1705

In Europa is alles nog in rep en roer. Engeland en de Nederlanden staan op voet van oorlog met Frankrijk en Spanje. Een Engels-Nederlandse (Staatse) vloot onder George Rooke en Philips van Almonde maakt zich meester van het Spaanse Barcelona. De Franse afgezant Rouillé komt met vredesvoorstellen naar Holland. Daarover onderhandelt hij met de raadpensionaris Anthonie Heinsius en de Amsterdamse pensionaris Willem Buijs. Engeland slaat dit met grote argwaan gade. Wel laat dit land de in de afgelopen jaren wegens handel met de vijand opgebrachte Nederlandse koopvaardijschepen weer vrij.

Tijdens het stadhouderloze tijdperk, na het kinderloos overlijden van Stadhouder Willem III, wordt ons land bestuurd door de raadpensionaris Heinsius. Het anders zo Oranjegezinde Zeeland voelt, samen met Holland en Utrecht, weinig voor opvolging door zijn erfgenaam Prins Johan Willem Friso. Zo verzetten ze zich ook tegen zijn toelating op 18-jarige leeftijd tot de Raad van State.

* * *

De opvolger van de vorig jaar overleden schoolmeester Dirck Tops is Willem Coene. Meester Coene, die in november 1704 de eed als poorter aflegde, gaat wonen in het pand ‘De Nieuwe School’ aan de Markt. Hij verzoekt het Stadsbestuur geen andere school dan de zijne in Arnemuiden toe te laten. Daarop wordt besloten ‘alle scholen te verbieden, uitgenomen dezulke daar handwerken gedaan worden, welke kinderen beneffens hun handwerk in de selve scholen mogen leren lezen en ook zullen daar mogen gaan om te leren kleine kinderen van 4 à 5 jaar, ofschoon zij geen handwerk en deden’. Al in maart 1705 treedt Willem Coene toe als lid van het Stadsbestuur. Ook wordt hij aangesteld tot Ontvanger van de huisschatting.

* * *

Op de nominatie voor burgemeester in de plaats van de aftredende Pieter de Vroe worden geplaatst Urias Besemer, de timmermansbaas, en Samuël Laurent, de chirurgijn. En voor schepenen in de plaats van de aftredende Gerrit van der Leye en Samuël Laurent worden voorgedragen Daniël van de Schilde, Jan Cornelisse Knegt, Dirck van Delmerhorst en Willem Coene. De Staten van Zeeland benoemen daaruit tot burgemeester Samuël Laurent en tot schepenen Daniël van de Schilde en Willem Coene. In de andere burgemeesterplaats, ontstaan door de benoeming van Michiel Verhage tot secretaris, wordt voorzien door de aanstelling van Jacob Broeder, de bakkersbaas.

De nieuwe secretaris Michiel Verhage laat snel van zich horen.
In december wordt een commissie benoemd om het archief van de stad te ordenen en te inventariseren. De vorige gemeentesecretaris Rogier van der Burgt heeft ‘het comptoir (kantoor) deser stad niet goed in orde gehouden, waardoor alle stukken en documenten zeer verstrooid zijn en geen behoorlijke inventaris daar van voorhanden is’. Deze werkzaamheden draagt men op aan de commissarissen Pieter de Vroe, Willem Coene en secretaris Michiel Verhage. Voor 'legies' ontvangen ze een vergoeding van 25 Caroly guldens.

Wordt aan de Stadsbode Jacob Muers ‘volgens ouder gewoonte voor een Nieuwe Jaars gifte nog één pond Vlaams’ toegestaan, later in het jaar verhuist hij naar Middelburg. Z’n opvolger is Joris Verstraate.

Dit jaar wordt het Gilde van de rederijkers, de zogenoemde Rederijkerskamer, opgeheven. Tot 1705 benoemde het Stadsbestuur elk jaar nog een Overdeken der Rederijkers. Aan de Arnemuidse Rederijkerskamer herinneren sedertdien nog de twee ruitvormige houten schilden in de raadszaal van het Stadhuis (nu het Museum). Vermoedelijk bestond de Rederijkerskamer, ook wel genoemd de kamer van retorica, een als gilde georganiseerde vereniging voor de beoefening van dichtkunst, toneel en muziek, al kort nadat Arnemuiden stad werd in 1574.

De twee ruim 400 jaar oude ruitvormige schilden in de raadszaal herinneren nog aan de Arnemuidse Rederijkerskamer.
De twee ruim 400 jaar oude ruitvormige schilden in de raadszaal herinneren nog aan de Arnemuidse rederijkerskamer.

De thesaurier wordt opgedragen ‘de tinnen tafelborden te vermangelen (verkopen) welke tot de tafel behoren’. Niet te achterhalen is of geldgebrek de oorzaak van deze verkoop is. Ook krijgt de thesaurier opdracht ‘de rolle van de vierschaar, door de secretaris gekocht, te betalen’. In de rechtspraak wordt nu nog steeds het gezegde gebruikt: ‘een zaak komt op de rol’.

* * *

Wat dit jaar grote zorgen baart is de bouwvallige toestand van de kerk en de toren. Het blijkt dat de kerk in een zeer vervallen staat verkeert. Ze vereist een buitengewone renovatie. Sommigen beweren zelfs dat een gedeelte van de kerk niet zonder gevaar te gebruiken is. De toren is in een zo treurige staat dat enige speelklokken naar beneden dreigen te vallen. De kosten van herstel zullen zo’n £ 400 bedragen.

Vorig jaar in april vroeg het Stadsbestuur de Staten van Zeeland al om een bijdrage in de herstelkosten van de kerk en toren. In mei dit jaar vraagt men tevens ‘octrooy tot het oprechten van een loterie tot het repereren van de kerke alsmede de straten van de stad en andere reparatiën’. Sommige burgers hebben echter grote bezwaren tegen het houden van deze loterij. Volgens de notulen van het Stadsbestuur van 14 augustus zijn er enige ‘quaatwillige personen’, die buiten kennis van het college bij de Staten een rekest indienden om deze vergunning niet te verlenen. De vroede vaderen voelen zich daardoor zeer gekrenkt. Zo wordt ‘scherpelijk verboden aan alle onse burgers en ingesetenen om voortaan zulke rekesten in te dienen tot nadeel van haar achtbaarheden’s resolutiën’. Het plan voor het houden van een loterij komt overigens niet tot uitvoering.

Wel besluit men ‘het prijculose gewelf in de kerke uyt te nemen binnen de tijd van 8 dagen en de steen te bergen’. Ook wordt goedgevonden ‘het schaaljedeck van de kerke op de alder onkostelijckste wijse te laten dichtmaken soo verre als het de Casse van de Stadt sal kunnen dragen’. Nogmaals verzoekt het Stadsbestuur in december de Staten van Zeeland dringend om een subsidie, ‘dewijl onze kerke seer bouwvallig is'. Ook de toren van de kerk is zeer bouwvallig en wordt ook geinspecteerd om te zien wat er aan mankeert. Tot inspecteurs benoemt men Pieter de Vroe en Urias Besemer. Enige speelklokken, ‘welke prijckel hebben om te vallen’, zullen bij voorrang gemaakt worden ‘soo dat ze buijten swarigheid zijn’.

* * *

Dit jaar doet ook voor het eerst van zich spreken captein Hermanis Wiltschut. Later zal Wiltschut het tot Schout bij Nacht en Admiraal van de Zeeuwse vloot brengen. Hij is een zoon van de voorheen in Arnemuiden wonende Commandeur Steven Wiltschut. In latere jaren had Admiraal Wiltschut aan het oosteinde van de Langstraat (nu de hoek Langstraat/Burgemeester Langebeekestraat) een buitenplaats, genaamd ‘Het Roode Schilt’. Captein Wiltschut verzoekt dit jaar om ‘vrijheid van den Impost (belasting) van Stadsbieren’. Dit wordt hem geweigerd.

* * *

Nu volgen nog enkele algemene bijzonderheden.
Abraham Haack krijgt toestemming om de ‘weyde genaamd de Docque’ (dit is het drooggevallen dok van Arnemuiden aan de oostzijde van de stad, nu ter plaatse van de Dokstraat) te mogen gebruiken.
Cornelis Carelsen ontvangt een fooi van 2 schellingen voor het vullen van de gaten op het Hoofd.  
De korenmolen wordt aan Jacob den Busschere verpacht voor £ 32 Vlaams voor 7 jaar.

De reinheid van de straten heeft deze jaren volop de aandacht van het Stadsbestuur. In maart lezen we: ‘Alzoo de straaten vol vuiligheid leggen is goedgevonden, dat elk de vuiligheid leggende voor zijn erve zal moeten wegruimen en ook alle de bomen staande buiten de schutsels van elk zijn erve zal moeten weren binnen den tijd van 14 dagen of dat anders de stad deselve zal naderen en uitrooien'. Ook besluit men dat ‘de vuiligheid in het Bontestraatje geslecht zal worden en die van het Bolstraatje door Abraham Waijen zal worden weggevoerd op stadskosten'.
De burgers Adriaan Smallegange, Geeraard Cole, Cornelis Angillis en Antheunis Jacobs dienen een rekest in om hun bomen die buiten de schutsels staan te mogen behouden. Ze krijgen toestemming op voorwaarde dat ze de takken af zullen kappen.
In december wordt een partij bomen van het oosteinde van de stad gerooid en verkocht. Verscheidene inwoners blijken ‘privaten te hebben op Stads Vroonen (waterlopen)'. Ze moeten deze onmiddellijk opruimen binnen de tijd van 14 dagen.

* * *

Steeds blijkt dat eeuwenoude huizen in bouwvallige staat geraakt zijn. Het Stadsbestuur probeert het afbreken van deze huizen zoveel mogelijk tegen te gaan. Gillis van Eggeren wil enkele van z'n huizen laten afbreken. Na bezichtiging oordeelt het Stadsbestuur dat deze met kleine kosten tot geschikte woonhuizen kunnen worden gemaakt. Hij krijgt opdracht ze weer in behoorlijke staat te brengen of dit gebeurt door de Stad op zijn kosten.

Ook de voormalige regent Hubert de Bruijne wordt door het Stadsbestuur ontboden om met hem te spreken over zijn bouwvallige huizen. Hij belooft ze te repareren. Echter dezelfde dag ‘berooft hij ze van binnen van schutsel, balken, etc en maakt ze zo onreparabel’.

Van Daniël van der Schilde is een huis, staande op de Westdijk, omver gevallen. Ene Cornelis den Broeder uit Middelburg vraagt toestemming om hiervan een pakhuis te mogen maken. Hij krijgt vergunning mits het ernaast staande huis van Jacob Carelse, dat ook omver gevallen is, mede door hem aanvaard en weer opgebouwd wordt.
De kerkenraad krijgt opdracht dat men de huizen, die haar toebehoren, moet herstellen en tenminste water- en winddicht houden.

Monseigneur Pieter Aubrij, de chirurgijn, dient een verzoek in ‘dat de loopers welke met kant, lint, lijnwaat, etc. voor de deuren hare waren veilen, mogen geweerd worden’. Hierop besluit men 'deze marskramers en venters te weren en te verbieden aan iemand, buiten de winkels sulks verkopende, deselve waren te veilen’.

Ook een zekere Adriaan Smallegange krijgt een bepaald privilege: vrijheid van stadsimpost voor het bier voor drie jaren. Hij mag kopen ‘het bogtie in de kerke aan de consistorie onder conditie dat hij hetselve niet zal mogen vervoeren, maar bij zijn vertrek uit de stad laten in de kerke, en dat voor drie rixdaalders’.

De thesaurier (penningmeester) van de stad wordt verzocht het geld van de pacht van ‘De Balans’, gedurende enige jaren verpacht aan Hubert de Bruijn om Schotse kolen in te leggen, in te vorderen, dewijl dat dit nog niet betaald is. De oud-burgemeester Daniël van der Schilde heeft het huis met hof van de armen, staande op de Westdijk, voorheen toebehorende aan de stadsbestuurder Nagtegaal, gekocht op de conditie dat het vrij is van huisschatting. Hij moet nog wel de bewijsstukken laten zien dat hij de koop onder deze condities heeft gesloten.

Vanwege de langdurige droogte en de klachten van de burgerij en ingezetenen, krijgt de bierbrouwer Cornelis Angillis opdracht om de pomp van de waterput op de Markt open te stellen en de arm van de pomp hele dagen te laten hangen, zolang deze droogte duurt en er watergebrek is, ‘opdat de ingezetenen van water voorzien worden’. Hij zal ook moeten zorgen ‘dat de pomp bequaam is om behoorlijk te kunnen gaan’. Omdat Angillis blijft weigeren om aan de bevelen van de magistraat te gehoorzamen, wordt hem andermaal aangezegd deze na te komen.
Cornelis Angillis heeft zijn brouwerij ‘De Waereld’ op de hoek van de Nieuwstraat en de Noordstraat. Tevens heeft hij de naast de brouwerij gelegen huizen ‘De Tyranny’ en ‘Misverstand’ en twee schuren in gebruik. Voor het bierbrouwen had hij tot nu toe het alleengebruik van de stadspomp.

Een oude kopergravure van Arnemuiden uil de bloeiperiode van de stad.
Een oude kopergravure van Arnemuiden uit de bloeiperiode van de stad.

1706

Frankrijk lijdt dit jaar verscheidene nederlagen tegen het geallieerde Engels/Nederlandse leger. Dit brengt Koning Lodewijk de Veertiende er toe de weg van onderhandelingen in te slaan. Hij toont zich bereid bepaalde concessies te doen. De besprekingen leiden echter voorlopig niet tot resultaten.  
Bij het oprukken van het geallieerde leger verlaat de Zuidnederlandse landvoogd Maximilliaan Emanuël van Beieren Brussel.

De spanningen tussen de Westeuropese volken houden de gemoederen in ons land bezig. Dit is ook te bespeuren uit het Arnemuidse archief. Er komt de 18e juni een aanschrijving van de Staten van Zeeland ‘om de overwinning op de vijand van de Staat te herdenken’. Het stadsbestuur besluit daarop ‘over de overwinning op onze vijanden bevochten en het overgaan van verscheidene van haar steden en sterkten in de Spaanse (of Zuidelijke) Nederlanden, de klokken ‘s avonds te luiden en het canon af te schieten volgens oude gewoonte’.

Ook halverwege november komt er een aanschrijven van de Edelmogende Heren Staten van Zeeland ‘om de klokken te luijden en het canon af te schieten volgens gewoonte over de overwinning die de wapenen van deze Staat en deselfs geallieerden in deze veldtocht hebben gehad op onze vieanden’.

Op de 16e november gaat de mare door het Zeeuwse gewest dat de Zeeuwse vlootvoogd Cornelis Evertsen, bijgenaamd de Jongste, op 64-jarige leeftijd is overleden. Sinds 1684 was hij luitenant-admiraal van Zeeland.

* * *

Nòg een gebeurtenis met verstrekkende gevolgen vermelden we hier. Uit het Verre Oosten is een stek van de koffieplant, bestemd voor de Amsterdamse Hortus Botanicus, gearriveerd. Deze stek zal de moederplant worden van de koffie, die de West-Indische Compagnie in het Caribisch gebied wil gaan verbouwen. Vanaf 1663 komen er al regelmatig schepen met koffiebonen, afkomstig van het Arabische stadje Mokka, in de Amsterdamse haven. In de Arabische wereld is koffie een van oudsher bekende drank, waaraan een heilzame werking wordt toegeschreven.

* * *

Het lijkt er op dat onder de nieuwe secretaris Michiel Verhage gaandeweg steeds meer verbeteringen worden doorgevoerd. Zo besluit het Stadsbestuur ‘voortaan ten minste eens in de maand Wet en Raad te houden volgens het accoord van den jare 1664 bij de regenten gemaakt en bij haar edelmogenden den 8e juni 1665 goedgekeurd en vastgesteld’.

Een grote verbetering is ook wanneer de daartoe aangestelde commissarissen Pieter de Vroe en Willem Coene, samen met secretaris Michiel Verhage, in september rapport uitbrengen van ‘het visiteren van het comptoir (de secretarie) en daar van den Inventaris aan het college voorgelezen en overgebracht, waarin het college heeft contentement genomen’. Het Stadsbestuur is erover verheugd en tevreden dat het archief nu geïnventariseerd en de secretarie geordend is.

Wat dit jaar ook grote aandacht krijgt is het herstel van de straten. ‘Dewijl de straten seer sleght worden, is goed gevonden om te zien naar enige straatstenen om deselve te maken en zyn tot dien einde tot commissarissen gesteld om te zien watter noodig wezen zal de heren Urias Besemer en Pieter de Vroe’, zo noteert secretaris Michiel Verhage in het notulenboek. In juni besluit men een schip straatsteen te laten komen om de straten te maken en daartoe te besteden een som van 125 ponden Vlaams.

* * *

Vermeldenswaard is ook de voortgang die het herstel van de kerk heeft. Op 11 juni komt er eindelijk bericht van de Staten van Zeeland dat een subsidie van 200 ponden Vlaams is verleend voor het zo zeer noodzakelijke herstel van de bouwvallige kerk en toren. Het Stadsbestuur besluit daarop aan de leden van de Staten, die dit bewerkt hebben, een beloning toe te kennen van twee stuivers. De leden van het Stadsbestuur Urias Besemer en Pieter de Vroe zullen de kerk, ‘ten overstaan van deskundige luyden van Middelburg, inspecteren en van de noodzakelijke reparaties een bestek maken’.
Precies een week later tonen Besemer en De Vroe aan het college een bestek om de kerk te repareren. Besloten wordt, ‘aleer de caarten daarvan uit te zetten, de raadpensionaris eerst te spreken. En zo haast als er bescheid is dat de 200 ponden zullen volgen, alsdan de caarten uit te setten om het werk veertien dagen daar na te besteden’.
In juli is het herstel van de kerk aanbesteed volgens het bestek. Aannemer van het timmer- en metselwerk is Urias Besemer: het timmerwerk voor £ 49.10 en het metselwerk voor £ 48.-. Jacob van der Leye mag de toren schilderen voor £ 3.15.- en Lieven van Otteren verricht schaliedekkerswerk aan het dak van de kerk voor £ 53.11.-.

In november zijn de werkzaamheden voltooid. De commissarissen Samuel Laurent, Pieter de Vroe en Jacob Broeder brengen aan het college over ‘de quitantie van de reparatie van de kerk, waaruit blykt dat de 200 ponden die de Staten van Zeeland tot de reparatie hebben gelieven te gunnen, wel en getrouwelijk zyn besteed’.

* * *

Het Stadsbestuur bestaat in 1706 uit de burgemeesters Jacob Broeder en Samuel Laurent, de schepenen Pieter Blieck, Urias Besemer en Willem Coene en de raden Michiel Verhage, Jan Cornelisse Knegt, Dirck van Delmerhorst en Pieter de Vroe. Als opvolger van de aftredende burgemeester Broeder wordt benoemd Pieter de Vroe.

De beambten in dienst van de stad zijn de schoolmeester Willem Koene, de stadsvroedvrouw Jantina van der Leye, de klokluider Adriaan van der Vest, de stadsbode Joris Verstrate en de kloksteller Pieter Blieck.

Secretaris Verhage overhandigt in april aan de nieuwe Ontvanger voor de belastingen ‘de oblygatie van wijlen de heer Rogier van der Burgt nopende de huisschatting, het kerkenrecht, het stadsunygeld, etc.’.
In september besluit het Stadsbestuur, nu ‘s Lands verpachting aanstaande is, de maaltijd weer te doen op de oude voet. De kosten van de maaltijd bedragen £ 29.6.0. De stadsbestuurders doen het heel wat soberder dan tien jaar geleden. In 1696 werd nog voor £ 75.13.11 verteerd.

* * *

Cornelis Coorstee krijgt vergunning in Arnemuiden te komen wonen, maar hij zal niet als Meester timmerman mogen werken voor en aleer hij zijn proeve heeft gedaan.
Door het overlijden van Gerrit Pietersen is ‘de bierboom’ vacant geworden. Deze functie krijgt Jacob Pinte.
Aan Catalintie Cornelisse wordt gevraagd of zij het veer op het Nieuwland nog voor vijf jaar wil pachten voor hetzelfde bedrag waar zij het nu voor heeft en zo niet, dan het veer in het openbaar te verpachten.
Cornelis Geersen en Marijnis Jacobsen krijgen de bediening van ‘de turftonnen met de kalckmaten’.

Hendrik Beaufort, de eigenaar van het Hof ‘Den Armen’ in het Papestraatje (nu de Schoolstraat), wordt in de vergadering van het Stadsbestuur ontboden. Hij wordt gevraagd ‘of hij zijn huis wil opmaken (herstellen) ofte wat hij denkt daarmede te doen’. Enige maanden later komen we tegen dat ‘de schuur van Hendrik Beaufort seer bouwvallig is’. Hij dient deze schuur ‘op te maken en behoorlijk te repareren zodat het staande kan blyven binnen de tyd van 4 à 5 maanden’.

* * *

In september vermaant de kerkenraad het college beter toe te zien op het nakomen van de placcaten van de Staten van Zeeland en van het Stadsbestuur ‘tegen het schenken van brandewijn en het stellen van gelagen op de Sabbath’. Het Stadsbestuur besluit ‘de baljuw Pieter Wiltschut daartoe aan te manen en den Diender aan te zeggen dat hij zal hebben op te passen op de herbergen en het brandewijn schenken en ook sal sorg dragen en weren datter geen gelagen gesteld en ontijdig brandewijn geschonken wordt en voorts wel neerstig toe te zien dat de winkels op de bede-uren gesloten werden en ook de jongens te weren van de Mart wanneer de godsdienst gedaan wordt of dat anders de regering genoodzaakt zal zijn daar in te voorzien’.

Tijdens deze jaren is de nu 68-jarige ds. Jacobus Zuërius nog steeds predikant van Arnemuiden, al vanaf 1682.

1708

Opnieuw doet een bewogen en spannend jaar z’n intrede.
Aan het einde van dit jaar begint een buitengewoon en sinds mensenheugnis ongekend strenge winter. De Zeeuwse wateren vriezen geheel dicht. Zelfs zo dat, volgens de historieschrijver Douw van der Knap, sommige mensen van Vlissingen te voet naar Sardam kunnen lopen. In de Arnemuidse Stadsrekening van 1708 komen we uitgaven tegen ‘ten behoeve van de ijsbreker om het ijs in de haven te verbreken’.
25 jaar geleden, in 1684, was de winter ook zo streng. De ijsvermakelijkheden vonden toen niet op de binnenwateren, maar op de Zeeuwse stromen plaats.

Ook trekt in het voorjaar het Franse leger de Zuidelijke Nederlanden (nu België) binnen. Brugge en Gent worden veroverd. Het Zeeuwse gewest loopt gevaar.
Verscheidene Franse kapers vertonen zich in februari op de Zeeuwse kust en op de rede van Arnemuiden. Ze worden zelfs in het Sloe gesignaleerd en halen daar ten anker liggende schepen weg.
Het Stadsbestuur vreest dat ‘wel meerder zwarigheid daarvan te wachten is’. Voortaan zal alle nachten behoorlijk gewaakt worden om alle onheilen te voorkomen. Een burgerwacht wordt ingesteld met als hoofdofficieren: de regerende burgemeester als captein, de 2e burgemeester als luitenant, de voorzittende schepen als vaandeldrager en die volgen in de regering als sergeanten en adelborsten. De burgerwacht zal aanvangen ‘op maandag 14 dagen’.

Het Stadsbestuur besluit op de 24e februari ‘de burgerie des middags ten 1 ure in de wapenen op de Mart te laten komen om aldaar gemonsterd te worden op de boete van 10 schellingen voor de officieren en 5 schellingen voor de metgezellen’. Niemand zal op de monstering ‘sonder ordre vermogen te schieten oft ook aldaar dronken te verschijnen op de boete van 2 schellingen’. Een door de krijgsraad opgestelde Ordonnantie van de wacht wordt vastgesteld.

De baljuw Pieter Wiltschut vindt dat er tot handhaving van de orde en justitie hoognodig een stadsdiender (een ‘s Heeren Dienaar) moet worden aangesteld. In deze functie benoemt het Stadsbestuur Jacob Jouk op een traktement van £ 10 Vlaams.
Gelukkig keert het getij in de zomer. Na de Franse nederlaag bij Oudenaarden herovert het Engels-Nederlandse leger de Vlaamse steden Brugge, Gent en Rijssel. Alleen Namen en Henegouwen zijn dan nog in Franse handen.

* * *

De Staten van Zeeland verkiezen voor de twee aanstaande jaren, ter vervanging van de aftredende Samuel Laurent, tot burgemeester Jacob Broeder. In de plaats van de aftredende schepenen Daniël van der Schilde en Willem Coene worden benoemd Pieter Aubry (de uit Calais afkomstige chirurgijn), Pieter Blieck (in 1689 gekomen van Serooskerke) en Urias Besemer (in 1701 gekomen van Dordrecht). Omdat de Staten per abuis drie inplaats van twee schepenen benoemen, trekt Urias Besemer zich vrijwillig terug.

Tot overdeken van het ‘cleeremakersgilde’ wordt verkoren burgemeester Pieter de Vroe, tot overdeken van het timmermansgilde burgemeester Jacob Broeder, tot overdeken van het tappersgilde secretaris Michiel Verhage, tot overdeken van het wagenaarsgilde Pieter Blieck, tot overdeken van het kramersgilde Jan Cornelisse Knegt, tot overdeken van het St Jansgilde voor de arbeiders Pieter Aubry en tot thesaurier (penningmeester) van de stad Samuel Laurent.

Gedachtig aan de problemen rondom de nominatie van vorig jaar besluit het Stadsbestuur eenparig ‘om alle disputen die in het maken van de jaarlijkse nominatie werden gemoveerd voor te komen en om voortaan in rust en liefde met de anderen te leven’. De pensionaris mr. Jacob Douw krijgt het verzoek ‘een accoord op te stellen hetgeen voor de toecomende en tegenwoordige regenten zal dienen voor een wet om haar daar naar punctelijk te reguleren’. Pensionaris Jacob Douw komt binnen een week al met een concept-accoord, waarmee onvoorwaardelijk wordt ingestemd. Enkele punten uit het accoord nemen we hierna over:

1.
De uit de burgerij verkoren 12 ‘raden‘ zullen dit blijven tot hun afsterven of vertrek toe, tenzij ze zich misdragen. Als ze tot schepen of burgemeester verkoren worden, zullen ze na hun 2-jarige periode weer ‘raad’ worden.

2.
Als er raden te kort zijn voor het opmaken van de nominatie voor burgemeester of schepenen, dan worden personen uit de burgerij op de voordracht gezet. Indien de Staten een burger verkiezen, dan zal deze geen stem hebben in het college van 12. Nadat z'n tijd is uitgediend, zal deze weer terugkeren in de burgerij of een vacante plaats in de vroedschap innemen.

3.
Een afgaande burgemeester wordt na z'n 2-jarige periode weer ‘raad’ en geen schepen en blijft ‘1 jaar stil staan’.

4.
Geen schepenen, maar enkel de raden, mogen op de nominatie voor burgemeester worden gezet.

Dit Reglement voor de verkiezing van burgemeesters en schepenen legt het Stadsbestuur ter goedkeuring voor aan de Staten van Zeeland om ‘tot wering van alle disputen, mitsgaders daaruit voortvloeiende cabalerieën (samenzweringen), twist en onenigheid te bewerken dat de raden permanent zullen kunnen aanblijven’.
Echter, de Staten keuren dit Reglement niet goed. Op 14 april 1710 verklaren ze dat de Arnemuidse regenten niet permanent zitting zullen hebben.

Het gedegen werk van pensionaris mr. Jacob Douw bevalt het Stadsbestuur zo goed, dat hem opgedragen wordt ook de Ordonnantie van de Weeskamer te overzien ‘offe er iets in te verbeteren is’.

In augustus besluit het Stadsbestuur ‘de verpagtmaaltijd te doen met een ronde tafel met of van soveel menagie (zo voordelig) als het mogelijk is, daartoe te gebruiken de Ordonnantie die sorge moet dragen dat Haar Edelmogenden behoorlijk getracteerd worden’.

Pieter de Vroe doet rekening van de pacht van de stadsbrandewijn en secretatis Michiel Verhage van het kerkerecht, het stadsuniegeld en het burgerrecht.

* * *

De bouwvalligheid gaat door. Het Stadsbestuur neemt maatregelen om het verval zoveel mogelijk een halt toe te roepen. Zo moet stadsbode Joris Verstraate de landman Hendrik Beaufort aanzeggen ‘dat hij sijne schuure (‘In de Blauwe Schuyt’), staande tegenover het Stadhuis, zal hebben op te maken zo het behoort voor den le juni 1708, aangezien deze seer bouwvallig is’. Ook het ‘Huis van den Armen’ in de Nieuwstraat zal openbaar worden aanbesteed ‘om hetselve op te maken tot een bequame woonplaats’.

Ook vinden er belangrijke herstellingen aan de straten plaats. Besloten wordt ‘de Nieuwstraat te laten maken met de oude steen soo verre deselve strekt, mitsgaders ook de Mart en daartoe noch enige steen te kopen en het maken der straten en Mart openbaar te besteden’. Maar ‘nademaal de landluyden weigerig sijn voor de stadt de straatstenen te vervoeren’, wordt besloten bij verdere weigering hun daartoe ‘te constringeren (pressen) volgens de placcaten van den Lande te dien einde gegeven’.
En ‘dewijl juffrouw Van Pantegem (eigenares van een zoutkeet) enige straatsteen heeft en deze aan de Stad te koop aanbiedt’, zal bezien worden of deze aangekocht kan worden.

Interessant is de vermelding in het notulenboek van oktober over het straatwerk: ‘Dewijl de Stadskasse niet kan lijden de Mart geheel te verleggen is goed gevonden het Nieuwe Werck maar aan te stoppen, maar de Noordstraate nieuw te verleggen soo verre de steen kan strecken en commissarissen sullen bevinden nodig te wesen’. Ter gelegenheid van het herstel van het straatwerk laat het Stadsbestuur door een straatmaker ‘een kompas’ op de markt leggen. Volgens de Stadsrekening wordt hem daarvoor een fooi gegeven. Dit kompas in het straatwerk was lange tijd nog op de Markt te zien.

* * *

Nu volgen nog enkele bijzonderheden van algemene aard.
De veerman Marynis Jacobsen doet afstand van het veer op het Nieuwland, zodat een openbare verpachting plaatsvindt. Francois Warloo krijgt opnieuw de pacht van de Schuttershofweide.

De baljuw Pieter Wiltschut verzoekt voor zijn vader, de captein Steven Wiltschut, om de wei genaamd ‘de Stadsdocque’ te mogen pachten. Hij krijgt deze wei in erfpacht voor 14 ponden Vlaams per jaar.
Het Stadsbestuur laat het Hoofd inspecteren om te bezien hoe dat het het beste gemaakt kan worden. Ook worden de bomen op het oosteinde en op de singel, die uit hun groei zijn, op 2e kerstdag verkocht.

Aan de zuidoosthoek van de Oranjepolder, juist achter de latere kruitmolen, moet dit jaar een inlaagdijk gelegd worden. De steeds doorgaande verplaatsing van de dieptegeul in het noordelijk Sloe in de richting van de kust maakt dit noodzakelijk. De voorgronden van de Oranjepolder verdwijnen steeds meer en ook het Arnemuidse Hoofd wordt steeds korter. Door het leggen van de 530 meter lange inlaagdijk komt 12 ha land buitendijks te liggen. Later, in 1792, is deze inlaag ingesloten bij de dan ingepolderde Wilhelminapolder. De dijk tussen de Oranje- en de Wilhelminapolder van de Platteweg af in noordoostelijke richting is de in 1708 gelegde inlaagdijk.

* * *

Het blijkt dat Pieter Kien, in 1703 vanuit Vlissingen in Arnemuiden gekomen, dit jaar de bierbrouwerij van Cornelis Angillis op de hoek Noordstraat/Nieuwstraat heeft overgenomen. Hij verzoekt de stadspomp op de Markt te mogen gebruiken. Tegen betaling van jaarlijks 2 ponden Vlaams aan de stad krijgt hij toestemming het water uit de pomp te gebruiken voor het brouwen van z’n bier. Wel mag hij geen water uit de stadspomp halen om te brouwen in tijden van ‘extra ordinaire droogte als de groote put op de Mart ledig is, maar hetselve te laten tot gebruicke van de ingesetenen’.

De voormalige brouwer Cornelis Angillis is in gebreke gebleven ‘de strate van de pompe tot sijne brouwerie te onderhouden, maar deselve heeft laten leggen sonder daar iets aan te doen’. Nu weigert hij hierover met het Stadsbestuur te accorderen. Het Stadsbestuur laat hem door de stadsbode aanzeggen dat hij deze straat in orde moet maken of anders zal het op zijn kosten gebeuren.

* * *

De financiën van de stad hebben dit jaar een bedenkelijk peil bereikt. De thesaurier (de penningmeester) deelt in september mee, dat ‘geen geld in de stadskasse is om de schulden van de stad te betalen’. Burgemeester Jacob Broeder biedt aan 50 ponden Vlaams aan de stad te lenen tegen een rente van 4%. Hiervan maakt men graag gebruik.

Een grote meevaller voor de stadskas doet zich in november voor. Dit opmerkelijke bericht komen we tegen in het notulenboek onder de vergadering van het Stadsbestuur van 22 november. De regenten Pieter de Vroe en Samuel Laurent leggen het kapitale bedrag van 184 ponden en 8 schellingen Vlaams over. Dit blijkt achterstallige rente te zijn van zes ponden per jaar voor het onderhoud van de kerk, ‘die de Staten van Zeeland in het jaar 1577 hebben gelieven te vergunnen uit consideratie dat de landen, die eertijds de kerk hebben toebehoord, bij de gemene saacke zijn verkocht’. De penningen zijn al vanaf het jaar 1676 niet meer ontvangen, omdat de vertegenwoordigers in de Staten van de stad Vlissingen ‘daarop uyt enige vermeynde pretentie hadden verbod gedaan’. Doch nadat aan de Staten van Zeeland ‘overvloedig is getoond de onwettigheid van hun pretentie, is hetselve bij haar op den 24e december 1702 ontslegen, waarop van de Staten van Zeeland ordonnantie is verkregen om van de rentmeester Laureyse deze penningen te ontvangen’. De commissarissen De Vroe en Laurent krijgen voor hun buitengewone moeite een beloning van 4 Zeeuwse rijksdaalders.

* * *

Bastiaan Liefbroer uit Ooltgensplaat en Cornelis Huyssen uit Grijpskerke krijgen vergunning om het beroep van meester timmerman in de stad uit te oefenen. Tegelijk wordt besloten dat geen vreemde timmerlieden, die hun domicilie niet hier in de stad hebben en alhier geen poorter en burger zijn en bovendien dit bij rekest niet hebben verzocht, zullen mogen werken in de stad. Overigens benoemt het Stadsbestuur op 27 april voor het laatst een Overdeken (overste) voor het gilde van de scheeps- en huistimmerlieden.

Omstreeks deze tijd treffen we over het algemeen steeds onbekende familienamen aan. Toch komen we ook nu al stamvaders tegen van de huidige Arnemuidse geslachten zoals Boudewijn Jooszn. Grootjans, Lieven Múlmeester, Pieter van Belsen, Daniël van Belsen, Cornelis Jacobzn Schroevers, Jacob de Ridder, Adriaan en Willem Willemzn Schroevers en Cornelis Carelzn Schroevers.

* * *

1708 is een ongunstig jaar voor de zoutnering in de zoutketen. De zoutmarkt is overvoerd. De Staten van Zeeland besluiten op 19 januari tot vaststelling van een ‘Reglement tot voorkominge van de gedreygde Ruïne van de Zoutkeeten binnen dese Provintie’. Hierin wordt onder meer de bepaling opgenomen dat er slechts acht maanden per jaar in de zoutketen mag worden gewerkt.

Een overzichttekening uit het boek ‘Tussen Afsluitdammen en Deltadijken’ van M.H. Wilderom van de inpolderingen in het Sloe bij Arnemuiden.
Een overzichttekening van de inpolderingen in het Sloe bij Arnemuiden.
Deze tekening is vermeld in het boek ‘Tussen Afsluitdammen en Deltadijken’ van Ing. M.H. Wilderom.

Over de visserij komen we van deze jaren in het archief nauwelijks gegevens tegen. Toch weten we dat ook in deze tijd de visserij de hoofdbron van bestaan is. Het is goed mogelijk dat ook nu al ventjagers vanuit Antwerpen om de gevangen vis komen. In elk geval is uit archiefgegevens af te leiden dat regelmatig zogenaamde ventjagers te Arnemuiden komen aanleggen.
In september besluit het Stadsbestuur dat voortaan geen ventjagers, die met hun schuiten hier aan het Hoofd komen liggen, winkelwaren aan de burgers of ingezetenen in de stad of aan de zoutketen zullen mogen verkopen. Ook mogen ze met geen winkelwaren zoals lijnwaad (linnengoed), garen, lint en dergelijke langs de straten of aan de huizen of keten van deze stad omgaan en die aanbieden om te verkopen. Dit behoort tot de nering van de winkeliers in de stad. Gebeurt dit wel dan verbeuren ze hun waren en een boete van 25 Carolus guldens.

* * *

Ook de oude kruiskerk baart zorgen.
In november inspecteren de leden van het Stadsbestuur Pieter de Vroe, Jacob Broeder, Urias Besemer en Samuel Laurent de kerk. Na hun kritische bezichtiging doen ze rapport van hun inspectie en van de noodzakelijke reparaties aan de kerk. Daaruit blijkt dat de vloer geheel opgebroken en geëgaliseerd moet worden. De vloer heeft nu tal van oneffenheden als gevolg van het begraven in de kerk en dient 'onder één lijn gelegd te worden’. Al de zerken dienen in de paden bijeen gelegd te worden.
Ook wordt geconstateerd ‘datter een nieuwe hemel over de predickstoel nodig is, mitsgaders over het Heeren Boght, alsmede in het inkomen der kerk het oude schutsel te vernieuwen’. Het Stadsbestuur besluit alles te laten maken zoals de commissie heeft gerapporteerd. Aan de timmermansbazen Pieter de Vroe en Urias Besemer wordt gevraagd een bestek op te maken ‘op de minste cost’. De werkzaamheden zullen uiterlijk de 1e maart 1709 gereed moeten zijn. Het werk wordt in december uitgevoerd voor een bedrag van £ 46.

In december lezen we in het notulenboek: ‘Dewijl dat in het verleggen van de vloer in de kerk verscheidene zerken zijn die sullen dienen verlegd te worden, is besloten door de Courant bekend te maken dat alle degenen die enige sarcken ofte graven in de kerke hebben hetselve binnen de tijd van 6 à 7 weken aan de kerkmeesters bekend dienen te maken ofte dat anders de gemelde graven ofte sarcken zullen blijven leggen daar ze verplaatst zijn’.

Tijdens de werkzaamheden in de kerk wordt het burgemeestersbocht afgebroken en op die plaats een bank geplaatst. Ook wordt ‘het Heerebocht met de hemel over de preekstoel en het schutsel gemaakt volgens het opgestelde bestek’. Omdat er steen tekort is voor de verlegging van de vloer van de kerk besluit men 600 vloerstenen van 14 duimen aan te kopen en als de prijs te hoog is ‘pleyvey te koopen’.

* * *

Vanwege het ontbreken van het notulenboek van de Hervormde Kerk over de jaren 1701 tot 1719 kunnen helaas geen bijzonderheden van de kerkgeschiedenis over deze jaren worden vermeld.

1707

Dit jaar onderhandelen Engeland en de Republiek zonder resultaat over een te sluiten Barrièretractaat voor de Zuidelijke Nederlanden. Ondertussen groeit bij de Vlamingen en Brabanders de onvrede over de door Engeland en de Republiek overeengekomen gemeenschappelijke souvereiniteit.

Na het overlijden van Stadhouder Prins Willem III sleept het Stadhouderloze Tijdperk zich nu al sedert 1702 voort. De erfprins van het Huis van Oranje, Johan Willem Friso, bereikt de 20-jarige leeftijd. Hij treedt in functie als dienstdoend generaal in het Staatse leger. In de Raad van State krijgt hij echter geen zitting.

* * *

Onrustig is het tussen de volken onderling. Roerig is het ook op Walcheren en in Arnemuiden. Vervolgden en vluchtelingen om het geloof of andere motieven arriveren op Walcheren en zetten zich ook neer te Arnemuiden. In mei wordt het huisgezin van Gerrit van de Velde, afkomstig van Melle in Vlaanderen, gastvrij in Arnemuiden opgenomen. We lezen van hem: ‘Dewijl hij door de krijgsraad van Veere is gearresteerd en daardoor onnozel (zoals het college voorkomt) in groote swarigheid gecomen is, en dewijl Gerrit ons voorkomt als een eerlyck man, is besloten aan de Commandeur of de krijgsraad in zijn faveure (voordeel) te schrijven’.

In januari komen we een bericht tegen dat zich een Franse ‘schoolmaitresse’ heeft gemeld bij burgemeester Jacob Broeder ‘om alhier de jeugd te onderwijzen in de France taale soo in lesen als schrijven’. Zij krijgt hiervoor toestemming onder het uitdrukkelijke voorschrift dat ze niemand zal mogen onderwijzen in ‘de Nederduitsche Taale, ‘t zij lezen, schrijven, etc.’.

Ook is opmerkelijk dat nogal wat lieden uit Schotland als poorter worden beëdigd. Het Poorterboek getuigt daarvan onder 1707: David Preshane uit het Schotse Luth, Francis Freshfult uit het Engelse Wivenho, William Wood uit Edinburgh, Johan Lomsdale uit Aberdeen, Joris Bruijn uit het Schotse Westerwins, Alexander Fleming ook uit Aberdeen zetten zich hier neer.

* * *

Maar ook anderen strijken in de stad neer. In januari lezen we: ‘Dewijl nu onlangs verscheidene lichte vrouwluiden, te weten Catalintie van der Leye en Catalintie Harthoorn en anderen hier van buyten zijn in deze stad comen wonen en van onechte kinderen in de kraam zijn gecomen tot groote ergernisse en schandaal van de goede ingezetenen deser stad en dewijl sulks in een goede en wel gestelde pollisie niet kan geleden worden’. Het Stadsbestuur besluit deze ‘vrouwluyden’ aan te zeggen dat ze binnen de tijd van een maand de stad moeten verlaten.

In mei blijkt dat ‘Catalintie van der Leye het gebod der Regering niet in achting neemt, maar in weerwil van hetselve hier blijft wonen’. Andermaal krijgt ze de aanzegging dat ze binnen veertien dagen uit de stad dient te vertrekken; anders ‘sal sij uitgeleid worden’. De andere, Catalintie Harthoorn, verzoekt eerbiedig hier te mogen blijven wonen. Ze krijgt daarvoor toestemming ‘mits dat sij haar eerlijck komt te gedragen’.

* * *

Burgemeester Pieter de Vroe is dit jaar aftredend. In zijn plaats wordt verkozen Jacob Broeder. Als nieuwe schepenen worden benoemd Jan Cornelisse Knecht, Dirck van Delmerhorst en Michiel Verhage. Thesaurier is Jacob Broeder.

Toch gaat de jaarlijkse verkiezing van nieuwe stadsbestuurders ditmaal niet zonder moeite. Met meerderheid van stemmen wordt in maart besloten dat, ‘dewijl het doen van den Eed al lange jaren buiten ongebruik is geraakt, hetselve noch van dese reise in state te houden en onderwijl te vernemen of de regenten daar nog aan verplicht zijn, en dan hetselve naar behoren te reformeren beneffens alle andere misbruiken die er mochten wezen’.
De baljuw Pieter Wiltschut en ook de regenten Pieter de Vroe, Jan Cornelisse Knecht en Michiel Verhage laten aantekenen dat zij protesteren tegen de nominatie van de schepenen ‘omdat deze strijdig is tegen de Costuymen en uitdrukkelijke ordre van Haar Edelmogende Heren Staten van 12 november 1651’.

De stadsregering besluit op voorstel van secretaris Michiel Verhage ‘om sijn soutkeete als een speciale hypoteque te verbinden tot borgtocht voor sijne getrouwigheid voor het Comptoire van Consignatie (de secretarie) met contentement van de weesmeesters te accepteren en aan te nemen’.

In december wordt aangesteld tot pensionaris van de stad mr. Jacob Douw op een jaarwedde van £ 5. Dit ‘ter bevordering van de Justitie en de goede gang van zaken ook in de pollisie’. Een pensionaris is de juridisch adviseur en raadsman van de stad en de pleitbezorger in twistgedingen. Mr. Jacob Douw zal dit gedurende een periode van wel 42 jaar blijven. Pas op 28 mei 1749 bedankt hij voor deze functie. Hij krijgt dan de eretitel van pensionaris-honorair. Immer genoot mr. Jacob Douw een zeer groot vertrouwen en bijzondere achting van het Arnemuidse Stadsbestuur.

De stadsbode Joris Verstraate krijgt ook nu al tijdens de eerste vergadering van het Stadsbestuur in januari ‘volgens ouder gewoonte toegeleijt voor zijn nieuwe jaar’ een pond Vlaams. Toch ontvangt hij in de loop van het jaar ‘een scherp repriment wegens de quade bejegening van de heer Urias Besemer’.
Schoolmeester Willem Coene fungeert als boekhouder van de huisschatting. In januari doet hij rekening van de huisschatting over 1706.
De veerman op het Nieuwland Lieven Adriaansen kan wegens ziekte en onbekwaamheid het veer niet langer meer bedienen. Besloten wordt dit opnieuw publiek te verpachten.

* * *

Een enkel bericht over de openbare orde. Door het openstaan ‘van het arbeijdershuysken’ op het Hoofd ‘s zondags gebeuren er nogal wat ongeregeldheden ‘soo van drincken als andersins’. Besloten wordt dat het huisje ‘s zondags gesloten zal worden gehouden en niet geopend zonder toestemming van de overdeken van het arbeidersgilde op straffe van twee schellingen te verbeuren.

* * *

Uit allerlei archiefgegevens blijkt dat het verval van de stad doorzet, de bouwvalligheid slaat steeds verder om zich heen en de stadsfinanciën zijn regelmatig uitgeput. Enkele feiten noemen we hier.

Het Stadsbestuur besluit dat ‘voortaan geen taback of wijn ofte enige dranck op het Stadhuys en sal gehaald worden tenzij hetselve aanstonds door de thesaurier sal worden betaalt en dat daarvan een kladde op het Stadhuys sal moeten berusten’.
Omdat de schuur van het ‘Hof den Armen’ van Hendrik Beaufort, vermoedelijk ook een hugenoot, zeer bouwvallig is, wordt hem gelast deze in behoorlijke staat te herstellen binnen 4 à 5 maanden, zodat deze staande kan blijven. Aan Francois Davy, afkomstig uit het Henegouwse Poort bij Aath, wordt toegestaan het huis van Hendrik Beaufort te gebruiken tot stal voor zijn beesten, mits dat hij het behoorlijk zal repareren. Ook moet ‘hij er voor zorgen dat de vuiligheid van de beesten niet op ‘s Heeren straten loopt’.

Het bouwvallige huis van Adriaan Marynisse mag worden afgebroken of gemaakt tot ‘een bequame woonplaats voor een arbeyder’. Wel moet eerst onderhandeld worden met Pieter Kien die genegen schijnt ‘dit huys te maken tot een Slagthuys’. Adriaan Marynisse krijgt toestemming om te gaan wonen in de Nieuwstraat in het Huys van den Armen. Op zijn verzoek wordt besloten ‘hetselve wat te laten repareren sodat het water- en winddicht is en bequaam om te kunnen bewoond worden’.

Een heel ander bericht is dat het historisch waardevolle orgel uit de kerk wordt verkocht. Het kerkorgel verkeert, vanwege geldgebrek, in een zodanige uitzichtloze staat van verval, dat besloten wordt het te slopen. Het binnenwerk (de pijpen en blaasbalgen) wordt verkocht. De orgelkas zal in 1709 gesloopt en verkocht worden. Een treurig einde van wat eens een waardevol instrument moet zijn geweest.
De Middelburgse koopman David Sandra biedt een som van 25 ponden Vlaams voor ‘de binnenpijpen van den orgel mitsgaders de Blaasbalcken’. Voor het geboden geld worden pijpen en blaasbalgen verkocht.
Opmerkelijk is dat de kerkelijke gemeente het vanaf 1707 bijna 100 jaar zonder orgel heeft gedaan tijdens de kerkdiensten. Pas in 1795 komt de kerk door een schenking van de ambachtsheer van Nieuwerkerke mr. Daniël Radermacher weer in het bezit van een kerkorgel.

Ook de molen van de stad moet noodzakelijk gerepareerd worden. Het Stadsbestuur besluit ‘de molen door luiden sulks verstaande te laten visiteren en te zien wat nodig moet gemaakt worden en als dan met de eerste gelegenheid het werk openbaar te besteden’. In mei overleggen de stadsbestuurders Pieter de Vroe en Urias Besemer de magistraat een bestek voor het herstel van de molen. Op grond van dit bestek mag de molenmaker Francois de Lava het werk uitvoeren.

Ook het Stadhuis vertoont sporen van bouwvalligheid en verveloosheid. De deuren en vensters worden schoon gemaakt en opnieuw geschilderd.

* * *

Het straatherstel heeft ook dit jaar volop de aandacht. In opdracht van het Stadsbestuur moet Jan van der Schilde kopen en leveren 25.000 à 30.000 Douwayse straatstenen. Het blijkt dat hij inplaats daarvan Platonse stenen bij de Middelburgse koopman David Sandra heeft gekocht. Hij wordt ontboden om over deze miskoop te spreken. Van der Schilde belooft de straatstenen te sorteren en te tellen zoals het behoort. Na ‘gedane visitatie van luyden sulcks verstaande’ zal getracht worden met hem overeenstemming te bereiken. Besloten wordt de stenen toch maar aan koopman Sandra te betalen ‘mits aftrekkende 600 stenen gelijk die soo aan de Stadt volgens conditie is verkocht, ten ware dat de heer Sandra deselve wilde wederom halen, alsdan liever om alle moeilijkheden te voorkomen die volcomen te betalen’.

In maart vindt de aanbesteding van het bestratingwerk plaats en in april zijn de werkzaamheden in volle gang. Het blijkt eind april dat men nog veel steen te kort komt. Besloten wordt ‘met de eerste gelegenheid nog een portie stenen te kopen en te vernemen welke stenen het profijtelijkst zijn voor de stad en tot het kopen van deze steen te lichten enige penningen op interest indien het de nood vereist’.

Het zit niet mee, want in juli blijkt dat Carel de Graaf blijft talmen om de door de stad gekochte straatsteen te brengen. Besloten wordt op een andere wijze naar straatstenen om te zien en aan Carel de Graaf ‘deselve op te zeggen ten ware men geen krijgen en konde’.
Half juli koopt men een partij aanvullende straatsteen van koopman Sandra uit Middelburg. Maar twee dagen later komt Carel de Graaf onverwachts met de straatsteen ‘nadat de tijd allang is overstreken geweest’. Besloten wordt de stenen toch maar bij hem te nemen, maar wel te zien of hij iets van de prijs wil laten vallen. In november wordt ‘de oude straatsteen, die onbekwaam is om te gebruiken, bij de hoop verkocht’.

* * *

In februari krijgt ‘de baljuw Pieter Wiltschut vergunning een portie bomen op het kerkhof te planten en daar van de kap te genieten, mits dat de stammen zullen verblijven aan de stad’.

Pieter de Vroe krijgt op zijn verzoek ‘de Erve achter het pand De Balans, indien deze althans de stad toebehoort’. Hij moet zelf maar een onderzoek instellen of dat inderdaad zo is.

Tot bevordering van de reinheid in de stad besluit het Stadsbestuur in mei de vuiligheid buiten de Tolpoort te laten wegruimen. Met de veerman vinden onderhandelingen plaats over het schoonhouden van de waterloop en het opvullen van de putten op het Hoofd. Burgemeester Samuel Laurent (de heelmeester) stelt voor ‘om de vuiligheid van de straten te weren en deselve schoon te houden’. De vroedschap neemt dit voorstel over en besluit te proberen ‘de een ofte den andere van onze oude luyden te vragen om een mistput te maken’.

* * *

Dit jaar komt een belangrijke maatregel voor de visserij tot stand. In een plakkaat van 2 juni 1707 bepalen de Staten van Zeeland dat de visserij op de Zeeuwse Stromen vanaf dat moment alleen door ingezetenen van de provincie mag worden uitgeoefend. Tot nu toe waren de Zeeuwse wateren vrij voor iedereen om te bevissen.

1709

In het voorjaar komen geheime vredesonderhandelingen op gang tussen de Republiek der Verenigde Nederlanden en Frankrijk. Deze worden in juni echter plotseling afgebroken. Het breekpunt is de van de Franse Koning Lodewijk XIV geëiste steun bij de onttroning van z'n kleinzoon Filips V, de Koning van Spanje. Door dit mislukte vredesoverleg laait in de Zuidelijke Nederlanden de strijd weer op. Na een beleg van een maand nemen de geallieerde Engelse en Nederlandse troepen onder leiding van Marlborough en Savoye de Vlaamse stad Doornik in.

Eind oktober sluiten de Engelse ambassadeur Townstend en onze Raadpensionaris Heinsius het zogenoemde Barrièretraktaat. Daarbij verleent Engeland de Republiek het recht op een militaire barrière tegen Frankrijk in de Zuidelijke Nederlanden. Tevens krijgt ons land de economische en financiële zeggenschap over dit gebied. In december vindt de ondertekening van het Barrièretraktaat in Londen plaats.

In Frankrijk heerst dit jaar een hongersnood. Daardoor maakt ons land grote winsten in de graanhandel met Frankrijk.

* * *

De gebeurtenissen op het Westeuropese toneel vermelden we hier omdat tegen deze achtergrond de Kroniek van Arnemuiden over 1709 gelezen moet worden.

In januari verzoeken de Staten van Zeeland het Stadsbestuur ‘om een dankdag te houden en ‘s avonds de klokken te luiden en het kanon te lossen over de voordelen die de wapenen van onze Staat en de geallieerden op onze vijanden hebben bevochten en het overgaan van Rijssel naar de geallieerden’. Besloten wordt om alleen maar de klokken te luiden ‘om de onkosten voor de Stadt te voorkomen’.

Ook in november komt een verzoek van de Zeeuwse Staten ‘om op de 13e november een dank- en bededag te houden en ‘s avonds de klokken te luiden en het kanon te lossen over de glorieuze victorie op de vijand bevochten mitsgaders het overgaan van Doornik en Bergen in Henegouwen’. Het Stadsbestuur besluit ‘alleen maar de klokken te luyden en ‘s avonds de Heeren op het Stadhuis te defrayeren (uit te nodigen)’.

* * *

In de oude kruiskerk worden dit jaar verscheidene verbeteringen aangebracht. Twee nieuwe herenbochten worden gemaakt en geplaatst ‘aan de pylaren van den Thoorn sooals het werck vereist’. En de timmermansbaas (en tevens lid van het Stadsbestuur) Urias Besemer krijgt opdracht een nieuwe ‘predickstoel’ te maken volgens het door hem gemaakte bestek voor 10 gouden grooten Vlaams. De aflevering is niet naar de zin van het Stadsbestuur, want men heeft het over ‘het werk van Urias Besemer in de kerke, waaraan nog veel mankeert en noch niet gemaakt en is naar hetgene de regering oordeelt, dat gemaakt mogte worden’. Men verzoekt Besemer z’n werk eerst af te maken eer het zal of kan worden opgenomen.
Deze bijna 300 jaar oude, eikenhouten preekstoel is nu nog steeds in de Hervormde Kerk in gebruik. In de zeventiger jaren is deze preekstoel van een aantal verflagen ontdaan en kwam het originele eikenhout weer tevoorschijn.

Het overblijfsel van het historische kerkorgel (de orgelkas) wordt dit jaar verkocht voor £ 5:16:10 (‘voor de hurgel en hout’). Enige tijd geleden werden de pijpen en blaasbalgen al van de hand gedaan. Het zal tot 1795 duren voordat er weer een orgel de kerkdiensten zal begeleiden. Zie hierover het vermelde in de Kroniek van Arnemuiden onder 1795. Dit orgel moet kennelijk een mooie klank gehad hebben, want als Koning Willem I op de 12e september 1814 bij zijn bezoek aan Arnemuiden de kerk bezichtigt wordt het orgel bespeeld.
Ook krijgen de kerkmeesters opdracht meer orde in de kerk te brengen. De stoelen en bochten in de kerk worden gedurig verzet en staan rommelig op de oneffen zerkenvloer. In september krijgt de aannemer Hendrik van den Broecke de opdracht om de vloer in de kerk te verleggen en te egaliseren.

De bijna 300 jaar oude preekstoel, gemaakt door de timmermansbaas Urias Besemer, in de Hervormde kerk.
De bijna 300 jaar oude preekstoel in de Hervormde kerk.
De preekstoel is gemaakt door de timmermansbaas Urias Besemer.

* * *

In maart overlijdt de schoolmeester, tevens lid van het Stadsbestuur en voorzanger en koster in de kerk, Willem Koene. Tot stadsschoolmeester wordt op de 20e maart verkoren Johannis Huygenbaart op een traktement van 50 gulden. Hij krijgt bovendien ‘noch 50 Carolus guldens, de veertien guldens daar onder gerekend die tot het schuren van de kerke gegeven worden, mits dat het extra-ordinaire zal vervallen zo haast als hij voorzanger wordt’. Een betaalde nevenfunctie voor hem is ook het zetten van de stoven met de testen met vuur in de onverwarmde kerk.

Overigens verklaart secretaris Michiel Verhage, daarin bijgevallen door burgemeester Pieter de Vroe, part noch deel te willen hebben in dit besluit. Hij protesteert tegen het extra-ordinaire traktement van de schoolmeester. Mogelijk kan Huygenbaart niet goed de wijs houden. De kerkenraad heeft er geen bezwaar tegen dat hij koster is, maar aarzelt hem de functie van voorzanger te geven en wil liever iemand anders aanstellen. Het Stadsbestuur dringt er nadrukkelijk op aan om, zoals vanouds, het voorzangers- en kostersambt te combineren met de functie van stadsschoolmeester.

Jan Huygenbaart of Hugenbaart zal later ook lid van het Stadsbestuur worden. In 1710 krijgt hij ook een aanstelling als Ontvanger van de Huisschatting. Van hem willen we vooral vermelden de buitengewoon fraaie wijze waarop hij kan schoonschrijven. Hij is waarlijk een meester in de schoonschrijfkunst. De omslagen van de Registers van de Huisschatting worden met sierlijke krulletters beschreven.
Hugenbaart woont in ‘De Nieuwe School’ aan de Markt. In dit pand wordt tegelijk school gehouden. In het meestershuis heeft vóór hem meester Willem Coene en hebben ná hem de schoolmeesters Izaak Schoe en Jacob Slabber gewoond. Hij krijgt in mei toestemming de paardenstal achter z'n huis af te breken, ‘mits daar stellende een bequame muur van bequame hoogte’. Ook krijgt hij toestemming om 6 à 7 voeten van het kerkhof aan zijn erve te mogen trekken, mits daar geen graven zijn.

* * *

Scheepvaart op de rede van Vlissingen omstreeks deze jaren. Op de afbeelding het Franse oorlogsschip De Bourbon na de verovering door Zeeuwse kaperkapiteins in 1707.
Scheepvaart op de rede van Vlissingen omstreeks deze jaren.
Op de afbeelding het Franse oorlogschip 'De Bourbon' na de verovering door Zeeuwse kaperkapiteins in 1707.

In 1709 ontstaan er moeilijkheden binnen het Stadsbestuur.
In de aanvang van het jaar is het nog pais en vrede. De stadsbode krijgt begin januari weer z'n gebruikelijke Nieuwejaarsgift van één pond Vlaams. De thesaurier Jacob Broeder doet rekening en verantwoording van de ‘Stads Brandewijn’.
Het lid van het Stadsbestuur, tevens timmermansbaas, Urias Besemer verhuist naar elders. In zijn plaats en in de vacature van de overleden Willem Koene worden tot weesmeesters benoemd Gerard Cole en Pieter Kien, de bierbrouwer.

Adriaan Blieck krijgt een benoeming tot stadsijker in de plaats van ‘Hendrick’. Dit zal vermoedelijk Hendrik van de Broecke zijn geweest. Maar hij bedankt ‘voor den ijck en de Heeren voor haar gunste’. Tot stadsijker ‘om alle droge en natte maten en gewichten te ijken’ benoemt men nu Jacob van der Leije. Van der Leije klaagt wèl over ‘de slapers van den ijk’ (dit zijn standaards van de maten en gewichten). Besloten wordt 'nieuwe slapers te versorgen van koper en den ijk soo langen tijd uit te stellen’.

In de plaats van de aftredende burgemeester Pieter de Vroe worden op tweetal geplaatst Geraard Kole en Adriaan van der Vest. Ook de schepenen Michiel Verhage, Jan Cornelisse Knegt en Dirck van Delmerhorst zijn dit jaar aftredend. Op de voordracht voor schepenen worden geplaatst Samuel Laurent (de heelmeester), Pieter Kien (de brouwer), de onlangs uit Bergen op Zoom hier gevestigde Willem van Heese, Bastiaan Liefbroer (de timmermansbaas) en Cornelis Huyssen (ook timmermansbaas). Tegen de kandidatuur van Willem van Heese wordt van diverse kanten geprotesteerd, omdat hij geen burger is. Overigens keuren ook de Staten van Zeeland de nominatie niet goed.

De stadsbestuurders Pieter de Vroe en Samuel Laurent worden tot commissarissen aangesteld ‘om de particuliere leden van de Staten en de raadpensionaris te begroeten en onze bekommering hierover over te brengen’. Men schrijft ook een brief aan de Staten van Zeeland over het uitstel van de installatie van de nieuwe regenten met een beroep op ‘de aloude en duur verkregen privileges’. Secretaris Michiel Verhage, Pieter Kien en Pieter Aubry verklaren part noch deel te willen hebben in het uitstel van de installatie. Uiteindelijk besluit men eenparig op het verzoek van de Staten van Zeeland van 19 september om de verkoren personen tot burgemeesters en schepenen te installeren en ‘hun Agtbaren hierin onderdaniglijk te obediëren (gehoorzamen) en die personen te installeren’.

De grootste problemen ontstaan omstreeks juni. Tijdens de vergadering van het Stadsbestuur van de le juni geeft de baljuw Pieter Wiltschut kennis van het verblijf van de voormalige burgemeester van Veere, Izaãk den Held, te Arnemuiden. Izaäk den Held werd bij vonnis van burgemeesters en schepenen van Middelburg van 19 juni 1704, 'als één van de voornaamste kwaadaardige aanleggers, voortzetters en uitvoerders van het tumult en oproer op 26 januari 1704 tegen de regering van Middelburg aangericht, infaam verklaard, terwijl een derde deel van zijn goederen verbeurd werd verklaard en hij voor altoos verbannen werd uit Holland, Zeeland en West Friesland’.

In zijn Geletterd, Staatkundig en Heldhaftig Zeeland geeft P. de la Rue over Izaäk den Held nog de volgende bijzonderheden.

Hij ging als chirurgijn naar Indië, waar hij huwde met een rijke weduwe. Naar het vaderland teruggekeerd, vestigde hij zich te Veere, waar hij op ruime voet lustig leefde. Het duurde niet lang of hij kwam in de regering van de stad, werd burgemeester en een man van betekenis in Veere.
Nauw betrokken in de burgertwisten van het begin van de 18e eeuw, wordt zijn naam in de pamfletten van die dagen menigmaal genoemd, doch doorgaans niet zeer loffelijk. Door vaardigheid in het spreken en handigheid van doen, was zijn invloed op de Veerse vroedschap schier onbegrensd. De latere burgemeester, toen secretaris, Haak verhaalde aan De la Rue, dat Den Held in een vergadering zo schoon wist te praten, dat de raad over dezelfde zaak driemaal van gevoelen en stem veranderde. De invloed was echter van korte duur, want door eigen schuld is het met die roervink niet best afgelopen. Toen het geld was doorgebracht, verbleekte de glans en volgden de processen, die hem dwongen om Veere te verlaten. Weggejaagd uit zijn ambt, heeft hij als balling moeten omzwerven en leeft misschien (anno 1732) oud, arm en veracht in een afgelegen buurt te Amsterdam.

Niettegenstaande z’n verbanning heeft Den Held nu de vrijheid genomen zich binnen Arnemuiden op te houden. De baljuw Wiltschut geeft burgemeester Pieter de Vroe te kennen dat hij eigenlijk verplicht is Den Held te laten vertrekken uit de stad, tenzij de magistraat hem toe wil staan om alhier te wonen.

Het Stadsbestuur overweegt hoe in de afgelopen jaren verscheidene uit de Zeeuwse steden verbannen regenten gepoogd hebben binnen Arnemuiden te komen wonen. Steeds is dit afgewezen tot voorkoming van conflicten en wanorde. Niettemin maakten de steden Middelburg, Veere, Zierikzee, Tholen en Goes er nooit een punt van zulke oude regenten te huisvesten. Naar het voorbeeld van die steden besluit men dan nu ook ‘geen difficulteit’ te maken om Den Held binnen deze stad toe te laten. Misschien komen er wel nadere orders van de Staten van Zeeland hoe het Stadsbestuur hiermee om moet gaan. En zo geeft het Stadsbestuur Den Held toestemming tot verblijf in Arnemuiden. De historieschrijver F. Nagtglas uit in zijn ‘Levensberichten’ het vermoeden dat Den Held in Arnemuiden werd toegelaten, omdat ook de baljuw Pieter Wiltschut kan worden beschouwd als de roervink van de geschillen tussen Middelburg en Arnemuiden in die jaren.

Middelburg neemt de toelating van Den Held en nog twee andere veroordeelden (Hubrecht van der Meer en Nelle Broecke) zeer hoog op. Op de 10e juni komt er een brief van het Stadsbestuur van Middelburg binnen met de eis er voor te zorgen dat Izaäk den Held uit Arnemuiden vertrekt.
Deze ‘besloten missive, verzegeld met het stadszegel van Middelburg’, overhandigt de stadsbode van Middelburg aan de baljuw Pieter Wiltschut. Deze weigert de brief aan de stadsbode mee te geven voor de vergaderende vroedschap. Daarop worden de burgemeesters Pieter de Vroe en Samuel Laurent er op uitgestuurd om de brief van de baljuw op te eisen. De baljuw krijgt een reprimande van het Stadsbestuur om geen aan de magistraat gerichte brieven meer in ontvangst te nemen, noch minder deze onder zich te houden. De Vroe en Laurent krijgen machtiging om een ‘bewurp van antwoord op te stellen’ aan het Stadsbestuur van Middelburg.
Blijkbaar hebben beiden hiervoor het groot privilegeboek van de stad nodig. De secretaris krijgt opdracht dat hij de beide commissarissen ‘zal laten volgen het groot privilegeboeck onder een behoorlijk renversaal (bewijs van ontvangst)’. En in augustus draagt men de secretaris op aan Samuel Laurent ter hand te stellen ‘twee boecken, behelzende de resoluties van Weth en Raad, het ene groot 46 en het andere 70 bladeren, mits dat ze weder ten comptorie werden gebragt’. Ook moet hij ‘al de stukken en bescheiden die wegens het laatste verschil tussen deze Stad en die van Middelburg zijn voorgevallen, aan de heer Jacob Broeder volgens z’n verzoek ter hand stellen en ook aan al de regenten die dit begeren. In september krijgt Jacob Broeder op zijn verzoek voor de tweede maal ‘copie autentycq van alle stucken en bescheiden wegens het laatste verschil tussen deze stad en Middelburg voorgevallen’.

* * *

De pannemeesters van de zoutnering maken zich zeer ongerust over het uit de hand lopen van het geschil tussen de stadsbestuurders van Middelburg en Arnemuiden. Namens hen verzoeken Johan Tresemier, Willem Macquet en Pieter de Wayer ‘de eer te mogen hebben in Ulieder Agtbare Vergadering binnen te staan’ en een gesprek te mogen hebben. Zij schrijven ‘...dat zij zijn gecommitteerd van de verdere pannemeesters omme Uw Agtbaren voor te dragen, dat hun is voorgekomen de verwijdering die tussen Uw Agtbaren en de Regering van Middelburg enige tijd is geweest, waarover bij hun ten regte becommeringe is ontstaan, dat, indien het niet spoedig werd voorgecomen, tselve sal strekken tot groote prejuditie en nadeel van de zoutraffinarie en mitsdien ook ingewikkeld de Stadt van Arnemuyden’.

En ondertussen rijst er gaandeweg meer irritatie over het optreden van de baljuw Pieter Wiltschut. Buiten kennis van de magistraat ‘heeft hij op morgen, de 20e july, ten 10 ure de Vierschaar beleijt en door ‘s Heeren Dienaar de Cytatie (uitnodiging) laten doen’. Besloten wordt de ‘Cytatie’ van de Baljuw niet aan te nemen en daarover met een rechtsgeleerde te spreken.

In juli blijkt de baljuw de door de Staten van Zeeland, tegen de zin van de magistraat, verkoren nieuwe stadsbestuurders te willen beëdigen. De secretaris, de stadsbode en ‘s Heeren Dienaar worden scherp verboden de baljuw hierbij behulpzaam te zijn.

Ondertussen duurt het kennelijk allemaal te lang naar de zin van de stadsbestuurders van Middelburg. Op de 27e juli schrijven ze een brief waarin ze aan de ingezetenen van Arnemuiden verbieden ‘het brengen binnen Middelburg van enigerlei soort vis, kreukels, krabben, mossels, garnaal, zeekraal en wat dies meer is, op straffe van te verbeuren het ingebrachte, maar ook zal men te water en te brood worden gezet’. Ook verbieden ze de beide burgemeesters van Arnemuiden, Pieter de Vroe en Jacob Broeder en de oud-burgemeester Samuel Laurent, binnen de stad Middelburg te komen. Het Stadsbestuur van Arnemuiden neemt onmiddellijk wraak en verbiedt ook de Middelburgse leden van de vroedschap, Johan van Reijgersberg en Adriaan de Labbestrate en de pensionaris van Middelburg Caspar van Citters, zich binnen Arnemuiden te vertonen.

Maar kort daarop kiest Arnemuiden eieren voor z’n geld. Middelburg weet met het leurverbod de magistraat van Arnemuiden snel op de knieën te krijgen. Het wordt de vele Arnemuidse visleurders en -leursters verboden om in Middelburg met vis te leuren. Dit betekent een ramp voor de Arnemuidse gemeenschap en de nekslag voor de verarmde vissersbevolking. Al twee dagen later, op de 29e juli, besluiten de vroede vaderen om Isaäc den Held, Hubrecht van der Meer en Nelle Broucke te gelasten voor de 31e juli de stad te verlaten en van hier te vertrekken.
Op deze zelfde dag legt ‘s Heeren Dienaar zijn ambt neer. Adriaan van der Gught is z’n opvolger op een traktement van 10 ponden Vlaams per jaar en 'alle twee jaren een Nieuwen rock’.

* * *

Of het met de zaak-Den Held te maken heeft is niet bekend, maar in de nacht van 26 op 27 augustus wordt in het Stadhuis ingebroken. Het is blijkbaar alleen om de privileges begonnen. Tevergeefs proberen de inbrekers om de ijzeren (in een houten kist geplaatste) privilegekist open te breken.

Het Stadsbestuur is hierover zeer verontwaardigd. Op de 27e augustus wordt van de pui van het Stadhuis de navolgende publicatie afgekondigd:

Burgemeesters, schepenen en raden der Stede Arnemuyden, doen te weten, hoe dat op verleden nagt enige booswichten haar niet hebben ontsien van op een geweldige wijze binnen onzen Stadhuys en ter secretarie in te breken, de Stadsprivilegekist met geweld geforceerd, en met alle vermogen geweld gepleegd om deselve open te krijgen en diergelijke gewelddadigheden meer, sonder echter haar te bemoeien met de meubelen, koper, tin ofte andere effecten aldaar berustende, waaruit notoir af te meten is, dat dit feit is gepremediteerd (beraamd) en versonnen om deze Stadt en goede burgerie te ontzetten van hare loffelijke en dier verkregen privileges en also het van de alderuiterste noodzakelijkheid is dat zodanige schelmen werden ontdekt en anderen lot een voorbeeld en afschrik gestraft, zo hebben zij besloten een premie te stellen van 100 Carolus guldens voor die gene die enige van die booswichten weet aan te wijzen, dat die in handen van de Justitie comen te geraken, al was hij schoon medeplichtig, sullende de aanbrenger zijn naam worden gesecreteerd (geheim gehouden)’.

De baljuw Pieter Wiltschut weigert de resolutie over het openbreken van het Stadhuis en het forceren van de privilegekist te helpen publiceren. Dit onder ‘voorgeven dat het niet wettelijk was geschied, daar deze door de Vierschaar had moeten worden gedaan’. Ook later weigert de baljuw herhaaldelijk stukken (diverse placcaten en ook de dank- en bededagbrief) over te geven aan de burgemeester. De Raadpensionaris wordt advies gevraagd hoe in zo’n geval te handelen.

In hoever het Stadsbestuur ook geirriteerd is over de rol van secretaris Michiel Verhage is niet direct op te maken. Wel is merkwaardig dat het Stadsbestuur eind september besluit om ‘den Secretaris te verbieden en te interdicteren geen penne te voeren in geen ander college als de wettelijke Vierschaar en dit college van Weth en Raad’. En eind december klinkt het dreigend uit het notulenboek: ‘Dewijl de Secretaris al enige tijd niet meer advyseert als raad in dit college, is goedgevonden dat deselve ook geen vergoeding als raad zal trekken’.

Op de 1e november besluit het Stadsbestuur alle mogelijke misverstanden over de zaak-Den Held met Middelburg uit de wereld te helpen. De notulen vermelden: ‘De vergadering, genegen zijnde alle misverstand uit de weg te leggen en de Heren van Middelburg hun misnoegen weg te nemen, verklaren bij deze hare missive van 5 juli 1709 in te trekken, mitsgaders de interdictie van het frequenteren van onze stad en jurisdictie van dien, aan de weledele Heren Johan van Reijgersberg, Adriaan de Labbestrate en de pensionaris Casper van Citters, in hope en verwachting dat de Heren van Middelburg hare interdictie aan de heren Pieter de Vroe, Jacob Broeder en Samuel Laurent mede zullen intrekken, om alle vorige moeilijkheden te doen cesseren (ophouden)’.

* * *

Nu volgen nog wat algemene bijzonderheden.
De landluiden rondom de stad krijgen opdracht de paden en wegen behoorlijk te onderhouden zodat ze ‘bequamelijk kunnen begaan worden’. Ook moeten de landlieden die paarden en wagens hebben, de oude straatsteen die uit de straten is gekomen, in de keetweg onder de zoutketen voeren. Deze weg is weer eens in een slechte toestand. De keetluiden overtreden nogal eens de verboden en spoelen de pekel in de rijweg ‘mitsgaders het speck van pannen, waardoor de weg onbequaam wert om te kunnen bereden worden’. Er worden strenge boeten opgelegd voor zulke vergrijpen.

De ingezetenen krijgen opdracht de bermen voor ieders huis en erf in orde te maken, daar waar de straten gemaakt zijn. Als men die nodig heeft kan men hiervoor van de oude straatsteen krijgen.
Dit jaar worden de Nieuwstraat en het Bolstraatje herbestraat. We lezen in juni het bericht: ‘Nademaal de straatmaker Hendrick van den Broecke de straten niet behoorlijk volgens zijn bestek heeft gemaakt, wordt besloten dat hij het gedeelte van de Mart af tot aan de Brouwerie hetgene niet leverbaar is, weder sal hebben op te nemen en maken volgens bestek’. De veerman op het Nieuwland krijgt opdracht voortaan ‘al de schamele passanten die een briefje of biljet van de burgemeester hebben, over te zetten’.

Abraham Haak wordt gelast het vuile water van zijn paarden van de straat te weren en dit op zijn eigen erf te laten lopen.
De molenaar heeft zich misdragen. Hij mag de molen niet langer bedienen. Besloten wordt 'deselve de comende dinsendag te verpagten’. De nieuwe molenaar krijgt opdracht zo spoedig mogelijk binnen de stad te komen wonen, ‘zodat hij voor de molen behoorlijk zorge zoude kunnen dragen’. Dit schijnt niet zo eenvoudig te zijn. De magistraat verzoekt hem ‘een bejaart en bequaam persoon te sturen volgens zijn belofte daar geen klagten van en komen om de molen waar te nemen oft dat anders de regering haar genootsaakt sal vinden de molen wederom te verpachten’. In elk geval krijgt vanaf september Jacobus van den Berge de pacht van de molen, ‘mits dat hij deselve eens zal schilderen en voor de securiteit van dien zal stellen twee sufficante borgen’.

Het Stadsbestuur besluit het Hoofd buiten de Tolpoort, dat ‘seer ontramponeert is’ en nodig gerepareerd moet worden, met de eerste de beste gelegenheid te laten maken. Daarvoor is het noodzakelijk het Hoofd op te delven. Deze delving wordt in daggeld uitgevoerd.
Tevens wordt ‘de tuyn’ achter het Stadhuis vernieuwd. Voor de nieuwe omtuining van de erve achter het Stadhuis en voor het Hoofd laat men hout uit Holland komen. Na inspectie met de schaliedekker krijgt deze opdracht cirka 5 roeden ‘schaaljedeck’ van de kerk met nieuwe schaaljen te maken en met de oude leien de kerk weer te repareren.

In september is ‘de verpagting van cúmsúmtie van ‘s Lands Domeinen weer op handen’. Besloten wordt ‘de pagt van cúmsúmtie van de Stadt volgens ordre en costuime, te verpagten en voorts de maaltijd te doen op de oude voet, mits nalatende de passtey’. Of de jaarlijkse verpachting en de verpachtmaaltijd zo tot genoegen zijn verlopen moet betwijfeld worden.
Geconstateerd wordt dat de pachten van de stad weinig voordeel opleveren. Daarom besluit het Stadsbestuur dat ‘voor dit aanstaande jaar alle de regenten, baljuw, burgemeesters, schepenen en raden, mitsgaders de weduwen van de regenten alsmede de predikant, niemand uitgezonderd, zullen moeten betalen de Stadsaccijns van de bieren die bij haar werden opgedaan’.

Meer artikelen...

  1. 1710
  2. 1711
  3. 1712
  4. 1713