1768

Dit jaar vertrekken vijf Amsterdamse fregatten onder hevel van vice-admiraal Roemer Vlacq naar de Middellandse Zee. Ze hebben opdracht de sinds enkele jaren weer opgelopen Barbarijnse zeeroverij te beteugelen.

Landelijk is er ook een malaise in de houtzaagnijverheid. Enige tientallen jaren geleden was deze industrie in grote bloei. De achteruitgang is een gevolg van de buitenlandse concurrentie en de crisis in de scheepsbouw. De vraag naar schepen is door het teruglopen van handel en visserij sterk verminderd. Deze ontwikkeling heeft ook z'n invloed op de nabij Arnemuiden gelegen houtzaagmolens in Nieuwland.

* * *

Arnemuiden telt dit jaar slechts 112 woningen. In 1584 waren dit er nog 279 en in 1636 192. In 1874 is het aantal huizen weer toegenomen tot 210. Het bloeiende Arnemuiden van voorheen is nu slechts een klein armoedig vissersplaatsje geworden van ongeveer 800 inwoners. In 1768 overlijden 9 inwoners.

Het Stadsbestuur ondergaat dit jaar enkele wijzigingen. De timmermansbaas Pieter Geene volgt de aftredende burgemeester Marinus Haay op. Geene die al van voor 1755 zitting heeft als schepen en raad treedt voor het eerst op als burgemeester.
Eind vorig jaar overleed het lid van de vroedschap Abram van Damme op 60-jarige leeftijd. Vanaf 1765 had hij zitting als schepen en raad. In het jaar 1748 kwam hij in Arnemuiden wonen vanuit Axel.

Een nieuwe Ordonnantie voor de secretaris wordt vastgesteld, in het Ordonnantieboek van de stad ingeschreven en door alle leden van de vroedschap ondertekend.

In oktober komt het Stadsbestuur ter ore ‘dat men toeleg maakt om ons te versteken van het Recht der Waag’. Secretaris Visser wordt gemachtigd om de Zeeuwse raadpensionaris Steengracht daar over te spreken ‘om dit ons aloude Recht niet te verliezen, tenminste alles in het werk te stellen om in dezen te doen wat mogelijk is tot handhaving van ons privilege’.

In november vaardigt het Stadsbestuur de beide burgemeesters Maarten Adriaanse en Pieter Geene en secretaris Casper Visser af om de nieuwe Eerste Edele Van der Perre te gaan feliciteren namens de magistraat van Arnemuiden.

* * *

Over de neringen in de stad kan het volgende worden vermeld. Allereerst de stijfselfabriek. De molenaar Philippus Alevoet krijgt toestemming voor één jaar de helft te ontvangen van het maalloon van de stijfselmakerij; de andere helft dient ‘voor de slijtage van het gaande werk der molen’. Alles duidt er op dat er bij de stijfselfabriek aan de Nieuwstraat, aan het eind van de Noordstraat, een maalwerk of molen is, die mede bediend wordt door de molenaar van de korenmolen.

Tegenover de stijfselfabriek staat de bierbrouwerij, op de hoek van de Noordstraat en de Nieuwstraat. De uit Duitsland afkomstige George Pieter Rutsch is hier vanaf 1765 bierbrouwer. Hij schrijft het Stadsbestuur in mei ‘hoe dat hij getracht heeft de zo zeer vervallen brouwerij aan de gang te helpen en zijn ganse welvaren daaraan heeft ten koste gelegd’. Hij moet nu echter ‘bij deze dure tijd ondervinden niet tot voordeel te kunnen blijven brouwen, maar alleen om de klandizie niet geheel te verliezen. Hij zou echter ‘niet gaarne genoodzaakt zijn zoveel kosten tevergeefs te hebben gemaakt’. Daarom wil hij niets onbeproefd laten om z'n brouwerij gaande te houden en tevens om hierin zijn bestaan te hebben. Vandaar zijn verzoek om als tweede ‘vleeschhouwer’ (de andere slager is Jan Harthoorn boven aan de Markt) in de stad te mogen worden toegelaten en met ponden te mogen verkopen vlees en spek, ‘zoals de slachters vanouds gewoon zijn binnen uw agtbare stad tot maintenering van henzelf, de stad en de armen’. Hij krijgt hiervoor toestemming.

Ook Daniël Kerving krijgt vergunning om winkel te houden. Kerving woont in ‘Het Schippershuys’, waarin de veerman op het Nieuwland woont. Aangenomen mag worden dat het hier om een drankwinkel of slijterij gaat. De vroedvrouw Maria Yzenbaart, de vrouw van Willem Jansen, krijgt eveneens toestemming om een winkel te houden.

Over de zoutnering zijn enkele interessante bijzonderheden te melden. Het Stadsbestuur heeft in november ‘tot haar grote ontsteltenis’ met zekerheid vernomen dat men van plan is ‘de laatst nieuw gebouwde zoutkeet van juffrouw Breda af te breken en te verplaatsen onder Middelburg’. Waarschijnlijk is dit een van de belangrijkste zoutketen bij Arnemuiden. Het Stadsbestuur vreest dat wel eens de gehele pannering naar Middelburg verplaatst zou kunnen worden. ‘En alzo sulks is van dat vooruitgezicht, het verval van die importante zoutfabriek, waardoor het grootste deel van onze inwoonders sedert meer dan 200 jaar hun grootste deel van kostwinning geweest is en, indien die nering geheel verplaatst wierde, den totalen ondergang deser stad onvermydelyk ons voorkomt te zijn’, zo wordt met eenparigheid besloten, ‘is ‘t het noot, met een Regtsgeleerde te adviseren en interdict (verbod) op de afbraak van voornoemde keet te doen’. Hieruit kunnen we afleiden dat de zoutnering al vanaf circa 1570 één van de belangrijkste, zo niet de voornaamste inkomstenbron voor de stad is geweest.

Half december besluit het Stadsbestuur ‘dat de burgemeester Maarten Adriaanse en de secretaris Casper Visser zullen adviseren wat de regering zal in ‘t werk stellen om voor te comen dat de beste keete en laatst gebouwd, niet werde afgebroken’.
Een week later brengen beiden verslag uit van hun onderzoek. Ze hebben ‘alle stukken en privileges en missiven van Prins Willem I overwogen, om de keet van juffrouw Breda te verhinderen en de afbraak voor te komen’. Het doornemen van alle privileges is een enorm karwei geweest. Besloten wordt dan ook de schepen Jan Fredrik Glassius ‘het groote Previlegieboek uyt de griffie te geven om het selve te doorlezen en dan met den secretaris Visser daar een Register op te maken’. Voor het samenstellen van deze Kroniek kon een dankbaar gebruik gemaakt worden van dit Register. Dit kwam soms vooral van pas bij het doornemen van die notulen en archiefstukken die vanwege het soms moeilijk leesbare 18e eeuwse handschrift problemen opleverden.

Naar aanleiding van het rapport van Adriaanse en Visser besluit het Stadsbestuur in december een waarschuwing te publiceren tegen het afbreken en verplaatsen naar buiten de stad van zoutketen.

Toch blijft het lang onzeker of de zoutkeet wel of niet zal worden afgebroken. In januari 1769 geeft burgemeester Maarten Adriaanse te kennen ‘dat te vreezen is dat, niettegenstaande onze waarschuwing in december vorig jaar, men soude ondernemen de keete van juffrouw Breda af te breken en in geval dat werde ondernomen wat van hem in deze zou moeten worden gedaan’. Er wordt een commissie van advies ingesteld. Gedurende het gehele jaar 1769 komen we geen nadere berichten over een mogelijke verplaatsing van de zoutkeet meer tegen.

* * *

Ook over de visserij, hoewel de archiefgegevens hierover zeer spaarzamenlijk zijn, kan thans iets gemeld worden. ‘Alzo de visschuyt of hoogaers van Cornelis Cornelisse te Veere is in beslag genomen met zijn molenaarnet onder pretensie dat zijn drie kinderen zouden hebben gevist op verboden plaatsen onder Veere’. Maar ‘alzo aan de Regering bij menigte van getuigen en een verklaring, onder presentatie van de Eed alhier voor schepenen gepasseerd, geheel het tegendeel getuigen’, zo wordt besloten secretaris Casper Visser en schepen Jan Fredrik Glassius af te vaardigen naar de burgemeester van Veere om de redenen te vernemen van het opbrengen van de hoogaars en het net en zo mogelijk uit zijn beslag en arrest te krijgen.

Visser en Glassius doen enkele dagen later verslag van hun bezoek aan burgemeester Van der Loef van Veere. Dat is niet meegevallen. Ze ontmoetten hem op straat. Hij wilde eerst niet eens met hen spreken en voerde allerlei excuses aan. Doch ‘op ons aanhouden gingen we met hem in zijn huis’. Kennelijk is de visser Cornelis Cornelisse van vrijmoedige aard, want hij houdt zich in de directe nabijheid van het gezelschap en het huis van de Veerse burgemeester op. De burgemeester van Veere vraagt de Arnemuidse deputatie ‘wat die man bij ons deed en zich zo in ‘t oog begaf. En indien die man zich niet wat uit het oog begaf, men hem nog wel op 't gevangenhuys konde zetten’. Waarop Casper Visser onbeschroomd antwoordde ‘dat die man met ons was gekomen en geen verbod hadde van ons om zich te aprenteren, dog zo de heer burgemeester goed dacht hem gevangen te zetten dat maar zoude doen, want dat die man geen voet zoude weg zetten’. Het resultaat van het gesprek is dat ze de schuit en het net op borgtocht van honderd gulden vrij krijgen. Burgemeester Van der Loef belooft de zaak te schikken naar genoegen zoveel hem doenlijk is.

Na het aanhoren van het verslag van Visser en Glassius besluit het Stadsbestuur een brief naar de magistraat van Veere te schrijven waarin ze bepleit om de zaak in der minne te schikken. Uit de brief blijkt dat ‘drie weerloze kinderen van Cornelisse waren zoekende agter de schorre van den Craaiepolder naar een weggedreven viskor en ook hun vader moesten inwachten totdat hij zijn werk hadde verricht aan de zoutketen om alsdan tezamen in Zuidvliet of elders te gaan vissen’. Kennelijk hebben de drie kinderen van Cornelisse de schuit bevaren en aan de oesterbanken gezocht naar het visnet.

Begin september hebben Visser en Glassius opnieuw een gesprek te Veere, nu met de baljuw Jacob Ermerins. Ze komen overeen om de kwestie als afgedaan te beschouwen en de borgtocht terug te geven.

* * *

In mei schrijven Adriaan Joosse en Johan Schets in een brief aan het Stadsbestuur ‘dat zy waren overeengekomen wegens de erven van hun huizen staande in de Langstraat, genaamd ‘Munnikendam en Galey’ (van Adriaan Joosse) en ‘De Dry Coningen’ (van Johan Schets), dat Joosse zal afstaan een lapje grond achter zijn huis ‘Munnikendam’ en hetselve voor altoos voegen aan Schets’ erve en het scheyt in eigendom zal blijven van ieder tot aan de doornehaag zo voor hen als voor hun nakomelingen’. Schets verplicht zich enige reparaties te doen aan ‘het scheyt’ (de scheidsmuur) tussen hun beider erven.

In juni krijgt de chirurgijn Johan Ladenbergen een vermaning ‘over het voortdurend slecht gedrag met zijn vrouw’. Ook de stadsvroedvrouw is niet van onbesproken wandel. Claas Blaasse en de vroedvrouw worden ernstig verzocht ‘het veelvuldig verkeer af te snyden en alle vermoedens te voorkomen in hoop Claas Blaasse beter zal huishouden met zijn vrouw’.

* * *

Nog enkele berichten over de openbare orde.
In augustus wordt Marinus Blaas ‘om zyn veelvuldige euveldaden, dagelyks verricht’, op het gevangenhuis gezet.
Enkele weken later geeft het lid van de vroedschap Salomon van Eenennaam kennis ‘dat Janna Jans, wonende aan de zoutketen, het heeft bestaan hem te schelden voor een schelm en voorgaf haar zoon te hebben mishandeld om zijn gepleegde diefstal van vruchten in zijn hof en dat deze op zondag door hem was gevangen en aan de burgemeester gegeven die hem aan ‘s Heeren Dienaar had gegeven, welke hem publiekelijk had laten thuisbrengen aan de keten’. Janna Blaas wordt gelast voor de magistraat haar excuus aan Van Eenennaam aan te bieden.

* * *

Ook nog enkele bijzonderheden van algemene aard. Afgekondigd wordt dat iedereen z’n bomen zo zal moeten insnoeien dat geen boomgewas van burgers of bewoners van huizen en inzonderheid in het Jan Leeuwenstraatje en de Nieuwstraat meer over de stadsstraten zal hangen. Dit jaar vindt er ook ingrijpend bestratingwerk plaats. De Noordstraat wordt geheel nieuw gelegd en verhoogd, terwijl de andere straten verlegd en gerepareerd worden daar waar het allernodigst is. Eind november hebben de straatmakers hun werk beëindigd. Ze hebben voor een bedrag van £ 208.8.9 verwerkt. Ook het wieden van de Markt wordt dit jaar aanbesteed.

De veerman Cornelis Zierveld (later Siereveld) pacht dit jaar het veer van de Oranjepolder op Wolphaartsdijk en het Land van Ter Goes zonder pachtsom op voorwaarde dat hij op zijn kosten het veerhoofd (‘het plankiertje’) moet herstellen. Daarna pacht Zierveld dit van de rentmeester van de Prins van Oranje voor zes ponden Vlaams. Bovendien betaalt hij drie schellingen cijns ‘van het veerhuysken staande op het schorretje strekkende aan den Oranjepolder langs de Arnemuydse vaart’. Uit de ‘Ordonnantie gemaakt op het bevaren van het Veer van den Oranjenpolder op Wolfaartsdijk en den eilande van Ter Goes’ van 1754 vernemen we het volgende:

Den pachter van het veer zal gehouden zijn tot zijnen koste te hebben en onderhouden twee bekwame vaartuigen waarvan het eene zal moeten zijn een suffisanten Hengst en Boot, die tallen tijd behoorlijk zullen worden gecallifaat en dicht gehouden, voorzien met goed touwwerk, zeilen, riemen en dreggen.

* * *

Van de kerk is te melden dat er, na de grote meningsverschillen tussen de magistraat, de kerkenraad en ds. Cornelius Vos, dit jaar een bepaalde verzoening plaatsvindt. In januari bespreekt het Stadsbestuur met de Middelburgse notaris mr. Hendrik Brouwer het door hem opgestelde ‘Plan van Associatie’. Mr. Brouwer is door zowel de kerkenraad als de magistraat aangezocht als bemiddelaar ‘om de rust en vrede binnen de gemeente te bevorderen’.

Op de 19e februari sluiten het Stadsbestuur, de kerkenraad en de predikant een akkoord tot vereffening van een aantal geschillen zoals bijvoorbeeld over het betalen van huur voor de pastorie, het zenden van gedeputeerden uit de magistraat naar het Collegium Qualificatum (2 inplaats van 3), de huur van de zitplaatsen in de kerk en de vrijstelling van stadsaccijns voor de predikant. Het 14 artikelen tellende akkoord wordt in het notulenboek ingeschreven en beslaat vier foliobladzijden. Alle geschillen kunnen op een minnelijke wijze worden geschikt. Aan het akkoord wordt een verklaring van ds. Vos gehecht, luidende: ‘Verklaarende de Predicant dat, indien hij onverhoopt Emeritus moest worden en een ander Predicant inmiddels in deselfs plaats beroepen wierd, zijn eerwaarde alsdan het Huys zal ruymen voor de dan beroepen predicant’.

De aanhef en enkele van de bepalingen van het akkoord luiden:

Alzo sedert enige tijd herwaarts differenten, onenigheden en disputen zijn ontstaan tussen de magistraat, kerkenraad en predikant en zij genegen zijn alle dezelve in het vriendelijke te schikken en uit de wereld te helpen, zo verklaren dezelve door intersessie van goede vrienden, bij deze aan te gaan een ongeveinsde en duurzame vrede en enigheid....

1. Ds. Vos zal voor huur van de pastorie en het huis en erve ‘Den Olyphant’, staande tegenover de pastorie, van mei 1764 tot mei 1767 aan de boekhouder der armen betalen 6 ponden en 10 schellingen Vlaams jaarlijks, dus 19 ponden en 10 schellingen en voorts elk jaar dit huurbedrag.

2. De magistraal zal in de kas der armen storten 19 ponden en 10 schellingen en jaarlijks 6 ponden en 10 schellingen zolang ds. Vos deze huizen zal bewonen.

4. Bij het beroepen van een nieuwe predikant zal tussen de magistraat en de kerkenraad een schikking worden gemaakt over de huishuur.

11. Bij de eerste predikatie die de predikant na het sluiten dezes zal doen, zal in de voorkerk worden gesteld een aparte busse buiten de ordinaire bus van de armen, welke eerste bus de predikant zal recommanderen tot het kopen van Bijbels en matrassen in de banken van de ouderlingen en diakenen in de kerk en zullen deze boeken en saeten worden gekocht uit de penningen die in de bus zullen geworpen worden.

14. Eindelijk zal ten teken van oprechte vriendschap door de kerkenraad en magistraat met hunne vrouwen - immers bij die gene die aldaar gelieft present te zijn - op het stadhuis dezer stad worden gehouden een liefde- en vriendelijke maaltijd, en in alles de rang gehouden bij het houden van een Collegium Qualificatum gebruikelijk, zullende de kosten ieder pro rato uit elks privé beurs worden betaald.

Dit alles beloven de ondergetekenden opregtelyk als luyden van Eere te zullen nakomen.
namens de kerkenraad ds. Cornelius Vos, Jacob Marteijn, Abraham van ‘t Noordende, Boudewijn Grootjans, Marinus de Ridder, Blaas Pinte en Jacob Verloorenkost, namens de magistraal Marinus Haay, Maarten Adriaanse, Pieter Geene, Jacob van Kas, Jan Fredrik Glassius, Jacob Quinten, Salomon van Eenennaam en Casper Visser.

In elk geval heeft de ‘vriendschappelijke liefdemaaltijd’ voor de regenten en leden van de kerkenraad met hun vrouwen ten teken van vriendschap doorgang gevonden, maar of dit op ieders eigen kosten is gebeurd weten we niet. Uit de stadsrekening van 1768 blijken voor de verpachtmaaltijd wel de volgende leveranties:

aan de slager Jan Harthoorn voor levering van vlees, hoenders, calcoen en verse cost £ 7.11.7; aan Hendrik Brouwer voor levering van wijnen £ 9.9.-; aan de suikerbakker Jacob van Groenenberge voor levering van taarten, banket en soezen £ 2.3.7; aan Jacob Marteijn en Carel Crucq voor levering van Frans brood, beschuit en meelblomme £ 3.8.6; aan Adriaan Joosse voor levering van groente en fruit £ 1.1.10; aan Cornelis Cornelisse voor vis £ 1.3.4; aan de kokkinne voor het koken £ -.17.8; aan de ontvanger voor het halen van het geld te Vlissingen £ -.6.-; aan Casper Visser voor de koop van citroenen £ -.4.-; aan de weduwe Harthoorn voor het schoonmaken van het stadhuis £ 4.1.9.

Het Stadsbestuur blijft niet achter. Kort hierna wordt besloten ook nieuwe Bijbels voor de banken van de leden van de magistraat te kopen en ‘de oude Bijbels aan de meest biedende met de stokke te verkopen’. In de stadsrekening komen we een betaling tegen aan de Middelburgse boekverkoper Herman de Haas voor levering van 12 Bijbels voor de magistraatbanken. Helaas, enige maanden later blijkt dat ds. Vos blijft weigeren de achterstallige huishuur te betalen. Secretaris Casper Visser weigert, met goedkeuring achteraf van het Stadsbestuur, daarom de armenrekening te tekenen.

Dit jaar zijn aftredend de ouderlingen Jacob Marteijn en Abraham van ‘t Noordende. Met grote meerderheid worden in hun plaats gekozen Adriaan Joosse en Pieter La Rivière. Ook zijn de diakenen Blaas Pinte en Jacob Verloorenkost aftredend, terwijl de diaken Abraham Baljé is vertrokken. In hun plaats worden gekozen Jacob Beaufort, Abraham Andriesse en Gillis Fafa.

23 nieuwe lidmaten leggen geloofsbelijdenis af. Een achttal arme kinderen wordt besteed bij pleeggezinnen.