1868

De afdamming van het Sloe is begonnen.
De afdamming van het Sloe is begonnen.

1868 is een belangrijk jaar in de geschiedenis van Arnemuiden.
In dit jaar wordt begonnen met de aanleg van de spoorweg. Het Sloe wordt in verband daarmee afgedamd. De reeds aangeslibde slikken tussen Walcheren en Zuid-Beveland vormen het tracé voor de aanleg van de spoorbaan.
In juli wordt de mededeling van de Minister van Binnenlandse Zaken ontvangen dat het verzoek van de gemeenteraad van 13 september 1867 wordt ingewilligd. Dit verzoek betrof de beperking van de kosteloze afstand van de benodigde gemeentegrond voor een stationshalte in deze gemeente. Echter, aan de wens voor ontheffing van de voorwaarde tot onderhoud van het voetpad naar Middelburg, voorzover dat binnen deze gemeente zal liggen, kan echter niet worden voldaan. De minister machtigt de Hoofdingenieur van de Staatsspoorwegen op die voet met de gemeenteraad een regeling te ontwerpen. In oktober wordt deze overeenkomst afgesloten. Enkele bepalingen hieruit vermelden we hierna:

  1. De ten behoeve van de spoorweghalte benodigde gronden (1 bunder, 23 roeden en 21 ellen) worden kosteloos aan het rijk afgestaan.
  2. Deze bepaling niet overgenomen.
  3. Ter vervanging van de grindweg van Arnemuiden naar Nieuwland, die door het te maken kanaal door de oude Arne afgesneden wordt, zal door en op kosten van de Staat worden aangelegd een grindweg van Arnemuiden naar de straatweg van Middelburg naar Goes, uitkomend ongeveer ter plaatse waar deze weg de dijk tussen de Middelburgse en Johannapolder ontmoet.
  4. De gemeente Arnemuiden zal de geopende weg en het langs de noordoostelijke dijk van het te graven oude Arnekanaal om te leggen Arnemuidse voetpad, voorzover dit in haar gemeente loopt, onmiddellijk na de voltooiing in beheer en onderhoud nemen.

Grote ongerustheid veroorzaakt een brief van het gemeentebestuur van Vlissingen waarin steun wordt gevraagd voor een verzoek aan de Koning om bespoediging van de voltooiing van de spoorwegbaan Goes-Vlissingen alvorens de kanaalwerken op Walcheren in gereedheid zullen zijn. De gemeenteraad van Arnemuiden is het hier zeer mee oneens. Dit ‘zou de gewisse ondergang voor de gemeente zijn, want indien de spoorwegbaan reeds voltooid mocht zijn vóór de kanaalwerken op Walcheren, indien het Sloe afgedamd en het Arnemuidse kanaal afgesloten wordt, waar moet het dan heen met de scheepvaart in deze gemeente. De vissers zouden ruim twee jaar verstoken zijn die tak van nijverheid in deze gemeente uit te oefenen en genoodzaakt zijn op elders gelegen plaatsen hun beroep uit te oefenen, daar er gedurende dat tijdvak geen waterweg voor deze gemeente aanwezig zou zijn’.

Wel wordt de minister verzocht de voltooiing van de spoorbaan en de kanaalwerken op Walcheren te bespoedigen. Met nadruk wordt echter verzocht het Sloe niet af te dammen en de Arnemuidse haven niet af te sluiten alvorens de kanaalwerken op Walcheren voltooid zijn. Eind augustus beslist de minister dat aan de bespoediging van de voltooiing van de spoorbaan gevolg zal worden gegeven.

* * *

In de haven van Arnemuiden (het zogenaamde Arnemuidse Gat) worden op verscheidene plaatsen dammen aangelegd. Een gedeelte van de wallen wordt als gevolg van de aanleg van de spoorbaan geslecht. Tegelijk wordt voor rekening van het rijk een kanaal gegraven door de oude Arne naar de haven van Middelburg. Dit werk wordt aanbesteed op 26 november en gegund aan P.J. Lienders te Middelburg.

Omdat men een afdamming van het Sloe verkoos voor de spoorweg moest er een kanaal door Walcheren worden gegraven. Op grond van het Belgisch tractaat van 1839, gesloten na de afscheiding van België in 1830, was Nederland namelijk verplicht een vaarroute open te houden tussen de Wester- en de Oosterscheide. Bovendien is omstreeks deze tijd de garnalenvisserij te Arnemuiden nog van zo groot belang, dat er een apart kanaal voor wordt gegraven, zodat Arnemuiden goed bereikbaar blijft voor de vissersvloot.

Tevens wordt er een nieuwe grindweg aangelegd op kosten van het rijk vanaf Arnemuiden nagenoeg in rechte richting naar de straatweg van Middelburg naar Goes. Dit gebeurt omdat door de aanleg van het kanaal de bestaande grindweg naar Middelburg (ter hoogte van het latere veertje) wordt doorsneden. De nieuwe grindweg begint ten oosten van Arnemuiden en vereist ook een afdamming van de haven. Het rijk zorgt voor het onderhoud van de nieuwe grindweg. Op de plaats waar het kanaal de oude grindweg naar Middelburg snijdt en waar ook het bestrate voetpad naar Middelburg begint (dit was al bestraat in het begin van de 16e eeuw) zal de gemeente in 1872 een pontveer aanleggen en wordt voor rekening van de gemeente een woning voor de veerschipper gebouwd (het oude veerhuis aan het ‘veertje’).

* * *

In dit veelbewogen jaar wordt ook de calicotweverij aan de Sint Jan Leeuwenstraat gesloten. De gevolgen echter voor de gezondheid van een deel van de bevolking zijn nog lang merkbaar. Met de sluiting zal ongetwijfeld verband houden het in februari gedane verzoek van weversbaas Arend Jan Beerthuis om vermindering van zijn belastingaanslag. In deze weverij (ook wel genoemd de ‘armenfabriek’) werden katoentjes of calicots geweven. Door de ronddwarrelende vezels en draden was het zeer ongezond om in dit soort weverijen te werken. De gevolgen waren veelal ziekten als bronchitus en tbc.

* * *

De vuilverwijdering vormt dit jaar een afzonderlijk probleem. In de vergadering van de gemeenteraad van januari uit burgemeester Schorer z’n teleurstelling erover dat het ophalen van de vuilnis uit de kom van de gemeente nog geensins aan de verwachtingen voldoet. Hij had gehoopt dat door de vorig jaar getroffen maatregelen de openbare reinheid aanmerkelijk zou zijn bevorderd. Aan de ene kant wordt dit geweten aan de ongeregelde wijze van ophalen van de vuilnis. Maar anderzijds blijken vele ingezetenen (misschien niet opzettelijk) geen gevolg te geven aan de uitnodiging van het gemeentebestuur om aan de behoorlijke wegruiming van de vuilnis mee te werken.

Raadslid P. van Vlaanderen is van mening dat een nauwlettend toezicht door de politie op de ingezetenen en op de karreman tot nakoming van hun verplichtingen vereist is. Ook vindt hij ‘dat de weduwe J. Schets, die tot nu toe met het ophalen van de vuilnis belast is, daarvoor te weinig loon krijgt en daardoor slecht aan haar verplichtingen voldoet’. Door het huidige politiereglement kunnen de ingezetenen niet gedwongen worden aan de uitnodiging van het gemeentebestuur te voldoen. Hij is er van overtuigd dat, wanneer voor het ophalen meer geld uitgetrokken zou worden, de verkoopwaarde van de opgehaalde vuilnis de meerdere uitgaven stellig zou vergoeden. De gemeenteraad verzoekt het college zo spoedig mogelijk condities op te stellen om over te gaan tot openbare aanbesteding van het ophalen van de vuilnis. Ook wordt het college gemachtigd om ‘de beer’ uit de publieke privaten te doen wegruimen op kosten van de gemeente.
Bij de daarop gehouden aanbesteding schrijven de volgende personen in voor het ophalen van het straatvuil: W. Baas voor ƒ 6,00 per week, J.L. de Troye voor ƒ 5,99 per week, K. Wouterse voor ƒ 5,90 per week en J. van de Broeke voor ƒ 5,00 per week.

* * *

Nog iets over de ‘Commissie van fabricage’. Er wordt op voorstel van burgemeester Schorer een ‘Commissie van fabricage’ ingesteld. Deze is belast met het toezicht op de gemeentelijke wegen en werken om het dagelijks bestuur enigszins in zijn werkzaamheden bij te staan. In de Commissie worden benoemd de raadsleden P. van Vlaanderen, G. Kesteloo en L. Maas. Het eerste advies van de Commissie van fabricage is om de aanwezige mestspecie op de verzamelplaats te verkopen aan schipper Bezem voor ƒ 4,00.

In juli wordt als gevolg van de heersende droogte en het gebrek aan drinkwater op advies van de Commissie van fabricage overgegaan tot de ontgraving van de gemeentelijke welput op de Markt voor de pomp. Deze put is in 1857 met van de oude kruiskerk afkomstig steenpuin gedempt. Na de ontgraving blijkt de put een diepte te hebben van 20 Nederlandse voeten en een breedte van 2 el en 25 duim middellijn, ‘terwijl het water, dat zich er in voordeed en van dag tot dag vermeerdert, zuiver en drinkbaar is bevonden’. Ook de andere put, waaruit het water thans voor de pomp wordt afgeleid, is op gelijke diepte uitgegraven en schoongemaakt. Ook deze put ‘geeft meer dan vroeger zijn water op, zodat de ingezetenen nu ruimschoots van goed water zijn voorzien’.

* * *

Nu nog wat algemene bijzonderheden.
De nieuwe commissaris van het Sint Jansgilde voor de arbeiders, Gillis Kesteloo, verzoekt tot verkoop van een op het stadhuis aanwezige bel ten behoeve van het gilde. Besloten wordt de bel niet te verkopen maar in gebruik af te staan, zodat zij ten alle tijde gebruikt kan worden maar eigendom van de gemeente blijft. Bij de opheffing van het gilde in 1878 is de bel aan de gemeente teruggegeven.

In april bedankt L. Maas als lid van de gemeenteraad. De voorzitter ‘benevens al de leden van de raad geven hier over hun leedwezen te kennen, daar zij in hem een waardig lid menen te verliezen die gedurende een tal van jaren in die betrekking de belangen der gemeente mocht helpen behartigen, waarvoor hem alle dank wordt toegebracht’. In zijn plaats wordt gekozen als raadslid J. Mesu. Deze wordt ook lid van de ‘Commissie van fabricage’.

De horlogemaker Worel uit Middelburg stelt op verzoek van het Stadsbestuur een onderzoek in naar de toestand van het uurwerk in de toren. Hij komt tot de slotsom dat het uurwerk ‘oud en versleten is en niet voor een goede herstelling vatbaar’. Daar de gemeentelijke geldmiddelen op dit moment geen herstel toelaten wordt besloten hier later op terug te komen ‘en hetzelve zo goed mogelijk dragende te houdende totdat de fondsen zulks zullen gedogen’.

Ook wordt een onderzoek ingesteld naar de toestand van de brandspuiten. Het blijkt dat ‘deze zeer voldoende werden bevonden bij de jongste oefening op 11 april, waaraan de twee nieuwe, onlangs aangekochte hennepslangen veel hebben toegebracht’.

De pachter van het Schuttershof klaagt dat door verscheidene landlieden met hun wagens over zijn gepachte weiden wordt gereden om de daarnaast gelegen slechte rijweg te vermijden. De gemeenteraad besluit ‘in deze billijke klachten door afsluiting te voorzien’.

Burgemeester Schorer legt de gemeenteraad de wenselijkheid van het tweemaal ’s daags bezorgen van brieven voor, daar toch onderscheidene gemeenten van veel minder bevolking dan deze hiermee bevoorrecht zijn. Bij de Minister van Financiën zullen hiervoor pogingen worden aangewend.

Marinus Hoogerheide vraagt ontslag als keurmeester van het slachtvee. Naar deze betrekking solliciteren Matthijs Glerum, de gemeenteveldwachter, en Paulus Joosse, de gemeentebode. Glerum wordt benoemd.
Slachter Janis de Hamer verzoekt om verlaging van het keurloon, daar dit volgens hem in verhouding tot andere gemeenten in Walcheren te hoog is.

Bij de vaststelling van de begroting (bij de post jaarwedde lichtontsteker) wordt door raadslid Kousemaker de vraag opgeworpen of er geen mogelijkheid zou bestaan met het oog op de financiën om de straatverlichting te verminderen. Naar zijn mening is het bezwarend voor de gemeente voortdurend daaraan die kosten te besteden.
Zijn idee wordt door de gehele gemeenteraad ondersteund. De straatverlichting wordt dan ook teruggebracht tot drie lantaarns in de gehele gemeente (er waren er 12).
In de Kroniek van Arnemuiden over de jaren 1870-1948 wordt onder het jaar 1871 vermeld, dat onder burgemeester C.J. Crucq deze merkwaardige bezuinigingsmaatregel weer is opgeheven. Een andere bezuinigingsmaatregel is het raadsbesluit ‘om het portlandsche cement aan de voorgevel van het gemeentehuis niet te doen plaats hebben, daar zulks meer tot sieraad dan wel tot deugd verstrekt, maar die som desnoods te bezigen tot het oliën van de zuid- en westzijde van genoemd gebouw’.
Deze bezuinigingsmaatregelen zijn des te opmerkelijker in het licht van het raadsbesluit van 16 oktober om 9 bunders, 37 roeden en 18 ellen aan de Staat der Nederlanden af te staan ten behoeve van de aan te leggen spoorweg en de kanaalwerken in Walcheren voor ƒ 13.786,62. Dit bedrag wordt belegd in certificaten ten laste van de provincie Zeeland. In verband hiermee wordt ook besloten de bomen staande op de te verkopen grond publiek te verkopen.

Voor ‘het lichtopsteken’ wordt voor 1869 ingeschreven door Frans Crucq, Blaas Blaasse en Abraham Cornelis Kraamer. Kraamer is met ƒ 42 de laagste inschrijver.

Meester Kwekkeboom wijst er op dat de aanwezige schrijftafels niet meer toereikend zijn om de thans schoolgaande kinderen behoorlijk te plaatsen. Er moeten er bijgemaakt worden.

Op voorstel van raadslid Kousemaker wordt besloten - met het oog op de eerlang te maken spoorwegwerken - een kunstweg aan te leggen van Kleverskerke naar Arnemuiden. Het college stelt hiervoor een onderzoek in. Als blijkt dat de jaarlijkse kosten ongeveer ƒ 950 bedragen wordt besloten deze zaak voorlopig te laten rusten in verband met de krappe gemeentelijke financiën.

* * *

Over de visserij kan nog het volgende worden vermeld.
In 1868 is de garnalenvangst redelijk. Volgens het Jaarverslag der Visscherijen ‘konden de vissers die zich daarmee hebben bezig gehouden hun brood goed verdienen’. Ze verdienden hiermee ƒ 30 per week per vaartuig.

Op de scheepswerf van de Gebroeders Adriaan en Jacob Meerman heerst dit jaar volop bedrijvigheid. Gebouwd worden een nieuwe schietschouw voor schipper G. Larooy van Gorishoek, een nieuwe hoogaars voor schipper J.C. la Fontijn te Bergen op Zoom, een nieuwe hoogaars voor schipper H. Pilluyt te Vlissingen en een nieuw schip voor reder J.O. Luteijn van de rokerij te Arnemuiden.

De scheepsreder J.O. Luteijn uit Middelburg dient een verzoek in om een gedeelte gemeentegrond te verkrijgen op het Schorretje tegen de Christiaanpolder voor ‘het stichten van een visrokerij’. Daar dit perceel grond blijkens een bestaand contract voor onbepaalde tijd in erfpacht is uitgegeven aan de vorig jaar overleden burgemeester C.J. Baars, kan zonder medewerking van de erven Baars hieraan niet worden voldaan. Besloten wordt een voordracht van erfpacht van de erven Baars, wanneer die tot stand mocht komen, goed te keuren.

* * *

De kerkvoogdij geeft de leden van de gemeenteraad en de secretaris kennis dat zij hun tegenwoordige zitplaatsen in de kerk kunnen behouden tegen een jaarlijkse contributie van ƒ 2,50 per zitplaats.

Dit jaar wordt het gebruik van de glazen bij het Heilig Avondmaal afgeschaft. Er worden vier Berlijns zilveren bekers aangeschaft. Ook het doopbekken is van Berlijns zilver.