1865

De gemeenteraad neemt de 27e januari het historische besluit om het eeuwenoude Stadhuis te slopen. Dit sierlijke, monumentale gebouw was in 1588 al in gebruik als Stadhuis. Het bestond uit twee panden, het ene genaamd ‘De Zevenster’ en het andere ‘Rochelle’.
Op precies dezelfde plaats aan de Langstraat zal een nieuw gemeentehuis worden gebouwd. Gedurende de afgelopen jaren is hiervoor een fonds gevormd van ƒ 3.000. De door gemeentebouwmeester C. Krijger opgestelde begroting laat zien, dat de nieuwbouw cirka ƒ 5.000 kost. De raadsleden zijn ‘hiermee zeer te vrede’. Wel vraagt wethouder Antheunis Boogert of het oude gebouw toch echt niet te herstellen is. Bouwmeester Krijger wijst er echter op dat het oude gebouw niet meer voor herstel vatbaar is, tenzij met zeer grote kosten. En ook dan zal het maar een korte levensduur hebben ‘alzo ook jaarlijks aan het oude gebouw grote opofferingen behoeven plaats te hebben, wil men het in stand houden’. Daarop valt het gewichtige besluit tot sloop van het oude en de wederopbouw van een nieuw stadhuis.

De bouw wordt aanbesteed voor ƒ 5.975 (inclusief de sloop van het oude Stadhuis) en gegund aan aannemer W. van Uije uit Middelburg. Het bedrag is hoger dan was begroot. Echter er zijn nogal wat veranderingen doorgevoerd zoals ‘een archiefkas, bedsteden en een kas in de kamer van de bode, mitsgaders het bouwen van de achtergevel in nieuw boerengrauw, hetwelk aanvankelijk was bepaald in afkomende steen van het oude Stadhuis, wat bij de aanwijzing bedenkelijke zwarigheid opleverde’. De gemeenteraad is zeer ingenomen met het gunstige resultaat van de aanbesteding.

Meer dan een derde gedeelte van het benodigde bedrag is ingeschreven door de ingezetenen en ‘de voorgestelde vernieuwing schijnt alzo veel sympathie in de gemeente gevonden te hebben’. Er wordt een geldlening aangegaan van ƒ 3.200. De gemeenteopzichter Jacob Crucq wordt belast met het opzicht bij het afbreken van het bestaande Stadhuis en de wederopbouw van het nieuwe gemeentehuis. Hij krijgt daarvoor een buitengewone beloning van ƒ 125.

Tijdens de raadsvergadering van 1 april ‘wenscht de voorzitter eindelijk de leden, die met hem voor het laatst in het oude gebouw deze niet onbelangrijke raadsvergadering gehouden hebben, met hem het voorrecht te zullen genieten het nieuwe gebouw, waaraan zoveel behoefte bestaat, voltooid te zullen mogen zien en daarin bij voortduring het belang der gemeente en hare ingezetenen te zullen blijven behartigen’.

Vanwege de sloop van het oude Stadhuis moet voor de gemeentebode Paulus Joosse een woning gezocht worden (hij woonde in een deel van het Stadhuis). ‘Aangezien die in deze gemeente zelden te krijgen zijn en de burgemeester thans een woning voor hem weet, waaruit de bewoners naar Middelburg zijn vertrokken en hij dit kan verkrijgen’, wordt deze woning voor hem gehuurd.

Het nagemaakte Stadhuis met daarnaast de tekening daarvan in de vitrinekast in het gemeentehuis.
Het door Adriaan Joosse nagebouwde Stadhuis.
Rechts daarnaast de tekening van het oude Stadhuis in de vitrinekast op de raadszaal, nu van het Museum.

De gemeente vergoedt de door de gemeentebode betaalde huishuur gedurende de afbraak van het oude Stadhuis en de opbouw van het nieuwe, zijnde 43 weken à 60 cent per week is ƒ 25,80.

Tijdens de afbraak en de bouw van het Stadhuis worden de raadsvergaderingen gehouden in de consistoriekamer van de Hervormde Kerk. De gemeentelijke brievenbus wordt geplaatst aan de schuurdeur van wethouder Joos van der Weele. De plakborden voor de gemeentelijke publikaties komen aan het brandspuithuisje op de Markt, ‘terwijl voor het archief en het ameublement naar behoren is gezorgd’.

Een zekere heer Schijf heeft een tekening van het oude Stadhuis gemaakt, die hij voor ƒ 30 te koop aanbiedt. De gemeenteraad vindt dit bedrag veel te hoog, ook al ‘omdat er kapitale abuizen in voorkomen’. In oktober biedt Schijf de tekening alsnog te koop aan voor ƒ 15. De gemeenteraad besluit dan vanwege het geringe bedrag deze aan te kopen. De gemeenteraad laat ter gelegenheid van de ingebruikname van het nieuwe gemeentehuis een foto maken. Op 28 september begeeft men zich daarvoor gezamenlijk naar de heer W.H. Bal, fotograaf te Middelburg. In het notulenboek wordt hierover opgemerkt:

De burgemeester brengt ter vergadering de photografische afbeelding van de leden, thans hier vergaderd, ter vervaardiging van welk stuk zij op donderdag den 28e september dezes jaars zich gezamenlijk hebben begeven naar den heer W.H. Bal, photograaf in de Kromme Weele te Middelburg, teneinde dat stuk in orde te laten brengen en hetzelve als een blijvend aandenken aan de gemeente te schenken. Dat van de daarin gephotografeerde leden in zijn vergadering van de 29e augustus 1864 voorlopig en van de 24e januari 1865 definitief is besloten het oude zo zeer bouwvallige stadhuis te doen afbreken en een nieuw gemeentehuis te laten herbouwen naar het plan en bestek, opgemaakt door de heer gemeentebouwmeester C. Krijger te Middelburg en welk stuk, dat in een zwarte lijst met glas is geplaatst, in het nieuwe gemeentehuis zal worden opgehangen.

De leden, de afbeelding zeer goedkeurende, zo wordt tot bekendheid genotuleerd dat de burgemeester Cornelis Jacobus Baars, omhangen met het Zilveren Wapen der Gemeente, in het midden der leden is gezeten, dat voorts aan zijne rechterhand is geplaatst de wethouder Joos van der Weele en de raadsleden Gillis Kesteloo en Lein Maas en aan zijn linkerhand de wethouder Antheunis Boogert en de raadsleden Pieter van Vlaanderen en Adriaan Filius, terwijl de gemeentebode Paulus Joosse een voor het bestuur ontvangen brief aan de burgemeester staat te overhandigen.

De gemeenteraad in 1865. Van links naar rechts L. Maas, G. Kesteloo, wethouder J. van der Weele, gemeentebode P. Joosse, burgemeester C.J. Baars, wethouder A. Boogert, P. van Vlaanderen en A. Filius.
De gemeenteraad in 1865. Van links naar rechts L. Maas, G. Kesteloo, wethouder J. van der Weele, gemeentebode P. Joosse, burgemeester C.J. Baars, wethouder A. Boogert, P. van Vlaanderen en A. Filius.

Op 15 december 1865 houdt de gemeenteraad zijn eerste vergadering in het nieuwe gemeentehuis.
De schilderijen en andere voorwerpen krijgen - evenals in het oude - ook een plaats in het nieuwe Stadhuis.
Tijdens de eerste vergadering van de gemeenteraad in het nieuwe stadhuis houdt burgemeester C.J. Baars een zeer interessante toespraak. Nadat de leden de burgemeester bedankt hebben ‘voor deze hartelijke toespraak, wordt op voorstel van het raadslid Van Vlaanderen besloten om van deze heuglijke gebeurtenis door inschrijving van de toespraak in dit notulenboek voor het nageslacht aantekening te doen’.

* * *

Ook het herstel van het sas (de keersluis) in het oude Arnemuidse kanaal naar het Sloe houdt de gemoederen bezig. Het is een moeilijke zaak. Enerzijds is herstel dringend nodig wil het kanaal niet volledig verlanden, maar anderzijds bestaat de kans dat het kanaal en het sas overbodig worden als het Sloe inderdaad zal worden afgedamd.
Het provinciaal bestuur schrijft een ernstige brief dat verwaarlozing van de sluis ernstige gevolgen zal hebben voor het kanaal en de belanghebbenden. Een ieder van hen zal grote schade ondervinden door de huidige staat van de sluis. Dit zal dan te wijten zijn aan de belanghebbenden, die niet de bereidheid hebben een schikking voor de herstelkosten te treffen. Opnieuw wordt een ieder opgewekt om de aandacht te vestigen op het Arnemuidse kanaal en de keersluis, aangezien de gevolgen van de onbeheerde toestand niet zullen achterblijven.

De gemeenteraad beraadt zich ernstig of de sluis dan toch maar niet voor rekening van de gemeente hersteld moet worden. Temeer nu de regering zich bereid heeft verklaard de helft van de kosten en een derde deel van het jaarlijks onderhoud te dragen. Na ‘zeer uitvoerige deliberatie’ wordt besloten het Provinciaal Bestuur te berichten dat men hiertoe weliswaar niet ongenegen is, zeker gelet op de toezegging van het rijk, maar dat men terugdeinst voor de gevolgen van een spoedige sluiting van het Sloe. De kosten zullen dan geheel voor niets gemaakt zijn. Zou echter de afsluiting van het Sloe niet doorgaan, dan zullen onmiddellijk maatregelen getroffen worden.

In juni ontvangt het gemeentebestuur een brief van Gedeputeerde Staten, waarin begrip getoond wordt voor het probleem van de gemeenteraad. De minister is nu - zo wordt geschreven - bereid gevonden de helft van de kosten van herstel van de keersluis te vergoeden teneinde deze nog vijf jaar (tot de afdamming van het Sloe) in stand te houden.
De gemeenteraad schrijft echter terug hiervoor geen geld te hebben ‘gezien de aankoop van het schoolhuis, het begrinden van de keetweg en de Zaagmolendijk en het vernieuwen van het gemeentehuis’. De minister blijft echter bij zijn standpunt. Hij wil slechts de helft van de herstelkosten betalen, aangezien ‘de mate waarin het rijksbelang bij de zaak betrokken is, Zijne Excellentie verbiedt verder te gaan’.

De gemeenteraad wordt steeds bezwaarder om nog zoveel geld in het herstel van de keersluis te steken, aangezien het nu wel bijna zeker is dat het Sloe wordt afgedamd. Het kanaal en de keersluis zullen daardoor geheel overbodig worden.
Dit wordt nog versterkt als in april het ontwerp van de nieuwe spoorlijn Goes-Vlissingen ter inzage komt. Helaas moet geconstateerd worden dat er niet voldoende gelet is op het belang van Arnemuiden. Het Arnemuidse kanaal zal worden afgedamd en er zal een nieuw kanaal worden gegraven door de oude Arne naar de tegenwoordige Middelburgse haven. De vissers zullen - zo het er nu naar uitziet - genoodzaakt zijn de gemeente te verlaten en zich elders te vestigen ‘wegens de moeilijkheid der kromme richting van de oude Arne, de grote afstand en de schutsluizen met aan het eind de Middelburgse haven en het nieuw te maken kanaal naar Vlissingen. Ze zullen daardoor zeer veel oponthoud ondervinden, zodat het voor hen ondoenlijk zal zijn voortdurend hier te blijven’.

Ook blijkt dat er in het ontwerp niet gezorgd is voor een station of halte voor deze gemeente, ‘waardoor de staatsspoorweg voor deze gemeente meer tot ondergang dan tot haar bloei of opkomst zal verstrekken’. De gemeenteraad besluit dan ook eensgezind en in volle overtuiging een verzoekschrift aan de minister te zenden waarin gepleit wordt voor:

  1. het behoud van de tegenwoordige haven tot achter de begraafplaats en vandaar een nieuw kanaal te graven naar de monding van de Zuidvliet of Zandkreek, waarmee onze tegenwoordige keersluis kan worden behouden;
  2. het herstel van de tegenwoordige keersluis;
  3. een station tot vervoer van de vis en de voortbrengselen van de landbouw.

Helaas, in augustus liggen de nieuwste tekeningen voor de staatsspoorweg weer ter inzage. Uit niets blijkt dat enig acht is geslagen op de bezwaren van de gemeenteraad. Het voornemen bestaat nog steeds om de oude Arnemuidse haven af te sluiten en een nieuw kanaal door de oude Arne te graven. De tegenwoordige grindweg over de oude Arne (ter plaatse van het latere veertje) zal door het nieuwe kanaal worden doorgesneden en de communicatie van Arnemuiden met Middelburg belemmerd worden. De grindweg, waar pas onlangs nog zoveel aan ten koste is gelegd, zal doelloos worden.
Ook is niet voorzien in een hulpkanaal bij het sluiten van de tegenwoordige haven voor en aleer het nieuwe kanaal bevaarbaar is. Opnieuw maakt de gemeenteraad bezwaar tegen de plannen. Aangedrongen wordt op het toestaan van een station. De gemeente is bereid de benodigde grond hiervoor gratis af te staan.

* * *

Nog een ander probleem vraagt dit jaar de aandacht, namelijk het ophalen van de mest, de zogenaamde ‘beer’. De pachttermijn van de laatste pachter is afgelopen. Tot nu toe werd het ophalen van de beer aan de huizen verpacht aan de landlieden. Echter, de beer ‘wordt niet meer begeerd door de laatste pachter en door andere liefhebbers sedert de guanabemesting bekend of gebruikt wordt’. Al meermalen heeft de burgemeester verzoeken gehad van Belgische schippers, ‘die zich zeer genegen betoonden dezelve te pachten’. Besloten wordt dan ook het ophalen van de beer te gunnen aan schipper Frans de Wit uit Sint Niklaas voor het bedrag van ƒ 2,50 per schuitje van tien ton voor een periode van zeven jaar.

* * *

Als gevolg van het overlijden van Hare Majesteit de Koningin Weduwe Anna Paulowna (de gemalin van Koning Willem II, grootvorstin van Rusland, dochter van Keizer Paul I van Rusland) op 70-jarige leeftijd worden de klokken gedurende acht dagen driemaal per dag geluid, alsook vóór de dag en op de dag van de begrafenis. De klokluider krijgt hiervoor een buitengewone beloning van ƒ 15.

De pacht van de oude gemeentewoningen aan de Sint Jan Leeuwenstraat loopt af. Ze worden opnieuw verhuurd, het ene aan de tegenwoordige bewoonster de weduwe van Dirk Beekman. Het andere aan ‘Johannis de Nooijer, thans wonend op de visdrogerij. Hij moet daaruit vertrekken aangezien de heer Luteijn deze werkzaamheden aan een ander heeft opgedragen, waardoor gemelde De Nooijer buiten betrekking wordt gesteld en zijn beroep zeer geschikt in die woning zoude kunnen voortzetten’.

De hulponderwijzer J.P. Ilmer neemt ontslag aan de gemeenteschool. Tot zijn opvolger wordt benoemd Adriaan de Priester uit Nieuw- en Sint Joosland. Hij was eerder al enige tijd kwekeling aan de school en werd daarvoor door bovenmeester Kwekkeboom zeer geprezen.

Abraham Odding krijgt toestemming om het gras, staande op het afgeschutte gedeelte van de Noordwal, af te maaien. Sluiswachter M. Hoogerheide krijgt op zijn verzoek een gratificatie van ƒ 50, omdat hij al de onderhoudswerkzaamheden aan de keersluis op dezelfde voet nog voortzet in het belang van de gemeente, niettegenstaande de onzekere toekomst en de gebrekkige toestand van de sluis.

In december overlijdt Jan Christiaan Kraamer, de stadslijkdienaar, telhoutteller en lichtopsteker. In zijn plaats worden benoemd tot gemeentelijk lijkdienaar Hubrecht Kraamer, broer van de overledene; tot telhoutteller Jacob Joosse en tot lichtopsteker Abraham Cornelis Kraamer, ook een broer van de overledene.

* * *

Over de visserij kunnen gunstige berichten worden gemeld.
De garnalenvangst vermeerdert van jaar tot jaar. Is het in het begin van het seizoen wat minder, later wordt het zoveel te beter. Vele Arnemuidse vissers gaan ter garnalenvangst, alsook van Tholen, Bruinisse en Zierikzee.
Verscheidene vissers sturen de garnalen voor eigen rekening naar Engeland. Die dit niet doen verkopen ze voor 75 cent ‘de spint’ (dat is 10 kop ofwel 1/20 hectoliter). Door de grote menigte worden ze later verkocht voor 60 à 65 cent.

De bekende historieschrijver F. Nagtglas beschrijft in zijn boek ‘Uit het Zeeuwsche Volksleven’ op treffende wijze hoe in januari 1865 een Arnemuidse vissloep in de storm vergaat. Eén van de bemanningsleden, Blaas Blaasse, wordt op wonderlijke wijze gespaard door zich 24 uur in de mast vast te klemmen. Ook de tijdgenoot Adriaan Joosse tekent in z’n dagboek aan: ‘Een sloep en zijne bemanning werd een prooi der golven, waarvan een overbleef welke 24 uren in de top van de mast doorbracht, en door een Engelsche reddingsboot behouden te Ramsgate werd binnengebracht’.

Adriaan Joosse met het door hem nagemaakte oude Stadhuis, lezend in de Cronyk van Smallegange.
Adriaan Joosse met het door hem nagemaakte oude Stadhuis, het kerkgebouw en het zogenaamde glazen huis aan de Langstraat, lezend in de Cronyk van Zeeland van Mattheus Smallegange.

Twintig jaar later vertelt Blaasse het gebeurde aan Nagtglas. Van zijn verhaal geven we hierna een samenvatting.

Op een heldere maandagmorgen in januari, het is nog vóór dat de spoorweg de toegang naar Arnemuiden afsluit, zeilen enkele ‘verhaalde’ vissloepen van de houten steigers aan de kade zeewaarts. De proviand voor een dag of vier is aan boord gebracht; de netten die in de mast te drogen hadden gehangen, zijn geborgen. Spoedig heeft men het Veergat bereikt.
Al spoedig laat ‘De Hoop op Zegen’ van schipper Klaas Diermanse met o.a. Blaas Blaasse, Kees Franse en zijn zoon Jobje aan boord, de andere schuiten ver achter zich. Dit is een buitengewoon stevig en goed bezeild scheepje. Gevist wordt op kabeljauw en schelvis.
’s Morgens heeft men ‘op het glas van de burgemeester’ wel gezien dat er straf weer op komst is. Als het begint te stormen trekt men de geoliede pakken en de hoge waterlaarzen aan en worden de glimmende zuidwesters stevig vastgebonden.

Als men ’s avonds met z’n vijven in het vooronder zit (twee zijn bij het roer) haalt de schipper een beduimeld psalmboek voor de dag en wordt een psalm gezongen.
Twee dagen worstelt het ontredderde schuitje tegen de orkaan en sneeuwjachten. Het roer raakt ontzet en het wrak wordt op de zandbanken gesmeten.
De sloep begint te zinken. Op het achterschip verzamelen zich de zeven mannen. Zij verwachten zonder vrees de dood, die zij honderden malen onverschrokken in het aangezicht hebben gezien. Zij weten op Wien zij vertrouwen en de kracht van een onwrikbaar geloof maakt deze eenvoudige vissers tot bewonderenswaardige helden. Zij drukken elkander de vereelte hand tot afscheid en een kus op de mond en daarna bewegen zich hunne lippen in een stil gebed.

‘Jobje’, zegt een der matrozen tot zijn vijftienjarige zoon die hem omklemt, ‘niet julen, me lieve joengen, we gaen ommers mê mekaere de eeuwigeit in’. Er kwam geen enkele klacht over de lippen van de vader.
Een ieder zoekt zijn toevlucht in de broze mast, waar hij zich zo goed mogelijk aan vastsjort. De flauwe maneschijn verlicht een ontzettend toneel. Het stukgeslagen noodzeil kleppert angstwekkend heen en weer en het losgereten touwwerk vliegt knetterend door de lucht.
Als de morgen aanbreekt klemt zich nog slechts één schipbreukeling vast aan de waggelende mast. De anderen waren één voor één door de zee verslonden.

Tegen de middag nadert een grote stoomboot. De schipbreukeling wordt opgemerkt en een boot met zes matrozen was spoedig op de gevaarlijke plek. Met moeite kon de uitgeputte en half bewusteloze visser losgemaakt en naar het stoomschip gebracht worden, waar hem spoedig een flauwte overviel. Toen hij, nog half bedwelmd, de ogen opslaat in de prachtige kajuit en de glans aanschouwt van spiegels, verguldsel, zilverwerk en fluweel ‘meent de man een ogenblik met zijn makkers te zijn omgekomen en hier in de hemel te wezen’. Enkele dames uit de aanzienlijkste kringen van Engeland aan boord van de stoomboot, die van Londen naar Antwerpen voer, trekken zich het lot van de ongelukkige visser aan en verzorgen hem eigenhandig liefderijk. Later houdt Blaasse vol, dat het Koningin Victoria is geweest die hem verzorgde en van wie hij later een vorstelijk bedrag ontvangt voor de bouw van een nieuwe schuit.

Na een paar dagen in het gasthuis te Vlissingen, waar de boot hem afzet, verpleegd te zijn, keert hij naar zijn woonplaats terug. Hij trouwt een jaar later met Grietje, de weduwe en moeder van twee van de omgekomen vissers, ter inlossing van een door hem aan zijn maat gedane belofte even voordat hij verdronk.

Kort na zijn thuiskomst wordt Blaasse bij de burgemeester ontboden, waar hij een heer uit Middelburg aantreft die mededeelt dat er een aanzienlijke som uit Engeland overgemaakt is met de bestemming om daarvoor een nieuwe schuit te kopen. Er wordt van dit geld op de werf te Arnemuiden een fraaie schuit getimmerd, waarop van achteren met vergulde letters ‘De Dankbaarheid’ geschilderd wordt.

* * *

Op 29 mei overlijdt de algemeen geachte en beminde ds. Gobius du Sart. Hij stond vanaf 1861 te Arnemuiden. Zijn zoon zal in de negentiger jaren lange tijd consulent van Arnemuiden zijn. Tot in het laatste van de 19e eeuw wordt in de kerkenraadsnotulen nog met achting over deze predikant gesproken. Te Utrecht werd ten voordele van het te Huizen op te richten oranjeweeshuis een zevental van zijn nagelaten leerredenen, met een lijkrede door zijn broeder, predikant te Raamsdonk, uitgegeven.
In zijn op 24 mei 1974 in de Nederlands Hervormde Kerk ter gelegenheid van het 400-jarig bestaan van Arnemuiden als stad uitgesproken rede merkt dr. P.J. Meertens op:

Al lang vóór, nu een zeventig jaar geleden, de Gereformeerde Bond werd opgericht werd hier al het Woord uitgelegd in Kohlbruggiaanse geest, zoals door de afgodisch vereerde ds. Gobius du Sart (1861-1865), wiens nagedachtenis nog lang in dankbare herinnering is blijven voortleven.

Wie herinnert zich niet de Sinterklaastijd in Arnemuiden met in de bakkerswinkels de opgespoten speculaaspoppen, schepen, ruiters......?
Wie herinnert zich niet de Sinterklaastijd in Arnemuiden met in de bakkerswinkels
de opgespoten speculaaspoppen, schepen, ruiters......?

1866

Op 31 december 1865 wordt de Wet voor de Zeeuwsche spoorweg- en kanaalwerken aangenomen. De gemeenteraad van Middelburg schrijft aan de Minister van Binnenlandse Zaken hierover:
‘Geen ontwerp voor een spoorweg in Nederland heeft met zovele wederwaardigheden, zovele moeiten, zoveel tegenstand te worstelen gehad, als dat voor de zogenaamde Zeeuwsch-Duitsche spoorweg’.

In januari schrijft burgemeester Baars opnieuw een brief aan de minister, waarin hij wederom aandringt op het verkrijgen van een spoorweghalte in deze gemeente als vergoeding voor het verlies van de Arnemuidse haven.

* * *

Dit jaar heerst in ons land in hevige mate de runderpest. In het belang van de veestapel wordt een verbod uitgevaardigd voor het in-, uit- en doorvoeren van rundvee uit Walcheren. Niettemin besluit de gemeenteraad in mei toch de uitvoer toe te staan onder bepaalde voorzorgmaatregelen. Er is nogal wat vet vee in Walcheren, waarvoor de slachters niet meer geld bieden dan dat ze kwijt willen. Ze hebben daardoor een slachtersmonopolie.
Uit een opgave van de burgemeester blijkt ‘dat het rundvee, dat tegenwoordig voor de vetweide bestemd en in de gemeente aanwezig is, gesteld kan worden op 90 stuks benevens 80 à 90 lammeren bij de landman H. Bliek’.
Het eenzijdige besluit van de Arnemuidse gemeenteraad verwekt grote wrevel bij de andere gemeentebesturen op Walcheren. Diverse gemeenten verklaren hun grondgebied voor verboden terrein voor vee uit Arnemuiden. Voor de veehouders en slachters in Arnemuiden werkt deze maatregel zeer nadelig.
Dit is aanleiding om alsnog te besluiten de in-, door- en uitvoer van vee bij verordening te verbieden. Alleen raadslid P. van Vlaanderen is hier tegen met het oog op de schade die hierdoor door de veehouders geleden wordt.
Zelfs tot aan het einde van het jaar blijft de veetyphus zich op ontzettende wijze uitbreiden, vooral in de provincies Zuid-Holland, Noord-Holland en Utrecht. De burgemeester zal met andere burgemeesters op Walcheren overleg voeren om één lijn te trekken met het oog op het al dan niet opheffen van het vervoerverbod. Naar aanleiding van dit overleg wordt besloten het uitvoerverbod na te leven, omdat anders de gemeenten Middelburg en Nieuw- en Sint Joosland de in- en uitvoer over hun grondgebied voor Arnemuiden zullen verbieden.

* * *

Ook ontvangt de gemeenteraad van de Inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht een officieel schrijven, waarin aangedrongen wordt op het nemen van voorzorgmaatregelen tegen het meer en meer uitbreiden van de kinderziekten in Arnemuiden. Aanbevolen wordt om het zich in de gemeente bevindende ‘ziekenhuis’ in te richten en open te stellen voor de opname van de behoeftige klasse en - in het geval daartegen op dit ogenblik bezwaren mochten bestaan - daartoe eerlang over te gaan. Dringend wordt aangeraden de ziekenzaal niet langer aan het doel, waarvoor zij bestemd is, te onttrekken, maar deze beschikbaar te houden voor eventueel voorkomende epidemieën met een besmettelijk karakter zoals pokken, tyfus, cholera, etc.

Burgemeester Baars wijst er op dat de ziekenzaal (eertijds dienend als stijfselfabriek, daarna aardappelbloemfabriek en vervolgens calicotweverij) tot het jaar 1868 aan de heer Luteijn als visdrogerij is verhuurd. Weliswaar is dit gebouw enige jaren geleden bij het naderen van de cholera, op verzoek van de toenmalige provinciale geneeskundige commissie, aangekocht. Aangezien de gemeente van die ziekten tot heden verschoond bleef, is er weinig of geen voordeel van getrokken. Bij de steeds achteruit gaande en kwijnende staat van de visserij ‘is dit gebouw, ter voorziening in veler behoeften, voor visdrogerij afgestaan’. Het strekt nu tot zeer veel voordeel van een aantal arme visleursters. Naar zijn mening kan dit gebouw nu niet onmiddellijk aan de huidige bestemming worden onttrokken. Temeer nog daar de kinderziekte het meest heerst onder de kinderen waarvan de ouders over het algemeen geen geneeskundige hulp inroepen. Hij zou niet willen overgaan deze daarin te doen opnemen. Hij vindt het thans onnodig, ook al omdat de ziekte aan het afnemen is, de huur van de ziekenzaal te beëindigen.
Wel wordt besloten bij het ingaan van een volgende contractperiode op te nemen, dat de gemeenteraad gerechtigd is, bij het uitbreken van een besmettelijke ziekte, de ziekenzaal onmiddellijk door de bewoners te doen ontruimen.

Al in mei deelt de burgemeester de gemeenteraad de droevige tijding mee, dat in Zuid-Holland en wel te Rotterdam en Delfshaven zich gevallen van cholera hebben voorgedaan, welke slachtoffers hebben geëist. Hij gevoelt zich genoodzaakt voorzorgen te beramen ‘welke onder den Goddelijken Zegen zouden kunnen strekken de zo zeer gevreesde ziekte af te wenden, tenminste uitbreiding zoveel mogelijk te voorkomen’.

* * *

De arme visleursters op weg naar Middelburg....
De arme visleursters op weg naar Middelburg....

Met het oog op de ernstige tijden wordt besloten geen kermis te houden dit jaar. Ook zal het ringrijden niet worden toegestaan. Als de ziekte uitbreekt zullen medicamenten met gebruiksaanwijzing beschikbaar gesteld worden in het gemeentehuis en te Kleverskerke bij de hoofdonderwijzer ‘om al dadelijk, eer de geneesheer tegenwoordig is, daarvan gebruik te maken’. Niettemin kan aan het einde van het jaar dankbaar geconstateerd worden dat van de voor de bestrijding van de cholera uitgetrokken gelden nog niets verbruikt is hoeven te worden.

Aan de Commissaris van de Koning wordt bericht gezonden dat een geschikt lokaal tot afzondering van zieken en gezonden hier niet aanwezig is, dat de gemeente overbevolkt is en er woningen ontbreken om zelfs een ieder een goed onderkomen te verschaffen, hetwelk nu en dan nogal moeilijkheden verwekt.
Ook wordt er op gewezen dat voor een jaar of vier de gemeenteraad is overgegaan om het gebouw, dat tot ziekenhuis zou gebruikt kunnen worden, af te staan voor visdrogerij en wel om de reden dat er op dat ogenblik alhier geen epidemie bestond. Dit is gedaan als tegemoetkoming aan de arme visleursters, welke daardoor in de gelegenheid werden gesteld er ten alle tijde een sober stukje brood te verdienen. Dat weliswaar dit nu onvoorzichtig genoemd zou kunnen worden, maar dat uit tweeën gekozen moest worden, namelijk de voorziening in de dadelijke armoede of een gebouw doelloos leeg te laten staan in ogenblikken dat daaraan geen behoefte bestaat, en dat tot het eerstgenoemde is besloten.
Ook wordt vermeld dat dit gebouw nog tot 1868 is verhuurd aan de heer J.O. Luteijn te Middelburg, waardoor in die behoefte niet voorzien kan worden, tenzij bij het onverhoopt uitbreken van de ziekte van het schoolgebouw gebruik gemaakt zou worden en het onderwijs gedurende die tijd te staken.

Er wordt een commissie ingesteld om toezicht te houden op de voorzorgmaatregelen in het belang van de volksgezondheid. Hoe zeer er personen worden aangezocht, het blijkt dat alleen dokter Loysen Dillié en raadslid Kesteloo bereid zijn dit op zich te nemen.
Verder wordt besloten zoveel mogelijk de richtlijnen van de Commissaris van de Koning na te leven. De geneesheer zal onmiddellijk waarschuwen indien zich verdachte ziektegevallen voordoen. Aan cholera overleden personen zullen zo spoedig mogelijk worden begraven. Met smetstof bezoedelde goederen zullen worden weggeruimd.
Dokter Loysen Dillié zal de daarvoor benodigde chloorkalk en ijzervitriool op kosten van de gemeente leveren.
De burgemeester besluit de beraadslaging in de gemeenteraad over deze ernstige zaak ‘met de wensch en bede dat de middelen, aangewend onder opzien tot God, met een gezegende en voor ons vaderland zoo zeer gewenschte uitslag, om Christus wil met een goeden uitslag moge bekroond worden’.

* * *

In augustus wordt het gemeentearchief, waarvan een gedeelte na de brand in de nieuwe woning van veldwachter Glerum is bewaard geworden, weer in het (nieuwe) gemeentehuis ondergebracht en in orde gemaakt. Veldwachter Glerum en gemeentebode Joosse ontvangen voor de bewaring van het archief en de moeite voor het in- en uitbrengen een beloning van ƒ 8, ‘aangezien laatstgenoemde z’n tractement niet van dien aard is dat wij werkzaamheden van hem mogen vorderen die niet tot het bodeschap behoren’.

* * *

Terugziende op alle verbeteringen in de gemeente merkt burgemeester Baars in de raadsvergadering van augustus op, dat er nog behoefte bestaat aan een gemeentelijk armenhuis. Dit wordt alhier niet gevonden, wat menigmaal aanleiding geeft tot moeilijkheden. Besloten wordt hiervoor ƒ 300 te reserveren op het grootboek van de gemeente. Niettemin wordt stichting van een armenhuis later in het jaar ‘door een zeer geacht ambtenaar’ ontraden in verband met de financiële nasleep.

Ook worden pogingen aangewend om in de gemeente een hulppostkantoor te krijgen. De bezorging van de brieven vindt onregelmatig en laat plaats. Men vraagt zich af waarom Arnemuiden niet in een gelijke positie gesteld wordt als andere gemeenten op Walcheren.
Ook dit heeft resultaat. De minister neemt een gunstige beslissing op het verzoek. Brieven die ’s avonds uit Holland te Middelburg worden ontvangen, zullen nog dezelfde avond in de gemeente worden gebracht. Brieven die ’s morgens van Arnemuiden worden verzonden zullen nog dezelfde dag met de post naar Bergen op Zoom gaan. Per 1 oktober zal te Arnemuiden een hulpkantoor mogen worden gevestigd. Hierdoor gaat een lang gekoesterde wens in vervulling.

De postbode bij de jaarwisseling.
De postbode bij de jaarwisseling.

Een schipper uit Sint Maartensdijk heeft zonder toestemming de zogenaamde ‘beer’ uit de gemeente ingeladen. Hierover is de gemeenteraad zeer ontstemd, omdat de beer verpacht is aan schipper Frans de Wit uit België. Dit wordt in de politieverordening verboden.

De hulponderwijzer Adriaan de Priester krijgt een gratificatie omdat hij zich zeer loffelijk gedraagt en met alle ernst en lust zich in het schoolonderwijs beijvert.

Ook M. Hoogerheide, de sluiswachter aan het sas van Arnemuiden, ontvangt een gratificatie van ƒ 50, omdat hij onverdroten voortgaat de gebrekkige sluis in een bruikbare staat te onderhouden. Dit wordt in het belang van de sluis en zeker ook van de ingezetenen van de gemeente geacht.

Ook de weversbaas Beerthuis vraagt om in een lagere belastingklasse gesteld te worden wegens de terugloop van de weverijen en zijn talrijk huisgezin.

Aan het eind van het jaar, op 7 december, vereert de Commissaris van de Koning Arnemuiden met een bezoek. De gemeenteraad wordt uitgenodigd om half elf op het Stadhuis te verschijnen om Zijne Excellentie te verwelkomen.

* * *

Dokter J.W. Loysen Dillié, belast met de armenpraktijk, heeft een beroerte gehad. Als gevolg van zijn geschokt gestel en zijn wankelende gezondheidstoestand verzoekt hij, na raadpleging van andere geneesheren, hem een vroedvrouw terzijde te stellen. Hij schrijft: ‘Zonder vermindering van de afmattende werkzaamheden en ontberingen, aan de praktijk in Arnemuiden verbonden, kan het onverminderd blijven uitoefenen van zijn praktijk hem in weinig tijd noodlottig worden’. Uit zijn verzoek blijkt dat in de gemeente ruim 60 behoeftige huisgezinnen gratis bediend moeten worden voor een traktement van ƒ 140. Dit is omgerekend nog geen 50 cent per jaar voor elk gezin. Burgemeester Baars merkt op al lang overtuigd te zijn dat in deze gemeente een vroedvrouw moet worden aangesteld, aangezien één geneesheer voor ruim 1600 inwoners te gering is. Besloten wordt een oproep te plaatsen in de Middelburgsche Courant.

* * *

Wethouder Joos van der Weele houdt in de raadsvergadering van 17 december een pleidooi voor verhoging van het salaris van de burgemeester. Gelet op de grote verdiensten van burgemeester Baars kan het triest genoemd worden dat hier eerst pas nu, enkele maanden vóór zijn overlijden, de aandacht aan gegeven wordt. Niettemin is het pleidooi van de wethouder de moeite waard om hierna te vermelden.

Als men in aanmerking neemt wat in korte jaren tot verbetering en verfraaiing van de gemeente heeft plaats gehad als daar is de gehele verlegging van al de straten der gemeente, het in orde brengen en begrinden van de Markt, het bouwen van een fraai brandspuithuisje, het aankopen van een brandspuit voor de afdeling Kleverskerke, het aankopen van een schoolhuis, het aanleggen van grindwegen, het verlichten der straten in de gemeente bij donkere maan, het bouwen van een geheel nieuw gemeentehuis, wat f 6.960 gekost heeft en waarvan uit eigen fondsen reeds dadelijk f 4.000 is betaald, en andere verbeteringen op het Hoofd en de losplaats, zonder meerdere belasting van de ingezetenen te vorderen, dan is verhoging van het tractement zeker op zijn plaats.

* * *

Over de visserij kunnen slechts summiere mededelingen worden gedaan.
De garnalenvangst is dit jaar over het algemeen zeer slecht. In het begin van het seizoen zijn er weliswaar veel garnalen. Door het onstuimige en gure weer kunnen de vissers echter niet op de visgronden komen, zodat de vangst uiteindelijk slecht is.

Uit het archief is af te leiden dat de scheepsmakers van de scheepswerf zwaar belast zijn en sinds jaren grote verliezen lijden door het buiten de vaart stellen van onderscheidene visschuiten. Hierdoor hebben zij zich aanzienlijke bankroeten moeten getroosten.

Lieven van Belzen verzoekt om in een lagere belastingklasse te worden ingeschaald. De gemeenteraad gaat hier niet op in. Buiten zijn vissersberoep oefent Van Belzen ook nog het beroep uit van visdroger en visroker, waarin hij, in tegenstelling tot de andere vissers, ook zijn verdienste vindt. In 1870 zal aan Lieven van Belzen de als visdrogerij en -rokerij gebruikte voormalige ziekenzaal in het Christiaanpoldertje verkocht worden (zie hiervoor het vermelde in de Kroniek van Arnemuiden onder het jaartal 1870).

* * *

In de Hervormde Gemeente wordt op 8 december ds. Herman Poelman beroepen.

1868

De afdamming van het Sloe is begonnen.
De afdamming van het Sloe is begonnen.

1868 is een belangrijk jaar in de geschiedenis van Arnemuiden.
In dit jaar wordt begonnen met de aanleg van de spoorweg. Het Sloe wordt in verband daarmee afgedamd. De reeds aangeslibde slikken tussen Walcheren en Zuid-Beveland vormen het tracé voor de aanleg van de spoorbaan.
In juli wordt de mededeling van de Minister van Binnenlandse Zaken ontvangen dat het verzoek van de gemeenteraad van 13 september 1867 wordt ingewilligd. Dit verzoek betrof de beperking van de kosteloze afstand van de benodigde gemeentegrond voor een stationshalte in deze gemeente. Echter, aan de wens voor ontheffing van de voorwaarde tot onderhoud van het voetpad naar Middelburg, voorzover dat binnen deze gemeente zal liggen, kan echter niet worden voldaan. De minister machtigt de Hoofdingenieur van de Staatsspoorwegen op die voet met de gemeenteraad een regeling te ontwerpen. In oktober wordt deze overeenkomst afgesloten. Enkele bepalingen hieruit vermelden we hierna:

  1. De ten behoeve van de spoorweghalte benodigde gronden (1 bunder, 23 roeden en 21 ellen) worden kosteloos aan het rijk afgestaan.
  2. Deze bepaling niet overgenomen.
  3. Ter vervanging van de grindweg van Arnemuiden naar Nieuwland, die door het te maken kanaal door de oude Arne afgesneden wordt, zal door en op kosten van de Staat worden aangelegd een grindweg van Arnemuiden naar de straatweg van Middelburg naar Goes, uitkomend ongeveer ter plaatse waar deze weg de dijk tussen de Middelburgse en Johannapolder ontmoet.
  4. De gemeente Arnemuiden zal de geopende weg en het langs de noordoostelijke dijk van het te graven oude Arnekanaal om te leggen Arnemuidse voetpad, voorzover dit in haar gemeente loopt, onmiddellijk na de voltooiing in beheer en onderhoud nemen.

Grote ongerustheid veroorzaakt een brief van het gemeentebestuur van Vlissingen waarin steun wordt gevraagd voor een verzoek aan de Koning om bespoediging van de voltooiing van de spoorwegbaan Goes-Vlissingen alvorens de kanaalwerken op Walcheren in gereedheid zullen zijn. De gemeenteraad van Arnemuiden is het hier zeer mee oneens. Dit ‘zou de gewisse ondergang voor de gemeente zijn, want indien de spoorwegbaan reeds voltooid mocht zijn vóór de kanaalwerken op Walcheren, indien het Sloe afgedamd en het Arnemuidse kanaal afgesloten wordt, waar moet het dan heen met de scheepvaart in deze gemeente. De vissers zouden ruim twee jaar verstoken zijn die tak van nijverheid in deze gemeente uit te oefenen en genoodzaakt zijn op elders gelegen plaatsen hun beroep uit te oefenen, daar er gedurende dat tijdvak geen waterweg voor deze gemeente aanwezig zou zijn’.

Wel wordt de minister verzocht de voltooiing van de spoorbaan en de kanaalwerken op Walcheren te bespoedigen. Met nadruk wordt echter verzocht het Sloe niet af te dammen en de Arnemuidse haven niet af te sluiten alvorens de kanaalwerken op Walcheren voltooid zijn. Eind augustus beslist de minister dat aan de bespoediging van de voltooiing van de spoorbaan gevolg zal worden gegeven.

* * *

In de haven van Arnemuiden (het zogenaamde Arnemuidse Gat) worden op verscheidene plaatsen dammen aangelegd. Een gedeelte van de wallen wordt als gevolg van de aanleg van de spoorbaan geslecht. Tegelijk wordt voor rekening van het rijk een kanaal gegraven door de oude Arne naar de haven van Middelburg. Dit werk wordt aanbesteed op 26 november en gegund aan P.J. Lienders te Middelburg.

Omdat men een afdamming van het Sloe verkoos voor de spoorweg moest er een kanaal door Walcheren worden gegraven. Op grond van het Belgisch tractaat van 1839, gesloten na de afscheiding van België in 1830, was Nederland namelijk verplicht een vaarroute open te houden tussen de Wester- en de Oosterscheide. Bovendien is omstreeks deze tijd de garnalenvisserij te Arnemuiden nog van zo groot belang, dat er een apart kanaal voor wordt gegraven, zodat Arnemuiden goed bereikbaar blijft voor de vissersvloot.

Tevens wordt er een nieuwe grindweg aangelegd op kosten van het rijk vanaf Arnemuiden nagenoeg in rechte richting naar de straatweg van Middelburg naar Goes. Dit gebeurt omdat door de aanleg van het kanaal de bestaande grindweg naar Middelburg (ter hoogte van het latere veertje) wordt doorsneden. De nieuwe grindweg begint ten oosten van Arnemuiden en vereist ook een afdamming van de haven. Het rijk zorgt voor het onderhoud van de nieuwe grindweg. Op de plaats waar het kanaal de oude grindweg naar Middelburg snijdt en waar ook het bestrate voetpad naar Middelburg begint (dit was al bestraat in het begin van de 16e eeuw) zal de gemeente in 1872 een pontveer aanleggen en wordt voor rekening van de gemeente een woning voor de veerschipper gebouwd (het oude veerhuis aan het ‘veertje’).

* * *

In dit veelbewogen jaar wordt ook de calicotweverij aan de Sint Jan Leeuwenstraat gesloten. De gevolgen echter voor de gezondheid van een deel van de bevolking zijn nog lang merkbaar. Met de sluiting zal ongetwijfeld verband houden het in februari gedane verzoek van weversbaas Arend Jan Beerthuis om vermindering van zijn belastingaanslag. In deze weverij (ook wel genoemd de ‘armenfabriek’) werden katoentjes of calicots geweven. Door de ronddwarrelende vezels en draden was het zeer ongezond om in dit soort weverijen te werken. De gevolgen waren veelal ziekten als bronchitus en tbc.

* * *

De vuilverwijdering vormt dit jaar een afzonderlijk probleem. In de vergadering van de gemeenteraad van januari uit burgemeester Schorer z’n teleurstelling erover dat het ophalen van de vuilnis uit de kom van de gemeente nog geensins aan de verwachtingen voldoet. Hij had gehoopt dat door de vorig jaar getroffen maatregelen de openbare reinheid aanmerkelijk zou zijn bevorderd. Aan de ene kant wordt dit geweten aan de ongeregelde wijze van ophalen van de vuilnis. Maar anderzijds blijken vele ingezetenen (misschien niet opzettelijk) geen gevolg te geven aan de uitnodiging van het gemeentebestuur om aan de behoorlijke wegruiming van de vuilnis mee te werken.

Raadslid P. van Vlaanderen is van mening dat een nauwlettend toezicht door de politie op de ingezetenen en op de karreman tot nakoming van hun verplichtingen vereist is. Ook vindt hij ‘dat de weduwe J. Schets, die tot nu toe met het ophalen van de vuilnis belast is, daarvoor te weinig loon krijgt en daardoor slecht aan haar verplichtingen voldoet’. Door het huidige politiereglement kunnen de ingezetenen niet gedwongen worden aan de uitnodiging van het gemeentebestuur te voldoen. Hij is er van overtuigd dat, wanneer voor het ophalen meer geld uitgetrokken zou worden, de verkoopwaarde van de opgehaalde vuilnis de meerdere uitgaven stellig zou vergoeden. De gemeenteraad verzoekt het college zo spoedig mogelijk condities op te stellen om over te gaan tot openbare aanbesteding van het ophalen van de vuilnis. Ook wordt het college gemachtigd om ‘de beer’ uit de publieke privaten te doen wegruimen op kosten van de gemeente.
Bij de daarop gehouden aanbesteding schrijven de volgende personen in voor het ophalen van het straatvuil: W. Baas voor ƒ 6,00 per week, J.L. de Troye voor ƒ 5,99 per week, K. Wouterse voor ƒ 5,90 per week en J. van de Broeke voor ƒ 5,00 per week.

* * *

Nog iets over de ‘Commissie van fabricage’. Er wordt op voorstel van burgemeester Schorer een ‘Commissie van fabricage’ ingesteld. Deze is belast met het toezicht op de gemeentelijke wegen en werken om het dagelijks bestuur enigszins in zijn werkzaamheden bij te staan. In de Commissie worden benoemd de raadsleden P. van Vlaanderen, G. Kesteloo en L. Maas. Het eerste advies van de Commissie van fabricage is om de aanwezige mestspecie op de verzamelplaats te verkopen aan schipper Bezem voor ƒ 4,00.

In juli wordt als gevolg van de heersende droogte en het gebrek aan drinkwater op advies van de Commissie van fabricage overgegaan tot de ontgraving van de gemeentelijke welput op de Markt voor de pomp. Deze put is in 1857 met van de oude kruiskerk afkomstig steenpuin gedempt. Na de ontgraving blijkt de put een diepte te hebben van 20 Nederlandse voeten en een breedte van 2 el en 25 duim middellijn, ‘terwijl het water, dat zich er in voordeed en van dag tot dag vermeerdert, zuiver en drinkbaar is bevonden’. Ook de andere put, waaruit het water thans voor de pomp wordt afgeleid, is op gelijke diepte uitgegraven en schoongemaakt. Ook deze put ‘geeft meer dan vroeger zijn water op, zodat de ingezetenen nu ruimschoots van goed water zijn voorzien’.

* * *

Nu nog wat algemene bijzonderheden.
De nieuwe commissaris van het Sint Jansgilde voor de arbeiders, Gillis Kesteloo, verzoekt tot verkoop van een op het stadhuis aanwezige bel ten behoeve van het gilde. Besloten wordt de bel niet te verkopen maar in gebruik af te staan, zodat zij ten alle tijde gebruikt kan worden maar eigendom van de gemeente blijft. Bij de opheffing van het gilde in 1878 is de bel aan de gemeente teruggegeven.

In april bedankt L. Maas als lid van de gemeenteraad. De voorzitter ‘benevens al de leden van de raad geven hier over hun leedwezen te kennen, daar zij in hem een waardig lid menen te verliezen die gedurende een tal van jaren in die betrekking de belangen der gemeente mocht helpen behartigen, waarvoor hem alle dank wordt toegebracht’. In zijn plaats wordt gekozen als raadslid J. Mesu. Deze wordt ook lid van de ‘Commissie van fabricage’.

De horlogemaker Worel uit Middelburg stelt op verzoek van het Stadsbestuur een onderzoek in naar de toestand van het uurwerk in de toren. Hij komt tot de slotsom dat het uurwerk ‘oud en versleten is en niet voor een goede herstelling vatbaar’. Daar de gemeentelijke geldmiddelen op dit moment geen herstel toelaten wordt besloten hier later op terug te komen ‘en hetzelve zo goed mogelijk dragende te houdende totdat de fondsen zulks zullen gedogen’.

Ook wordt een onderzoek ingesteld naar de toestand van de brandspuiten. Het blijkt dat ‘deze zeer voldoende werden bevonden bij de jongste oefening op 11 april, waaraan de twee nieuwe, onlangs aangekochte hennepslangen veel hebben toegebracht’.

De pachter van het Schuttershof klaagt dat door verscheidene landlieden met hun wagens over zijn gepachte weiden wordt gereden om de daarnaast gelegen slechte rijweg te vermijden. De gemeenteraad besluit ‘in deze billijke klachten door afsluiting te voorzien’.

Burgemeester Schorer legt de gemeenteraad de wenselijkheid van het tweemaal ’s daags bezorgen van brieven voor, daar toch onderscheidene gemeenten van veel minder bevolking dan deze hiermee bevoorrecht zijn. Bij de Minister van Financiën zullen hiervoor pogingen worden aangewend.

Marinus Hoogerheide vraagt ontslag als keurmeester van het slachtvee. Naar deze betrekking solliciteren Matthijs Glerum, de gemeenteveldwachter, en Paulus Joosse, de gemeentebode. Glerum wordt benoemd.
Slachter Janis de Hamer verzoekt om verlaging van het keurloon, daar dit volgens hem in verhouding tot andere gemeenten in Walcheren te hoog is.

Bij de vaststelling van de begroting (bij de post jaarwedde lichtontsteker) wordt door raadslid Kousemaker de vraag opgeworpen of er geen mogelijkheid zou bestaan met het oog op de financiën om de straatverlichting te verminderen. Naar zijn mening is het bezwarend voor de gemeente voortdurend daaraan die kosten te besteden.
Zijn idee wordt door de gehele gemeenteraad ondersteund. De straatverlichting wordt dan ook teruggebracht tot drie lantaarns in de gehele gemeente (er waren er 12).
In de Kroniek van Arnemuiden over de jaren 1870-1948 wordt onder het jaar 1871 vermeld, dat onder burgemeester C.J. Crucq deze merkwaardige bezuinigingsmaatregel weer is opgeheven. Een andere bezuinigingsmaatregel is het raadsbesluit ‘om het portlandsche cement aan de voorgevel van het gemeentehuis niet te doen plaats hebben, daar zulks meer tot sieraad dan wel tot deugd verstrekt, maar die som desnoods te bezigen tot het oliën van de zuid- en westzijde van genoemd gebouw’.
Deze bezuinigingsmaatregelen zijn des te opmerkelijker in het licht van het raadsbesluit van 16 oktober om 9 bunders, 37 roeden en 18 ellen aan de Staat der Nederlanden af te staan ten behoeve van de aan te leggen spoorweg en de kanaalwerken in Walcheren voor ƒ 13.786,62. Dit bedrag wordt belegd in certificaten ten laste van de provincie Zeeland. In verband hiermee wordt ook besloten de bomen staande op de te verkopen grond publiek te verkopen.

Voor ‘het lichtopsteken’ wordt voor 1869 ingeschreven door Frans Crucq, Blaas Blaasse en Abraham Cornelis Kraamer. Kraamer is met ƒ 42 de laagste inschrijver.

Meester Kwekkeboom wijst er op dat de aanwezige schrijftafels niet meer toereikend zijn om de thans schoolgaande kinderen behoorlijk te plaatsen. Er moeten er bijgemaakt worden.

Op voorstel van raadslid Kousemaker wordt besloten - met het oog op de eerlang te maken spoorwegwerken - een kunstweg aan te leggen van Kleverskerke naar Arnemuiden. Het college stelt hiervoor een onderzoek in. Als blijkt dat de jaarlijkse kosten ongeveer ƒ 950 bedragen wordt besloten deze zaak voorlopig te laten rusten in verband met de krappe gemeentelijke financiën.

* * *

Over de visserij kan nog het volgende worden vermeld.
In 1868 is de garnalenvangst redelijk. Volgens het Jaarverslag der Visscherijen ‘konden de vissers die zich daarmee hebben bezig gehouden hun brood goed verdienen’. Ze verdienden hiermee ƒ 30 per week per vaartuig.

Op de scheepswerf van de Gebroeders Adriaan en Jacob Meerman heerst dit jaar volop bedrijvigheid. Gebouwd worden een nieuwe schietschouw voor schipper G. Larooy van Gorishoek, een nieuwe hoogaars voor schipper J.C. la Fontijn te Bergen op Zoom, een nieuwe hoogaars voor schipper H. Pilluyt te Vlissingen en een nieuw schip voor reder J.O. Luteijn van de rokerij te Arnemuiden.

De scheepsreder J.O. Luteijn uit Middelburg dient een verzoek in om een gedeelte gemeentegrond te verkrijgen op het Schorretje tegen de Christiaanpolder voor ‘het stichten van een visrokerij’. Daar dit perceel grond blijkens een bestaand contract voor onbepaalde tijd in erfpacht is uitgegeven aan de vorig jaar overleden burgemeester C.J. Baars, kan zonder medewerking van de erven Baars hieraan niet worden voldaan. Besloten wordt een voordracht van erfpacht van de erven Baars, wanneer die tot stand mocht komen, goed te keuren.

* * *

De kerkvoogdij geeft de leden van de gemeenteraad en de secretaris kennis dat zij hun tegenwoordige zitplaatsen in de kerk kunnen behouden tegen een jaarlijkse contributie van ƒ 2,50 per zitplaats.

Dit jaar wordt het gebruik van de glazen bij het Heilig Avondmaal afgeschaft. Er worden vier Berlijns zilveren bekers aangeschaft. Ook het doopbekken is van Berlijns zilver.

1867

In januari vraagt de gemeentearts dokter J.W. Loysen Dillié ontslag. Hij is voornemens om de gemeente te verlaten. Hem is een toeval overkomen, waardoor hij zich niet meer in staat acht om zijn functie uit te oefenen. De gemeenteraad besluit dokter Loysen Dillié eervol ontslag te verlenen per 1 januari 1867. In de Middelburgse Courant wordt een oproep voor een gemeentegeneesheer geplaatst. De vervulling van de vacature van vroedvrouw wordt vooralsnog aangehouden.

In februari meldt de 45-jarige, uit Middelburg afkomstige Frederik Marinus Westfaal Quadekker, arts te Colijnsplaat, zich bij de burgemeester. Hij is de enige sollicitant. Met algemene stemmen benoemt de gemeenteraad hem tot gemeentearts. Dokter Quadekker blijft te Arnemuiden tot 1875. In dat jaar vertrekt hij naar de gemeente Kolhorn in Noord-Holland. Op 71-jarige leeftijd keert dokter Westfaal Quadekker in 1893, als de nood hoog geklommen is en het een onmogelijkheid schijnt om hier een huisarts aan te trekken, weer terug in Arnemuiden. Hij gaat weer wonen in het oude doktershuis aan de Langstraat. Tot zijn overlijden in 1908, dus nog 15 jaar, oefent hij de dokterspraktijk in Arnemuiden uit. Op 27 januari 1908 is hij op 86-jarige leeftijd overleden. In het le deel van de Kroniek van Arnemuiden zijn nadere bijzonderheden over dokter Westfaal Quadekker over de periode na 1870 vermeld.

De Langstraat met het 2e huis van links de woning van dokter Westfaal Quadekker.
De Langstraat met het 2e huis van links de woning van dokter Westfaal Quadekker.

* * *

Tijdens de raadsvergadering van 6 maart komt een brief ter tafel van de Ingenieur der Staatsspoorwegen. Hij wil met het gemeentebestuur een regeling treffen over een spoorwegstation langs de aan te leggen spoorbaan. Daartoe dient het benodigde terrein wel kosteloos afgestaan te worden overeenkomstig het daartoe gedane aanbod van de gemeente. Ter plaatse waar de nu bestaande grindweg naar Nieuwland door het nieuw te graven kanaal doorsneden wordt zal geen overgang over het kanaal komen. Er zal alleen een overgang komen in de zuidoostelijke leidijk van de haven van Middelburg (dus de latere Arnebrug). Tot tegemoetkoming van de op te heffen grindweg zal een nieuwe grindweg gemaakt worden vanuit Arnemuiden naar de rijksstraatweg Goes-Middelburg.
De grond voor het ophogen van de nieuwe grindweg zal gedeeltelijk uit de Arnemuidse haven worden gehaald, waardoor deze haven voor Arnemuiden een voldoende verbreding zal ondergaan om een ruimere ligplaats voor de schepen aan te bieden.
Tenslotte zal het Arnemuidse voetpad verlegd worden langs de noordoostelijke leidijk van het kanaal door de oude Arne en de zuidoostelijke leidijk van de nieuwe haven van Middelburg naar die stad.

Burgemeester Baars spreekt zijn blijdschap er over uit, dat de minister uiteindelijk acht geslagen heeft op de vele verzoeken om een spoorweghalte toe te staan. De gestelde voorwaarden komen hem zeer aannemelijk voor. Het enige bezwaar is de afsnijding van de hofstede van de weduwe J.K. Crucq. Door het daar te graven kanaal zullen de bewoners van de hofstede, indien geen brug bij de door te snijden grindweg wordt aangebracht, buiten staat gesteld worden hun aan deze zijde van het nieuwe kanaal gelegen landerijen te bezoeken, tenzij een geweldige omweg wordt gemaakt. Hierdoor zal het inzamelen van de te oogsten vruchten zeer bemoeilijkt worden en de weduwe Crucq zeer veel schade worden toegebracht. De gemeenteraad heeft echter niet de vrijheid dit bijzondere belang op te offeren aan het zoveel grotere algemene belang.

De gemeenteraad gaat akkoord met de door de minister gegeven bepalingen. Wel zal in het belang van de weduwe Crucq de aanleg van een brug ter plaatse alsnog bepleit worden. Maar als dit werkelijk niet kan, dan zal het algemene belang dienen te prevaleren.

* * *

Zo smaakt burgemeester Baars het genoegen om de voorbereidingen van de voor Arnemuiden zo belangrijke kanaal- en spoorwegwerken tot een goed einde te brengen. Daarmee wordt als het ware een bepaald tijdperk afgesloten. Het is bijzonder opmerkelijk dat burgemeester Baars dit nog meemaakt een enkele week voor zijn zo onverwachtse overlijden.

Het is voor Arnemuiden een droevige dag als op de 22e maart burgemeester (tevens gemeentesecretaris) Cornelis Jacobus Baars onverwachts op de leeftijd van 57 jaar overlijdt. Hij was de zoon van de vorige burgemeester Cornelis Daniël Baars en gehuwd met Dorothea Kraamer. Zijn overlijden wordt aangegeven door zijn schoonzoon Thomas Machielse, korenmolenaar te Middelburg, en de gemeenteontvanger C.J. Crucq.

Zeer groot en vele zijn de verdiensten geweest van deze achtenswaardige burgemeester. Vader en zoon Baars zijn van grote betekenis geweest voor Arnemuiden gedurende een periode van bijna 70 jaar. Mede aan hen is te danken dat de Arnemuidse gemeenschap door het diepe dal van verval en armoede geloodst werd. Wie de activiteiten en de stuwende daadkracht van de burgemeesters Baars (de zoon nog meer als de vader), zoals de schrijver van deze Kroniek bij het doorvorsen van de notulenboeken en het gemeentearchief, onderzoekt, zal mede onder de indruk raken en diep respect gevoelen voor deze beide mannen. Beiden dienden als ware ‘burgervaders’ de belangen van Arnemuiden. Bepaald indrukwekkend is ook de wijze waarop de thans overleden burgemeester immer getuigenis gaf van zijn levenswijze als Christen.

De vergadering van de gemeenteraad van 26 maart wordt door de oudste wethouder Antheunis Boogert geopend. Hij geeft te kennen ‘dat hij een treurige taak heeft te vervullen met de vergadering mede te delen, dat de weledele Heer Cornelis Jacobus Baars, burgemeester dezer gemeente, op de 22e dezer is overleden. Dat de gemeente Arnemuiden hierdoor een gevoelige slag is toegebracht behoeft geen betoog, daar elk der leden bekend is met zijn ijver voor de belangen der gemeente en zijn ingezetenen zulks wel zullen beseffen, daar hij sinds 14 jaren als burgemeester in deze gemeente is werkzaam geweest met onvermoeide ijver en lust’.

* * *

Antheunis Boogert, als oudste wethouder en voorheen gedurende enkele jaren burgemeester van Arnemuiden, vervangt de overleden burgemeester Baars voorlopig.

Er komt een verzoek binnen van de gemeenteontvanger Christiaan Johannis Crucq om in aanmerking te mogen komen voor het secretarisambt. Deze sollicitatie wordt voorlopig voor kennisgeving aangenomen, want eerst moet bekend zijn of de nieuwe burgemeester zijn ambt ook niet wil combineren met dat van secretaris. Later solliciteert ook Jacob Crucq, de timmermansbaas, naar de functie van secretaris.

De gemeenteraad besluit nu niet langer te wachten. Met algemene stemmen wordt besloten Christiaan Johannis Crucq tot secretaris te benoemen. In de raadsvergadering van 19 april wordt hij beëdigd. De nieuwe secretaris notuleert de vergaderingen van de gemeenteraad helder en duidelijk. Naast zijn secretarisambt blijft hij gemeenteontvanger. De nieuwe secretaris is een kleinzoon van de vroegere burgemeester Christiaan Crucq. Vanaf 1871 is Crucq vele jaren burgemeester van Arnemuiden geweest.

Burgemeester/secretaris C.J. Crucq overleed op 31 januari 1892. De Middelburgse Courant van 1 februari 1892 wijdde aan zijn overlijden het volgende bericht (omdat dit bericht niet is opgenomen in de Kroniek van Arnemuiden 1970-1948 vermelden we het op deze plaats):
De gemeente Arnemuiden heeft een groot verlies geleden door het overlijden van de heer C.J. Crucq, in leven burgemeester en secretaris dier gemeente. De overledene bekleedde deze ambten, evenals dat van brievengaarder van het hulppostkantoor te Arnemuiden en dat van dijkgraaf, tevens ontvanger-griffier van de Molenpolder, met ijver en toewijding tot aan het ogenblik van zijn verscheiden. De heer Crucq, geboren op 29 maart 1827, werd 28 mei 1853 benoemd tot ontvanger der gemeente en in april 1867 tot secretaris. Toen hij 29 maart 1871 tot burgemeester werd benoemd moest hij de betrekking van gemeenteontvanger neerleggen. Zijn nagedachtenis zal bij z’n gemeentenaren zeker, als van een werkzaam man en een flink burgemeester en ook een goed vriend van velen, in ere blijven.

Raadslid P. van Vlaanderen geeft in overweging dat het wenselijk is dat de vacature van burgemeester vervuld wordt door een geschikt persoon, bij voorkeur inwoner van deze gemeente, die zowel met de bevolking als met de belangen van de gemeente op het nauwste bekend is. Met algemene stemmen wordt daarop besloten Van Vlaanderen kandidaat te stellen voor het burgemeestersambt en hem voor te dragen bij de Commissaris van de Koning.

Bij Koninklijk Besluit van 20 april wordt de 33-jarige Jhr. mr. J.W.M. Schorer benoemd tot burgemeester. Hij is al burgemeester van Nieuw- en Sint Joosland. In 1871 wordt hij burgemeester van Middelburg en in 1879 Commissaris van de Koningin in Noord-Holland. In 1897 wordt hij benoemd tot het hoge ambt van Vice-President van de Raad van State. Hij wordt later ook lid van de Voogdijraad over Prinses Wilhelmina en treedt op als getuige bij het huwelijk tussen Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik.

Onder de bekwame leiding van burgemeester Schorer wordt de komende jaren het hoofd geboden aan tal van vraagstukken die als gevolg van de afdamming van het Sloe en de spoorweg- en kanaalwerken op de gemeente afkomen.

Op 29 april wordt de nieuwe burgemeester geïnstalleerd. Hij spreekt de gemeenteraad ‘met een gepast woord toe en reikt de vriendschapsband toe, de wens te kennen gevend dat deze gemeente onder zijn bestuur in welvaart moge toenemen. En al is het dan niet tot die welvaart die zij eertijds mocht genieten, toch zal hij trachten het belang der gemeente en dat van haar ingezetenen te behartigen’.

Burgemeester Jhr. mr. J. W.M. Schorer.
Burgemeester Jhr. mr. J. W.M. Schorer.

Wethouder Boogert overhandigt hem het onderscheidingsteken en begroet hem met een gelukwens van al de leden en de secretaris.  Met algemene stemmen kan de gemeenteraad ermee instemmen dat de nieuwe burgemeester buiten de gemeente blijft wonen (op zijn buitenplaats Arnestein tussen Middelburg en Arnemuiden). Wel wordt afgesproken dat hij elke vrijdag in de gemeente zal zijn om spreekuur te houden.

De gemeenteraad bestaat dit jaar uit de wethouders Antheunis Boogert en Joos van der Weele en de leden Adriaan Filius, Gillis Kesteloo, Lein Maas en Pieter van Vlaanderen. In augustus worden Boogert en Van der Weele herkozen als raadslid en met algemene stemmen ook als wethouder. In de vacature, ontstaan door het overlijden van burgemeester Baars, wordt tot raadslid gekozen de 37-jarige wagenmaker Dingenis Kousemaker.

Door het overlijden van burgemeester Baars is ook de functie van commissaris van het gilde voor de arbeiders, het Sint Jansgilde, opengevallen. Het wordt in het belang van de werklieden raadzaam geacht om dit gilde in stand te houden. Tot nieuwe commissaris wordt het raadslid Gillis Kesteloo benoemd, waarna hem het St Jans-gildeboek door de voorzitter ter hand wordt gesteld benevens het saldo van de kas ten bedrage van ƒ 67,25.

* * *

Belangrijke ontwikkelingen vragen verder dit jaar de aandacht van het Stadsbestuur. Binnenkort zal worden begonnen met de afsluiting van het Sloe, de aanleg van de spoorbaan en het graven van het kanaal naar Arnemuiden. Zo wijst de Hoofdingenieur van de Staatsspoorwegen, de heer Simons, er nadrukkelijk op, dat de thans aanwezige brug in de grindweg over de oude Arne (ter hoogte van het latere veertje) onvermijdelijk moet worden opgeheven en geplaatst in de zuid/oostelijke leidijk van de nieuwe haven van Middelburg. Het opruimen van de brug in de grindweg is juist de aanleiding om een station te Arnemuiden en een verbindingsweg naar de rijksweg Goes-Middelburg te realiseren.
Hij wijst er op dat het bezwaar dat zekere eigenaars (met name de weduwe J.K. Crucq van de hofstede) door de afsnijding van de grindweg zullen ondervinden, door hem zo min als door het gemeentebestuur kan worden opgelost noch daarin tegemoet gekomen. Daarom ‘verzoekt Z.E. van het gemeentebestuur te mogen vernemen of zij genegen is de door hem voorgestelde regeling aan te gaan en genoegen neemt met het voorstel betreffende het nieuw aan te leggen gedeelte weg van Arnemuiden tot aan de straatweg en het aan te leggen voetpad langs de dijk van de haven, welke na de voltooiing in onderhoud ten laste van de gemeente zou moeten komen’.

De voorzitter, burgemeester Schorer, spreekt wijze woorden in deze voor Arnemuiden zo belangrijke beslissing. Hij is van mening ‘dat de hoop op een tweede brug ten enenmale verloren schijnt. Het belang van een halte kan daaraan niet worden opgeofferd. Hij heeft ook geen bedenking tegen het voorstel betreffende het onderhoud van de bedoelde weg en het voetpad om die na de voltooiing zo ver de gemeente strekt, voor rekening van de gemeente te nemen’. De gemeenteraad volgt het voorstel van de burgemeester.

* * *

In juni komt opnieuw een belangrijke brief van de Hoofdingenieur van de Staatsspoorwegen binnen. Daarbij wordt verzocht ‘de wallen en vest dezer gemeente, vallende in de lijn van de aan te leggen spoorweg Roosendaal-Vlissingen, ter tegemoetkoming ener aldaar te stellen halte, kosteloos af te staan’.
Voorzitter Schorer meent ‘met het oog op de behoeftige toestand der gemeente dat aan die eis niet zo spoedig toegegeven moet worden en dat de opoffering van ruim twee bunders grond, die grotendeels gebezigd zouden kunnen worden voor het dempen van de vest of gracht, als niet gering kan worden beschouwd’. Op zijn advies besluit de gemeenteraad de Hoofdingenieur voor te stellen om bij het kosteloos afstaan van de wallen zodanig een regeling aan te gaan, dat de vest of gracht ten laste van het rijk met de overige grond wordt gedempt en geëffend.

De bouwtekening van het station.
De bouwtekening van het station.

De Hoofdingenieur wenst geen concessies te doen. Al op 12 juli komt bericht binnen over de onteigening van de voor de spoorbaanaanleg benodigde gemeentegrond en het verwezenlijken van een spoorweghalte. In augustus wordt tevens te kennen gegeven dat voor het verkrijgen van een spoorweghalte te Arnemuiden de gevorderde gronden kosteloos moeten worden afgestaan. Er wordt derhalve geen vergoeding voor de benodigde wallen gegeven.

Burgemeester Schorer overreedt de gemeenteraad om hierin te berusten. Er staan zeer gewichtige belangen voor de toekomst van Arnemuiden op het spel. Zijn ernstig pleidooi nemen we hierna uit het notulenboek over:

De voorzitter meldt de ontvangst van een brief van 13 augustus van de Hoofdingenieur der Staatsspoorwegen. Daarin wordt gemeld dat zijn pogingen bij de Minister van Binnenlandse Zaken ter verkrijging van een vergoeding voor de benodigde wallen ten enenmale zijn mislukt en er nu weinig of geen hoop meer bestaat tot het verkrijgen van een halte bij de gemeente zo namelijk de gemeente van zijn zijde zich niet de opoffering laat getroosten om de benodigde wallen kosteloos aan de Staat af te staan. Alhoewel de opoffering van twee bunders grond niet gering is voor de gemeente, toch dient met het oog op haar toekomst deze zaak van alle hare zijden overwogen te worden, daar toch allerwege bekend is dat plaatsen waar halten gevestigd zijn veel meer in welvaart toenemen dan die waar er geen bestaan of afgesneden zijn van dergelijke communicatie.

Dat deze gemeente wat de visserij, haar hoofdtak van bestaan, betreft een kommervolle toekomst tegengaat, zal wel niemand betwijfelen daar het kanaal door de oude Arne, waarvoor het plan bestaat dat deze gemeente zal verkrijgen, door hare ongeschiktheid nooit aan hare verwachtingen zal kunnen beantwoorden en de vissers zich heel spoedig genoodzaakt zullen vinden deze gemeente te verlaten om zich elders hetzij te Vlissingen of te Veere te vestigen teneinde aldaar hun beroep beter te kunnen uitoefenen.

De voorzitter meent derhalve dat de raad niet enkel moet zien op het verlies voortspruitend uit de kosteloze afstand der wallen, maar ook dat dat verlies ruimschoots kan worden vergoed door het daarstellen der halte, wanneer het maar enigszins aan zijn verwachting beantwoord en derhalve moet beschouwd worden als het laatste anker der hoop ‘t welk tot voorkoming van de gehele ondergang der gemeente diende uitgeworpen te worden.
Hij stelt de vergadering voor zich tot de minister te wenden en andermaal op de vergoeding der wallen aan te dringen, doch mocht Z.E. van zijn genomen besluit niet afzien, als dan toe te geven en de wallen kosteloos af te staan.

Na uitvoerige deliberatie besluit de gemeenteraad het voorstel van de voorzitter over te nemen.

In oktober wordt een bedrag van ƒ 320 van het rijk ontvangen als opbrengst van de voor de Staatsspoorwegen onteigende gemeentegronden. Hiervan wordt ƒ 200 afgezonderd voor het beplanten van de keetdijk, ‘daar zulks na verloop van jaren een aanmerkelijk voordeel voor de gemeente kan opleveren’. Het overige bedrag ad ƒ 120 wordt belegd.

* * *

Eerder dit jaar, in maart, schrijft de Inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht in Zeeland dat hem uit een inspectie in deze gemeente op 19 maart gebleken is, dat de armenhuizen zich in een slechte toestand bevinden. Deze woningen zijn overbevolkt en zeer dreigend en schadelijk voor het uitbreken van epidemische ziekten. Hij dringt er dan ook op aan daar verandering in aan te brengen. Op zijn verzoek wordt het diaconaal armbestuur aangespoord tot reiniging en ontruiming van de overbevolking in die gebouwen. Het diaconaal armbestuur geeft daarop te kennen ‘dat zij zich onledig hebben gehouden met het reinigen en zuiveren der armhuizen, dat zij wat betreft de ontruiming der overbevolking dit ook gaarne zagen geschieden maar vermenen dat hun krachten hierin te kort zullen schieten’. Zij geeft haar bevoegdheid om daarin te handelen over aan het gemeentebestuur.

Burgemeester Schorer doet de gemeenteraad nog een belangrijk voorstel voor de vuilverwijdering. Besloten wordt een bergplaats voor straatvuil en mestspecie buiten de kom van de gemeente aan te leggen, de mest voortaan op te halen aan de huizen van de ingezetenen met een kar en een beerput aan te leggen. De rond de kom van de gemeente aanwezige vuilnisbakken zullen worden gesloopt. De kosten van dit plan - volgens een berekening van de gemeenteopzichter - bedragen ƒ 384,90 (voor de afschutting van het terrein van de bergplaats met mestputpalen en ijzerdraad ƒ 299,40 en voor de aankoop van een nieuwe vuilniskar ƒ 85,50). De meest doelmatige plek voor de bergplaats wordt geacht ‘beneden op de hoek van de dijk der Schuttershofweide tegen het kanaal’ (van 25 Nederlandse ellen lang en 24 ellen breed).

Voor de aanleg van de gemeentelijke beerput wordt het het voordeligst en tevens doelmatigst geacht hiervoor te bezigen ‘de tegenwoordige mestbak op de wal tegenover het slop uitkomende op de Markt en die wat dieper te maken en van een stenen vloer te voorzien van de afkomstige stenen van de af te breken mestbakken en dezelve te overdekken met een luik of val’. Voor het maken van de bergplaats voor straatvuil wordt ingeschreven door de plaatselijke timmerlieden Abraham van Eenennaam, Abraham Buijs en Jacob Crucq. Van Eenennaam is met ƒ 210 de laagste inschrijver.

In oktober geeft de burgemeester de gemeenteraad in overweging ‘of het ter bevordering van de reinheid in deze gemeente niet nuttig zou zijn op sommige plaatsen te doen daarstellen gesloten secreetbakken, daar het blijkt dat in onderscheiden wijken der gemeente door de eigenaars der woningen daar in niet is voorzien en er alzo grote onreinheid is in die buurten’. Op zijn voorstel wordt besloten op kosten van de gemeente drie ‘secreetbakken’ aan te schaffen en deze te plaatsen waar ze het meest doelmatig worden geacht. Het maken van de secreetbakken wordt na een aanbesteding onder de plaatselijke aannemers (Crucq, Van Eenennaam en Buijs) gegund aan Jacob Crucq voor ƒ 75.

* * *

Vermeldenswaard is dat er dit jaar in Zeeland een ernstige longziekte onder het rundvee heerst. Er worden preventieve maatregelen getroffen om het uitbreken van deze veeziekte in de gemeente tegen te gaan. Ook heerst dit jaar een choleraepidemie in ons land. De gemeentebesturen wordt aanbevolen maatregelen te treffen tot kering of beteugeling van deze epidemie. De voorzitter meent dat ‘alhoewel deze zeer gevreesde ziekte nog niet in deze gemeente is uitgebroken, er toch wel maatregelen van voorzorg dienen te worden genomen’.

Vermoedelijk is dit ook de achtergrond van het volgende.
In oktober maakt burgemeester Schorer de gemeenteraad er opmerkzaam op, dat uit het bestaande huurcontract voor de ziekenzaal tussen de gemeente en de scheepsreder J.O. Luteijn te Middelburg blijkt, dat de huur per 31 december 1868 eindigt. Volgens het contract kan evenwel gedurende de laatste vijf jaar de huur elk jaar per 1 januari door partijen worden beëindigd mits men elkaar zes weken vóór 1 januari hiervan in kennis stelt. Hij meent dat het wenselijker is een andere regeling voor de huur aan te gaan, ‘daar toch dat gebouw bij het onverhoopt uitbreken van een besmettelijke ziekte voor de gemeente onontbeerlijk is en het geval zich kan voordoen dat men genoodzaakt is om van dat gebouw ogenblikkelijk gebruik te moeten maken’. De burgemeester wordt gemachtigd om met Luteijn te onderhandelen over een andere huurregeling in die zin, dat de gemeente, indien de omstandigheden dit vergen, dadelijk in het bezit van het gebouw wordt gesteld.

* * *

Notaris D. Verhuist uit Middelburg biedt in september de gemeenteraad ‘een boek aan betreffende rekeningen, naamlijsten en besluiten rakende de oude pannering (zoutziederij) te Arnemuye over de jaren 1580-1682, hetwelk door Z.E. de gemeente ten geschenke wordt aangeboden ten behoeve van het oud archief’. De burgemeester acht dit geschenk van veel waarde tot aanvulling van het oud archief der gemeente en stelt voor de gever daarvoor de verschuldigde dank toe te brengen. De gemeenteraad voelt zich ‘met dit geschenk hoog vereerd’.

In oktober besluit de gemeenteraad ingaande 1868 een Burgerlijk Armbestuur in te stellen, omdat ‘de armoede in deze gemeente voortdurend vermeerdert en telkens nieuwe aanvragen om hulp tot het gemeentebestuur gericht worden door lieden waarvan het blijkt dat zij geen hulp van bijzondere of kerkelijke instellingen van weldadigheid kunnen erlangen’. Met dit bestuur kan een streng toezicht gehouden worden op die personen, die uit de gemeentefondsen ondersteund worden’. Tot leden van het Burgerlijk Armbestuur worden benoemd de timmermansbaas Jacob Crucq, de wagenmaker Dingenis Kousemaker, de schoolmeester Pieter Kwekkeboom en de landman Jan Louis de Troye, terwijl C.J. Crucq benoemd wordt tot secretaris/penningmeester. Ook wordt een Verordening op het Burgerlijk Armbestuur vastgesteld.

Dit jaar worden weer drie aandelen van de geldlening voor de bouw van het nieuwe stadhuis uitgeloot. ’De leden daartoe bereid, zo wordt daartoe overgegaan en de aanwezige aandelen in een fles geworpen waaruit door het lid Filius drie aandelen worden getrokken en aan de voorzitter overhandigd’. Het bedrag van de uitgelote certificaten zal aan de houders worden uitbetaald.

* * *

De garnalenvisserij is dit jaar vrij gunstig. De vissers kunnen bij goed weer goed hun brood verdienen. Er zijn voorbeelden dat door één visser 10 à 12 manden garnalen worden gevangen, die worden verkocht tegen ƒ 3 de mand. Daarentegen zijn er ook getijen geweest, dat men slechts 1 à 2 manden aan wal brengt, wat veelal veroorzaakt wordt door het gure weer.
In november is er ook weer een overvloedige vangst van schardijn. Dit is af te leiden uit het verhandelde in de vergadering van de gemeenteraad van 16 november, waaruit interessante gegevens blijken over de thuisrokerij van de schardijn en haring. De raadsnotulen vermelden hierover het volgende.:

Van onderscheidene ingezetenen zijn klachten ingekomen tegen het beslaande Reglement op de brandweer en wel dat niemand in staat is gesteld om bij de tegenwoordige grote aanvoer van schardijn (welke vissoort spoedig aan bederf onderhevig is) die vis voor eigen gebruik te kunnen roken op de open erven achter de woningen in daartoe gebezigd wordende bakken of tonnen, daar het roken van die vissoort niet meer gelijk vroeger in de schoorstenen kan geschieden uit hoofde dat weinigen meer gebruik maken van het stoken op den open haard maar in kachels welke voor die beroking ondoelmatig zijn. Dat door die beperking aan vele behoeftigen (die hiervan meestal gebruik maken) een grote vervulling tegen de naderende winter wordt ontroofd, behoeft wel geen betoog.

De gemeenteraad besluit op voorstel van de voorzitter de Verordening op de brandweer zodanig te wijzigen dat in die behoefte enigszins wordt voorzien. Het volgende wordt bepaald:

Het zal burgemeester en wethouders vrij staan vergunning te verlenen tot het aanleggen van tijdelijke stookplaatsen, afwijkende van de gewone vorm, op de erven achter de woonhuizen, tot het roken van schardijn en haring, tot eigen gebruik, uiterlijk voor de tijd van 8 dagen.

* * *

Op 17 februari doet de nieuwe predikant ds. Poelman intrede in de Hervormde gemeente. Hij is geboren in 1830, was kandidaat te Groningen en predikant te Visvliet sinds 1855 en te Garsthuizen vanaf 1858. Op 8 augustus 1869 vertrekt hij naar Aalst, alwaar hij op 6 mei 1870 is overleden. Zijn Friese echtgenote, Ackea IJsebranda Tjeska Hoeksema, overlijdt kort daarna in hetzelfde jaar.
Helaas kunnen - wegens het ontbreken van het notulenboek over de periode 1852-1876 - geen nadere bijzonderheden over de ambtsperiode van ds. Poelman worden vermeld.

1869

In 1869 wordt het kanaal door Walcheren gegraven. Voor dit grote werk zijn enkele duizenden Nederlandse en Belgische polderwerkers aangetrokken. Het kanaal wordt geheel met de hand gegraven. Het is moeilijk voorstelbaar wat het samenbrengen van zoveel mensen in keten en in omliggende gemeenten met zich meebrengt. De middenstand en ook de herbergiers profiteren er in ieder geval van. Zo verzoeken de herbergiers G. Menheere en J. Bliek om hun herbergen een uur langer te mogen openhouden dan voorgeschreven in de Politieverordening. Er hoeft echter maar iets te gebeuren of er ontstaan relletjes. De ‘plakkaten van de burgemeesters van de omliggende plaatsen tegen optochten en samenscholingen van personen’ volgen elkaar snel, zo ook op 28 april van de burgemeester van Arnemuiden gericht aan de werklieden van de spoorwegwerken alhier.

In de nacht van 25 op 26 april breekt een beruchte staking uit onder de Nederlandse arbeiders aan de spoor- en kanaalwerken. Er vindt een woeste nachtelijke tocht plaats over het eiland Walcheren van enkele honderden Hollanders. Het doel van de tocht is het verjagen van de naar schatting duizend Belgische polderwerkers en hoger loon. Tijdens deze nachtelijke tocht wordt ook Arnemuiden aangedaan. Hier komt het tot ongeregeldheden waarbij veel gewonden vallen. Dankzij het tactische optreden van de burgemeester van Veere wordt de agressie van de polderwerkers bedwongen.

In de raadsvergadering van 30 april doet burgemeester Schorer officieel mededelingen over de plaats gehad hebbende ongeregeldheden onder de polderwerkers in deze gemeente op maandag 26 april. Hij heeft het raadzaam geoordeeld om, ter voorkoming en uitbreiding van dergelijke ongeregeldheden, een verordening uit te vaardigen, waarbij aan de herbergiers en degenen in de gemeente die sterke drank verkopen bevolen wordt hun herbergen en winkels te sluiten op zaterdag en zondag de le en 2e mei. De gemeenteraad steunt de burgemeester in dit beleid.

Met het oog op de ongeregeldheden met de polderwerkers wordt een detachement van de Marechaussee in de gemeente gestationneerd. Pas in augustus vertrekt dit detachement naar Vlissingen. De gemeenteraad besluit enige onvermijdelijke kosten, noodzakelijk tot voorziening in sommige behoeften van dat detachement tijdens hun verblijf in de gemeente, te voldoen uit de post onvoorzien van de gemeentebegroting. Aan veldwachter Matthijs Glerum en gemeentebode Paulus Joosse worden gratificaties toegekend voor de door hen bewezen buitengewone diensten sinds de ongeregeldheden onder de polderwerkers in deze gemeente.

* * *

In juli doet burgemeester Schorer een belangrijk voorstel in het belang van de ontsluiting van de gemeente. Hij wijst er op dat de grindweg, leidend van Arnemuiden naar de zaagmolens bij Nieuwland, eerlang zal worden doorsneden door het nieuwe Arnekanaal en zal ophouden als communicatiemiddel te bestaan. Weliswaar zal door het rijk voor een nieuwe weg gezorgd worden ‘leidend uit de kom van de gemeente door de tegenwoordige haven naar de Sloeweg’ (later aangeduid als ‘de weg naar de driehoek’). Maar deze ene weg zal zijns inziens niet voldoende zijn voor de behoefte. Hij oppert om ‘de bermweg leidend langs het nieuwe Arnekanaal vanaf de Middelburgse haven tot het punt waar het Arnekanaal de tegenwoordige grindweg doorsnijdt’ te begrinden. Dan zal een veel betere communicatie met deze gemeente tot stand worden gebracht. De kosten hiervan worden geraamd op cirka ƒ 3.000 à ƒ 4.000. Na een breedvoerige beraadslaging stemt de gemeenteraad met dit voorstel in. Het gaat hier om de oude binnenweg naar Middelburg.

* * *

In november stelt de burgemeester de gemeenteraad ervan in kennis dat door de aannemer van de spoorweg- en kanaalwerken de bermweg moet worden gelegd langs de noordzijde van het nieuw te graven Arnekanaal en dat deze weg ter dikte van 20 cm met zand gedekt zal worden. Deze rijweg, die de naaste van Arnemuiden naar Middelburg is, zal hierdoor evenals alle dergelijke wegen op vele tijden van het jaar onberijdbaar zijn. Dit heeft de ondervinding al meerdere malen geleerd. Daarom zou hij het raadzaam achten dat bij de Minister van Binnenlandse Zaken pogingen worden aangewend om die weg op kosten van het rijk te begrinden of te bestraten inplaats van met zand te beleggen. Ook met dit nuttige voorstel van de burgemeester gaat de gemeenteraad graag akkoord.

Ook maakt de burgemeester de gemeenteraad er opmerkzaam op, dat ‘eerlang door een verbetering van de haven, waar thans de los- en ladingsplaats der visschers is, de zich aldaar bevindende steigers welke sinds onheuglijke jaren door de visschers zijn daargesteld en voortdurend worden onderhouden, waarschijnlijk zullen vervallen en het nog onbekend is op hoedanige wijze daarin zal worden voorzien’. Besloten wordt ook deze aangelegenheid aan de Minister van Binnenlandse Zaken voor te leggen.

* * *

In januari schenkt de fabrikant Boddaert uit Middelburg 60 à 70 voer sintels aan de gemeente Arnemuiden tot verbetering van de wegen. De gemeenteraad ‘hierover zijn tevredenheid te kennen gevende, ontvangt zulks met alle bereidwilligheid en oordeelt dezelve te bezigen ter verbetering van de weg in het Schuttershof’. De landlieden worden verzocht de sintels kosteloos naar deze gemeente te willen vervoeren.

Het hoofd van de school P. Kwekkeboom schrijft het gemeentebestuur ‘dat het aantal leerlingen het nodig maakt dat het onderwijzend personeel wordt bijgestaan door een kwekeling’. Hij krijgt toestemming hiervoor pogingen aan te wenden. In oktober neemt de hulponderwijzer A. de Priester ontslag wegens een benoeming als hoofd van de school te Borsele. In zijn plaats wordt benoemd tot hulponderwijzer A.J. de Vey uit Kamperland.
In verband met het overlijden van het hoofd van de school te Kleverskerke wordt in deze vacature benoemd J. Buijs uit Axel. Buijs zal later meester Kwekkeboom als hoofd van de gemeenteschool te Arnemuiden opvolgen.

Eind dit jaar eindigt de pacht van het overzetveer van Arnemuiden op Nieuwland. Opnieuw wordt het veer verpacht aan Elisabeth Koppejan, weduwe van Gillis Menheere, voor ƒ 110 per jaar, doch nu in verband met de kanaalwerken voor niet langer dan drie jaar.

Jacob Crucq bedankt als lid van het Burgerlijk Armbestuur. In zijn vacature wordt benoemd P. Polderdijk.

In december wordt een nieuwe Verordening op het begraven vastgesteld. Zo wordt het in deze verordening verboden op de algemene begraafplaats grafkelders, gedenktekenen of kruisen aan te brengen, graftuinen aan te leggen, bomen of gewassen te planten of zerken te plaatsen zonder vergunning van burgemeester en wethouders.

* * *

Vanaf het jaar 1869 tot omstreeks 1903 zijn de werfboeken van de scheepswerf van Meerman bewaard gebleven. Enkele liggen bij het Rijksarchief te Middelburg. De meeste bevinden zich in het Scheepvaartkundig Museum te Antwerpen.
Over de activiteiten op de werf noteerde Van Beylen in zijn boek ‘Vissersschepen op de Ooster- en Westerschelde’ bijzonderheden. We treffen in dit boek bestekken aan van talrijke hoogaarzen, een hengst, peilboten, roeiboten, schietschouwen enzovoorts. Een telling wees Van Beylen uit, dat er sinds 1869 ongeveer 205 hoogaarzen van de werf van Meerman van stapel liepen voor vissers uit Arnemuiden, Bergen op Zoom, Breskens, Brouwershaven, Brussel, De Clinge, Gent, Goeree, Gorishoek, Hellevoetsluis, Kortgene, Kruispolder, Nieuw-Namen, Philippine, Retranchement, Stellendam, Terneuzen, Veere, Vlissingen, Waardenburg en Yerseke.

In 1869 vestigt Adriaan Meerman (samen met zijn broer Jacob volgde hij zijn vader Cornelis Meerman als scheepstimmerman op) ook een werf op de Punt te Middelburg, genaamd ‘De Hoop’, waar onder meer ook hoogaarzen worden gebouwd. Volgens het artikel van drs. M.C. Verburg in het Zeeuws Tijdschrift van 1950, getiteld ‘Industriële bedrijvigheid op Walcheren in de 2e helft van de 19e eeuw’ werd deze werf later overgenomen door een zekere Mak. Behalve de rechtstreeks bestelde hoogaarzen bouwt men bij Meerman ook schepen ‘op de hoop’, dit is voor eigen rekening maar veelal bestemd voor de pleziervaart.

Opmerkelijk is dat bij scheepswerf Meerman nooit gebruik wordt gemaakt van een scheepsplan. Wel worden de afmetingen van de gebouwde schepen in een werfboek genoteerd. Het ‘plan’ van het schip bestaat uit een stukje karton, waarop enkele cijfers neergeschreven zijn in potlood zoals lengte, breedte van het vlak, holte. Het kartonnetje hangt aan een spijker in de loods, maar wordt overigens niet bekeken. Van Beylen benadrukt in zijn boek ‘Vissersschepen op de Ooster- en Westerschelde’ dat het vakmanschap van deze scheepsbouwers bewondering afdwingt.
In het genoemde boek is op de pagina’s  61 en volgende een beschrijving gegeven van de bouw van een hoogaars op de werf van Meerman. De bouw van een hoogaars duurde 3 tot 5 maanden. De prijs was in de jaren 1864 tot 1900 tussen de ƒ 975 en ƒ 1.200, van een schouw cirka ƒ 850 en van een boeieraak ƒ 1.769. Voor de boorden werd eikenhout gebruikt, voor de spanten en leggers alsmede het vlak eiken- en olmenhout, voor de dekken eiken- of vurenhout en voor de betimmering vurenhout. Het verbinden van de delen gebeurde voornamelijk door middel van eikenhouten pennen.

Uit het werfboek is op te maken dat er in 1869 grote bedrijvigheid op de scheepswerf heerst. Een 7-tal nieuwe schepen wordt voltooid of is in aanbouw. Het betreft een schip voor J.O. Luteijn voor de rokerij te Arnemuiden (gereed in februari), een hoogaars voor schipper Jan de Jonge te Tholen (gereed in februari), een hoogaars voor schipper J.C. la Fontijn te Bergen op Zoom (gereed in maart), een hoogaars voor schipper Jacob Kastelein van Ouddorp (gereed in oktober), een zeilboot voor schipper Jan Schroevers te Arnemuiden (gereed in december), een hoogaars voor schipper Blom te Kruispolder en een hoogaars voor schipper Marien Schroevers (gereed in december).

Over de visserij omstreeks 1869 zijn nauwelijks gegevens beschikbaar. De garnalenvisserij is dit jaar ook redelijk. De vissers die zich daarmee bezig houden kunnen goed hun brood verdienen. Gemiddeld verdienen ze ƒ 30 per week.

* * *

De predikant van de Hervormde gemeente, ds. Poelman, vertrekt op 26 mei naar Aalst. Daar is hij op 6 mei 1870 plotseling overleden.

Op 2 oktober beroept de gemeente ds. Lambertus Kan de Beer in de vacature. Deze neemt dit beroep aan. Hij vertrekt al weer spoedig, namelijk in 1870 naar Scheveningen.

De kerkvoogdij verleent vergunning voor ‘het afbreken van de stenen koepel, staande in de tuin van de pastorie, en daar een hek te plaatsen’. Het kerkhof wordt ingaande 1870 verpacht aan Jacob Bliek voor weiland. De schoolmeester De Veij wordt benoemd tot voorzanger en koster.

De platboomde hoogaarzen liggend in de bij eb droogvallende vissershoven van Vlissingen.
De platboomde hoogaarzen liggend in de bij eb droogvallende vissershoven van Vlissingen.