1875

Gemeenteontvanger A. Buijs publiceert in 1932 een artikel over de woningtoestanden in Arnemuiden. Over 1875 schrijft hij:

In 1875 zijn er in Arnemuiden weer 210 huizen bewoond, na de geleidelijke bouw aan de Nieuwstraat en de Noordstraat. Enige grote huizen, die nog zijn overgebleven, worden in deze tijd en ook nog later, bewoond door 3, 4 of soms wel door 6 of 7 gezinnen. Welke toestanden dit meebrengt laat zich indenken, als men nagaat dat dit de armste gezinnen zijn of oude en gebrekkige mensen. Niet zelden vertoeven in dergelijke woningen wel 40 personen. Meestal bevindt zich hierbij slechts één privaat, terwijl het huishoudwater uitloopt in een sloot achter de woningen. Om aan deze toestand een eind te maken en aan de behoefte aan betere woningen te kunnen voldoen wordt in de komende jaren besloten tot ingrijpende maatregelen.

Niettegenstaande de vissers uit moesten wijken naar Vlissingen en Veere wordt de visserij in 1875 toch nog bedreven door 6 kotters, 1 bezaanschip met bezaantuig (waarschijnlijk ook een hoogaars), 1 botter of plat en 28 hoogaarzen. De vissersvloot telt 170 bemanningsleden. Aangenomen kan worden dat 2/3 gedeelte van de inwoners in de visserij hun bestaan vindt.
De visserij wordt bedreven vanuit Veere of Vlissingen. Elke visser heeft zijn eigen stek: de een is meer bedreven op de visgronden van de Oosterschelde, de ander is meer bekend met de visserij op de Westerschelde. Voorheen waren beide visgronden vanuit het Sloe bereikbaar. De beide Scheldemondingen leveren talrijke kustvissoorten op zoals schar, schol, bot, wijting, tong en rog. Deze vis, gevangen als bijvangst door de garnalenvissers, geeft een goede bijverdienste, zonder de visserij op garnalen te schaden.

Bij de keus voor Vlissingen als thuishaven spelen waarschijnlijk ook de plaatselijke afzetkansen een rol. Vlissingen biedt omstreeks 1875 met z’n 10.000 inwoners zeker voor de bijvangst van vis veel betere verkoopkansen dan Veere. Veere telt omstreeks deze tijd slechts 933 en in 1900 899 inwoners. Bovendien zijn de inwoners van Vlissingen van oudsher viseters. Vele jaren blijft het kopen door particulieren van vis op de Vlissingse Kaai in zwang. Verder wordt de vis uitgevent in wijken van Vlissingen waar mensen wonen die niet op de Kaai kunnen komen overdag.

Sinds 1873 kunnen de vissers naar Vlissingen reizen met de trein. Veelal kan men het geld voor de treinreis moeilijk betalen. Dan maakt men gebruik van het voetpad naar Middelburg, dat uitmondt bij het Arnemuidse voetpad in Middelburg.

De vismarkt aan de kaai te Vlissingen.
De vismarkt aan de kaai te Vlissingen.

Voor de vissers met als thuishaven Veere zijn de verbindingen slecht. De vissers moeten wekelijks te voet naar Veere en weer terugkeren. Zij gaan ’s zondagsnachts na 12 uur van huis, dwars door de weilanden over kleine voetpaden. Door de kom van Kleverskerke, via de weg over de sluisdeuren, bereiken zij dan de stadshaven van Veere.

Op de scheepswerf van Meerman worden ook in 1875 voor schippers uit wijde omtrek schuiten gebouwd: een nieuwe hoogaars voor schipper Van de Voldere van Breskens voor ƒ 1310 (gereed in oktober), een nieuwe hoogaars voor schipper Van Seeteren van Stellendam voor ƒ 1430 (begonnen in mei, gereed in december) en een nieuwe hoogaars voor schipper Jan Faares van Goedereede voor ƒ 1530 (begonnen in oktober, gereed in februari 1876).

Dokter Westfaal Quadekker, de genees-, heel- en verloskundige, gaat de gemeente verlaten. Per 1 mei vestigt hij zich elders en verzoekt ontslag als gemeentelijk geneesheer. De gemeenteraad besluit in de vacature alvast tijdelijk te voorzien door de armenpraktijk, de doodschouw en de vaccinatie op te dragen aan dokter Walraven uit Nieuw- en Sint Joosland. In juli worden oproepen geplaatst voor een nieuwe geneesheer. De jaarwedde voor de nevenfunctie van gemeentelijk geneesheer wordt aanzienlijk verhoogd van ƒ 200 tot ƒ 400 + ƒ 50 voor de doodschouw. In de raadsvergadering van 7 september kan worden benoemd dokter J.P. Eijbaard. Ook dokter Walraven solliciteert mee; tot een benoeming komt het echter niet omdat hij niet in Arnemuiden wil komen wonen.

In februari wordt eervol ontslag wegens lichaamsgebreken verleend aan havenmeester M. Glerum, de vorige gemeenteveldwachter. In deze functie wordt de nieuwe gemeenteveldwachter F.J. Dozel benoemd.

Het provinciaal bestuur doet een voorstel tot wijziging van de gemeentegrens, waarbij de nieuwe Calandpolder en de Bastiaan de Langepolder aan het grondgebied van Arnemuiden worden ontnomen. Het gemeentebestuur tekent hier protest tegen aan.

De straatverlichting wordt dit jaar verder verbeterd en uitgebreid. De lantaarnpaal van het havenhoofd wordt op het stationsplein geplaatst. Op het havenhoofd wordt een nieuwe lantaarn aangebracht. De wal bij de scheepstimmerwerf wordt voorzien van verlichting door een lantaarn in een beugel vast te hechten aan de gevel van een van de aldaar staande huizen. De zorg voor de straatverlichting wordt opgedragen aan de timmerman A.C. Kraamer. Hij krijgt hiervoor een vergoeding van 13 lantaarns x ƒ 11 per lantaarn is ƒ 143 per jaar.

De tweede hulponderwijzer H. Jongepier neemt ontslag per 1 juni. Ook de eerste hulponderwijzer A.J. de Veij vertrekt per 1 december. Aan het eind van het jaar zijn dus beide functies van hulponderwijzer vacant. Besloten wordt de jaarwedde aanmerkelijk te verhogen en wel van ƒ 450 tot ƒ 500. Tot hulponderwijzer kan in december benoemd worden H. Goedegebuur. Het schoolgebouw (aan de Lionstraat) wordt dit jaar voorzien van een regenbak voor de drinkwatervoorziening.

Het contract met de vuilnisophaler Van de Broeke eindigt per eind december. De gemeenteraad overweegt ‘dat Van de Broeke zich heeft doen kennen als een goed en ijverig karreman van wien nooit enige klacht omtrent zijn werk bij het gemeentebestuur is ingekomen’. Verlenging van het contract wordt op prijs gesteld ‘in het belang van de openbare reinigheid in de gemeente en de mestverzameling’.