1765

Op de 9e maart wordt in Middelburg de eerste steen gelegd voor het woonhuis van burgemeester Van der Perre. Dit huis (de tegenwoordige Arrondissementrechtbank aan het Hofplein) wordt gebouwd naar het ontwerp van de beroemde Antwerpse architect Jan Peter van Bourscheit de Jonge. Van zijn hand zijn ook de buitenplaats Der Boede bij Koudekerke, het Van Dishoeckhuis te Vlissingen en het Huis Van den Brande (de in de 2e wereldoorlog verwoeste voormalige Provinciale Bibliotheek aan de Lange Delft) te Middelburg.

De Lange Delft met (het achterste huis rechts) het Huis van Van den Brande (de voormalige Provinciale Bibliotheek). Het wapenschild bovenaan de gevel zal in 1996 geplaatst worden bij de dorpskerk te Kleverskerke.
De Lange Delft met (het achterste huis rechts) het Huis van Van den Brande (de voormalige Provinciale Bibliotheek).
Het wapenschild bovenaan de gevel zal in 1996 geplaatst worden bij de dorpskerk te Kleverskerke.

* * *

Tot het Stadsbestuur treden dit jaar toe Adriaan Joosse en Abram van Damme. Adriaan Joosse is hovenier op het Hof Den Armen aan de Papestraat (nu de Schoolstraat) en is de stamvader van het Arnemuidse geslacht Joosse. Al vanaf het jaar 1748 pacht hij bijna alle weidelanden rondom de stad voor z’n vee. Abram van Damme heeft zich in 1747 in de stad gevestigd als tabakkerver en winkelier en is afkomstig uit Axel.

De vroedschap bestaat dit jaar uit de burgemeesters Casper Visser en Maarten Adriaanse (timmermansbaas), de schepenen Abram van Damme (tabakwinkelier), Pieter Geene (timmermansbaas), Jan Fredrik Glassius (convooimeester en commies), Adriaan Joosse (hovenier) en Gerrit van der Leye (timmermansbaas) en de raden Jacob van Cas (winkelier), Marinus Haay (schoolmeester) en Hendrik van der Salm (chirurgijn).

* * *

Op de 15e januari komt bij het Stadsbestuur een verzoek ter tafel van een zekere Gillis Fafa om als scheepsmakersbaas te worden toegelaten. Fafa is afkomstig uit Schiedam en neemt het bedrijf over van Pieter Boers, die in 1762 toestemming kreeg om hier een werf te beginnen. Het is waarschijnlijk dat Boers de scheepsmakerij vanuit de door hem in 1762 gekochte voormalige kolenpakhuizen ‘Amsterdam’ en ‘De Dry Haringen’ bedreef.

Ook de brouwerij gaat dit jaar over in andere handen. De van het Duitse Roodenburg aan de Tauber afkomstige Pieter George Rutsch koopt deze van Hendrik Berk. Hij schrijft het Stadsbestuur dat hij ‘zeer gaarne die vervallen nering weer zal oprichten als bierbrouwer’. De kuipersbaas Hendrik Berk krijgt toestemming ook de functie van bier- en wijnwerker uit te oefenen.

* * *

Dit jaar worden opnieuw een of twee nachtwakers of klapperlieden aangesteld. Het is niet veilig meer in de stad en omgeving.
In juni wordt een waarschuwing gepubliceerd tegen ‘stoute dievery en gepleegde moetwil en in het byzonder dat sommigen niet hebben ontsien in de nacht van zaterdag op zondag de 9e juny 1765 op een schip, leggende aan onse schorren, te klimmen, een wijnvat te openen, een dulle vol te tappen en een groot deel te laten verloren lopen, alsmeede nog voorleden zaterdagavent of nagt aan de zoutketen der stad een boot van de heer Samuel Lecoq van achter het zomerhuis weg te nemen en in den houwer te smyten’. En ‘also wy dese vergaande dievery en moetwil anderen ten voorbeeld gaarne souden straffen, so beloven wy aan diegene die sodanige dieven ofte moetwilligen weten aan te wijzen dat deselve in handen der justitie geraken’.

Ook is er ‘een geweldige huisbraak en diefstal gepleegd in de nacht van 9 op 10 oktober in het huis van Maatje Broeder’. Er is nogal wat goud- en zilverwerk meegenomen. De baljuw krijgt opdracht nauwkeurig onderzoek te doen om de daders te vinden. Er wordt een publicatie afgekondigd om de dieven op te sporen tegen de hoge beloning van honderd gulden.

* * *

De laatste jaren zijn er aanhoudend meningsverschillen geweest tussen het Stadsbestuur en de ambachtsheer van Nieuwerkerke, mr. Daniël Radermacher. Mr. Hendrik Brouwer, de Middelburgse notaris, wordt verzocht om te bemiddelen en een contract op te stellen voor het oplossen van ‘alle swevende geschillen van over vele jaren en in het voorleden jaar opnieuw levendig geworden, zo over het rijden aan de wegen als ook over de visserij in de Heerlijkheid Nieuwerkerke en over de watergang en het recht van de jacht’. Met het voorgelegde contract gaat men na enige wijzigingen akkoord.

Maar de notaris is ‘geheel onvergenoegd’ over de voorgestelde wijzigingen in het conceptakkoord. Hij kan niet begrijpen, nu het bijna tot een akkoord is gekomen, dat men de kans wil lopen dat het nu af zou springen op enige kleinigheden. Temeer omdat bij aanvaarding van het contract ‘alle eisen zouden ophouden en veel moeiten en zwarigheden zouden worden weggenomen’. Als het Stadsbestuur bij haar eisen blijft, dan wil hij de verdere onderhandelingen afbreken.
Uiteindelijk besluit het Stadsbestuur om alle verdere moeiten te voorkomen en vanwege de onmacht van de stad om tegen mr. Radermacher te procederen, in te stemmen met het contract, behoudens enkele toevoegingen (de visserij in de watergang, een schepen in de rechtbank uit Nieuwerkerke en het berijden van de keetweg). Mr. Radermacher gaat akkoord met de voorgestelde wijzigingen, maar het artikel over de visserij in de watergang moet gehandhaafd blijven. Hij maant nu op te schieten met het contract. Maar het Stadsbestuur laat zich niet de les lezen door Radermacher en besluit advies in te winnen bij een advocaat of rechtsgeleerde. Neemt de ambachtsheer hier geen genoegen mee dan zullen alle onderhandelingen worden afgebroken en zal men dan maar afwachten wat Radermacher zal doen. Uiteindelijk komen beide partijen tot overeenstemming en tekent men het contract op de 8e februari.

* * *

De toestand in de stad is omstreeks deze jaren zeer treurig. Veel huizen zijn bouwvallig of ingestort van ouderdom. De stadskas is leeg. Het vaarwater slikt steeds meer dicht. Vanwege de nood der tijden stuurt het Stadsbestuur eind januari een rekest aan de Staten van Zeeland met het dringende verzoek om, zoals al vanouds gebeurt, per stoop (cirka 2 liter) brandewijn die binnen de stad wordt ingeslagen, drie stuivers impost (belasting) te mogen heffen. Dit octrooi (voorrecht) verleenden de Staten al in het jaar 1688 toen een zware reparatie aan kerk en toren moest worden gedaan. Ook toen al was de stad buiten staat deze te bekostigen. Er werd in dat jaar een geldlening aangegaan voor de kapitale som van 2000 gulden ‘op lyfrente van 20 lyven’. Omdat enkele weken geleden de laatste van degenen op wiens ‘lyf’ rente was gevestigd is overleden, is dit octrooi geëindigd. Daarom worden de Staten van Zeeland nu dringend verzocht het octrooi te verlengen, omdat:

de financiën van de stad door het opslikken van het Arnemuidse Gat en het daaruyt ontstane verval in de negotie en scheepvaart als anderszins sodanig zijn verminderd dat hun stad in zware schulden is gedompeld en genoegsaam buiten staat is om de molen, het stadhuys en andere noodzakelijkheden in stand te houden, synde de straten der stad door gebrek van middelen tot enig herstel genoegsaam buyten staat om gebruykt te worden, ja in sulker voege dat de kerk en toorn van de stad tot een puynhoop soude geraakt syn, ingeval Uw edelen de goedheyd niet hadden gehad over korte jaren deselve te laten repareren en in behoorlyke staat te brengen, doch aan welk oud, swaar en seer geëxtendeerd gebouw nog jaarlyks reparaties valt te doen om welke reparaties enigszins in orde te doen sy geene middelen weten, tenzy het uw edelen mogt behagen te assisteren.

Om deze redenen vraagt men aan de Staten van Zeeland om voortzetting van het octrooi tot heffing van accijns op brandewijn. Pas in oktober 1766 verlengen de Staten van Zeeland het recht tot heffing van drie stuivers per stoop brandewijn. Dit recht geldt voor 30 jaren en uitsluitend voor het onderhoud van de kerk en de toren. Na verloop van deze periode zullen de Staten op 8 juli 1805 hetzelfde opnieuw voor 30 jaar verlenen.

Tevens verzoekt het Stadsbestuur de Staten om vrijdom van huisschatting ‘wegens het verval der stad’. In overweging wordt gegeven dat ‘dagelyks veele gebouwen en huyzen verlaten, invallen en geruïneerd worden en waarvan zij dus de huisschatting verliezen’.

* * *

In mei besluit de magistraat ‘den drank, by de brand van het huys ‘De Drylingen’ (aan de westzijde van de Langstraat) van Jacob van Cas geconsumeerd en door burgemeesters geordonneerd, voor rekening der stad te betalen, alsmede om de puyn zoveel doenelyk te laten opruymen’.

In 1765 overlijden 8 inwoners. Eén van hen is Claas Geene, de pachter van ‘de graven te maken’, op 4 juni op 68-jarige leeftijd. De nieuwe grafdelver is de 60-jarige Abraham Francooys.

Aan Blaas Blaasse wordt onderhands aanbesteed ‘de zaat en het dikie aen de molen te repareren voor £ 3.6.8 en drie pinte jenever’.
Er komen klachten binnen over ‘het pagten van de gorsinge van de Zuydwalle, inzonderheid dat de koeyen het molendijkje telkens beschadigen door het slegte oppassen van de koeywagter’.

* * *

Ook 1765 is voor de kerkelijke gemeente nog een jaar vol beroering als gevolg van de zaak-Van der Nol. Het blijkt dat de kerkenraad geen gevolg wenst te geven aan de Classisbesluiten over Pieter van der Nol. Nog steeds maakt hij als ouderling deel uit van de kerkenraad. De Classis Walcheren ontbiedt de kerkenraad op de 7e januari. Slechts één lid geeft hieraan gehoor, vermoedelijk ds. Vos, de predikant.
Een enkele dag later wordt de kerkenraad nogmaals in de Choorkerk te Middelburg ontboden. ‘Geen der broeders wenst sig aan deze oproep te willen onderwerpen noch aan deselve te obediëren’. Uiteindelijk besluit men toch maar twee afgevaardigden te zenden, namelijk de ouderlingen Boudewijn Grootjans en Jacob de Rijke ‘met bepaalde last om niet buiten, veel min tegen het overgegeven protest met de gedeputeerden der Classis te handelen, maar sig daar op te beroepen, om dat te willen handhaven daar sulx behoort’.

De volgende dag wordt de zaak ineens zeer dreigend. Er komt een lastbrief van de Staten van Zeeland ‘met dagvaarding van al die leden van de kerkenraad die zich hebben geopposeerd en nog weigerig blyven aan de uitspraak van de Classis in de zaak van Van der Nol tegen 11 february om 10 uur, met last dat allen die zich hier niet aan houden gebonden zyn aan de uitspraak van Gecommitteerde Raden te berusten’. De kerkenraad geeft nu haar verzet op. Ze besluit zich aan de dagvaarding te onderwerpen. Alleen ouderling Claas Geene is wegens ouderdom, zwakheid en onvermogen geëxcuseerd; op 4 juni is hij overleden.

Ondertussen doet Pieter van der Nol een poging om zich van zijn beschuldiging te zuiveren. Hij schrijft op de 2e januari een verweerschrift in het notulenboek. Daarin schermt hij ermee dat de Classis in strijd handelt met de Synodale besluiten. Alleen de kerkenraad is z’n rechter. Hij ‘kent zich in alles vrij en heeft de boeken overgegeven zonder verandering’.
Zeer ernstig is het als hij tracht de schuld te schuiven op de overleden ds. La Motthe die ‘in syn leven betuigd heeft: het Acteboek dat wordt soodanig gestelt, dat het niet meer in staat is om door menschenoogen daar in te sien’.
Het verweerschrift is zeer rommelig van inhoud. De indruk wordt gewekt dat Van der Nol misbruik maakt van de eenvoud en ongeletterdheid van de kerkenraadsleden. Hij betoogt dat hij sedert 1736 in Arnemuiden woont ‘en altyd een stichtelyk en onergerlyk lidmaat is geweest’. De andere kerkenraadsleden, behalve de predikant, ondertekenen zijn vele bladzijden tellend verweerschrift.

Er komt eind februari echter een besluit van de Stalen van Zeeland met als inhoud ‘dat nergens uit blijkt dat de Classis gehandeld heeft tegen Synodale besluiten’. De kerkenraad en Van der Nol worden gelast zich zonder uitstel aan de Classicale besluiten te onderwerpen.
De broeders vinden zich daarop genoodzaakt en verplicht ‘om in onderwerping aan hun wettige souvereine overheid aan de uitspraak van Gecommitteerde Raden te voldoen’. ‘Dus is deze uitspraak van de Classis van 1 november 1764 omtrent P. van der Nol uitgevoerd en door twee gedeputeerden uit de kerkenraad met seer veel droefheid en gemoedsaandoening aan Zijn Edele aangezegd op last van Gecommitteerde Raden van Zeeland, dat van nu af aan hem het gebruik van het Heilig Avondmaal zal worden ontzegd, dat hy van nu af wordt opgeschort van de dienst des ouderlingschaps, van de zitting in de kerkenraad en zitplaats als ouderling in de kerk en niet meer verkiesbaar is, zolang hij nalatig blyft aan de zuivering te voldoen. Waarop P. van der Nol seer ontroerd en bitterlyk bedroefd van ziele zynde, niet anders konde antwoorden dan ‘ik hebbe gehoord’, daar, weenende tot God, byvoegende ‘maar hebbe ik dat aan Gods kerke verdiend’.
Hierop is de vergadering gescheiden ‘met danksegging tot God, in liefde en vrede dog bitterlyk weenende tot God’.

* * *

Dit jaar worden weer verkiezingen gehouden voor de helft van de kerkenraad. Aftredend als ouderling zijn Jacob de Rijke en Claas Geene, terwijl ook voorzien moet worden in de vacature van ouderling Pieter van der Nol. Zolang Van der Nol niet voldoet aan zijn zuivering zal Claas Geene fungeren als ouderling. Tevens treden Pieter La Rivière en Jacob Cornelisse aan als nieuwe ouderlingen. In de plaats van de aftredende diakenen Gillis Marinisse en Jacob Jobse worden gekozen Joost Adriaanse en Job Marinisse. 13 personen leggen geloofsbelijdenis af. De kerkenraad besluit dat de notulen voortaan alleen door de predikant zullen worden ondertekend. Eenmaal in de drie maanden zal dit gebeuren door alle broeders.

In september brengt ds. Vos verslag uit van de afgelegde huisbezoeken in de gemeente. Naar het uitwendige is alles redelijk wel, ‘zynde veele mensen in bekommering over hun staat en weg en de vroomen tamelyk opgewekt en gemoedigd’.

De kerkenraad besluit voortaan geen kinderen van buiten de stad op kosten van de diaconie te onderhouden. Van nu af aan zullen alle kinderen en anderen die van de diaconie onderhouden en gekleed worden ‘eenderlei kleederen dragen en een teken op de schouder dat zy arme kinderen zyn’.
Ook mogen in het vervolg de drie kleermakers in de stad (Jan de Regt, Salomon van Eenennaam en Claas Stroosnijder) om beurten gedurende drie maanden kleren maken voor de bedeelde arme kinderen. Het maken van schoenen voor deze kinderen blijft bij de schoenmaker Claas Geene. Dit jaar worden er 11 arme kinderen ten laste van de diaconie bij pleeggezinnen besteed. Hieronder bevinden zich de arme jeugdige kinderen van Jacob Catte, die met het schip '‘t Huys’ naar Oostindië is vertrokken. Getracht wordt z’n gage terug te vorderen van de Kamer Zeeland van de Verenigde Oostindische Compagnie voor het onderhoud van z’n achtergebleven kinderen.

In mei verzoeken ds. Vos en ouderling Grootjans de regerende burgemeester om ‘ter voorkoming van ydelheden en zonden op het pinksterfeest onder het geklank van de vyool deze dertelheden te verbieden’.

Abraham van Damme maakt in het openbaar de prediking van ds. Vos uit voor ‘schokkeering’. De kerkenraad verklaart ‘niets tegen de leer of het leven van de predikant in te brengen te hebben, maar volkomen en van ganser harte daar mee in te stemmen’. Van Damme wordt ontboden en verzocht zijn lasterlijke gezegden te herroepen. Van Damme betuigt z’n leedwezen over z’n gezegden en verklaart ds. Vos voor ‘een regtzinnig, getrouw en Godvrugtig Leeraar’. Zo is hem alles vergeven.

In september voelt ds. Vos zich genoodzaakt op z’n beroepbrief te wijzen. Daarin werd hem ‘een huis en nog een huis om de brand (het brandhout) in te leggen met gebruik van beide erven’ toegezegd. Hij vindt het dan ook niet redelijk huishuur te moeten betalen. De kerkenraad vindt z’n verzoek alleszins redelijk en gegrond. En ‘vermits de armen (diaconie) sedert syn komst tot nu toe zeer veel voordeel hebben en voorwaarts gaat en syn eerwaarde ons seer lief en dierbaar is’ wil men hem gaarne dit voordeel vergunnen en z'n verzoek inwilligen.

1766

Op de 8e maart wordt Prins Willem V 18 jaar en treedt in functie als erfstadhouder, kapitein en admiraal-generaal van de Verenigde Provinciën. De jeugdige Willem V staat bekend als intellectueel, kunstlievend en goed opgeleid. Niettemin is hij weinig doortastend, een twijfelaar en niet in staat zelf een eigen politieke koers te varen. Korte tijd na zijn installatie sluit hij met de krijgsoverste Lodewijk Ernst van Brunswijk Wolfenbüttel de Akte van Consulentschap. In deze geheime overeenkomst wordt vastgelegd dat Brunswijk Prins Willem met raad en daad terzijde zal staan en daarvoor slechts aan de Prins zelf verantwoording schuldig is. Met deze akte verkrijgt de legeroverste Brunswijk een allesoverheersende positie.

Al meer dan 100 jaar geleden begon de verfransing in de hogere standen. Dit heeft er toe geleid dat het Nederlands doorspekt is met vele Franse leenwoorden. Ook in de archiefstukken is dit duidelijk merkbaar.

Van de Verenigde Oostindische Compagnie is te melden dat de V.O.C. begin dit jaar definitief in het bezit komt van alle kusten van Ceylon.

* * *

In het Stadsbestuur doen zich enkele wijzigingen voor. Meester Marinus Haay volgt de aftredende burgemeester Maarten Adriaanse op. Tot de vroedschap treden toe Jacob Quinten, in 1761 gekomen van ‘s-Heerenhoek, en Salomon van Eenennaam, de kleermaker. Burgemeesters zijn Casper Visser en Marinus Haay. De vijf schepenen zijn Jacob van Cas, Abram van Damme, Salomon van Eenennaam, Adriaan Joosse en Jacob Quinten. Raden zijn Maarten Adriaanse, Pieter Geene en Jan Fredrik Glassius.
Niet meer verkozen wordt de oudste schepen en raad, de timmermansbaas Gerrit van der Leye. Zeer vele jaren, al vanaf 1730, maakte hij deel uit van de vroedschap. Al 36 jaar is hij ‘telkens met genoegen van alle de regenten jaarlijks gecontinueerd’. Hij heeft nu echter met leedwezen vernomen en aan de vergadering te kennen gegeven dat enige leden niet meer vergenoegd zijn met z’n herverkiezing. Het is verre van hem, zo verklaart Van der Leye, ‘dat enige regenten uit genegenheid voor hem, door die hem minder genegen zijn enig ongenoegen zouden krijgen’. Veel liever verzoekt hij de vergadering hem als schepen te laten afgaan en bedankt hij als lid van de vroedschap.

Ook Hendrik van der Salm, de chirurgijn, die sinds 1763 in het Stadsbestuur zitting heeft, keert niet meer terug. Hij vertrekt in januari naar Oostindië. Al eerder maakte hij drie reizen naar de Oost. Kennelijk beviel het leven als chirurgijn in een klein stadje als Arnemuiden minder dan het avontuur.

Het is niet uit liefhebberij dat Casper Visser burgemeester blijft. In de notulen van het Stadsbestuur van de 29e maart lezen we: ‘Is door burgemeester en secretaris deser stad Casper Visser voorgedragen hoe in de voorledene jaren hy allervriendelykst hadde versogt om niet meer als burgemeester voorgesteld te worden. Egter de vergadering eenparig hem in vriendelykheid hadde gepersuadeerd (overgehaald) tot nut en welzyn der stad hetselve te willen continueren (voortzetten). Dog siende alle vergeefse pogingen om het gewenste doel te bereiken van rust, vrede en eensgezindheid, soo wenselyk voor een regering als deze, al weder so vriendelyk versogt om by het overbrengen der nominatie zijn ontslag aan den Prins en de continuatie van den tegenwoordige burgemeester (Maarten Adriaanse) of zoals de vergadering zal bevinden te verzoeken, hetwelk hem met alle beleefdheid is geweigerd en niet geconsenteerd (toegestaan)’.

In maart besluit het Stadsbestuur eenparig Casper Visser niet alleen zo af en toe de stad te laten vertegenwoordigen, maar hem voortaan bij alle gelegenheden als gedeputeerde van de stad op te laten treden. Hieruit blijkt dat Casper Visser bij de vroedschap zeer in achting en waarde is. Toch bedankt Casper Visser eind september als burgemeester in verband met z’n benoeming tot ‘Collecteur tot het invorderen van het middel van het gemaal’. Alle leden van de vroedschap ‘betuigen hun opperste leedwezen dat deze de kwaliteit als burgemeester niet kon continueren’.

De vorig jaar wegens wangedrag als regent afgetreden Johan Schets doet in januari nog rekening van de huisschatting over 1763. Kennelijk loopt deze boekhouding jaren achter. Casper Visser doet rekening van ‘t gemaal van de stijfselfabriek. Ook voor het volgend jaar wordt hij weer aangewezen als Collecteur ‘tot het invorderen van het middel van het gemaal’.

* * *

De verheffing van Prins Willem V tot erfstadhouder gaat ook in Arnemuiden niet ongemerkt voorbij. Op de 23e mei draagt de burgemeester voor ‘wat dog men best soude illumineren (verlichten) met de blyde comst van Zijn Hoogheid’. Dit wordt overgelaten aan de regerende burgemeester (Casper Visser) ‘zo den dag als de publicatie en voor een Weth en Raad (besluit) aan te tekenen’.
Verder verzoekt het Stadsbestuur ‘de drie heren burgemeesters Casper Visser, Marinus Haay en Maarten Adriaanse om Prins Willem de Vijfde, onzen geliefden erfstadhouder, te complimenteren en syn gunstige protectie (bescherming) te verzoeken voor de Stad en op- en ingesetenen ende privileges en voorrechten door de groote Prins Willem den Eerste verkregen hoog loflyker memory’.

Er wordt de volgende publicatie op de aanplakborden afgekondigd:

Burgemeesters, schepenen en raden der Stad Arnemuyden in Zeeland, doen te weten dat dinsdag den 27 mey van de Magistraat is vastgesteld tot een algemeene Illuminatie, om te betonen onze liefde en toegenegenheid voor het doorluchtig Vorstelyk Huys van Orange onze wettige erfstadhouder by het aanverden van Zyne Hoge bediening in deze provincie en zal aanvang nemen des avens ten 9 uure en eindigen ten 12 uure en wordt verboden binnen deze Stad ofte op de wallen tot voorkoming van brand en verdere ongelukken, te schieten hoegenaamd, maar zal mogen worden geschoten op het Schorre agter het Stadhuys en zo elders werden geatrappeert, zullen verbeuren een boete van 2 ponden Vlaams.

23 mei 1766.
w.g. Casper Visser.

Op de 5e juni doen de ‘Heren gecommitteerden naar Zijn Doorlugtigste Hoogheid’ verslag van hun commissie ‘en hoe deselve door Zijne Hoogheid vriendelyk waren ontvangen en beantwoord en te horen kregen, dat de Magistraat konde verzekerd zyn van de hooge gunst en protexie by voorcomende gelegenheid, waar op den secretaris zijn dankerkentenis betuigde dat Zyne Hoogheid de gedeputeerden van een der geringste steden de gunst deed van audiëntie te verlenen en zo vriendelyk te recipiëren’.

Dezelfde drie deputaten (Casper Visser, Marinus Haay en Maarten Adriaanse) worden later in het jaar ook weer afgevaardigd om de Eerste Edele, de Raadpensionaris en Secretaris van de Staten van Zeeland Willem van Citters, te gaan feliciteren uit naam van de magistraat.

De viering van de verheffing van de Prins heeft overigens een vervelend slot. Op de vieringdag worden de glazen van het huis en het zomerhuis van Adriaan Beekman ingegooid. Beekman woont niet in Arnemuiden, maar heeft hier op het Hof ‘De Nagtegaal’ z’n buitenverblijf. En, zo vermeldt het notulenboek, men heeft ‘de stoute lafhartigheid te verbreiden dat dit geschied is ter Ere van de Prins’. Er worden 50 Carolus guldens uitgeloofd voor het opsporen en aangeven van de dader. Deze premie zal door Adriaan Beekman ‘dankelijk aan de Stad worden gerestitueerd’.

* * *

In 1766, dus thans ruim 250 jaar geleden, wordt de scheepswerf te Arnemuiden gesticht. Al vorig jaar is Gillis Fafa van Schiedam als scheepstimmerbaas in de stad toegelaten. Op de 5e juli dient Fafa het volgende verzoek in voor het maken van een scheepswerf:

Gillis Fafa, scheepstimmerman binnen de stad, wil een scheepstimmerwerf maken en heeft daartoe nodig een bekwame plaats achter zijn pakhuis van het sluisie tot aan het nieuwe hooft en van de walle tot het water, tot het opzetten van oude als nieuwe vaartuigen en de grond in eigendom te hebben zolang dezelve als een scheepstimmerwerf zal worden gebruikt, zo voor hem als zijn opvolgers, en de werf te mogen omtuinen en vrij van alle belastingen van schattingen en cijnzen.

Het Stadsbestuur stemt graag met het verzoek in op voorwaarde, dat bij het tenietgaan van de werf de grond weer aan de stad zal vervallen.

Op 17 oktober vraagt Gillis Fafa te bepalen dat het scheepstimmeren alleen aan hem zal worden vergund en gelaten en dat voor de tijd van 25 jaar. Hij vraagt dit omdat hij grote kosten moet maken en kostbare gereedschappen moet aanschaffen. De vroedschap denkt hier nogal verschillend over; de stemmen staken. Maar op de 9e december krijgt Fafa vergunning voor 8 jaren alleen als scheepsbouwer in de stad te fungeren.

* * *

De chirurgijn Hendrik van der Salm verlaat begin dit jaar de stad en vertrekt naar Oostindië. Er komt een verzoek binnen van Frederik Knoote of hij in de plaats van Van der Salm de chirurgie in Arnemuiden mag uitoefenen. Sinds vele jaren is hij genees- en heelmeester geweest te Domburg. Hij wil zich nu graag in Arnemuiden vestigen. Het Stadsbestuur stemt er mee in dat deze ervaren chirurgijn zich in de stad vestigt. Toch heeft Knoote een uitdrukkelijke wens. Hij heeft gehoord dat er sinds het vertrek van Van der Salm zich enige particuliere personen ophouden met scheren. Daarom verzoekt hij ‘dat niemand als de chirurgijn tot de scheerwinkel mag worden gepermitteerd, om redenen dat het scheren voor een gedeelte het bestaan voor eerst van hem moet uitmaken en daar door in de kennisse tot sijn praktijk moet vorderlijk wezen (hij daardoor in de kennis komt)’.
En ‘aangezien hij zich tegen mei gaarne met zijn familie binnen uw agtbare stad tot excercering van de scheerwinkel en chirurgie zou ter nederzetten’ verzoekt hij hiervoor toestemming. Hij krijgt deze op voorwaarde dat hij zowel de scheerwinkel als de chirurgie zal moeten blijven waarnemen.

En zo vestigt Knoote zich begin mei vanuit Oostkapelle als chirurgijn en barbier in de stad. Hij is echter beducht dat hij te weinig inkomsten zal hebben voor z’n talrijk gezin. Op z’n verzoek krijgt hij toestemming om ook een winkel te houden ‘van tabak en pijpen en alle andere waren’.
Overigens wordt het scheren op zondag bij besluit van het Stadsbestuur van 8 september 1769 uitdrukkelijk aan de chirurgijn verboden.

* * *

Ook nog enkele bijzonderheden over de andere neringen.
Alle bedienden van de zoutnering moeten voortaan niet alleen de eed voor de Vierschaar afleggen en daarvoor betalen, maar ook ‘aan de secretaris het request en apostille overleggen, zoals vanouds de gewoonte is even of alle deselve nog door de magistraat wierden vergeven’.

Over de visserij is weinig goeds te melden.
Op de 19e april schrijft het Stadsbestuur van Veere een brief dat er door de oestersociëteit te Veere klachten zijn geuit over het lopen op en langs de oesterbanken onder Veere door vissers van Arnemuiden. Diverse luiden zouden zich verstouten ‘in minachting van onse waarschuwing daartegen van 29 april 1752, om op en langs de oesterbanken, strekkende van de Montfoortse toren binnen deze stad tot tegen de Orangepolder, te lopen, onder het voorgeven van aldaar mossels of kreukels te rapen, ja zelfs zo ver gaan, dat, wanneer zij door de bedienden van de sociëteit daar in verhinderd worden, hen daartegen opposeren’.
Opnieuw wordt door de Veerse magistraat op het scherpste verboden zich bij de oesterbanken te Veere op te houden. Worden ze gegrepen dan ‘zal men verbeuren hun schuiten, vistuig, gevangen vis, zakken en manden en een boete van 50 Carolus guldens moeten betalen en aan den lyve gestraft worden als rovers’.
Het Stadsbestuur besluit over deze kwestie met de burgemeester van Veere te spreken. In december wordt nogmaals een ernstige waarschuwing gepubliceerd tegen het lopen op het Noorderschorre onder Veere en het rapen van oesters door onze ingezetenen.

Wat betreft de brouwerij en de stijfselfabriek kan melding gemaakt worden van het groot gebrek aan water in de stad. Vooral voor de brouwerij en de stijfselmakerij is goed en zuiver water nodig. Besloten wordt ‘weder een pomp te stellen op de Mart daar de oude pomp heeft gestaan, geheel op koste van de stad, om alle tyden te kunnen disponeren (gebruikmaken) van de selve’.

Omdat de arbeiders van het Sint Jansgilde telkens weigeren kalk en steen te lossen en ‘tot geen rede zijn te brengen’ wordt besloten dat de inwoners voortaan niet meer aan de diensten van dit gilde zijn gehouden.

* * *

In 1766 overlijden 11 inwoners. We noemen van hen: Lowisa Pieters, de weduwe van de vroegere brouwersbaas Anthoni Gruson (82 jaar), Neeltje Keetlaar, de vrouw van Pieter van der Nol (52 jaar), Jan Macqué (73 jaar) en de smidsbaas Pieter Bliek (56 jaar).

De herbergier Jan Harthoorn van de herberg ‘De Pool’ boven aan de Markt krijgt toestemming 2 tonnen bier en 8 stoop wijn jaarlijks voor z’n eigen gebruik vrij van tappersaccijns te mogen inslaan.
De weduwe van de enige tijd terug overleden Jan Bastiaanse (ook genaamd Jan Fimel) krijgt vergunning om een winkel te houden in de stad. Baltus Schaaleven van Grijpskerke mag zich als schoenmakersbaas en Geerardus Filius als kleermaker in de stad vestigen.

De bakkersbaas van ‘De Sonne’ bovenaan de Markt, Leenden Casteleyn, wordt door de stadsbode aangezegd dat hij z’n ganzen voortaan op moet sluiten en niet meer vrij mag laten rondlopen.
Voor de bakkersbazen geldt overigens vanaf nu de bepaling dat ze voortaan op het pas van de Middelburgse bakkers moeten gaan bakken. Zeer onlangs is men in Middelburg overgeschakeld van het Amsterdamse of zogenaamde Troyse gewicht op het Middelburgse gewicht. De Arnemuidse bakkers hebben tot nu toe steeds gebakken op het pas dat voor de Middelburgse bakkers gold.

* * *

Mr. Hendrik Brouwer, de Middelburgse notaris, is van plan ‘zijn tegenwoordige kookkeuken en gebouwen oost af te breken en een nieuw gebouw te zetten met gezicht op het Schuttershof naar Nieuwland en het Sloe’. Hij verzoekt te verbieden ‘om voortaan op het Schuttershof getimmerten of bouwwerken toe te laten, waardoor zijn uitzicht belemmerd wordt, te beginnen vanaf de smederij van Cornelis Mondeel tot aan de Veersche Poort’. Het Stadsbestuur weigert dit verzoek. Wel wordt mr. Brouwer meegedeeld dat niet lichtvaardig toestemming tot bebouwing zal worden gegeven. Brouwer dient nu een aangepast rekest in voor zijn nieuwe gebouw aan het oosteinde van de Langstraat, waarmee akkoord wordt gegaan.

* * *

Dit jaar wordt de Suzannapolder (in totaal 84 hectaren) bedijkt. Op 13 mei 1765 werd vergunning verleend aan mr. Daniël Radermacher, ambachtsheer van Nieuwerkerke, en aan ds. Wilhelmus Wilhelmius, ambachtsheer van Kleverskerke, voor het inpolderen van circa 84 hectaren schorren, gelegen langs het Sloe op de ondergeslibde zandplaat genaamd de Lemmer of Canariënplaat. De Suzannapolder is de eerste polder van Walcheren die men, vanuit het oosten komende, over de Sloedam binnenrijdt. De spoorlijn verdeelt de polder in een zuidelijke en noordelijke helft. Zie de afbeelding uit het ‘meesterwerk’ van Ingenieur M.H. Wilderom ‘Tussen Afsluitdammen en Deltadijken’.

* * *

Van de kerkelijke gemeente is het volgende te melden.
Dit jaar is aftredend de ouderling Boudewijn Grootjans, terwijl ouderling Claas Geene vorig jaar is overleden. In hun plaats worden tot ouderling gekozen Jacob Marteyn en Abraham van ‘t Noordende. In de plaats van de altredende diakenen worden gekozen Blaas Pinte en Jacob Verloorenkost.
29 nieuwe lidmaten leggen geloofsbelijdenis af. De armenrekening sluit met een batig slot van £ 33.5.6.
De magistraat wordt verzocht ‘alles te weren wat tot zonde en dertelheden aanleiding kan geven in het byzonder vyool en snaarenspel, hoewel door ‘s Heeren Goedheid voor het tegenwoordige deze gemeente daar van een afkeer schynt te hebben en sulx te verfoeien’.

De inpolderingen van de rede van Arnemuiden. Op deze tekening zijn de Middelburgse Polder en de Johanna Polder te zien. Door de vernauwde Slaak kunnen kleine schepen bij de zoutketen komen.

Ook Pieter van der Nol doet dit jaar weer van zich spreken. In juni dient hij een verzoek in ‘of het de kerkenraad behagen moge hem van de sententie van de Classis Walcheren te ontheffen en hem weer toe te laten tot het gebruik van het Nagtmaal des Heeren, dat hy van mei 1736 tot heden heeft gewoond binnen Arnemuiden en dat hy zig geensins in alle opzichten en nooit in het uitwendige in de kerk en als burger ergerlyk heeft gedragen’. De kerkenraad spreekt uit dat niemand iets tegen hem heeft en van zijn stiptelyk gedrag overtuigd is. Het is echter een sententie van de Classis. De Classis zal worden gevraagd hoe de kerkenraad met Van der Nol dient te handelen. De Classis blijft echter bij haar eerder genomen besluiten.

In juni doet ds. Vos verslag van de afgelegde huisbezoeken in de gemeente. Alles is in redelijke toestand bevonden. Er zijn geen ergerlijke zaken opgemerkt, maar ‘vele indrukken Gods onder de ledematen, die daarop overeenkomstig Gods Woord waren vermaand, opgewekt, bestierd en genodigd tot het gebruik van ‘s Heeren Heilig Avondmaal’.

Wel ontstaan dit jaar conflicten tussen het Stadsbestuur en de predikant ds. Vos. Dit begint in april, wanneer geconstateerd wordt dat er bij het predikantshuis ‘De Gulden Gans’ aan de Langstraat een zomerhuis is getimmerd zonder toestemming van het Stadsbestuur. Secretaris Casper Visser protesteert hier tegen. Dit mag niet getolereerd worden en druist in tegen het recht. Hij voelt zich hiertoe gedrongen uit verplichting van de door hem afgelegde eed, uit ware zucht voor het welzijn van de armen en tot handhaving van het gezag van de regering in alle omstandigheden. Ook is hij het er niet mee eens dat voor de pastorie geen huishuur betaald wordt.
De oudste schepen en raad Gerrit van der Leye verzoekt ‘mede zijn protest aan te tekenen, zo wegens de timmering als tegen de huishuur zo die niet wordt verantwoord’.

Ds. Vos blijft weigeren om huishuur te betalen. In zijn beroepbrief staat duidelijk vermeld dat de gemeente zal zorgen voor een pastorie. Het Stadsbestuur weigert dit te erkennen: het zorgen voor een pastorie betekent nog niet dat dan ook geen huur betaald moet worden. Men besluit hier nogmaals bij de predikant op aan te dringen. Anders is men genoodzaakt dit aan de Classis Walcheren voor te leggen. De regenten Maarten Adriaanse en Jan Fredrik Glassius worden gemachtigd om de Middelburgse notaris mr. Hendrik Brouwer te vragen te bezien of door zijn bemiddeling de predikant te bewegen is om de kwestie van de huishuur in der minne te schikken. Secretaris Casper Visser tekent in heftige bewoordingen aan: ‘sullende anders alle middelen aanwenden om den armen soo een important verlies niet te doen gevoelen en soo een schreeuwende saak voor God en menschen te agtervolgen met alle magt’.

Ook verzoekt ds. Cornelius Vos voor zijn huishouding vergunning van vrije consumptie vanwege de stadsimposten, ‘gelijk uw agtbaren zelf zijn genietende, dewyl op vele plaatsen zo in steden als dorpen, de predikanten iets profiteren van stads- en dorpswege’. Het Stadsbestuur benoemt enkele commissarissen om na te zien hoe dit in het verleden geregeld was.

Mr. Hendrik Brouwer stelt na overleg met de commissarissen Maarten Adriaanse en Jan Fredrik Glassius een ‘Rapport van bemiddeling in de geschillen met ds. Vos’ op. Dit behelst de volgende oplossingen:

1e. de kwestie van de huishuur wordt opgelost door de verkoop van de pastorie aan ds. Vos;
2e. de magistraat zal voortaan in het Collegium Qualificatum vertegenwoordigd mogen zijn met twee deputaten;
3e. ds. Vos zal voor het familiegeld worden aangeslagen;
4e. er worden Bijbels en saden (kussens) in de bochten van de kerkenraad gelegd;
5e. de predikant wordt vrijdom van de stadsimpost verleend zoals ook de regenten hebben.

Casper Visser en Maarten Adriaanse worden gemachtigd om met de kerkenraad te onderhandelen over de verkoop van de pastorie aan ds. Cornelis Vos. In september is ds. Vos gedurende enige tijd vanwege grote zwakheid verhinderd z’n werk te doen.

1768

Dit jaar vertrekken vijf Amsterdamse fregatten onder hevel van vice-admiraal Roemer Vlacq naar de Middellandse Zee. Ze hebben opdracht de sinds enkele jaren weer opgelopen Barbarijnse zeeroverij te beteugelen.

Landelijk is er ook een malaise in de houtzaagnijverheid. Enige tientallen jaren geleden was deze industrie in grote bloei. De achteruitgang is een gevolg van de buitenlandse concurrentie en de crisis in de scheepsbouw. De vraag naar schepen is door het teruglopen van handel en visserij sterk verminderd. Deze ontwikkeling heeft ook z'n invloed op de nabij Arnemuiden gelegen houtzaagmolens in Nieuwland.

* * *

Arnemuiden telt dit jaar slechts 112 woningen. In 1584 waren dit er nog 279 en in 1636 192. In 1874 is het aantal huizen weer toegenomen tot 210. Het bloeiende Arnemuiden van voorheen is nu slechts een klein armoedig vissersplaatsje geworden van ongeveer 800 inwoners. In 1768 overlijden 9 inwoners.

Het Stadsbestuur ondergaat dit jaar enkele wijzigingen. De timmermansbaas Pieter Geene volgt de aftredende burgemeester Marinus Haay op. Geene die al van voor 1755 zitting heeft als schepen en raad treedt voor het eerst op als burgemeester.
Eind vorig jaar overleed het lid van de vroedschap Abram van Damme op 60-jarige leeftijd. Vanaf 1765 had hij zitting als schepen en raad. In het jaar 1748 kwam hij in Arnemuiden wonen vanuit Axel.

Een nieuwe Ordonnantie voor de secretaris wordt vastgesteld, in het Ordonnantieboek van de stad ingeschreven en door alle leden van de vroedschap ondertekend.

In oktober komt het Stadsbestuur ter ore ‘dat men toeleg maakt om ons te versteken van het Recht der Waag’. Secretaris Visser wordt gemachtigd om de Zeeuwse raadpensionaris Steengracht daar over te spreken ‘om dit ons aloude Recht niet te verliezen, tenminste alles in het werk te stellen om in dezen te doen wat mogelijk is tot handhaving van ons privilege’.

In november vaardigt het Stadsbestuur de beide burgemeesters Maarten Adriaanse en Pieter Geene en secretaris Casper Visser af om de nieuwe Eerste Edele Van der Perre te gaan feliciteren namens de magistraat van Arnemuiden.

* * *

Over de neringen in de stad kan het volgende worden vermeld. Allereerst de stijfselfabriek. De molenaar Philippus Alevoet krijgt toestemming voor één jaar de helft te ontvangen van het maalloon van de stijfselmakerij; de andere helft dient ‘voor de slijtage van het gaande werk der molen’. Alles duidt er op dat er bij de stijfselfabriek aan de Nieuwstraat, aan het eind van de Noordstraat, een maalwerk of molen is, die mede bediend wordt door de molenaar van de korenmolen.

Tegenover de stijfselfabriek staat de bierbrouwerij, op de hoek van de Noordstraat en de Nieuwstraat. De uit Duitsland afkomstige George Pieter Rutsch is hier vanaf 1765 bierbrouwer. Hij schrijft het Stadsbestuur in mei ‘hoe dat hij getracht heeft de zo zeer vervallen brouwerij aan de gang te helpen en zijn ganse welvaren daaraan heeft ten koste gelegd’. Hij moet nu echter ‘bij deze dure tijd ondervinden niet tot voordeel te kunnen blijven brouwen, maar alleen om de klandizie niet geheel te verliezen. Hij zou echter ‘niet gaarne genoodzaakt zijn zoveel kosten tevergeefs te hebben gemaakt’. Daarom wil hij niets onbeproefd laten om z'n brouwerij gaande te houden en tevens om hierin zijn bestaan te hebben. Vandaar zijn verzoek om als tweede ‘vleeschhouwer’ (de andere slager is Jan Harthoorn boven aan de Markt) in de stad te mogen worden toegelaten en met ponden te mogen verkopen vlees en spek, ‘zoals de slachters vanouds gewoon zijn binnen uw agtbare stad tot maintenering van henzelf, de stad en de armen’. Hij krijgt hiervoor toestemming.

Ook Daniël Kerving krijgt vergunning om winkel te houden. Kerving woont in ‘Het Schippershuys’, waarin de veerman op het Nieuwland woont. Aangenomen mag worden dat het hier om een drankwinkel of slijterij gaat. De vroedvrouw Maria Yzenbaart, de vrouw van Willem Jansen, krijgt eveneens toestemming om een winkel te houden.

Over de zoutnering zijn enkele interessante bijzonderheden te melden. Het Stadsbestuur heeft in november ‘tot haar grote ontsteltenis’ met zekerheid vernomen dat men van plan is ‘de laatst nieuw gebouwde zoutkeet van juffrouw Breda af te breken en te verplaatsen onder Middelburg’. Waarschijnlijk is dit een van de belangrijkste zoutketen bij Arnemuiden. Het Stadsbestuur vreest dat wel eens de gehele pannering naar Middelburg verplaatst zou kunnen worden. ‘En alzo sulks is van dat vooruitgezicht, het verval van die importante zoutfabriek, waardoor het grootste deel van onze inwoonders sedert meer dan 200 jaar hun grootste deel van kostwinning geweest is en, indien die nering geheel verplaatst wierde, den totalen ondergang deser stad onvermydelyk ons voorkomt te zijn’, zo wordt met eenparigheid besloten, ‘is ‘t het noot, met een Regtsgeleerde te adviseren en interdict (verbod) op de afbraak van voornoemde keet te doen’. Hieruit kunnen we afleiden dat de zoutnering al vanaf circa 1570 één van de belangrijkste, zo niet de voornaamste inkomstenbron voor de stad is geweest.

Half december besluit het Stadsbestuur ‘dat de burgemeester Maarten Adriaanse en de secretaris Casper Visser zullen adviseren wat de regering zal in ‘t werk stellen om voor te comen dat de beste keete en laatst gebouwd, niet werde afgebroken’.
Een week later brengen beiden verslag uit van hun onderzoek. Ze hebben ‘alle stukken en privileges en missiven van Prins Willem I overwogen, om de keet van juffrouw Breda te verhinderen en de afbraak voor te komen’. Het doornemen van alle privileges is een enorm karwei geweest. Besloten wordt dan ook de schepen Jan Fredrik Glassius ‘het groote Previlegieboek uyt de griffie te geven om het selve te doorlezen en dan met den secretaris Visser daar een Register op te maken’. Voor het samenstellen van deze Kroniek kon een dankbaar gebruik gemaakt worden van dit Register. Dit kwam soms vooral van pas bij het doornemen van die notulen en archiefstukken die vanwege het soms moeilijk leesbare 18e eeuwse handschrift problemen opleverden.

Naar aanleiding van het rapport van Adriaanse en Visser besluit het Stadsbestuur in december een waarschuwing te publiceren tegen het afbreken en verplaatsen naar buiten de stad van zoutketen.

Toch blijft het lang onzeker of de zoutkeet wel of niet zal worden afgebroken. In januari 1769 geeft burgemeester Maarten Adriaanse te kennen ‘dat te vreezen is dat, niettegenstaande onze waarschuwing in december vorig jaar, men soude ondernemen de keete van juffrouw Breda af te breken en in geval dat werde ondernomen wat van hem in deze zou moeten worden gedaan’. Er wordt een commissie van advies ingesteld. Gedurende het gehele jaar 1769 komen we geen nadere berichten over een mogelijke verplaatsing van de zoutkeet meer tegen.

* * *

Ook over de visserij, hoewel de archiefgegevens hierover zeer spaarzamenlijk zijn, kan thans iets gemeld worden. ‘Alzo de visschuyt of hoogaers van Cornelis Cornelisse te Veere is in beslag genomen met zijn molenaarnet onder pretensie dat zijn drie kinderen zouden hebben gevist op verboden plaatsen onder Veere’. Maar ‘alzo aan de Regering bij menigte van getuigen en een verklaring, onder presentatie van de Eed alhier voor schepenen gepasseerd, geheel het tegendeel getuigen’, zo wordt besloten secretaris Casper Visser en schepen Jan Fredrik Glassius af te vaardigen naar de burgemeester van Veere om de redenen te vernemen van het opbrengen van de hoogaars en het net en zo mogelijk uit zijn beslag en arrest te krijgen.

Visser en Glassius doen enkele dagen later verslag van hun bezoek aan burgemeester Van der Loef van Veere. Dat is niet meegevallen. Ze ontmoetten hem op straat. Hij wilde eerst niet eens met hen spreken en voerde allerlei excuses aan. Doch ‘op ons aanhouden gingen we met hem in zijn huis’. Kennelijk is de visser Cornelis Cornelisse van vrijmoedige aard, want hij houdt zich in de directe nabijheid van het gezelschap en het huis van de Veerse burgemeester op. De burgemeester van Veere vraagt de Arnemuidse deputatie ‘wat die man bij ons deed en zich zo in ‘t oog begaf. En indien die man zich niet wat uit het oog begaf, men hem nog wel op 't gevangenhuys konde zetten’. Waarop Casper Visser onbeschroomd antwoordde ‘dat die man met ons was gekomen en geen verbod hadde van ons om zich te aprenteren, dog zo de heer burgemeester goed dacht hem gevangen te zetten dat maar zoude doen, want dat die man geen voet zoude weg zetten’. Het resultaat van het gesprek is dat ze de schuit en het net op borgtocht van honderd gulden vrij krijgen. Burgemeester Van der Loef belooft de zaak te schikken naar genoegen zoveel hem doenlijk is.

Na het aanhoren van het verslag van Visser en Glassius besluit het Stadsbestuur een brief naar de magistraat van Veere te schrijven waarin ze bepleit om de zaak in der minne te schikken. Uit de brief blijkt dat ‘drie weerloze kinderen van Cornelisse waren zoekende agter de schorre van den Craaiepolder naar een weggedreven viskor en ook hun vader moesten inwachten totdat hij zijn werk hadde verricht aan de zoutketen om alsdan tezamen in Zuidvliet of elders te gaan vissen’. Kennelijk hebben de drie kinderen van Cornelisse de schuit bevaren en aan de oesterbanken gezocht naar het visnet.

Begin september hebben Visser en Glassius opnieuw een gesprek te Veere, nu met de baljuw Jacob Ermerins. Ze komen overeen om de kwestie als afgedaan te beschouwen en de borgtocht terug te geven.

* * *

In mei schrijven Adriaan Joosse en Johan Schets in een brief aan het Stadsbestuur ‘dat zy waren overeengekomen wegens de erven van hun huizen staande in de Langstraat, genaamd ‘Munnikendam en Galey’ (van Adriaan Joosse) en ‘De Dry Coningen’ (van Johan Schets), dat Joosse zal afstaan een lapje grond achter zijn huis ‘Munnikendam’ en hetselve voor altoos voegen aan Schets’ erve en het scheyt in eigendom zal blijven van ieder tot aan de doornehaag zo voor hen als voor hun nakomelingen’. Schets verplicht zich enige reparaties te doen aan ‘het scheyt’ (de scheidsmuur) tussen hun beider erven.

In juni krijgt de chirurgijn Johan Ladenbergen een vermaning ‘over het voortdurend slecht gedrag met zijn vrouw’. Ook de stadsvroedvrouw is niet van onbesproken wandel. Claas Blaasse en de vroedvrouw worden ernstig verzocht ‘het veelvuldig verkeer af te snyden en alle vermoedens te voorkomen in hoop Claas Blaasse beter zal huishouden met zijn vrouw’.

* * *

Nog enkele berichten over de openbare orde.
In augustus wordt Marinus Blaas ‘om zyn veelvuldige euveldaden, dagelyks verricht’, op het gevangenhuis gezet.
Enkele weken later geeft het lid van de vroedschap Salomon van Eenennaam kennis ‘dat Janna Jans, wonende aan de zoutketen, het heeft bestaan hem te schelden voor een schelm en voorgaf haar zoon te hebben mishandeld om zijn gepleegde diefstal van vruchten in zijn hof en dat deze op zondag door hem was gevangen en aan de burgemeester gegeven die hem aan ‘s Heeren Dienaar had gegeven, welke hem publiekelijk had laten thuisbrengen aan de keten’. Janna Blaas wordt gelast voor de magistraat haar excuus aan Van Eenennaam aan te bieden.

* * *

Ook nog enkele bijzonderheden van algemene aard. Afgekondigd wordt dat iedereen z’n bomen zo zal moeten insnoeien dat geen boomgewas van burgers of bewoners van huizen en inzonderheid in het Jan Leeuwenstraatje en de Nieuwstraat meer over de stadsstraten zal hangen. Dit jaar vindt er ook ingrijpend bestratingwerk plaats. De Noordstraat wordt geheel nieuw gelegd en verhoogd, terwijl de andere straten verlegd en gerepareerd worden daar waar het allernodigst is. Eind november hebben de straatmakers hun werk beëindigd. Ze hebben voor een bedrag van £ 208.8.9 verwerkt. Ook het wieden van de Markt wordt dit jaar aanbesteed.

De veerman Cornelis Zierveld (later Siereveld) pacht dit jaar het veer van de Oranjepolder op Wolphaartsdijk en het Land van Ter Goes zonder pachtsom op voorwaarde dat hij op zijn kosten het veerhoofd (‘het plankiertje’) moet herstellen. Daarna pacht Zierveld dit van de rentmeester van de Prins van Oranje voor zes ponden Vlaams. Bovendien betaalt hij drie schellingen cijns ‘van het veerhuysken staande op het schorretje strekkende aan den Oranjepolder langs de Arnemuydse vaart’. Uit de ‘Ordonnantie gemaakt op het bevaren van het Veer van den Oranjenpolder op Wolfaartsdijk en den eilande van Ter Goes’ van 1754 vernemen we het volgende:

Den pachter van het veer zal gehouden zijn tot zijnen koste te hebben en onderhouden twee bekwame vaartuigen waarvan het eene zal moeten zijn een suffisanten Hengst en Boot, die tallen tijd behoorlijk zullen worden gecallifaat en dicht gehouden, voorzien met goed touwwerk, zeilen, riemen en dreggen.

* * *

Van de kerk is te melden dat er, na de grote meningsverschillen tussen de magistraat, de kerkenraad en ds. Cornelius Vos, dit jaar een bepaalde verzoening plaatsvindt. In januari bespreekt het Stadsbestuur met de Middelburgse notaris mr. Hendrik Brouwer het door hem opgestelde ‘Plan van Associatie’. Mr. Brouwer is door zowel de kerkenraad als de magistraat aangezocht als bemiddelaar ‘om de rust en vrede binnen de gemeente te bevorderen’.

Op de 19e februari sluiten het Stadsbestuur, de kerkenraad en de predikant een akkoord tot vereffening van een aantal geschillen zoals bijvoorbeeld over het betalen van huur voor de pastorie, het zenden van gedeputeerden uit de magistraat naar het Collegium Qualificatum (2 inplaats van 3), de huur van de zitplaatsen in de kerk en de vrijstelling van stadsaccijns voor de predikant. Het 14 artikelen tellende akkoord wordt in het notulenboek ingeschreven en beslaat vier foliobladzijden. Alle geschillen kunnen op een minnelijke wijze worden geschikt. Aan het akkoord wordt een verklaring van ds. Vos gehecht, luidende: ‘Verklaarende de Predicant dat, indien hij onverhoopt Emeritus moest worden en een ander Predicant inmiddels in deselfs plaats beroepen wierd, zijn eerwaarde alsdan het Huys zal ruymen voor de dan beroepen predicant’.

De aanhef en enkele van de bepalingen van het akkoord luiden:

Alzo sedert enige tijd herwaarts differenten, onenigheden en disputen zijn ontstaan tussen de magistraat, kerkenraad en predikant en zij genegen zijn alle dezelve in het vriendelijke te schikken en uit de wereld te helpen, zo verklaren dezelve door intersessie van goede vrienden, bij deze aan te gaan een ongeveinsde en duurzame vrede en enigheid....

1. Ds. Vos zal voor huur van de pastorie en het huis en erve ‘Den Olyphant’, staande tegenover de pastorie, van mei 1764 tot mei 1767 aan de boekhouder der armen betalen 6 ponden en 10 schellingen Vlaams jaarlijks, dus 19 ponden en 10 schellingen en voorts elk jaar dit huurbedrag.

2. De magistraal zal in de kas der armen storten 19 ponden en 10 schellingen en jaarlijks 6 ponden en 10 schellingen zolang ds. Vos deze huizen zal bewonen.

4. Bij het beroepen van een nieuwe predikant zal tussen de magistraat en de kerkenraad een schikking worden gemaakt over de huishuur.

11. Bij de eerste predikatie die de predikant na het sluiten dezes zal doen, zal in de voorkerk worden gesteld een aparte busse buiten de ordinaire bus van de armen, welke eerste bus de predikant zal recommanderen tot het kopen van Bijbels en matrassen in de banken van de ouderlingen en diakenen in de kerk en zullen deze boeken en saeten worden gekocht uit de penningen die in de bus zullen geworpen worden.

14. Eindelijk zal ten teken van oprechte vriendschap door de kerkenraad en magistraat met hunne vrouwen - immers bij die gene die aldaar gelieft present te zijn - op het stadhuis dezer stad worden gehouden een liefde- en vriendelijke maaltijd, en in alles de rang gehouden bij het houden van een Collegium Qualificatum gebruikelijk, zullende de kosten ieder pro rato uit elks privé beurs worden betaald.

Dit alles beloven de ondergetekenden opregtelyk als luyden van Eere te zullen nakomen.
namens de kerkenraad ds. Cornelius Vos, Jacob Marteijn, Abraham van ‘t Noordende, Boudewijn Grootjans, Marinus de Ridder, Blaas Pinte en Jacob Verloorenkost, namens de magistraal Marinus Haay, Maarten Adriaanse, Pieter Geene, Jacob van Kas, Jan Fredrik Glassius, Jacob Quinten, Salomon van Eenennaam en Casper Visser.

In elk geval heeft de ‘vriendschappelijke liefdemaaltijd’ voor de regenten en leden van de kerkenraad met hun vrouwen ten teken van vriendschap doorgang gevonden, maar of dit op ieders eigen kosten is gebeurd weten we niet. Uit de stadsrekening van 1768 blijken voor de verpachtmaaltijd wel de volgende leveranties:

aan de slager Jan Harthoorn voor levering van vlees, hoenders, calcoen en verse cost £ 7.11.7; aan Hendrik Brouwer voor levering van wijnen £ 9.9.-; aan de suikerbakker Jacob van Groenenberge voor levering van taarten, banket en soezen £ 2.3.7; aan Jacob Marteijn en Carel Crucq voor levering van Frans brood, beschuit en meelblomme £ 3.8.6; aan Adriaan Joosse voor levering van groente en fruit £ 1.1.10; aan Cornelis Cornelisse voor vis £ 1.3.4; aan de kokkinne voor het koken £ -.17.8; aan de ontvanger voor het halen van het geld te Vlissingen £ -.6.-; aan Casper Visser voor de koop van citroenen £ -.4.-; aan de weduwe Harthoorn voor het schoonmaken van het stadhuis £ 4.1.9.

Het Stadsbestuur blijft niet achter. Kort hierna wordt besloten ook nieuwe Bijbels voor de banken van de leden van de magistraat te kopen en ‘de oude Bijbels aan de meest biedende met de stokke te verkopen’. In de stadsrekening komen we een betaling tegen aan de Middelburgse boekverkoper Herman de Haas voor levering van 12 Bijbels voor de magistraatbanken. Helaas, enige maanden later blijkt dat ds. Vos blijft weigeren de achterstallige huishuur te betalen. Secretaris Casper Visser weigert, met goedkeuring achteraf van het Stadsbestuur, daarom de armenrekening te tekenen.

Dit jaar zijn aftredend de ouderlingen Jacob Marteijn en Abraham van ‘t Noordende. Met grote meerderheid worden in hun plaats gekozen Adriaan Joosse en Pieter La Rivière. Ook zijn de diakenen Blaas Pinte en Jacob Verloorenkost aftredend, terwijl de diaken Abraham Baljé is vertrokken. In hun plaats worden gekozen Jacob Beaufort, Abraham Andriesse en Gillis Fafa.

23 nieuwe lidmaten leggen geloofsbelijdenis af. Een achttal arme kinderen wordt besteed bij pleeggezinnen.

1767

Op de 4e oktober treedt de 19-jarige Stadhouder Prins Willem de Vijfde in de Pruisische hoofdstad in het huwelijk met de 16-jarige Prinses Wilhelmina van Pruisen.

Aan het einde van het jaar dringt Prins Willem bij de Staten-Generaal aan op uitvoering van de vroeger reeds genomen besluiten tot aanbouw en uitrusting van 25 schepen. Zijn motief is dat men te allen tijde op oorlogsgevaar voorbereid moet zijn. Hij wil de deplorabele toestand van het leger en de vloot verbeteren.

De Staten-Generaal gaan dit jaar over tot een aanzienlijke verlaging van de invoerrechten op thee, koffie en varkensvlees.

Dit jaar treedt Willem van Citters af als vertegenwoordiger van de Eerste Edele in Zeeland, Prins Willem de Vijfde. De Stadhouder draagt als zijn nieuwe vertegenwoordiger bij de Zeeuwse admiraliteit voor de Zeeuwse raadpensionaris Steengracht. Dit stuit echter op verzet van Middelburg en Tholen, zodat Prins Willem uiteindelijk de vermogende en invloedrijke J.A. van der Perre als zijn vertegenwoordiger aanwijst.

* * *

De stadsregering ondergaat dit jaar geen wijzigingen. Maarten Adriaanse volgt de aftredende burgemeester Casper Visser op. De andere burgemeester is Marinus Haay. De vijf schepenen zijn Jacob van Cas, Salomon van Eenennaam, Pieter Geene, Jan Fredrik Glassius en Jacob Quinten. Raden zijn Abram van Damme, Adriaan Joosse en Casper Visser. Secretaris en tevens thesaurier is Casper Visser.

De stadsvroedvrouw Maria Yzenbaart, huisvrouw van Willem Jansen, klaagt er opnieuw over dat de weduwe Maatje de Niet blijft fungeren alsof ze vroedvrouw van Arnemuiden is, dit tot groot nadeel van haarzelf. De weduwe De Niet wordt ernstig verboden op te treden als vroedvrouw, uitgezonderd in die gevallen ‘wanneer de vroedvrouw absent, buiten de stad ofte nonchalant ware in haar post’.

Dit jaar overlijden 8 ingezetenen, waaronder Cornelis de Nooijer (60 jaar), de regent en tabakwinkelier Abram van Damme (60 jaar) en Janna Wittewrongel echtgenote van burgemeester Maarten Adriaanse (80 jaar).

* * *

De eigenaars van het huis ‘De Pool’ aan de Langstraat, de Middelburgse heren Adriaan Huyssen, Abram Karijn of Caron en Abram de Klerk, schrijven het Stadsbestuur dat ‘zij gaaren met een Rytuig zouden kunnen komen agter dat huis aan en bij hun zomerhuis, dog dat daartoe nodig is 1 à 2 bomen te rooien’. Ze krijgen toestemming. Het gaat hier om het huis waar vroeger secretaris Michiel Verhage in woonde en na zijn overlijden Jacob van de Kreke. Later koopt de chirurgijn Hendrik van der Salm dit huis en na zijn vertrek naar Oostindië z'n opvolger Frederik Knoote. In 1766 staat het op naam van Adriaan Huyssen en Compagnons.

Adriaan Beekman, die het ‘Hof De Nagtegaal’ tot buitenverblijf heeft, vraagt toestemming om het bosje genaamd ‘Den Ouden Tol’ opnieuw te laten beplanten en ‘tot bevrijding en beveiliging daarvan een houten staketsel daar te zetten en een doornehaag daarom te kweken en te planten’. Hij vraagt dit staketsel en de haag op de stadswal of het bolwerk te mogen zetten. Hierover wordt met Beekman gesproken. Hoe dit afloopt is niet uit het notulenboek af te leiden. Wel dat de secretaris het tolbosje zal kopen voor 20 ponden Vlaams.

Het Stadsbestuur besluit, tot voorkoming van alle meningsverschillen, dat van alle vaste panden, hetzij huizen, schuren, stallen, zomerhuizen, keten of woningen hoe ook genaamd, landen, hoven, weiden of bossen, die onder Arnemuiden publiek of onderhands verkocht of elders in naburige steden of dorpen verkocht of getransporteerd worden, aan de secretaris stadsuniegeld betaald dient te worden.

* * *

Nog enkele bijzonderheden van algemene aard. De stadsvest wordt dit jaar verpacht aan de kleermaker Claas Stroosnijder en Adriaan Joosse de jonge voor vijf jaar voor 1 pond pacht per jaar onder de voorwaarde dat ‘zoo de paling in de vest sterft, zij dan zullen wezen ontslagen van pacht’.

Het Stadsbestuur bestelt een schip straatstenen voor rekening van de stadskas voor het onderhoudswerk aan de straten.

Jan Harthoorn, stadsbode, herbergier en slager binnen de stad, klaagt er over dat ‘een ieder maar begint goed te vinden en te ondernemen zonder toestemming van de magistraat vlys te venten, in te slaan en te vercopen en ermee te leuren’. Dit wordt bij publicatie verboden.

De inwoners hebben ‘s winters overlast van kerkuilen. Er wordt een premie uitgeloofd van 1 gulden voor elke binnen de stad geschoten kerkuil. Elk jaar komen we in de stadsrekeningen wel betalingen tegen aan inwoners die kerkuilen of kauwen neerschieten.

* * *

Ook dit jaar dient ds. Cornelius Vos de Hervormde Gemeente. In de plaats van de aftredende ouderlingen Jacob Cornelisse en Pieter La Rivière treden aan Boudewijn Grootjans en Jacob Marinisse. Tot nieuwe diakenen worden gekozen Cornelis Blaas en Marinis Jacobse de Ridder.

Tien arme kinderen worden op kosten van de diakonie bedeeld.

Naar de magistraat gaat in mei weer een verzoek om op derde pinksterdag viool- en snarenspel te weren tot voorkoming van zonden en dartelheden. Naar aanleiding van een brief van de Classis Walcheren collecteren de diakenen op zondag de 14e juni gedurende een halve dag voor de onderstand van de Waldenzense kerken in de Vallei van Piëmont.

Uit het verslag van de afgelegde huisbezoeken blijkt dat alles in redelijke toestand is naar het uitwendige.

Pieter van der Nol verzoekt in juli van de kerkenraad kopieën van de handelingen van de kerkenraad gedurende de periode 5 april 1764 tot 15 juni 1766. Hij kan deze van de kerkenraad krijgen mits hij deze zal gebruiken overeenkomstig de Synodale besluiten. In oktober vervoegt Van der Nol zich bij ouderling Jacob Marteijn. Uit naam van de timmermansbaas Pieter Geene heeft de stadsbode ‘met het stadswapen op de borst’ hem aangezegd dat hij zijn rekeningen ten laste van de diaconie dient te betalen of dat hij anders de zaak aan het gerecht zal voorleggen. De kerkenraad probeert de zaak minnelijk op te lossen.

De voormalige secretaris van Oostkapelle Hendrik Francke heeft zich metterwoon in de stad gevestigd in het huis naast de pastorie ‘De Gulden Gans’ van ds. Vos. Hij legt z'n kerkelijke attestatie over. Aan Jacob Quinten wordt het huisje van de diaconie, genaamd ‘De Roosemarynboom’, verkocht.

Ondanks het vorig jaar door bemiddeling van mr. Hendrik Brouwer opgestelde akkoord blijft de verhouding tussen het Stadsbestuur en de predikant gespannen. In maart beklaagt de stadsdiender Willem van Omme zich bij het Stadsbestuur dat ‘onse predicant hem voor enige dagen van den predicstoel voor een Racker heeft gescholden’. Het Stadsbestuur besluit, ‘niettegenstaande dat hetselve waar en waaragtig is en door de meeste regenten is aangehoord en zij dit ten uiterste afkeuren en tot hunne smerte in hunne personen hebben ondervonden dat dit niet in het minste tot stichting is’, zij het echter aan ‘s Heeren Dienaar overlaten er genoegdoening voor te eisen. Kennelijk voelt de magistraat niet veel voor een nieuw conflict met de bij het kerkvolk geliefde ds. Vos.

In oktober vraagt de kerkenraad om een vergadering van het Collegium Qualificatum. Gevraagd naar de reden van dit verzoek verklaart de kerkenraad dat men wil spreken over de huishuur voor de pastorie. Het Stadsbestuur weigert hierover te spreken zolang de verkoop van de pastorie niet is geregeld. Dit is voor de kerkenraad aanleiding om in november te komen met een voorstel tot herstel van de vrede en rust tussen de magistraat en de kerkenraad, bestaande uit 11 punten. Het Stadsbestuur doet het tegenvoorstel dat zowel kerkenraad als magistraat elk 2 deputaten benoemen en om mr. Hendrik Brouwer te verzoeken te proberen tot een minnelijke schikking te komen. De kerkenraad stemt hier mee in en benoemt tot deputaten Jacob Marteyn en Abram van ‘t Noordende. Het Stadsbestuur wijst uit z’n midden Casper Visser en Jan Frederik Glassius aan. De kerkenraad gaat akkoord met de ‘Artikelen van associatie’. Dit houdt onder meer in dat de kerkenraad voortaan £ 13 Vlaams aan huishuur per jaar voor de pastorie zal betalen.

1769

Opnieuw woedt er dit jaar een ernstige veepestepidemie in ons land. Alleen al in Friesland gaan 97.000 runderen verloren.

In het Stadsbestuur zijn er dit jaar drie vacatures. Het is moeilijk om capabele regenten te vinden. Jacob Quinten, in 1761 gekomen van 's-Heerenhoek, volgt de aftredende burgemeester Maarten Adriaanse op. Evenals het voor de andere burgemeester Pieter Geene vorig jaar de eerste keer was dat hij dit ambt bekleedde, is het dit ook voor Quinten.
Naast de burgemeesters Pieter Geene en Jacob Quinten hebben als schepenen zitting Salomon van Eenennaam, Jan Fredrik Glassius, Marinus Haay, Adriaan Joosse en Casper Visser en als raden Maarten Adriaanse en Jacob van Cas.

Zeer erkentelijk is het Stadsbestuur voor de verdiensten van haar secretaris Casper Visser. Hij krijgt voor z’n extra moeiten en verrichte diensten een beloning van drie ponden Vlaams. Deze blijk van waardering is vooral ‘voor de handhaving van de Stadswaag, de bescherming van de visserij tegen die van Veere, het verhoeden van het afbreken en het naar de Havendijk van Middelburg verplaatsen van één van de zoutketen en het herstel van de straten van de stad’.

Ook de schepen Jan Fredrik Glassius krijgt een blijk van waardering. De thesaurier krijgt opdracht hem een beloning te geven van 3 ponden, 6 schellingen en 8 grooten ‘voor het nasien van het groote privilegieboek en het maken van een kort uittreksel daar van’.

* * *

Grote onrust ontstaat er in februari onder de vissers en de kreukel- en mosselvangers van Arnemuiden over het gedrag van de Brabanders en Vlamingen op de Zeeuwse stromen. Tegen de ‘aloude costuymen en verboden’ ontzien deze zich niet om op de visgronden van de Arnemuidse vissers de mossels en kreukels ‘zo op te vangen, dat noodwendig vele van onze in- en opgezetenen daardoor in de alderdiepste arremoede moeten vervallen, alsoo dit voor de meeste vissers, in de winter vooral, nog hun enigste winst pleegt uit te maken’.
De secretaris overlegt met de Baljuw van de Wateren van Zeeland of er enig middel is ‘om de vreemden en uitlanders als van ouds het vissen en het mosselen en kreukels rapen met nadruk opnieuw te beletten met aan te tonen de schadens en gevolgen voor onze en alle arme ingezetenen van Zeeland’.
Op de 15e maart doet secretaris Casper Visser verslag van z'n gesprek met de waterbaljuw. Deze heeft intussen al enige orders gegeven om de Brabanders dit te beletten, uitgenomen een zestal dat daartoe vergunning heeft gekregen. De secretaris zal dit ook nog bespreken met de raadpensionaris.

* * *

De scheepstimmermansbaas Gillis Fafa, die enige jaren geleden de scheepswerf heeft opgericht, schrijft het Stadsbestuur dat hij ‘tot gerief der burgerschippers alsmede voor vreemdelingen, gebruik makende van zijn werf’ een kanthelling nodig heeft. Deze zou ‘gevoegelijk gemaakt kunnen worden aan de werfkant van het Hoofd’. En zo het Stadsbestuur ‘hem die plaats gelieft te gunnen, zullen de schuiten van deze stad varende, voor de helft van dat de vreemden betalen, deselve op haar beurt laten gebruiken’. Baas Fafa krijgt vergunning om de kanthelling te maken 20 voet van het Hoofd, te beginnen westwaarts.

* * *

Er overlijden dit jaar 13 inwoners. Daaronder is de chirurgijn Johan Ladenbergen. Op de leeftijd van 50 jaar verdrinkt hij in augustus in de oude Arne, ter plaatse waar het voetpad ligt tussen Arnemuiden en Middelburg. Hij wordt in de kerk begraven. Bijna 21 jaar was hij heel- en geneesmeester van de stad. In 1750 kwam hij uit Vrankendaal in de Paltz.
Voor de vervulling van de vacature ‘doen zich dagelijks zeer vele sollicitanten op’. Op de 26e augustus wordt besloten ‘heden de verkiezing van een chirurgijn te doen omdat de plaats niet langer kan openblijven’. Met 2/3 van de stemmen benoemt het Stadsbestuur Christiaan Godlieb Sacket, thans chirurgijn te Meliskerke. Sacket is geboortig van ‘Swijduits in Silesiën’. Hij is opperchirurgijn geweest bij de bewindhebbers der Oostindische Compagnie. In vroeger tijden heeft hij zich in Duitsland in de laatste oorlog bij belegeringen en in hospitalen trachten te bekwamen.
In z'n sollicitatiebrief verzoekt hij hem als burger en chirurgijn toe te laten ‘alsmede de scheerwinkel te willen vergunnen’. Het Stadsbestuur vergunt hem dit in zoverre, dat ‘hy verpligt sal zyn en blyven zowel te scheren als hier te practiseren en de heelkunde waar te nemen, dog op zondagen niet zal mogen scheren en by alle voorcomende gelegenheden by dagen en nagten geroepen zynde, de in- en opgesetenen met alle vigilisatie en bescheidenheid alle hulpmiddelen toe te brengen naar zijn vermogen en zig te wagten voor dronkenschap’.

* * *

Dit jaar vestigen zich verscheidene ambachtslieden in de stad.
Allereerst noemen we Jan Lodewijk Kramer. Hij verzoekt om als burger en kleermakersbaas in de stad te worden toegelaten. Kramer is afkomstig uit de stad Tholen. Hij is de stamvader van de generaties Kramer die in Arnemuiden het kleermakersambacht uitoefenden en vele openbare functies vervulden in Stadsbestuur en kerkenraad. Jaren later, na 1795, zal hij ook deel uitmaken van het Stadsbestuur.

Ook Pieter Coppejan uit Calishoek in het land van Ter Goes mag zich als burger en strodekkersbaas in de stad vestigen. Ook een zekere Jacob Planzon, scheepstimmermansknecht, mag met vrouw en drie kinderen binnen de stad komen wonen.

Ook komt er een verzoek binnen van Krijn van Belsen om binnen de stad te komen wonen. Hij wordt niet in het poortersboek ingeschreven. Wellicht is Van Belzen van oorsprong een Arnemuidenaar en heeft hij zich tijdelijk ergens anders gevestigd.

* * *

Destijds is een perceel grond van het kerkhof toegevoegd aan de erve van ‘De Nieuwe School’ van de toenmalige schoolmeester Isaac Schoe. Al meer dan 50 jaar is dit perceel in gebruik bij de opvolgende bewoners van dit huis (thans woont in dit huis de weduwe van de vroegere stadssecretaris Cornelis van Ginhoven). Besloten wordt nu dat ‘het lapje erf van het kerkhof jegenwoordig aan de oude school, indien het van eygenaar verandert, weder aan het kerkhof zal moeten comen’. Het is destijds aan meester Schoe gegeven en was niet voor z’n opvolgers bestemd.

Er komt een verzoek binnen van de Middelburgse heren Adriaan Huyssen, Abram de Klerk en Maryn Caron, eigenaars van het huis ‘De Pool’ aan de zuidzijde van de Langstraat en het daarachter liggende zomerhuis. Ze hebben op de koopdag van de stadsbomen van de Zuidwal in december vorig jaar vier bomen bij hun zomerhuis gekocht. Ze krijgen toestemming die nog enige jaren te laten staan ter bescherming van hun zomerhuis.

Besloten wordt dat ‘by het afsterven van de houders van coebeesten op het hoekhuis van de Markt volgens de stadsverboden daar geen koeien meer mogen worden gehouden en de erfgenamen daarvan kennis te geven’. Het Stadsbestuur is namelijk van plan van dit huis (voorheen van Isaac van de Kreke) op de hoek Markt/Langstraat drie woningen te maken. Het gaat hier om het huis ‘De Trompet en Gouden Harp’. Eind juli is dit huis aan de timmermansbaas Maarten Adriaanse verkocht.

Hendrik Francke, de voormalige secretaris van Oostkapelle die in Arnemuiden is komen wonen, verzoekt enige lindebomen aan z’n zomerhuis te mogen planten. Dit zomerhuis stond waarschijnlijk bij het ‘Hof De Nagtegaal’ aan de Jan Leeuwenstraat (nu de Lionstraat). Het kan zijn dat dit hof enkel bestond uit een moestuin en een schuur.

In mei komt in het Stadsbestuur ter sprake dat op de Veersche weg op het Hof ‘Niet altoos Soomer’ enige afbraakmaterialen zullen worden verkocht, o.a. ook schuiframen. De thesaurier Maarten Adriaanse en de secretaris Casper Visser krijgen machtiging ‘daar te coopen datgeen de stad van dienst kan wezen en twee schuiframen voor de Vierschaar van het Stadhuys’. De magistraat is zeer tevreden over de door Adriaanse en Visser ‘zeer wel en met aller genoegen verrigte coop van oude materialen voor de stad’. Na de aankoop besluit men ‘de schuiframen en blinden met glas te stellen in de Vierschaar alsoo de oude glazen seer ontramponeert zijn en als dan de Vierschaar te schilderen en mede aan te besteden’.

* * *

Dat de stad in groot verval is toont het vele onderhoudswerk dat noodzakelijk moet plaatsvinden wel aan.
De thesaurier krijgt opdracht de straten verder te laten herstellen zoals ‘t meest dienstig is.
Omdat de ene molenroede van de molen is gevallen en de andere roede ook zeer slecht is brengen beide burgemeesters en de thesaurier in augustus een bezoek aan de zaagmolens te Nieuwland om ‘uit te zien naar twee houten voor roeyen en dan die klaar te maken met alle spoed om met de nieuwe as in de molen te steken en de nieuwe molensteen mede op te leggen’. De oude molenroede wordt met de uitgevallen as met de stokke verkocht zodra de molen is gemaakt, vermoedelijk voor brandhout. Volgens de stadsrekening levert de nieuwe scheepswerfbaas Gillis Fafa eikenhout voor de molen.

Tobias Engelse, afkomstig uit het Nieuwe dorp, krijgt toestemming burger van de stad te worden en een kroeg te houden in ‘Het Schippershuys’ van Daniël Kervink op voorwaarde dat ‘hy sig stiptelyk gedraagt’.

Jacob Marinissen volgt de overleden Cornelis Huybregtse als bakenmeester aan de kille bij de zoutketen op. En Blaas Blaasse krijgt de vacante zoutmetersplaats toegewezen.

* * *

Over de kerk is het volgende te melden. Opmerkelijk in deze jaren is de wijze waarop de magistraat ijvert voor een gestrenge viering van de zondag als de rustdag. Zo wordt de nieuw benoemde chirurgijn C.G. Sacket streng verboden op zondag ‘scheerwinkel te houden’. En in november besluit men nogmaals dat de melkverkopers ‘op sondagen geen melk met jock en emmers zullen mogen leuren noch verkopen binnen de stad noch aan onse zoutketen, maar alleen by noot of verlegenheid en ook anders niet by de melkers self moeten melk halen’.
Ook gaan ds. Cornelius Vos en de ouderlingen Pieter La Rivière en Adriaan Joosse begin mei op bezoek bij de regerend burgemeester om namens de kerkenraad te verzoeken ‘om de ydelheden en het viool- en snarenspel op de 3e Pinksterdag te verbieden’.

In januari worden naar de Classis Walcheren afgevaardigd de ouderlingen Boudewijn Grootjans en Pieter La Rivière. Ze krijgen de opdracht mee ‘te verzoeken dat elk lid van de Middelburgse predikanten nog een predikbeurt mogt waarnemen voor onze kranke Leraar in de Gemeente van Arnemuyden’.

Dit jaar zijn aftredend de ouderlingen Boudewijn Grootjans en Jacob Marinissen. Gekozen worden tot nieuwe ouderlingen Jacob Marteijn en Jacob Cornelisse Schroevers. In de plaats van de aftredende diakenen Jacob Beaufort en Jan Schroevers worden gekozen Leonardus Boudewijnse Grootjans en Pieter Walraven.
Er worden dit jaar 6 arme kinderen besteed bij pleeggezinnen. De armerekening sluit met een batig saldo van £ 16.5.6 (ontvangen £ 144.3.2. en uitgegeven £ 127.17.8). Met de nieuwe chirurgijn C.G. Sacket komt men overeen dat hij ‘de diakony armen, zieken en gewonden zal behandelen en helpen’.

Steeds weer lezen we van opschudding verwekkende incidenten. Zo wordt de vroegere ouderling Jan Peere de toegang tot het Heilig Avondmaal ontzegd vanwege ‘de door hem gegeven openbare ergernis op het Hoofd op de 10e juni’. En diaken Gillis Fala (de scheepswerfbaas) brengt in juni naar voren dat ‘hy geïnjureerd is dat Lieven Lievense, die hem op de Middelburgse weg met de vuist op de borst stotende, hadde uitgemaakt voor een schurk en schelm en hem hadde uitgedaagd om te vegten of handgemeen te worden’. De kerkenraad verwijst broeder Fafa voor deze zaak naar de burgerlijke rechter. Eind december lezen we dat Gillis Fafa en Lieven Lievense zich met elkaar verzoenen.

Sommige ouders laten hun kinderen niet naar school gaan wegens hun onvermogen om het schoolgeld aan meester Haay te betalen. In november bepaalt de kerkenraad dat deze ouders bij de predikant een briefje kunnen ophalen om dit aan de schoolmeester te vertonen. Deze kinderen zullen dan op kosten van de diakonie naar school kunnen gaan.
Ook besluit men ‘by de aanstaande uitdeling van ryst aan niemand ryst te geven dan alvorens zij plegtig beloven de ryst zelf en met hun huisgenoten te zullen eten en geenszins zullen verkopen of aan anderen over te doen of weg te geven’.

Meer artikelen...

  1. 1770
  2. 1771
  3. 1772
  4. 1773