1810

Was 1809 een veelbewogen jaar voor de inwoners van Walcheren vanwege de invasie van de Engelsen, het jaar 1810 is eveneens indrukwekkend. De Fransen maken zich weer snel meester van het eiland. Al in het begin van het pas begonnen jaar worden 6000 Franse soldaten langs de Hollandse kust gelegerd om alle smokkelhandel met Engeland onmogelijk te maken. Echter, nooit heeft de smokkelhandel groter bloeitijd beleefd dan in deze jaren.

Langs de Scheldeoevers wordt een lange keten van batterijen aangelegd. Een herhaling van het gebeurde in 1809 wil Napoleon in de toekomst onmogelijk maken. Ingevolge een besluit van de Franse Prefect moet Arnemuiden 8 kanonniers/kustbewaarders leveren.
Op 9 mei zal Keizer Napoleon zelf de vestingwerken komen inspecteren en daarbij dan ook een bezoek brengen aan Arnemuiden. De gebeurtenissen volgen hierna in tijdvolgorde.

* * *

‘Na het gewone gebed en toegewenschte zegen door den secretaris, zo met den aanvang dezes Jaars als met het Voorregt dat het Bestuur geniet wegens deze hare Eerste Sessie weder op den gewone Raadkamer te mogen houden, welke benevens het gantsche Raadhuis cirka vier maanden door de Engelsen is geoccupeerd (gebruikt) geworden’, zo beginnen de notulen van de eerste vergadering dit jaar op de 6e van Louwmaand (januari).

In deze vergadering wordt tot stadstimmerman voor het jaar 1810 benoemd Johannis Crucq en tot stadssmid Jan van der Weele. Tot commissarissen voor het nazien van de jaarrekeningen worden benoemd Christiaan Crucq, Jan Kramer en Johan Christiaan Coray. Tot kerkmeesters worden benoemd baljuw Crucq en de raadsleden Kramer en Simonse. Kramer wordt ook tot broodweger benoemd.
In februari overlijdt het raadslid Ary van Egem.

Opvallend is dat er geen enkele spijt over het vertrek van de Engelse ‘bevrijders’ is te bespeuren. Eerder is er sprake van opluchting dat de Engelsen weer vertrokken zijn en het Franse bewind weer van kracht is.

De heer F. Ermerins wordt ingaande dit jaar aangesteld tot Landdrost inplaats van mr. Abraham van Doorn (de vader van de latere Gouverneur van Zeeland mr. H.J. van Doorn). De heer A.M. van Citters wordt tot Secretaris-Generaal aangesteld. Beiden zullen te Tholen resideren.

Op Nieuwjaarsdag schrijft de nieuwe Landdrost F. Ermerins in een brief aan de gemeentebesturen op het eiland Walcheren, dat ‘in verband met de evacuatie van dit eiland door de Engelse vijand en de wederinbezitneming van hetzelve door de troepen van Zijne Majesteit Koning Lodewijk Napoleon, de administratie op het eiland weder in ’s Konings naam volgens de bestaande orders en reglementen is aanvaard en zal worden uitgeoefend’.

Toch gebeurt er iets merkwaardigs in het bestuur van Walcheren. Keizer Napoleon neemt het in feite z’n broer Koning Lodewijk Napoleon van Holland kwalijk dat de Engelsen het eiland Walcheren hebben kunnen overmeesteren. Nu de Engelsen vertrokken zijn wenst Napoleon het eiland zelf onder zijn bestuur te nemen. Dit is echter niet naar de zin van de Koning van Holland.
Vandaar de brief van de Landdrost, dat de Raad van ministers generlei kennis draagt van de afstand van het eiland Walcheren aan de Keizer der Fransen en de inbezitneming van het eiland door de Franse keizerlijke troepen met veel verwondering hebben vernomen. Er wordt op gewezen dat de Keizer de bevoegdheid niet heeft om ’s Rijks ambtenaren te ontslaan. Verlangd wordt dat deze zich zullen blijven beschouwen als ambtenaren van de Koning van Holland.

Dit blijkt ook uit de schermutseling die eind januari plaats vindt bij de zoutketen. Dit jaar zijn er nog tien zoutketen in bedrijf. Na de grote brand onder de zoutketen in 1802 is het grootste gedeelte te niet gegaan. Niettemin staat dit jaar - volgens de historieschrijver Westendorp Boerma - de helft van alle zoutketen in Zeeland nog in Arnemuiden.

De schermutseling heeft te maken met de controverse tussen Keizer Napoleon en zijn broer, de Koning van Holland Lodewijk Napoleon. Een ‘receveur’ (een soort deurwaarder) van de Franse douane vervoegt zich in de morgen van de 31e januari op het Stadhuis. Hij verzoekt een lid van het Stadsbestuur hem te assisteren bij het verzegelen van de zoutketen. Dit omdat de eigenaren van de zoutketen, de heren Tak en Van Deinse uit Middelburg, weigeren gehoor te geven aan het ’s daags tevoren aan hen gedane verzoek om een opgave te verstrekken van het voorhanden zijnde zout. In tegenwoordigheid van de schepen Coray begeeft men zich opnieuw naar de zoutketen. Daar wordt de schriftelijke order van de Inspecteur der douaniers getoond. In deze order wordt opdracht gegeven het zout op te nemen. De zoutkeetbazen weigeren echter de toegang. Ze antwoorden dat, hoe zeer men alle respect heeft voor Zijne Majesteit de Keizer der Fransen, men evenwel niet uit de eed en dienst van Zijne Majesteit de Koning van Holland is ontslagen. Zij voelen zich daarom niet geroepen om gehoor te geven aan het verzoek. Ook de baljuw Crucq en de leden van het Stadsbestuur weigeren om daarbij te assisteren.

De receveur der Douaniers verklaart daarop dat hij dit dan ‘militairement’ zal verrichten. Geassisteerd door een douanier en een sergeant van de te Arnemuiden gelegerde troepen voert hij dit ook uit, waarna de zoutketen verzegeld worden.
Op 10 februari informeert secretaris Baars de Landdrost Ermerins, dat de zoutketen door de receveur zijn ontzegeld, nadat de eigenaren, door de omstandigheden gedwongen, de aanwezige hoeveelheid zout aan de receveur van de Franse douaniers hebben opgegeven.

* * *

Over de gebeurtenissen begin 1810, na het vertrek van de Engelse militairen en de terugkomst van de Fransen in de gemeente, laten we hierna de interessante dagboekaantekeningen van secretaris Baars volgen:

Maandag 1 januari 1810:

Het volk dat hier gelegen heeft is naar Vlissingen vertrokken en een bataljon Zwitserse troepen is hier ingekomen en bij de landlieden ingekwartierd. Al de hoogaarzen door de militaire macht genoodzaakt om naar het Sloe te vertrekken tot het overhalen van de troepen van Zuid-Beveland.

Vrijdag 5 januari 1810:

De Zwitserse troepen van hier vertrokken en in hun plaats gekomen 3 compagnieën Franse troepen, die bij de gemeente en bij de landlieden zijn ingekwartierd geworden. Al de hoogaarzen door de Fransen gevorderd en opgezonden naar Arendskerke. Op order van de commandant bij waarschuwing opgeroepen allen welke enig hout van de Engelsen onder zich hebben om het binnen 24 uur op te geven.

Zaterdag 6 januari 1810:

Weder voor het eerst op het Stadhuis Wet en Raad gehouden.

Dinsdag 9 januari 1810:

De troepen van logement verwisseld en een compagnie van hier naar 't Nieuwland vertrokken.

Donderdag 11 januari 1810:

Op order van de commandant embargo gelegd op de hoogaarzen en 2 hoogaarzen geordonneerd om aan het Sloe post te vatten om ordonnances over te brengen.

Vrijdag 12 januari 1810:

Joost Adriaanse Joosse gevorderd om enige gebroken affuiten van het Lange Hoofd te halen. Door de commandant toegelaten dat dagelijks 24 hoogaarzen uit mogen lopen, mits 2 aan het Sloe ter overbrenging van ordonnances zich altijd bevinden.

Maandag 29 januari 1810:

Al de hoogaarzen gevorderd om 4 dagen achter de ander 10 derzelve aan het Sloe te zijn om enige troepen van hier naar Zuid Beveland te transporteren.

Woensdag 31 januari 1810:

Door de Fransen de slaapkribben uit de kerk gehaald en naar Rammekens en Vlissingen getransporteerd.
Door een Franse receveur een lid uit het Stadsbestuur verzocht om bij verzegeling der zoutketen te assisteren. Geweigerd en bij missive de Landdrost geïnformeerd.

Vrijdag 2 februari 1810:

De zoutketen ontzegeld vermits de eigenaars opgave van het zout hebben gedaan.

30 maart 1810:

11 hoogaarzen gevorderd om troepen van hier naar Zuid Beveland te voeren.

Zaterdag 12 mei 1810:

Zijnde Zijne Majesteit den Keizer andermaal hier door gepasseerd en, na de batterijen in het Nieuwland bezichtigd te hebben, door deze plaats naar Middelburg geretourneerd.

Vrijdag 25 mei 1810:

10 hoogaarzen gevorderd om op morgen 200 man aan het Sloe over te zetten.

Vrijdag 1 juni 1810:

Het detachement Zwitsers van hier vertrokken en een detachement Fransen van 26 man gearriveerd. Waarvoor Joost Adriaanse Joosse is gezegd om vlees en brood te Middelburg te gaan halen.

Zondag 3 juni 1810:

Een detachement Franse troepen gekomen om die welke hier zijn te releveren.

* * *

Het Stadsbestuur verzoekt kolonel Gradman z’n goede diensten aan te wenden om deze gemeente van de inkwartiering te verlossen. De kolonel geeft te kennen daartoe niet in de mogelijkheid te zijn. Hij adviseert hiervoor de Gouverneur te benaderen. De baljuw Crucq en schepen Coray nemen op zich hiervoor een bezoek te brengen aan de Gouverneur.

Eind januari verzoekt de burgemeester van Middelburg hem de vijf stookkachels met de buizen, alhier in de kerk door de Engelsen gebruikt, ter beschikking te stellen. Bij een voorkomende gelegenheid is hij bereid Arnemuiden weer tegemoet te komen. De vijf stookkachels worden de volgende morgen met de wagens, die voor de alhier gelegerde troepen brood en vlees te Middelburg moeten gaan halen, meegegeven.
Enige tijd later worden op last van de Generaal van het eiland Walcheren 60 slaapkribben uit de kerk opgehaald en weggevoerd naar Vlissingen en Rammekens.

De commandant van het Franse garnizoen te Arnemuiden wenst binnen 24 uur een opgave van het hout dat door de Engelsen is achtergelaten en door de inwoners in beslag is genomen.
De behoefte aan brandhout is deze winter zeer groot. Velen verstouten zich om de bomen langs de singel af te kappen en te roven. In deze omstandigheden valt het zeer moeilijk om dit te beletten. Het Stadsbestuur oordeelt het daarom raadzaam om de bomen langs de singel en een gedeelte van de Noordwal voor stadsrekening te laten afkappen en deze voorlopig in het stadswerkhuis en in de wandel- of voorkerk te bergen. De bomen, voorzover die voor de stad van geen nut zijn, zullen in het openbaar worden verkocht. De overige bomen zullen bij gelegenheid ook worden verkocht. Eind februari wordt verkoping gehouden van ‘enige afgekapte bomen, tronken en stompen op de Noordwalle en langs den Cingel’.

Nog andere naweeën van de Engelse belegering van het eiland Walcheren en de inkwartiering van Engelse soldaten te Arnemuiden komen we dit jaar tegen. Zo vraagt de stadsbode Harthoorn alsnog om schadevergoeding wegens aan de Engelse troepen geleverd hooi in augustus en september 1809 en voor het maaien en extra bewerken van het molenweidje. Als beloning wordt hij ontslagen van het betalen van pacht voor het molenweidje over 1809.

In maart vordert de Prefect van Walcheren hooi en stro van de gemeenten op Walcheren. Arnemuiden moet 466 bossen hooi en even zoveel stro aan het Militaire Magazijn te Middelburg leveren. Het benodigde hooi en stro wordt door het Hof Brakenburg van mr. W.A. van Citters geleverd.

De 69-jarige mr. Willem Aarnout van Citters, afkomstig uit een aanzienlijk Zeeuws geslacht, doctor in de rechten, voorheen lange jaren advocaat te Middelburg en bewindvoerder van de Oostindische Compagnie, werd in 1786 benoemd tot Raadpensionaris van Zeeland. Bij de staatkundige omwenteling in 1795 verloor hij dit hoge ambt. Tot zijn overlijden in 1811 woonde hij daarna afgezonderd op zijn hofstede Brakenburg onder Arnemuiden.

Vermeldenswaard is ook het besluit van hogerhand dat de manschappen van ’s Konings Garde behoren te zijn ‘van bekende en eerlijke families in dit koninkrijk, ongehuwd of weduwnaars zonder kinderen’. De gemeentebesturen moeten daarop nauwkeurig letten ‘als zullende anders zodanige manschappen onder een ander corps tegen het genot van het gewone handgeld geplaatst worden’.

* * *

Het Stadsbestuur ontvangt van de te Arnemuiden commanderende officier een kennisgeving betreffende de oprichting van kantoren voor de douaniers te Middelburg, Vlissingen, Rammekens, Arnemuiden en Veere.

De Franse commandant van het garnizoen te Arnemuiden spreekt zijn ongenoegen erover uit dat, niettegenstaande de gegeven orders, weinig hoogaarzen zich bereid hebben getoond om een bataljon Fransen van hier naar Zuid-Beveland over te varen. Voortaan zal niet één hoogaars zonder schriftelijke vergunning van hem mogen uitvaren. Over dit dreigement worden de schippers van de hoogaarzen geinformeerd.

Veelzeggend is het verzoek van de Landdrost Ermerins van de 7e februari ‘om de Franse troepen overal als troepen van Vrienden en Bondgenoten van het Rijk te behandelen’. Tevens doet hij de aanbeveling ‘om zoveel mogelijk eene bedaarde fermiteit met gepaste voorzichtigheid te paren bij alle voorkomende gelegenheden’.

Opmerkelijk in deze dagen is ook de aanschrijving van de Minister van Eredienst waarbij te kennen wordt gegeven ‘dat niet in alle Hervormde kerken de bepaalde orders betreffende de wijze van bidden voor het gouvernement worden opgevolgd. Dat onderscheidene Leraars niet anders dan algemene gebeden zonder de Koning met name daaronder te bevatten doen, hetwelk echter alzo niet behoort, daar Zijne Majesteit zeer gezet is dat zijn bevelen worden uitgevoerd. Dat mitsdien, aangezien de vijand (de Engelsen worden hiermee bedoeld) dit departement nu finaal heeft geëvacueerd, de besturen der steden en plaatsen van dit eiland gelast worden om te zorgen dat door de leraren der Hervormden bij de openbare gebeden aan de aanschrijving exactelijk worde voldaan’. De kerkenraad wordt verzocht dit bij de openbare gebeden na te komen.

Een andere opmerkelijke aanschrijving is die van 30 maart aan alle gemeentebesturen. De predikanten moeten er zorg voor dragen dat op zondag den 1e van grasmaand het Opperwezen wegens het huwelijk tussen Zijne Keizerlijke en Koninklijke Majesteit Napoleon en de Aartshertogin Maria Louisa van Oostenrijk dankzegging wordt gedaan. Ook moet de Zegen van de Algoede God daarover afgesmeekt worden op de wijze bij hunne gezindheid gebruikelijk. En diegenen die dit gewoon zijn, moeten meer in het bijzonder een plechtig Te Deum aanheffen. Deze brief wordt aan Ds. Hondius ter hand gesteld, die daaraan op zondag heeft voldaan.

* * *

De overzetpont van het veer Arnemuiden-Nieuwland is eind vorig jaar door de Engelse matrozen weggevoerd. Van het Engelse gouvernement in dit eiland werd een schadevergoeding ontvangen voor het maken van een nieuwe pont. De thesauriers geven in maart opdracht tot het maken van de nieuwe pont door de scheepstimmerwerf van Jacob Meerman voor een bedrag van ƒ 1.260, mits door hem niet alleen het hout maar ook al het ijzer daaraan wordt geleverd. Echter, enkele weken later komt Jacob Meerman te overlijden. Zijn zoon Pieter Meerman wordt ontboden die aanneemt het contract te voltooien.

Pieter Meerman geeft het Stadsbestuur in verband met het overlijden van z’n vader Jacob Meerman te kennen dat hij reeds in zijn leven door koop eigenaar is geworden van de scheepstimmermanswerf aan het Hoofd van de stad. Hij is genegen om het beroep van scheepstimmermansbaas van deze stad uit te oefenen. Daarom wendt hij zich tot het Stadsbestuur met het eerbiedig verzoek dat ‘het Ulieden moge behagen het uitoefenen van voorschreven beroep te accorderen, bereid zijnde de recognitie daar toe staande aan deze Stede te voldoen’. De gemeenteraad gaat er graag mee akkoord dat de jonge Meerman als nieuwe scheepstimmermansbaas de scheepswerf gaat beheren.

Op de 1e mei wordt de nieuwgebouwde rijpont voor het veer van het naast de scheepswerf gelegen Hoofd op Nieuwland in gebruik genomen. Enkele dagen later komt er bericht dat de Fransen voornemens zijn met de nieuwe pont kanonnen over te varen. Er wordt getracht dit te voorkomen.

Gerard Meerman, de pachter van het veer, krijgt toestemming over de afgelopen drie maanden een aanzienlijk lagere pacht te betalen. Gedurende die maanden heeft hij met een roeiboot de passagiers over moeten zetten omdat de nieuwe overzetpont nog niet gereed was.

Cornelis Meerman, thans eigenaar van het huis dat beneden de wal bij de werf staat, verzoekt om aan de oostzijde van zijn erve een sloot te mogen leggen. Hij krijgt toestemming om 7 voeten grond ‘van het schorre’ te mogen pachten.

* * *

In mei komt er officieel bericht dat het eiland Walcheren niet meer tot het Koninkrijk Holland behoort maar aan Frankrijk is afgestaan. Dit houdt in dat het traktement voor de predikant niet meer van ’s Landswege wordt vergoed. De kerkenraad deelt het Stadsbestuur mee hiermee zeer verlegen te zijn. Het advies en de medewerking van het Stadsbestuur wordt gevraagd. Echter noch kerkenraad noch Stadsbestuur achten zich in staat het traktement te voldoen. Het gevolg is dat ds. Hondius jaren later nog een aanzienlijk bedrag aan achterstallig traktement over de jaren 1810, 1811 en 1812 tegoed heeft.

In de raadsvergadering van 12 mei leest de secretaris het hier navolgende bericht voor aan de Middelburgse Courant over de komst van Zijne Majesteit de Keizer en Koning van Frankrijk, Napoleon, op de 10e mei te Arnemuiden om dit in de Middelburgse Courant te plaatsen.

Middelburgse Courant van de 15e van bloeimaand 1810

Arnemuiden, den 11e van Bloeimand.
Gisteren had men alhier het genoegen, des namiddags om 2 uur, Zijne Majesteit den Keizer en Koning, met een aanzienlijk gevolg, te paard gezeten, onder het luiden der klokken en het wapperen der Franse vlaggen aan Toren, Stadhuis, zoutketen, huizen en schepen, te ontvangen; zijnde het Detachement Zwitsersche Troepen, alhier gekantonneerd in de wapens.
Het Stedelijk Bestuur, Zijne Majesteit tegemoet gegaan zijnde, om deszelfs hulde en eerbied te bewijzen, heeft Hoogstdenzelven begeleid naar het Hoofd, alwaar eenen Eereboog was opgericht, terwijl eene menigte inwoonders, op de wal bijeenverzameld, door het geroep van Leve de Keizer! hunne vreugde en blijdschap wegens dit blijde bezoek lieten blijken, hetwelk door hem, nadat Zijne Majesteit de nieuw gemaakte Pont had bezichtigd, bij deszelfs terugkomst wierd herhaald.
Verder heeft Zijne Majesteit deze plaats in ogenschouw genomen en niet alleen op het minzaamst het Bestuur over den staat en toestand dezer plaats onderhouden, maar ook Hoogstdeszelfs bekende weldadigheid aan den dag gelegd, zijnde, op order van Zijne Majesteit zich van derzelver ouderdom enz. had doen onderrichten, aan ieder 3 gouden Napoleons uitgereikt, waarna Zijne Majesteit met deszelfs gevolg de Batterij aan het Lange Hoofd is gaan bezichtigen, terwijl het Bestuur, in een alhier gereedstaand rijtuig getreden zijnde, Zijne Majesteit tot in de Stad Veere heeft vergezeld.

In de middag van zaterdag de 14e heeft Zijne Majesteit de Keizer met een aanzienlijk gevolg verzeld zich te paard, over Arnemuiden, naar het Nieuwland begeven en heeft aldaar de Batterijen bezichtigd en verscheidene beschikkingen gemaakt.
Kort na Zijne Majesteit is ook hoogst deszelfs doorluchtige Broeder, de Koning van Westfalen, in dat eiland aangekomen en beide vorsten zagen wij met elkander tegen den avond binnen de stad Middelburg retourneren.
Op zondagmorgen omstreeks 9 uur zijn ze over Rammekens naar Zuid-Beveland vertrokken, na de Stad Middelburg bijna 4 dagen met hun hoge tegenwoordigheid te hebben vereerd.

In het notulenboek zijn verder geen mededelingen te lezen over het bezoek van Keizer Napoleon aan Arnemuiden. Uit andere historiebronnen zijn enkele gegevens bekend over het bezoek van de Keizer. De Keizer vertoefde enige ogenblikken in het Stadhuis. Het had zijn aandacht getrokken hier veel oude vrouwen te hebben opgemerkt. Aan het hoofd van het Stadsbestuur, de baljuw Christiaan Crucq, gaf hij zijn verlangen te kennen dat een paar van de oudsten aan hem zouden worden voorgesteld. Hieraan werd onmiddellijk voldaan. De Keizer schonk ieder 3 gouden Napoleons en liet aan het Stadsbestuur later een som van 1000 francs toekomen, dit tot uitdeling aan de armen.

Aan Middelburg, Vlissingen, Veere, Arnemuiden en Domburg schenkt Napoleon ruime giften tot vergoeding van de schade, die de grote overstroming in januari 1808 heeft veroorzaakt. Vlissingen krijgt bovendien 2 miljoen francs als vergoeding voor de geleden verliezen bij het bombardement door de Engelsen.

Eind mei komt er een order van de Minister van Oorlog dat er voor het eiland Walcheren drie compagnieën kanonniers/kustbewaarders zullen worden opgericht. Arnemuiden moet 8 man aan deze compagnie leveren. Deze manschappen, in leeftijd tussen de 25 en 45 jaar, moeten op woensdag 30 mei ’s morgens om 9 uur worden geleverd. Ze moeten aan een aantal vereisten voldoen, onder meer 5 voet lang en zonder aanmerkelijke lichaamsgebreken. Per dag zullen zij een loon genieten van 50 centimes, een kapitein 3 en een luitenant 2 francs daar boven op. Voor degenen die zich vrijwillig aanmelden wordt een premie van 10 Zeeuwse rijksdaalders uitgeloofd.

Secretaris Baars deelt de gemeenteraad mee vernomen te hebben dat vele in- en opgezetenen genegen zijn om iets bij te dragen om de vereiste kazernefournituren (benodigdheden voor de huisvesting van de militairen) aan te kopen om daardoor van de last van de militaire inkwartiering ontheven te worden.

* * *

In juni arriveert de nieuwe ‘Prefect van het Departement van de Monden der Schelde’ te Middelburg. Een Arnemuidse delegatie, bestaande uit baljuw Crucq, schepen Coray en secretaris Baars, gaan hem namens het Stadsbestuur complimenteren en de belangen van de stad onder zijn aandacht brengen.
De Prefect (dit is de Franse aanduiding voor het Hoofd van een departement) laat snel van zich horen. Hij wenst zo spoedig mogelijk een opgave van de kerkelijke goederen, de inkomsten van de kerk en de leraar, het aantal ouderlingen, etc. Ook wil hij met de meeste spoed en juistheid een opgave van de gehele gemeente naar leeftijd, beroep, godsdienstbelijdenis, geboorteplaats en woonhuis. Een week later moet er ook een opgaaf gedaan worden van de deuren en vensters binnen de gemeente. Ook moet een lijst ingediend worden van de gebouwde en ongebouwde eigendommen met de namen van de eigenaren en de lasten welke zij betalen.

Na een enkele week legt de secretaris aan het Stadsbestuur een aangelegd register voor van alle in- en opgezetenen van deze gemeente met hun namen, voornamen, ouderdom, geboorteplaats, beroep en godsdienstige belijdenis, waartoe de Prefect opdracht verleende.

Ook geeft de Prefect opdracht dat er een commissie benoemd moet worden voor de opgave van het zuiver inkomen van alle de eigendommen in de gemeente. Het Stadsbestuur moet voor deze commissie zes personen voordragen ‘het meest geaccrediteerd (gunstig aangeschreven) en het meest kundig’, om de waarde van de landerijen te Arnemuiden te taxeren. Na deliberatie worden tot leden van deze commissie benoemd mr. W.A. van Citters (de rustende raadpensionaris van Zeeland van het Hof Brakenburg), Jacob Marteijn, Joost Adriaanse Joosse (van de karoterij ‘De Wildeman’), Leendert Wisse (de landbouwer van de hofstede aan het Arnemuidse voetpad), Cornelis Melis en Adriaan Koets (beiden eveneens landbouwers). De Prefect gaat op de 10e augustus met deze voordracht akkoord.

* * *

De president Christiaan Crucq beklaagt zich bij het Stadsbestuur ‘over de veelvuldige moeiten en het verdriet in zijn functie van baljuw, zowel gedurende het verblijf van de Engelse troepen als tijdens de overkomst van de Fransen zonder daar enige beloning voor te hebben ontvangen’. Crucq krijgt daarvoor een toelage van ƒ 25. Ook de schepen Coray krijgt voor z’n moeite een toelage van ƒ 15.

De 18e juni komt er bericht van de Prefect dat Zijne Majesteit de Keizer duizend francs heeft toegekend om aan de armen van deze gemeente uit te delen. De gift gaat gepaard met het verzoek om zo spoedig mogelijk tien personen ‘van de notabelsten van deze gemeente en genomen uit de alhier bestaande verschillende godsdienstige genootschappen, naar hun volkrijkheid, aan de Prefect voor te dragen’. Besloten wordt dit bedrag aan de diaconie ter hand te stellen ten behoeve van de armen om daar te zijner tijd een gepast gebruik van te maken. Tot leden van de commissie tot verdeling van de keizerlijke gift onder de armen worden benoemd ds. Pieter Hondius (de predikant), Johan Christiaan Coray (de rijkscommies), Christiaan Crucq (de baljuw/maire), zijn broer Johannis Crucq (de timmermansbaas), Joos van Belzen, Adriaan Adriaanse (de molenaar), Blaas Blaasse, Hendrik Leendertse (de bakkersbaas), Cornelis Maas en Jan van der Weele (de smidsbaas). De commissie besluit een deel van de gift onder haar beheer te houden om daarvan in de aanstaande winter een gepast gebruik te maken.

* * *

Steeds omvangrijker wordt de regelgeving en de bevoogding door het Franse bewind. De stadsbestuurders worden verplicht om de gevorderde eed in handen van de Prefect af te leggen. De leden Abraham van Eenennaam en Jan Simonse uiten grote bezwaren om hiervoor de eed al te leggen. Van Eenennaam laat weten ‘zijn lidmaatschap van de raad van weinig nut te achten en ook zeer moeilijk met z’n beroep te verenigen en dat hij mitsdien wel mocht lijden dat hij ontslagen werd’. De Prefect deelt mee ‘dat de mankerende leden de eed nog bij geschrifte kunnen verrichten’. Maar Van Eenennaam en Simonse willen ook niet schriftelijk de eed met hun handtekening bevestigen. Zij zullen voortaan niet meer voor de raadsvergaderingen worden uitgenodigd voordat zij aan het voorschrift van het gouvernement hebben voldaan. In augustus leggen beiden alsnog schriftelijk de eed af.

En wat te denken van de brief van de Prefect met de mededeling dat Zijne Majesteit de Keizer het huwen van zwarten met blanken verbiedt met het verzoek dit bericht aan de Leraar te doen toekomen en te zorgen dat aan deze order wordt voldaan?

Tijdens de Franse overheersing wordt de censuur ingesteld. Niets mag meer worden gedrukt zonder voorafgaande toestemming van het Franse bewind. Vragenboekjes voor het godsdienstonderwijs kunnen geen genade vinden in de ogen van de censuur. Overal, bijvoorbeeld op de weekmarkten en in de koffiehuizen, loeren stille verklikkers.

Ook komt er bericht van de Prefect dat de te leveren kustbewaarders op 25 juli ’s morgens om 9 uur te Vlissingen moeten worden geleverd, alwaar zich een officier tot de ontvangst van hen zal bevinden. Walcheren moet in totaal 119 man leveren. Arnemuiden dient naast de voorgeschreven 7 manschappen nog eens 4 kustbewaarders extra te leveren. Bij het niet voldoen aan deze order zullen ernstige maatregelen worden genomen. Tevergeefs ondernemen Crucq, Coray en secretaris Baars pogingen bij de Prefect om verschoning van de nog te leveren manschappen. In elk geval worden als kanonniers/kustbewaarders aangesteld Evert IJzebout, Marinus van Petegem, Daniël Rijkse, Vaas Verwijck, Soeter (de echtgenoot van de stadsvroedvrouw) en Klaas Blaasse. Verwijck overlijdt tijdens zijn dienstplicht op 30 november in het hospitaal te Middelburg.
In september moet Arnemuiden ook 1 wagen met 2 paarden leveren voor ‘de Armee’ te Vlissingen. Enkele weken later worden er nog eens twee karren voor de werken te Vlissingen gevorderd.

De Prefect verlangt ook dat alle schuiten met hun schippers worden geregistreerd. Alle schippers worden over acht dagen ontboden om de voorgeschreven tabellen in gereedheid te brengen. Ook wenst de Prefect dat er dadelijk een register met de namen van alle manspersonen van 21 jaar en ouder aangelegd wordt. En de stadsbode moet voortaan driemaal per week naar de Prefectuur te Middelburg komen om de brieven en pakketten af te halen.

Keizer Napoleon geeft kort hierna een order dat de officieren voortaan zelf hun logement moeten betalen. Voor de maand mei kunnen de belanghebbende burgers hun declaratie nog indienen. Maar vanaf juni zijn de officieren zelf verplicht de inwoners schadeloos te stellen. De officieren waren tot nu toe gelogeerd bij de predikant ds. Hondius en raadslid/timmermansbaas J. de Marée.

De intekening onder de inwoners voor de aanschaf van fournituren (matrassen, dekens en lakens) voor de kazernering van de militairen valt tegen en beloopt niet meer dan ƒ 130. De intekentermijn wordt nog veertien dagen verlengd. Half juli is de stand nog maar ƒ 186,12. Geconcludeerd wordt dat deze poging vruchteloos is geweest. De intekening is geheel onvoldoende, daar voor de kazernering van een 25 à 30 man ruim 600 gulden nodig is. Het Stadsbestuur ziet zich daardoor genoodzaakt, hoe onaangenaam en lastig dit voor de gemeente ook is, met de inkwartiering van de militairen op de tot hiertoe gebruikelijke wijze voort te gaan.

* * *

Op 15 augustus zal de geboortedag van de Keizer en Koning Napoleon in alle gemeenten gevierd worden. Voorgeschreven wordt dat dit met zodanige plechtigheden dient te geschieden als de plaatselijke omstandigheden toelaten. In de publieke gelegenheden zal toegestaan worden wat gewoonlijk op vreugdedagen plaats vindt. In de steden waar het Zijne Majesteit heeft behaagd de armen te begiftigen zal op die dag een eerste uitdeling van de verleende onderstand door de magistraat plaatsvinden. ‘De Leraar zal verzocht worden om op die dag ’s morgens om 11 uur in de kerk opentlijke dankzegging aan het Opperwezen te doen, bij welke plechtigheid de publieke bedienden zullen verzocht worden zich in costumen derwaarts te begeven’. Op die dag zullen de vlaggen van de toren en van het stadhuis uitgestoken worden en de klokken ’s morgens om 6 uur, ’s middags om 12 uur en ’s avonds om 6 uur geluid worden. De leden van het Stadsbestuur worden verzocht op die morgen op het Stadhuis aanwezig te zijn, ‘teneinde van daar in corps naar de kerk de plechtigheid te gaan bijwonen’. De secretaris dient na afloop van de plechtigheden rapport over het verrichte aan de Prefect te doen.

Dit rapport wordt met sierlijke letters door de secretaris in het brievenboek ingeschreven. We nemen het over:

Deze blijde en aangename feestdag van Zijne Majesteit onzen doorluchtige Keizer en Koning is ook door ons conform de arreté van Uwe Excellentie aan den 7den dezer maand met genoegen en dankbaar aandenken gevierd geworden. Reeds in den vroegen morgen zag men de Franschen vlag van den thoorn en het Raadhuis wapperen, terwijl het geluid der klokken zich deed horen en dien heuglijken dag aan de inwoonders aankondigde. Ten half tien vergaderde het bestuur in costume op het Raadhuis. Begaf zich om 11 uur naar de kerk alwaar zij de zeer toepasselijke redevoering en dankzegging van den Leraar dezer gemeente bijwoonde en daarna ten Stadhuize wederkeerde, waarop andermaal de klokken werden geluid.
In den namiddag het Bestuur weder bijeen gekomen zijnde, verscheen ook de Commissie bij arreté van Uwe Excellentie den 6e juli te voren benoemd ter uitdeling van de gift, door onze Souverein aan de Armen dezer gemeente geaccordeerd, ten Raadhuize, alwaar door dezelve in onze tegenwoordigheid de uitdeling aan de armen op het plechtigst geschiedde, die zulks met vreugde en hartelijke dankbetuiging ontvingen, terwijl op die ogenblikken nogmaals het klokkengelui zich liet horen, zijnde alzo dien dag en avond in gepaste vreugde en zegenend aandenken aan onzen geliefden monarch en hoogstdeszelfs vorstelijk Huis doorgebracht, waarvan wij conform voorzeide arreté Uwe Excellentie bij dezen rapport doende en de vrijheid gebruiken onze en deze gemeente in de hoge protectie en gunstig aandenken van Uwe Excellentie eerbiedig en nederig aanbevelen.

* * *

De schoolmeester Hoogerheyde doet bericht aan het Stadsbestuur dat hij het huis van de weduwe Vinke heeft gekocht. Hij vraagt de stadsregering akkoord te gaan dat, ingeval van zijn vertrek of overlijden, z’n opvolger verplicht wordt om dat huis volgens een dan te verrichten taxatie over te nemen. De gemeenteraad besluit hier niet in te willen en te kunnen treden. Het gaat hier om het huis op de hoek Noordstraat/Lionstraat.

Johan Pauli uit Vlissingen mag zich als barbier in Arnemuiden vestigen.
Marinus Janzn Schroevers uit Middelburg krijgt toestemming in het door hem gekochte huis in de Langstraat een winkel op te zetten van droge en natte waren ‘mitsgaders een herberg te houden’.
Cornelis Bosdijk uit Middelburg, die jaarlijks met een koekkraam op de Jaarmarkt te Arnemuiden en elders staat, wil zich nu metterwoon te Arnemuiden vestigen. Hij wil met zijn koekkraam op de Zuidwal achter de erve van Gerard Meerman, de veerman van de overzetpont, gaan staan ‘en aldaar zijn bestaan vinden in het verkopen van zoete koek en verder zodanige negotie daarin verrichten als gewoonlijk in dergelijke koekkramen’. Kennelijk wil hij zoete koek verkopen aan de passagiers van de pont.

Willem Rijkse heeft op een zondag in augustus op het Hoofd ten aanhore van onderscheidene personen ‘op een gansch onbetamelijke wijze over de stadsregering met betrekking tot hun handelingen betreffende de levering van kustbewaarders gesproken’. Hij wordt in de vergadering van de vroedschap ontboden en veroordeeld tot het betalen van een boete van ƒ 6 en het ondertekenen van een acte van berouw en onderwerping.

Een aantal in- en opgezetenen heeft zich tot de Prefect gewend met de mededeling dat zij wegens geleden schade door de Engelse Armée buiten staat zijn om hun achterstallige belasting over 1809 te voldoen en daarvan kwijtschelding verzoeken. Het gaat hier om de volgende personen: Jacob Schoonenboom, Leendert Wisse, Jacob Marteijn, de weduwe Van de Kreke, Joost Adriaanse Joosse, Jan Harthoorn, Abraham van Eenennaam, Abraham Verhage, Adriaan Koets en de weduwe Mahieu. Er wordt beslist dat hun bijdrage voor de helft wordt kwijt gescholden.

De thesauriers worden gemachtigd om ‘een schutte’ te doen zetten aan de erve van het Stadhuis. De timmermansbaas Abraham van Eenennaam verzoekt enige grond van het schorre te mogen ophalen om een gedeelte van zijn erve te verhogen mitsgaders om het schut van zijn erve achter zijn woning aan de wal cirka 8 voeten achteruit te zetten.
Kleermakersbaas Kramer verzoekt om de kelder in de Wal aan de westpunt te mogen dempen.

Jacobus Bliek, wonend in Nieuwland, deelt het Stadsbestuur mee dat hij door koop eigenaar is geworden van de Hofstede aldaar in het Nieuwland gelegen. Daarvan liggen 8 meter en 165 roeden in de Nieuwerkerke Polder en 44 meter en 133 roeden in de Susanna Polder, beide behorend tot het grondgebied van deze stad.

De secretaris geeft in september te kennen dat nog maar nauwelijks de helft van de visleursters zich heeft aangemeld voor het verkrijgen van een patent (een bewijs tot het uitoefenen van hun beroep).

Uit een in het brievenboek van september 1810 opgenomen brief van secretaris Baars blijken interessante bijzonderheden over de toestand van de wegen naar Arnemuiden.
Zo blijkt dat het bijna alle kleiwegen zijn, die een groot gedeelte van het jaar onbruikbaar zijn. Bij gebrek aan zand, dat in de gronden alhier niet gevonden wordt, kunnen deze niet verhoogd en verbeterd worden. Hiervan is uitgezonderd de weg van Arnemuiden naar de zaagmolens. Deze is in het jaar 1793, toen het Arnemuidse vaarwater op kosten van de stad Middelburg werd uitgediept, met het daaruit gegraven zand aangelegd en verhoogd. Deze weg is sindsdien door deze stad en enige particulieren onderhouden. Doch de daaraan te besteden kosten gaan de financiële middelen te boven, zodat de nodige herstellingen niet verricht kunnen worden. Het verkeer over deze weg, bijzonder naar het Sloe, is vrij groot. Deze wordt ook door de postkoets bereden. Verzocht wordt om middelen uit de provinciale fondsen om deze weg te herstellen.

In november overlijdt de plaatselijke chirurgijn Riecke. Tot vervulling van de vacature wordt een advertentie in de Middelburgse Courant geplaatst.

Op 2 december wordt de verjaardag van de kroning van Zijne Majesteit de Keizer en de Slag van Austerlitz herdacht. Tot viering van deze dag worden de vlaggen van de toren en het stadhuis uitgestoken, de klokken op drie tijden gedurende een half uur geluid en de leraar verzocht ‘om tijdens de godsdienstoefening in het gebed daaraan bijzonder te gedenken’.

* * *

In december wordt een nieuw Stadsbestuur verkozen. Op 17 december vergadert het oude bestuur met de nieuwbenoemden in het Stadhuis. De tegenwoordige president neemt de eed af van de nieuw benoemde maire en deze laatste doet dit van de adjunct-maire en van de leden van de thans geheten Communicale Raad. Op 26 december treedt het oude Stadsbestuur af. De scheidende leden worden voor hun diensten bedankt. De vergadering, ‘nadat secretaris Baars deze met dankbetuiging en zegenbede begroet en afscheid genomen hebbende, wordt na de vaststelling van deze notulen met dankzegging tot God besloten’.

De volgende dag, 27 december, brengt de president een besluit van de Prefect van het Departement van de Monden der Schelde van 12 december ter tafel, waarbij benoemd wordt tot Maire de heer Christiaan Crucq, baljuw vanaf 1800. Tot adjunct-maire wordt benoemd Johan Christiaan Coray en tot de tien leden van de Municipale Raad (de latere gemeenteraad):

Janis de Marée, timmermansbaas;
Abraham van Eenennaam, timmermansbaas;
Cornelis Kraamer, kleermakersbaas;
Jan Simonse, smidsbaas;
Cornelis Daniël Baars, secretaris;
Johannis Crucq, timmermansbaas;
Pieter Meerman, scheepstimmermansbaas;
Jan van der Weele, smidsbaas;
Hendrik Leendertse, bakkersbaas;
Jacobus Leunis de Rijke, strodekker en slachter.

De president neemt de eed van getrouwheid aan de Keizer en gehoorzaamheid aan de Constitutie des Rijks van alle leden af. Behalve het lid Leendertse, die, niettegenstaande alle vriendelijke woorden, weigert die post te aanvaarden, nemen allen hun verkiezing aan. De nieuwe leden wordt allen aangezegd dat zij van de regentenbanken in de kerk gebruik kunnen maken. Tot secretaris wordt benoemd C.D. Baars en tot stadsbode Jan Harthoorn. Tot broodwegers worden herbenoemd de leden Baars en Kramer. De thesauriers Baars en Van Eenennaam worden als zodanig bedankt. Vanaf 1811 wordt de functie van thesaurier opgeheven. Voortaan zal er een gemeenteontvanger zijn. Tot voorlopige gemeenteontvanger wordt benoemd secretaris Baars.

Hiermee is het tijdstip van de grote bestuursverandering in ons land bereikt. Voortaan zal het gemeentebestuur geen bemoeienis meer hebben met de rechtspraak in justitiële zaken en in zaken betreffende de weeskamer. In de Franse tijd ligt het gewicht van het gemeentelijk bestuur bijna uitsluitend bij de Maire.
De Municipale Raad (de gemeenteraad dus) komt als regel alleen in de maand mei van ieder jaar bijeen om de begroting van het volgende jaar en de jaarrekening van het afgelopen jaar vast te stellen.
Eind december stuurt het Stadsbestuur de kerkenraad een kennisgeving ‘van de verandering der regering met een ernstige en liefderijke betuiging van de goede christelijke gezindheid der regering om gemeenschappelijk met de kerkenraad de belangen van de gemeente te behartigen met biddende wens dat het de opzieners en de gemeente moge welgaan’.
De kerkenraad is verheugd met deze brief en schrijft terug ‘met aandoening, met stille dankbaarheid en met blijdschap vervuld de hartelijke, treffelijke en christelijke brief te hebben gelezen’.

* * *

Over de visserij kunnen onder dit jaar enkele belangwekkende bijzonderheden vermeld worden. Interessant zou overigens geweest zijn om de opgave ter beschikking te hebben van de 20e augustus van alle schuiten en vaartuigen van deze plaats varende ‘waaruit zal blijken dat geen andere alhier gevonden worden dan visschuiten welke gedurende den zomer ter visvangst uitgaan en hoogaarzen waarvan sommige in den zomer en andere in den winter zo om zeekoraal aan de kusten groeiende als om kleine vis in de vaarwaters of rivieren die de eilanden van dit departement omringen, gevonden wordende, uitgaan’. Helaas heb ik deze tabel niet in het archief aangetroffen.

Wel vond ik in het brievenboek de volgende, zeer interessante weergave van september 1810 van de toestand van de visserij:

  1. De onderscheiden visvangst van rog, schelvis, schol, tong, bot, schar, molenaar, garnalen, haring, schardijn, oesters en mosselen wordt uitgeoefend door grote en kleine visschuiten, de eerste genaamd cordenschuiten en de laatste hoogaarzen, welke laatstgenoemde ook worden gebezigd tot het halen van zeekraal, een zekere groente aan de schorren van de eilanden groeiende.
  2. De uitoefening van dat beroep is van een groot aanbelang voor het land, daar zij een schone voorraad aanbrengen en niet alleen de vismarkten van de steden Middelburg, Vlissingen en Veere van vis voorzien, maar ook dit en naburige eilanden op die onderscheidene vis en ook van de genoemde zeegroente onthalen. Daarbij komt dat velen daardoor hun broodwinning hebben en ook maakt het een tak van negotie uit, aangezien in de zomer voor dit kanaal onderscheidene Brabantse schuiten gevonden worden die veel vis overnemen en derwaarts varen, terwijl het het voornaamste, zo niet thans het enige middel van bestaan is dezer gemeente.
  3. Dat beroep wordt genoegzaam het gehele jaar uitgezonderd bij harde vorst uitgeoefend met dit onderscheid dat de grote cordenschuiten met de visvangst gewoonlijk een aanvang maken met de maand maart dat voortduurt tot november, wanneer de meesten dat beroep staken, hoewel twee à drie dan naar Holland varen om de kabeljauw en schelvis, aldaar door Hoekers gevangen wordende, op te kopen en in dit gebied dan overbrengen. Dat sommige van de kleine schuiten of hoogaarzen in het voorjaar gebruikt worden om zeekraal te halen, andere in de zomer weder om kleine vis zoals scharretjes, botjes, molenaar en garnalen te vissen in de kanalen van dit departement en ook sommige in de winter om oesters, mosselen, haring en schardijn te korden en met kuilen te vangen, zodat die kleine schuiten niet altijd alle in werking zijn, daar er vele vissers zijn, die in de zomer op de grote schuiten varen en niet dan in de winter van hun hoogaarzen gebruik maken.
  4. Het getal der grote schuiten is 14; dat van de hoogaarzen 36.
  5. De waakzaamheid dat de grote schuiten (want de kleine gaan niet zeewaarts) geen communicatie houden met de vijand, bestaat daarin, dat zij niet alleen onder de surveillance staan van de keizerlijke douane, maar ook van de wachtschepen voor Veere en Vlissingen gestationneerd, die hun steeds in hel oog kunnen houden. Zij kunnen geen nadeel toebrengen daar zij niet alleen zeer onkundige lieden zijn, maar wanneer zij hun beroep maar mogen uitoefenen zijn zij zeer content, bemoeien zich niet met ’s lands zaken en zijn vreesachtig van aard.
  6. In vredestijd blijven de grote schuiten gedurende de zomer nu en dan een nacht in zee om te vissen. Thans komen zij des avonds onder de schans bij het Fort den Haak in het gezicht der Stad Veere ten anker.
  7. Eindelijk komt het mij voor dat de vissers niet meerder kunnen aangemoedigd worden dan dezelve vrij en ongestoord hun beroep te laten uitoefenen, zo in het vissen als alom verkopen daarvan.

Ook krijgen we een indruk van het reilen en zeilen van de visserij uit een andere brief uit het brievenboek van 1810 van de hand van secretaris C.D. Baars, waarin hij pleit om de Brabanders hier te houden:

Sedert jaren herwaarts bestaat alhier een contract tussen de schippers der visschuiten en enige Brabantse schippers om de door de eersten te vangen roggen, flooten en koeijroggen op zekere dagen voor een bepaalde prijs aan de laatsten over te geven, die ook verplicht zijn deze over te nemen, onder wederzijdse verbintenis van bij verzuim daarvan een boete van 35 gulden te voldoen aan de armen dezer stad. Thans de visvangst minder zijnde dan over een maand heeft tot gevolg gehad dat de vissers over het algemeen daarin nalatig zijn geweest en de Brabanders daarover bij mij hebben geklaagd, waarover ik met het bestuur heb gebesogneerd en alle de schippers daarover heb onderhouden, die bij onderlinge schikking zijn overeengekomen om aan dat contract te blijven voldoen met vermeerdering van de prijs der genoemde vis.
De Brabanders geven thans voor een rog 8 stuivers, voor de koeijroggen en flooten 20 stuivers. En weliswaar dat, wanneer weinig gevangen wordt, men alhier meer kan maken, maar zodra de vangst enigszins gewenst is, dan kan op verre na niet die prijs bedongen worden, daar 14 schuiten veel meer aanbrengen als vereist wordt. Zelfs wanneer in het vorig jaar gedurende het verblijf der Engelsen in dit eiland maar drie schuiten ter visvangst uitliepen, was men nog verlegen met de vis, daar toen geen Brabanders alhier konden komen (dit volgens eigen getuigenis). Daarbij komt dat, indien de Brabanders de schollen die deze zomer in grote overvloed gevangen zijn, niet hadden overgenomen, waartoe zij niet verplicht waren, dan zou er zeer weinig geld verdiend zijn geworden. En ingeval de Brabanders deze plaats verlaten, dat zeer gemakkelijk door een nalatige al spoedig navolgers zal bekomen, indien de visvangst gering blijft, dan kunnen van de 14 schuiten er wel 10 op het minst genomen alhier gemist worden.

* * *

De Hervormde Gemeente telt dit jaar 840 à 850 zielen.
De kerkenraad bestaat uit de predikant ds. P. Hondius en de leden Joost van Belzen, Blaas Blaasse, Johannis Crucq, Jan van der Weele, Hendrik Leendertse en Cornelis Maas. Uit dubbeltallen worden dit jaar tot nieuwe ouderlingen gekozen Daniël van Belsen en Adriaan Koets en tot nieuwe diakenen Jan Bernard Joosse en Jacobus de Rijke.

Eind vorig jaar is het door de Engelse soldaten als kazerne gebruikte kerkgebouw weer ter beschikking gekomen. De kerk is echter zeer beschadigd en vervuild en moet eerst grondig hersteld worden.
In januari wordt met de president-kerkmeester gesproken ‘om ten eerste de glazen in de kerk te laten maken, daar zulks ten uiterste noodzakelijk is, alsook dat tenminste volgende week de consistorie ontruimd wordt opdat wij daar in zouden kunnen vergaderen en door de predikant onderwijs aan de jeugd gegeven kan worden’.

In maart wordt de reparatie van de kerk, volgens het door het Stadsbestuur goedgekeurde Plan, aanbesteed aan de drie timmermansbazen, te weten Johannis Crucq, Abraham van Eenennaam en Paulus de Meulmeester, voor een bedrag van ƒ 525 benevens de daarin liggende planken vloer. De werkzaamheden moeten op de 15e van bloeimaand (mei) zijn voltooid.

Koster/voorzanger Hoogerheyde vraagt om zijn traktement. Maar helaas, de kerkenraad weet geen fondsen om dit te betalen. Dit wordt aan het collegium qualificatum voorgelegd. Daar wordt besloten het kosterstraktement voor £ 6 ten laste van de kerk, voor £ 6 ten laste van de diaconie en voor het overige ten laste van de gemeente te nemen.

Het traktement van ds. Hondius bedraagt 865 gulden en 16 stuivers en wordt tot nu toe door het gouvernement betaald. Daarnaast ontvangt hij 50 gulden per kind. Voor zijn acht kinderen betekent dit dus 400 gulden.

De leraar ds. P. Hondius heeft een beroep ontvangen naar de gemeente van Hei- en Boeicop in Zuid-Holland. Een commissie uit de stedelijke raad, bestaande uit de heren Crucq en Baars, bezoekt Zijn Eerwaarde en nodigt hem namens het Stadsbestuur vriendelijk uit om bij de gemeente te blijven. De predikant verklaart wel genegen te zijn bij de gemeente te blijven, maar heeft wel enkele wensen. Hij verzoekt z’n traktement te verhogen tot ƒ 1.000, hem niet meer te belasten met militaire inkwartiering en de pastorie van binnen op te schilderen. Het Stadsbestuur komt de predikant in zijn wensen zoveel mogelijk tegemoet.
De kerkerekening over 1809 sluit met een nadelig saldo van £ 37.3.6 (ontvangen £ 180.8.3 en uitgegeven £ 218.11.9).

Ook wordt eind december in het notulenboek melding gemaakt van het bevel van de Prefect om (ten behoeve van de loting voor de dienstplichtigen) ‘onze registers van geboren en gedoopte kinderen sedert 1 januari 1791 over te geven’. Voor de overdracht worden benoemd ouderling Johannis Crucq en diaken Adriaan Adriaanse.

Tenslotte vond ik nog enkele gegevens over de bedeling van de armen. Uit een opgave van het Stadsbestuur aan de Landdrost in maart blijkt dat er op dat tijdstip 12 door de diaconie bedeelden zijn, waarvan er 8 wekelijks bedeeld worden en 4 bij het jaar zijn besteed.

Voorheen gebeurden de uitgaven van de diaconie in geld, brood en kleding. Omdat de staat van het armwezen dit thans niet meer toelaat, wordt wekelijks aan ieder 12 à 18, 20 of ook soms 30 stuivers in geld uitgereikt. De besteden zijn kinderen of stokoude lieden, die voor ƒ 40, ƒ 60, ƒ 80 of soms wel ƒ 100 besteed worden. Het aantal bedelaars bestaat uit 3 à 4 stokoude lieden. Jaarlijks zijn met de bedeling de volgende kosten gemoeid: in geld ƒ 320 à ƒ 330; aan onderhoud ƒ 140 à ƒ 150; aan kleding ƒ 100 à ƒ 110; voor het onderwijs aan de armen ƒ 20.

Ook blijkt dat de inkomsten van het armbestuur bestaan uit de collecten bij de godsdienstoefeningen, de collecten die om de zes weken aan de huizen plaatsvinden, van legaten en erfenissen, de pacht van de kerkregen- of waterbak, de bij begrafenissen gebruikte doodspellen en ‘de bussen op de visschuiten voor handen’.