1876

In 1876 bestaat de vissersvloot uit 15 sloepen en 26 hoogaarzen. De sloepen zijn afkomstig uit Ostende, aldus de aantekeningen van tijdgenoot Adriaan Joosse. De garnalenvisserij kan dit jaar gunstig worden genoemd. Vele Arnemuidse vissers houden zich hiermee nu bezig. Per week verdienen ze ƒ 30 à ƒ 35. Consenten zijn dit jaar verstrekt aan 26 Arnemuidse, 4 Vlissingse en 4 Veerse vissers. De vloot uit Arnemuiden vist vrijwel geheel vanuit de Vlissingse vissershaven.

In de periode 1875 tot 1895 heerst er over het algemeen armoede en malaise in ons land. Ook Arnemuiden zal hiervan de nadelige gevolgen hebben ondervonden. In deze jaren is er sprake van de ’grote landbouwcrisis’, vooral veroorzaakt door de aanvoer van goedkoop graan uit Noord-Amerika. Veel prijzen dalen tot de helft en de lonen van de landarbeiders verminderen soms met 30%. De pachtprijzen voor de kleine boeren/eigenaren dalen desondanks niet. Bijstands- of andere sociale uitkeringen bestaan nog niet.

Ondanks de malaise heerst er op de scheepswerf volop bedrijvigheid: een nieuwe hoogaars wordt gebouwd voor schipper P. Rammeloo van Philippine voor ƒ 1200 (begonnen in januari, gereed in mei), een nieuwe hoogaars voor schipper J. Nieman te Goedereede voor ƒ 1720, een nieuwe hoogaars voor de heer Kakebeeke te Goes voor ƒ 1440 (begonnen in mei, gereed in december) en een nieuwe hoogaars voor schipper Schudding van Kruispolder voor ƒ600.

Het Gemeenteverslag van Vlissingen vermeldt dat in 1876 vanuit de vissershaven geregeld 28 garnalenvissers uit Arnemuiden af- en aanvoeren. Deze vissers wonen dus in Arnemuiden. Zij varen onder de letters van de thuishaven ‘ARM’.

De garnalenvissers hebben aanvankelijk een goed bestaan door de export naar Engeland, in hoofdzaak voor de Londense Billingsgate Market. Men verdient met het garnalenvissen wekelijks 30 tot 35 gulden bruto per week. De exportgarnalen brengen gemiddeld 12 cent per kilo op. Echter, na goede jaren dalen de opbrengsten uit Engeland aanzienlijk. De voorschotkosten per mandje garnalen van cirka 20 kilo (voor de mailboot in Vlissingen, voor manden, garens, touw, expeditiekosten, zout en dergelijke) zijn in 1881 reeds ƒ 1,40. Dat is 7 cent per kilo. Dit vergeleken met een opbrengst van 12 cent per kilo in 1877 laat duidelijk zien hoe de afzet naar Engeland wegloopt in de aanloopkosten.

De vissersschuiten aan de Bellamykade en Nieuwendijk te Vlissingen.
De vissersschuiten aan de Bellamykade en de Nieuwendijk te Vlissingen.

In de gemeenteraad wordt melding gemaakt van een dankbetuiging namens Zijne Majesteit Koning Willem III voor het hem aangeboden exemplaar van de Geschiedenis en plaatsbeschrijving van Arnemuiden van H.M. Kesteloo.

Op 29 oktober overlijdt de gemeentegeneesheer dokter J.P. Eijbaard op de leeftijd van 51 jaar. Hij is slechts  één jaar in de gemeente werkzaam geweest. De waarneming wordt voorlopig opgedragen aan dokter A. Walraven uit Nieuw- en Sint Joosland.

In december beraadslaagt de gemeenteraad over een al vroeger besproken plan tot uitbreiding van de algemene begraafplaats. Deze is - met uitzondering van de plaats waarop uitsluitend recht tot begraven is verleend - bijna volbegraven. Besloten wordt de begraafplaats uit te breiden met het daartegen liggende gedeelte van de Schuttershofweide met cirka 3850 m2. Tevens besluit de gemeenteraad om dertig opgaande olmenbomen en enige wilgentronken daar ter plaatse op te ruimen en te verkopen.

Het veer over het Arnekanaal wordt dit jaar weer verpacht aan B.M. Giffard voor ƒ 440. Het leeghalen van de mest- en beerput wordt verpacht aan J. Polderdijk voor ƒ 328. Het rijden met de mestkar wordt gegund aan L. Wisse voor ƒ 170.

Tot tweede hulponderwijzer aan de gemeenteschool wordt benoemd Z. Bouwens uit Souburg. Al eerder was hij hulponderwijzer aan de school te Arnemuiden. In 1876 huwde hij met een dochter van de vorige brandmeester Jacob Crucq.

De gemeenteraad neemt met instemming kennis van het bericht van het provinciaal bestuur over de toevoeging van de Caland- en de Bastiaan de Langepolder aan het grondgebiied van de gemeentre Arnemuiden.

Timmermansbaas Jan Karel Crucq.
Timmermansbaas Jan Karel Crucq.

De pas voor zichzelf begonnen 22-jarige timmermansbaas Jan Karel Crucq vraagt het gemeentebestuur om, evenals de andere timmerlieden, bij toerbeurt voor de gemeente te mogen werken. Met algemene stemmen wordt dit verzoek ingewilligd. Uit een loting blijkt, dat Crucq voor het jaar 1877 de gemeentewerken al gegund worden.

Uit de kerkenraadsnotulen van de Hervormde Gemeente volgen nu nog enkele bijzonderheden. Vermeldenswaard is dat het notulenboek over de periode 1855 tot 1876 nimmer aan het Rijksarchief te Middelburg is overgedragen. Over deze periode zijn nauwelijks historische gegevens van de Hervormde gemeente te achterhalen.
De kerkenraad bestaat in 1876 uit de ouderlingen Simon Janse, Joos van Belzen, Abraham Odding en Jan van Belzen Klaaszn en de diakenen Pieter Schoonenboom, Abraham Kraamer, Lieven de Nooijer en Adriaan Joosse. Voorzitter van de kerkenraad is de consulent ds. Geertsema Beckering uit Kleverskerke. Scriba is S. Janse.

De ambtsdragers en de te beroepen predikanten worden gekozen door een college van ‘vertrouwensmannen’.
Eens per 10 jaar kan door de kiesgerechtigde lidmaten gestemd worden of de verkiezing voor de komende jaren zal geschieden door een kiescollege of rechtstreeks door de kerkenraad.
Gedurende de jaren 1871-1881 fungeert een kiescollege. Dit wordt in 1876 gevormd door: Jan Louis de Troye, Pieter Wisse, Cornelis Roelse, Blaas Cornelisse, Jacob de Ridder, Willem Meulmeester, Lieven van Belzen Jzn, Hubrecht Cornelisse, Bastiaan Jobse, W. de Rijke, Paulus Joosse, Simon Koets, Joos van der Weele, Hubrecht Kraamer, Adriaan de Ridder, J. van de Broeke, Abraham van Eenennaam en J. Baaijens.

Dit jaar worden achtereenvolgens beroepen uitgebracht op ds. Gobius du Sart jr., ds. P. Bartstra uit Klundert, ds. D. Niessen uit Wijk bij Heusden, ds. W. A. J. Lütge uit Nederhorst den Berg en ds. A. MacPherson uit Ooltgensplaat. In april vraagt de kerkenraad een zogenaamde diligentverklaring aan, omdat tot nu toe 9 vergeefse beroepen zijn uitgebracht. Echter, het Classicaal Bestuur weigert dit.

De kerkvoogdij geeft de kerkenraad in september te kennen, dat zij de toelage van ƒ 335 (boven het traktement) niet aan een eigen predikant zal uitkeren ‘wanneer hij gezangen afgeeft op de predikstoel, om mede hierdoor de gemeente niet te ergeren’. Er wordt bij aangetekend, dat dit van heden af zolang deze vacature duurt van kracht is.

Uit de notulen blijkt dat de verhouding tussen de kerkenraad en de consulent ds. Geertsema Beckering niet zo goed is. Zo is er ruzie over het samenroepen van de kerkenraadsvergaderingen. De consulent verzoekt de koster uitnodigingsbriefjes rond te brengen in tegenwoordigheid van twee getuigen. Er is onenigheid over dat de kerkvoogdij de consistorie niet beschikbaar wil stellen aan de consulent voor het geven van catechisatie. Het Classicaal Bestuur schrijft de kerkenraad hierover een vermanende brief. Kerkenraad en kerkvoogdij verklaren ‘enkel bereid te zijn de consistorie beschikbaar te stellen voor een consulent, die volgens Gods Woord en de Formulieren van Enigheid komt catechiseren, maar niet voor een consulent die buiten en tegen Gods Woord catechiseert’.

In de gemeenteraadsvergadering van 12 december geeft de burgemeester te kennen, dal ds. Geertsema Beckering, ‘aan wien door kerkvoogden de consistorie is ontzegd tot het geven van godsdienstonderwijs’, hem heeft verzocht het schoollokaal buiten de schooluren te mogen gebruiken. Hiermee stemt de gemeenteraad in.