1708

Opnieuw doet een bewogen en spannend jaar z’n intrede.
Aan het einde van dit jaar begint een buitengewoon en sinds mensenheugnis ongekend strenge winter. De Zeeuwse wateren vriezen geheel dicht. Zelfs zo dat, volgens de historieschrijver Douw van der Knap, sommige mensen van Vlissingen te voet naar Sardam kunnen lopen. In de Arnemuidse Stadsrekening van 1708 komen we uitgaven tegen ‘ten behoeve van de ijsbreker om het ijs in de haven te verbreken’.
25 jaar geleden, in 1684, was de winter ook zo streng. De ijsvermakelijkheden vonden toen niet op de binnenwateren, maar op de Zeeuwse stromen plaats.

Ook trekt in het voorjaar het Franse leger de Zuidelijke Nederlanden (nu België) binnen. Brugge en Gent worden veroverd. Het Zeeuwse gewest loopt gevaar.
Verscheidene Franse kapers vertonen zich in februari op de Zeeuwse kust en op de rede van Arnemuiden. Ze worden zelfs in het Sloe gesignaleerd en halen daar ten anker liggende schepen weg.
Het Stadsbestuur vreest dat ‘wel meerder zwarigheid daarvan te wachten is’. Voortaan zal alle nachten behoorlijk gewaakt worden om alle onheilen te voorkomen. Een burgerwacht wordt ingesteld met als hoofdofficieren: de regerende burgemeester als captein, de 2e burgemeester als luitenant, de voorzittende schepen als vaandeldrager en die volgen in de regering als sergeanten en adelborsten. De burgerwacht zal aanvangen ‘op maandag 14 dagen’.

Het Stadsbestuur besluit op de 24e februari ‘de burgerie des middags ten 1 ure in de wapenen op de Mart te laten komen om aldaar gemonsterd te worden op de boete van 10 schellingen voor de officieren en 5 schellingen voor de metgezellen’. Niemand zal op de monstering ‘sonder ordre vermogen te schieten oft ook aldaar dronken te verschijnen op de boete van 2 schellingen’. Een door de krijgsraad opgestelde Ordonnantie van de wacht wordt vastgesteld.

De baljuw Pieter Wiltschut vindt dat er tot handhaving van de orde en justitie hoognodig een stadsdiender (een ‘s Heeren Dienaar) moet worden aangesteld. In deze functie benoemt het Stadsbestuur Jacob Jouk op een traktement van £ 10 Vlaams.
Gelukkig keert het getij in de zomer. Na de Franse nederlaag bij Oudenaarden herovert het Engels-Nederlandse leger de Vlaamse steden Brugge, Gent en Rijssel. Alleen Namen en Henegouwen zijn dan nog in Franse handen.

* * *

De Staten van Zeeland verkiezen voor de twee aanstaande jaren, ter vervanging van de aftredende Samuel Laurent, tot burgemeester Jacob Broeder. In de plaats van de aftredende schepenen Daniël van der Schilde en Willem Coene worden benoemd Pieter Aubry (de uit Calais afkomstige chirurgijn), Pieter Blieck (in 1689 gekomen van Serooskerke) en Urias Besemer (in 1701 gekomen van Dordrecht). Omdat de Staten per abuis drie inplaats van twee schepenen benoemen, trekt Urias Besemer zich vrijwillig terug.

Tot overdeken van het ‘cleeremakersgilde’ wordt verkoren burgemeester Pieter de Vroe, tot overdeken van het timmermansgilde burgemeester Jacob Broeder, tot overdeken van het tappersgilde secretaris Michiel Verhage, tot overdeken van het wagenaarsgilde Pieter Blieck, tot overdeken van het kramersgilde Jan Cornelisse Knegt, tot overdeken van het St Jansgilde voor de arbeiders Pieter Aubry en tot thesaurier (penningmeester) van de stad Samuel Laurent.

Gedachtig aan de problemen rondom de nominatie van vorig jaar besluit het Stadsbestuur eenparig ‘om alle disputen die in het maken van de jaarlijkse nominatie werden gemoveerd voor te komen en om voortaan in rust en liefde met de anderen te leven’. De pensionaris mr. Jacob Douw krijgt het verzoek ‘een accoord op te stellen hetgeen voor de toecomende en tegenwoordige regenten zal dienen voor een wet om haar daar naar punctelijk te reguleren’. Pensionaris Jacob Douw komt binnen een week al met een concept-accoord, waarmee onvoorwaardelijk wordt ingestemd. Enkele punten uit het accoord nemen we hierna over:

1.
De uit de burgerij verkoren 12 ‘raden‘ zullen dit blijven tot hun afsterven of vertrek toe, tenzij ze zich misdragen. Als ze tot schepen of burgemeester verkoren worden, zullen ze na hun 2-jarige periode weer ‘raad’ worden.

2.
Als er raden te kort zijn voor het opmaken van de nominatie voor burgemeester of schepenen, dan worden personen uit de burgerij op de voordracht gezet. Indien de Staten een burger verkiezen, dan zal deze geen stem hebben in het college van 12. Nadat z'n tijd is uitgediend, zal deze weer terugkeren in de burgerij of een vacante plaats in de vroedschap innemen.

3.
Een afgaande burgemeester wordt na z'n 2-jarige periode weer ‘raad’ en geen schepen en blijft ‘1 jaar stil staan’.

4.
Geen schepenen, maar enkel de raden, mogen op de nominatie voor burgemeester worden gezet.

Dit Reglement voor de verkiezing van burgemeesters en schepenen legt het Stadsbestuur ter goedkeuring voor aan de Staten van Zeeland om ‘tot wering van alle disputen, mitsgaders daaruit voortvloeiende cabalerieën (samenzweringen), twist en onenigheid te bewerken dat de raden permanent zullen kunnen aanblijven’.
Echter, de Staten keuren dit Reglement niet goed. Op 14 april 1710 verklaren ze dat de Arnemuidse regenten niet permanent zitting zullen hebben.

Het gedegen werk van pensionaris mr. Jacob Douw bevalt het Stadsbestuur zo goed, dat hem opgedragen wordt ook de Ordonnantie van de Weeskamer te overzien ‘offe er iets in te verbeteren is’.

In augustus besluit het Stadsbestuur ‘de verpagtmaaltijd te doen met een ronde tafel met of van soveel menagie (zo voordelig) als het mogelijk is, daartoe te gebruiken de Ordonnantie die sorge moet dragen dat Haar Edelmogenden behoorlijk getracteerd worden’.

Pieter de Vroe doet rekening van de pacht van de stadsbrandewijn en secretatis Michiel Verhage van het kerkerecht, het stadsuniegeld en het burgerrecht.

* * *

De bouwvalligheid gaat door. Het Stadsbestuur neemt maatregelen om het verval zoveel mogelijk een halt toe te roepen. Zo moet stadsbode Joris Verstraate de landman Hendrik Beaufort aanzeggen ‘dat hij sijne schuure (‘In de Blauwe Schuyt’), staande tegenover het Stadhuis, zal hebben op te maken zo het behoort voor den le juni 1708, aangezien deze seer bouwvallig is’. Ook het ‘Huis van den Armen’ in de Nieuwstraat zal openbaar worden aanbesteed ‘om hetselve op te maken tot een bequame woonplaats’.

Ook vinden er belangrijke herstellingen aan de straten plaats. Besloten wordt ‘de Nieuwstraat te laten maken met de oude steen soo verre deselve strekt, mitsgaders ook de Mart en daartoe noch enige steen te kopen en het maken der straten en Mart openbaar te besteden’. Maar ‘nademaal de landluyden weigerig sijn voor de stadt de straatstenen te vervoeren’, wordt besloten bij verdere weigering hun daartoe ‘te constringeren (pressen) volgens de placcaten van den Lande te dien einde gegeven’.
En ‘dewijl juffrouw Van Pantegem (eigenares van een zoutkeet) enige straatsteen heeft en deze aan de Stad te koop aanbiedt’, zal bezien worden of deze aangekocht kan worden.

Interessant is de vermelding in het notulenboek van oktober over het straatwerk: ‘Dewijl de Stadskasse niet kan lijden de Mart geheel te verleggen is goed gevonden het Nieuwe Werck maar aan te stoppen, maar de Noordstraate nieuw te verleggen soo verre de steen kan strecken en commissarissen sullen bevinden nodig te wesen’. Ter gelegenheid van het herstel van het straatwerk laat het Stadsbestuur door een straatmaker ‘een kompas’ op de markt leggen. Volgens de Stadsrekening wordt hem daarvoor een fooi gegeven. Dit kompas in het straatwerk was lange tijd nog op de Markt te zien.

* * *

Nu volgen nog enkele bijzonderheden van algemene aard.
De veerman Marynis Jacobsen doet afstand van het veer op het Nieuwland, zodat een openbare verpachting plaatsvindt. Francois Warloo krijgt opnieuw de pacht van de Schuttershofweide.

De baljuw Pieter Wiltschut verzoekt voor zijn vader, de captein Steven Wiltschut, om de wei genaamd ‘de Stadsdocque’ te mogen pachten. Hij krijgt deze wei in erfpacht voor 14 ponden Vlaams per jaar.
Het Stadsbestuur laat het Hoofd inspecteren om te bezien hoe dat het het beste gemaakt kan worden. Ook worden de bomen op het oosteinde en op de singel, die uit hun groei zijn, op 2e kerstdag verkocht.

Aan de zuidoosthoek van de Oranjepolder, juist achter de latere kruitmolen, moet dit jaar een inlaagdijk gelegd worden. De steeds doorgaande verplaatsing van de dieptegeul in het noordelijk Sloe in de richting van de kust maakt dit noodzakelijk. De voorgronden van de Oranjepolder verdwijnen steeds meer en ook het Arnemuidse Hoofd wordt steeds korter. Door het leggen van de 530 meter lange inlaagdijk komt 12 ha land buitendijks te liggen. Later, in 1792, is deze inlaag ingesloten bij de dan ingepolderde Wilhelminapolder. De dijk tussen de Oranje- en de Wilhelminapolder van de Platteweg af in noordoostelijke richting is de in 1708 gelegde inlaagdijk.

* * *

Het blijkt dat Pieter Kien, in 1703 vanuit Vlissingen in Arnemuiden gekomen, dit jaar de bierbrouwerij van Cornelis Angillis op de hoek Noordstraat/Nieuwstraat heeft overgenomen. Hij verzoekt de stadspomp op de Markt te mogen gebruiken. Tegen betaling van jaarlijks 2 ponden Vlaams aan de stad krijgt hij toestemming het water uit de pomp te gebruiken voor het brouwen van z’n bier. Wel mag hij geen water uit de stadspomp halen om te brouwen in tijden van ‘extra ordinaire droogte als de groote put op de Mart ledig is, maar hetselve te laten tot gebruicke van de ingesetenen’.

De voormalige brouwer Cornelis Angillis is in gebreke gebleven ‘de strate van de pompe tot sijne brouwerie te onderhouden, maar deselve heeft laten leggen sonder daar iets aan te doen’. Nu weigert hij hierover met het Stadsbestuur te accorderen. Het Stadsbestuur laat hem door de stadsbode aanzeggen dat hij deze straat in orde moet maken of anders zal het op zijn kosten gebeuren.

* * *

De financiën van de stad hebben dit jaar een bedenkelijk peil bereikt. De thesaurier (de penningmeester) deelt in september mee, dat ‘geen geld in de stadskasse is om de schulden van de stad te betalen’. Burgemeester Jacob Broeder biedt aan 50 ponden Vlaams aan de stad te lenen tegen een rente van 4%. Hiervan maakt men graag gebruik.

Een grote meevaller voor de stadskas doet zich in november voor. Dit opmerkelijke bericht komen we tegen in het notulenboek onder de vergadering van het Stadsbestuur van 22 november. De regenten Pieter de Vroe en Samuel Laurent leggen het kapitale bedrag van 184 ponden en 8 schellingen Vlaams over. Dit blijkt achterstallige rente te zijn van zes ponden per jaar voor het onderhoud van de kerk, ‘die de Staten van Zeeland in het jaar 1577 hebben gelieven te vergunnen uit consideratie dat de landen, die eertijds de kerk hebben toebehoord, bij de gemene saacke zijn verkocht’. De penningen zijn al vanaf het jaar 1676 niet meer ontvangen, omdat de vertegenwoordigers in de Staten van de stad Vlissingen ‘daarop uyt enige vermeynde pretentie hadden verbod gedaan’. Doch nadat aan de Staten van Zeeland ‘overvloedig is getoond de onwettigheid van hun pretentie, is hetselve bij haar op den 24e december 1702 ontslegen, waarop van de Staten van Zeeland ordonnantie is verkregen om van de rentmeester Laureyse deze penningen te ontvangen’. De commissarissen De Vroe en Laurent krijgen voor hun buitengewone moeite een beloning van 4 Zeeuwse rijksdaalders.

* * *

Bastiaan Liefbroer uit Ooltgensplaat en Cornelis Huyssen uit Grijpskerke krijgen vergunning om het beroep van meester timmerman in de stad uit te oefenen. Tegelijk wordt besloten dat geen vreemde timmerlieden, die hun domicilie niet hier in de stad hebben en alhier geen poorter en burger zijn en bovendien dit bij rekest niet hebben verzocht, zullen mogen werken in de stad. Overigens benoemt het Stadsbestuur op 27 april voor het laatst een Overdeken (overste) voor het gilde van de scheeps- en huistimmerlieden.

Omstreeks deze tijd treffen we over het algemeen steeds onbekende familienamen aan. Toch komen we ook nu al stamvaders tegen van de huidige Arnemuidse geslachten zoals Boudewijn Jooszn. Grootjans, Lieven Múlmeester, Pieter van Belsen, Daniël van Belsen, Cornelis Jacobzn Schroevers, Jacob de Ridder, Adriaan en Willem Willemzn Schroevers en Cornelis Carelzn Schroevers.

* * *

1708 is een ongunstig jaar voor de zoutnering in de zoutketen. De zoutmarkt is overvoerd. De Staten van Zeeland besluiten op 19 januari tot vaststelling van een ‘Reglement tot voorkominge van de gedreygde Ruïne van de Zoutkeeten binnen dese Provintie’. Hierin wordt onder meer de bepaling opgenomen dat er slechts acht maanden per jaar in de zoutketen mag worden gewerkt.

Een overzichttekening uit het boek ‘Tussen Afsluitdammen en Deltadijken’ van M.H. Wilderom van de inpolderingen in het Sloe bij Arnemuiden.
Een overzichttekening van de inpolderingen in het Sloe bij Arnemuiden.
Deze tekening is vermeld in het boek ‘Tussen Afsluitdammen en Deltadijken’ van Ing. M.H. Wilderom.

Over de visserij komen we van deze jaren in het archief nauwelijks gegevens tegen. Toch weten we dat ook in deze tijd de visserij de hoofdbron van bestaan is. Het is goed mogelijk dat ook nu al ventjagers vanuit Antwerpen om de gevangen vis komen. In elk geval is uit archiefgegevens af te leiden dat regelmatig zogenaamde ventjagers te Arnemuiden komen aanleggen.
In september besluit het Stadsbestuur dat voortaan geen ventjagers, die met hun schuiten hier aan het Hoofd komen liggen, winkelwaren aan de burgers of ingezetenen in de stad of aan de zoutketen zullen mogen verkopen. Ook mogen ze met geen winkelwaren zoals lijnwaad (linnengoed), garen, lint en dergelijke langs de straten of aan de huizen of keten van deze stad omgaan en die aanbieden om te verkopen. Dit behoort tot de nering van de winkeliers in de stad. Gebeurt dit wel dan verbeuren ze hun waren en een boete van 25 Carolus guldens.

* * *

Ook de oude kruiskerk baart zorgen.
In november inspecteren de leden van het Stadsbestuur Pieter de Vroe, Jacob Broeder, Urias Besemer en Samuel Laurent de kerk. Na hun kritische bezichtiging doen ze rapport van hun inspectie en van de noodzakelijke reparaties aan de kerk. Daaruit blijkt dat de vloer geheel opgebroken en geëgaliseerd moet worden. De vloer heeft nu tal van oneffenheden als gevolg van het begraven in de kerk en dient 'onder één lijn gelegd te worden’. Al de zerken dienen in de paden bijeen gelegd te worden.
Ook wordt geconstateerd ‘datter een nieuwe hemel over de predickstoel nodig is, mitsgaders over het Heeren Boght, alsmede in het inkomen der kerk het oude schutsel te vernieuwen’. Het Stadsbestuur besluit alles te laten maken zoals de commissie heeft gerapporteerd. Aan de timmermansbazen Pieter de Vroe en Urias Besemer wordt gevraagd een bestek op te maken ‘op de minste cost’. De werkzaamheden zullen uiterlijk de 1e maart 1709 gereed moeten zijn. Het werk wordt in december uitgevoerd voor een bedrag van £ 46.

In december lezen we in het notulenboek: ‘Dewijl dat in het verleggen van de vloer in de kerk verscheidene zerken zijn die sullen dienen verlegd te worden, is besloten door de Courant bekend te maken dat alle degenen die enige sarcken ofte graven in de kerke hebben hetselve binnen de tijd van 6 à 7 weken aan de kerkmeesters bekend dienen te maken ofte dat anders de gemelde graven ofte sarcken zullen blijven leggen daar ze verplaatst zijn’.

Tijdens de werkzaamheden in de kerk wordt het burgemeestersbocht afgebroken en op die plaats een bank geplaatst. Ook wordt ‘het Heerebocht met de hemel over de preekstoel en het schutsel gemaakt volgens het opgestelde bestek’. Omdat er steen tekort is voor de verlegging van de vloer van de kerk besluit men 600 vloerstenen van 14 duimen aan te kopen en als de prijs te hoog is ‘pleyvey te koopen’.

* * *

Vanwege het ontbreken van het notulenboek van de Hervormde Kerk over de jaren 1701 tot 1719 kunnen helaas geen bijzonderheden van de kerkgeschiedenis over deze jaren worden vermeld.