438 het verdwenen Oud-Arnemuiden, eens eene hanzestad. In de zestiende eeuw was Arnemuiden eene voorname haven, doch het verzanden der reede deed haar bloei ten onder gaan. Kerk en raadhuis zijn merkwaardige gebouwen. In 1802 brandden er door 't springen van een kruidmolen 8 zoutketen af. Er wordt een station voor den staatsspoorweg gebouwd.

De Arnemuidse vissersvloot bestaat in 1877 uit 39 schuiten; die van Vlissingen uit 7. In januari worden grote hoeveelheden schardijn gevangen. Voor de handel is deze vis gewild. De uitvoer geschiedt hoofdzakelijk naar Vlaardingen. Vooral de Arnemuidenaars leggen zich op de schardijnvangst toe.

De garnalenvisserij is dit jaar niet zo van belang op de Oosterschelde. Daarentegen is deze op de Westerschelde zeer belangrijk. Deze wordt voornamelijk door de Arnemuidse vissers bedreven, die ‘met hun sterke vaartuigen in de zomer een goed eind in zee vissen’. Vanuit Vlissingen vissen 26 vaartuigen op de garnalen. De vangst is dit jaar gunstig. Er wordt gemiddeld 12 cent per kilo gezouten garnalen bedongen.

Het net wordt binnengehaald.
Het net wordt binnengehaald.

Op de scheepswerf van Meerman heerst dit jaar een enorme drukte. De volgende schuiten zijn in aanbouw: een hoogaars voor schipper Schudding uit Kruispolder (gereed in april), een schietschouw voor de Majoor der Rijksveldwachter te Middelburg (begonnen in januari, gereed in maart), een hoogaars voor schipper A. de Nooi- jer uit Brouwershaven voor ƒ 1790, een hoogaars voor schipper Den Kievit te Stellendam voor ƒ 1790 (begonnen in april, gereed in november), een hoogaars voor de Majoor der Rijksveldwachter te Middelburg voor ƒ 1380 (begonnen in april, gereed in september), een hoogaars voor schipper Jan Klooster van Ouddorp voor ƒ 1760 (begonnen in september, gereed in januari 1878), een hoogaars voor schipper J. Brederus te Bergen op Zoom voor ƒ 1580 (begonnen in september, gereed in januari 1878). Temidden van de opsomming van de gebouwde schuiten lezen we in het werfboek ineens de vermelding: ‘Den 5 mei 1877 ons huis van buiten om geheel geschilderd’.

Voor de functie van gemeente-geneesheer zijn twee sollicitaties ontvangen. Wegens de verkregen minder gunstige informaties wordt geen van beiden benoemd. Ook dokter Walraven uit Nieuw- en Sint Joosland solliciteert. Hem wordt dringend gevraagd zich dan in Arnemuiden te komen vestigen. Omdat dokter Walraven daar niet toe bereid is stuit een benoeming hierop af. Bij de Inspecteur van het geneeskundig staatstoezicht wordt geïnformeerd of deze geen geschikte geneesheer weet. Deze zal hier eens naar uit zien. In afwachting daarvan wordt voorlopig geen nieuwe oproep geplaatst.

Burgemeester Crucq en wethouder Van Vlaanderen beklimmen in februari de toren. Daar hebben ze ‘ontwaard dat het toestel waarin de luiklokken zich bewegen alsmede de vloer waarop dit toestel rust, in een toestand verkeren die noodzakelijk een spoedig herstel vordert’. De vloer schijnt te zijn verzakt en de klokken kunnen niet meer zoals het behoort worden gebruikt. De gemeenteraad besluit enkele deskundigen te raadplegen. Hiervoor worden aangewezen de opzichter D. Jeras en de heer J. Bourdrez uit Middelburg. Uit het inspectierapport van beiden blijkt, dat er stutten of schoren onder de vloer, waarop de luidklokken zich bevinden, moeten komen. Hiertoe wordt besloten. Verder wordt ook besloten om aan het lichtraam van de toren boven de ingang tot beveiliging van de glasruiten een netwerk van ijzerdraad aan te brengen.

De kerkvoogdij van de Hervormde Kerk verzoekt toestemming tot het gebruik van de gemeenteklok voor het samenroepen van de openbare godsdienstoefeningen. De gemeenteraad stemt in zijn vergadering van 27 juli in met het opnieuw afstaan van één van de luidklokken. Wel dient de kerkvoogdij hier voortaan een huur van ƒ 15 per jaar voor te betalen ‘omdat het gedurig luiden tot het herstel van de klokkenzolder aanleiding gaf’.

In de raadsvergadering van 4 september spreekt burgemeester Crucq een gedachteniswoord in verband met het onverwachtse overlijden van raadslid W. Baas op de leeftijd van 53 jaar op 6 augustus. Een week voor zijn overlijden (in de raadsvergadering van 27 juli) pleitte raadslid Baas - samen met raadslid S. van Eenennaam - nog voor het gratis in gebruik geven van de luidklok ten behoeve van de godsdienstoefeningen. In zijn plaats wordt tot raadslid gekozen J. Franse uit Kleverskerke. Enige maanden later, op 27 oktober, overlijdt ook raadslid J. Mesu op de leeftijd van 46 jaar onverwachts. De voorzitter spreekt een kort woord naar aanleiding van het plotseling overlijden van Mesu, ‘dat door al de leden evenals dat van het waardig lid Baas zeer wordt betreurd’. In zijn plaats wordt gekozen A. Boogert.

Aan de Westwal worden 30 olmenbomen gerooid, omdat de begroeiing daar te dicht wordt. De bermen van de grintweg naar de rijksweg Middelburg-Goes worden beplant met wilgenbomen. Op de Westwal wordt een straatlantaarn aangebracht. Raadslid Salomon van Eenennaam, tevens broodbakker, mag 36 m2 gemeentegrond, gelegen bij het hoofd aan de Zuidwal, kopen voor het bouwen van een woning.
Ontslag wordt gevraagd door timmerman A. van Eenenenaam als brandmeester. In zijn plaats wordt aangesteld de onderbrandmeester timmerman A. Kraamer; tot onderbrandmeester wordt nu benoemd timmermansbaas J.K. Crucq. Als gevolg van de uitbreiding van de begraafplaats op een gedeelte van de Schuttershofweide wordt de pacht voor dit perceel voor N. Cornelisse (voorheen was S. Koets pachter) verminderd.

Uit de kerkenraadsnotulen van de Hervormde Kerk van 1877 blijken vele moeilijkheden tussen kerkenraad enerzijds en consulent en Classicaal Bestuur anderzijds. Het blijkt dat de consulenten geen of nauwelijks begrip hebben voor de aparte ligging van de Arnemuidse Hervormde gemeente. In de gemeente leven grote bezwaren tegen de prediking van een aantal ringpredikanten en het gebruik van de evangelische gezangen. Het blijkt ook zeer moeilijk een predikant te krijgen. Wat dit betreft wordt overigens ook de indruk gewekt dat de voorwaarden voor het beroep zeer karig zijn: een vrij laag traktement, geen gratis gebruik van pastorie en tuin en vrijdom van belastingen en een bijna onbewoonbare pastorie (aan de Langstraat).

Dit jaar worden achtereenvolgens beroepen ds. W.R. Kalshoven te Ede, ds. G. van Dorssen te Lexmond, ds. G.Th.F.U. Lauts te Eemnes-Buiten en ds. J.N.C.H. Mond uit Friesland. In de bestaande vacature zijn nu vijftien beroepen uitgebracht. Halverwege het jaar wordt door de kerkenraad in de notulen melding gemaakt ‘van de bestaande moeilijkheid om een predikant naar zijn keuze te verkrijgen’.

Bij de kerkvisitatie op 30 april zijn slechts enkele leden van de kerkenraad aanwezig; de overigen zijn als vissers op zee. De visitatoren betuigen hun tevredenheid dat er aanvankelijk meer toenadering is tussen de kerkenraad en de consulent en spreken de wens uit dat de goede verstandhouding zal voortduren. Dit blijkt echter in de loop van het jaar maar schijn.

Op een gedane vraag van de consulent in de kerkenraadsvergadering van 5 mei legt een van de ouderlingen de uitdrukkelijke verklaring af ‘dat de door kerkvoogden geweigerde predikanten ook voor het vervolg niet zullen preken en dat zij het met kerkvoogden eens zijn’. In deze kerkenraadsvergadering deelt ouderling Odding de consulent mee, dat de kerkenraad besloten heeft dat één van de ouderlingen voortaan het gebed zal doen. Ouderling S. Janse voert aan dat het Classicaal Bestuur dit goedgevonden heeft. De consulent kan zich hiermee verenigen. Ouderling Odding doet daarop het gebed.
Echter, in één van de volgende vergaderingen verandert dit. Opmerkelijk is de volgende passage in de notulen: ‘Daar de kerkenraadsleden er niet op gesteld zijn dat de consulent de vergadering met gebed opent en de voorzitter niet wil toestaan dat één der kerkenraadsleden het doet, zo wordt de vergadering zonder gebed geopend’. Deze vergadering wordt om dezelfde reden ook zonder gebed gesloten.

Naar aanleiding van een aan het Classicaal Bestuur gezonden stuk van C.J. Crucq (burgemeester) en 83 andere lidmaten stuurt het Classicaal Bestuur een brief aan de kerkenraad dat het kerkgebouw ook voor preekbeurten van de ringpredikanten moet worden afgestaan. De consulent stelt een antwoordbrief voor dit bestuur op. De kerkenraad wenst hier duidelijk in uitgedrukt te zien dat men weliswaar aan de wet wil gehoorzamen, maar dat het tegen hun geweten is.

Vermoedelijk behoort P. Kwekkeboom, het hoofd van de school en de ontvanger van de armenkas, ook tot die 83 ondertekenaars van het schrijven aan het Classicaal Bestuur. Want in deze zelfde vergadering wordt de heer Kwekkeboom een brief geschreven, ‘dat de kerkenraad de diaconale administratie en de diaconiegelden aan de kerkenraad overgelegd wil zien, daar de kerkenraad deze niet langer aan u wenst opgedragen te zien’. De redenen hiervoor wil de kerkenraad niet noemen; die zal men wel noemen als Kwekkeboom er naar vraagt.
Kwekkeboom vraagt daarop schriftelijk naar de reden van het ontslag. Hij krijgt als antwoord ‘dat de maatregel alleen strekt om het belang van de armen te bevorderen, daar de uitkering aan de armenontvanger (ƒ 40 per jaar) voortaan ten goede kan komen aan de armen’.

In juli bericht Kwekkeboom de kerkenraad dat hij de financiële stukken pas aan het eind van het jaar wil overhandigen en niet tussentijds. Het Classicaal Bestuur wordt hierover om advies gevraagd. Uiteindelijk blijft Kwekkeboom in functie.

Van het Classicaal Bestuur komt opnieuw een brief binnen over het laten voorgaan van ringpredikanten. De kerkenraad schrijft hierop zelf een antwoord. De consulent ‘wil noch naar vorm noch naar inhoud van zulk geschrijf aansprakelijk gesteld worden’. De kerkenraad stelt zich op het standpunt: ‘Als het Classicaal Bestuur het grootste deel van de leden onder censuur wil stellen, moet ze dit maar doen. Wij zijn niet bereid gehoor te geven aan uw wens. Wel zijn wij bereid te strijden voor de Waarheid en rekenen daarbij op Gods Hulp, maar we laten ons door dreigementen niet bang maken’. Tegen de consulent ds. Geertsema Beckering wordt een aanklacht ingediend. Eind september trekt de kerkenraad echter deze aanklacht in en wordt hiervan kennis gegeven aan het Classicaal Bestuur. De consulent dankt de broeders voor deze blijk van wellevendheid. Hiermee zal wel verband houden dat per november 1877 een andere consulent aantreedt, namelijk ds. J.F.L. Abresch uit Middelburg. Deze notuleert zeer uitvoerig en in een moeilijk leesbaar handschrift.

Het gehele winterseizoen wacht de kerkenraad tevergeefs op bericht van de kerkvoogdij of men de consistorie beschikbaar wil stellen voor de catechisatielessen van de nieuwe consulent. De consulent betuigt hierover zijn leedwezen daar hij hierdoor verhinderd wordt met de catechisaties aan te vangen.

De ontvanger van de armenkas, P. Kwekkeboom, dient in april een bezwaar in dat hij nog steeds geen verantwoording kan afleggen van het beheer van de armenkas over 1876. In de vergadering van de kerkenraad van mei wordt hij hiertoe in de gelegenheid gesteld. De rekening wordt goedgekeurd. Vermeld wordt: ‘Daar er morgen geen godsdienstoefening wordt gehouden zal het diaconieverslag op Hemelvaartsdag afgekondigd worden’. Diaken Adriaan Joosse vraagt of het armenhuisje, aan de diaconie toebehorende, evenals het andere, tegen brandschade moet worden verzekerd. Hij meent dat dit is verzuimd. De meerderheid van de kerkenraad meent echter niet tot verzekering te moeten overgaan.

Vermeldenswaard is ook het volgende kerkenraadsbesluit: ‘Aan de kerkvoorgdij zal een crediet van ƒ 1,50 worden gevraagd ter aanschaffing van een gebonden folioboek ter inschrijving van het Register der bij de kerkenraad ingekomen stukken’. Dit folioboek, dat in bewaring is gegeven bij het Rijksarchief, bevat inderdaad over enkele tientallen jaren de ingekomen stukken.

De toren in de toestand van vóór 1886 naar een acquarel van Bakhuyzen.
De toren in de toestand van vóór 1886 naar een aquarel van Bakhuyzen.