Voorwoord


Over de 18e eeuw in de Arnemuidse historie is weinig bekend. De archiefgegevens zijn beduidend minder dan die van de 19e eeuw en voorgaande eeuwen.

De grote welvaart in de stad, die tot in de 17e eeuw duurde, is voorgoed voorbij. Het verval begint nu zeer toe te nemen. Ook in ons land is de Gouden (17e) Eeuw ten einde. En ook in Middelburg met haar vestigingen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie en ook de West Indische Compagnie zien we halverwege de 18e eeuw de enorme welvaart wegkwijnen.

Het vaarwater voor Arnemuiden, op een prent in de Cronyk van Smallegange van omstreeks 1690 nog een brede stroom, slikt steeds meer dicht, niettegenstaande de grote investeringen om het op diepte te houden.

De stad begint hoe langer hoe meer in een toestand van verval te komen. De monumentale panden uit de 16e eeuw zijn bouwvallig of worden gesloopt. De stadskas is doorgaans leeg en laat geen uitgaven toe voor onderhoud of investeringen. In de thans beschreven periode is het aantal inwoners verminderd tot omstreeks 800 zielen. Het aantal bewoonde huizen ligt net boven de 100.

Maar ondanks alles zien we de Arnemuidse gemeenschap in de beslotenheid van hun veste taai en volhardend voortgaan. De zoutziederij in de nog ruim 30 zoutketen en de visserij op vis, garnalen, mossels en oesters zijn de steunpilaren van de vervallen stad. En niet te vergeten de vele Arnemuidse vrouwen die ook in deze tijd al dagelijks te Middelburg aan de huizen van de welvarende kooplieden met vis leuren.

Hoewel vele namen verhuld in ‘patronymen’ (b.v. Claas Cornelisse, Joost Boudewynse), komen we in de thans beschreven periode al volop de Van Belzens, de De Nooyers en de Grootjansen tegen. We zien ook in de loop van de 18e eeuw verscheidene thans bekende Arnemuidse families zich in de stad vestigen.

Vele (oud)Arnemuidenaren blijken belangstelling te hebben voor dit nijvere voorgeslacht, dat temidden van verval, tegenslagen en armoede in de stad bleef wonen en werken. En ook voor de omstandigheden waarin het leefde, hoe de stad geregeerd werd, wat er zo al aan ontwikkelingen plaatsvond, hoe het kerkelijk leven was.

Het is vanwege de veelal positieve reacties op de in december 1992 en januari 1994 verschenen delen van de Kroniek van Arnemuiden (deel 1: 1870-1948 en deel 2: 1795-1870) dat ik een derde deel heb samengesteld over de periode 1695-1795. Het gaat hier over de periode tussen de Gouden Eeuw en de Franse tijd, de eeuw van regenten, patriotten en prinsgezinden, de zogenaamde pruikentijd.

Het was een omvangrijk werk. In het vorig deel vergeleek ik m’n arbeid als samensteller met een smid die uit vergeelde paperassen en dorre archiefgegevens een leesbare historiebeschrijving tracht te smeden. Bij de samenstelling van dit deel had ik meer het gevoel een schatgraver te zijn. Uit brokstukken en fragmenten, beperkte gegevens en soms zeer moeilijk toegankelijke handschriften heb ik getracht een weergave te geven van het wel en wee in Arnemuiden in de 18e eeuw.

Ik vond het verantwoord ook voor deze periode nog de kroniekvorm, de beschrijving in chronologische volgorde, te volgen. De voorliggende periode, dus van de oorsprong van Arnemuiden tot 1695, zal m.i. meer in grote lijnen en over langduriger tijdvakken beschreven moeten worden.

In de thans beschreven periode laat ik elk jaartal beginnen met een korte schets van de gebeurtenissen in de Republiek der Verenigde Nederlanden. Verder zijn per jaartal de gegevens bijeengebracht in rubrieken b.v. over het stadsbestuur, de ambachtslieden en winkeliers, de bedrijvigheid, de openbare werken, de zoutnering en visserij en algemene bijzonderheden. Elk jaartal wordt afgesloten met de geschiedenis van het kerkelijk leven.

Er zijn ook nogal wat ‘gewone’ dingen weergegeven, uit het dagelijkse leven. Voor het verkrijgen van een zo volledig mogelijk beeld van het leven in de stad achtte ik deze details van onmisbaar belang.

Ik heb gemeend dikwijls de bronnen zelf te moeten laten spreken in de originele, ongekunstelde en soms komische taal van die tijd. Waar dit gebeurde is dit tussen aanhalingstekens gezet. Het geciteerde uit brieven, ordonnantiën, beschrijvingen, e.d. is cursief aangegeven.

Weinig illustraties van de beschreven periode zijn beschikbaar. Vandaar zijn verscheidene plattegronden en overzichtkaartjes opgenomen. Bovendien is dit deel geïllustreerd met een aantal foto’s van schilderijen en oudheidkundige voorwerpen uit het stadhuis en de kerk.

Graag wil ik degenen dank zeggen die door hun intekening opnieuw belangstelling toonden voor een nog vroegere periode in de geschiedenis van Arnemuiden. Deze intekenaren hebben de verschijning van het derde deel van de Kroniek van Arnemuiden mogelijk gemaakt. Tevens wil ik het bestuur van het Anjerfonds Zeeland mijn bijzondere erkentelijkheid betuigen voor de verkregen subsidie. Daardoor werd ik mede in staat gesteld dit deel te laten verschijnen.

Tenslotte spreek ik de wens uit dat de belangstelling voor de geschiedenis van Arnemuiden ook door dit deel van de Kroniek van Arnemuiden toe zal nemen. Het is verheugend dat juist ook in deze maand de Historische Vereniging Arnemuiden is opgericht. Ik hoop dat velen zich zullen aanmelden als lid van deze Vereniging en daarmee belangstelling tonen voor de historische artikelen in het door de Vereniging uitgegeven kwartaalblad ‘Arneklanken’.

Goes, januari 1996

J. Adriaanse.