1853

Dit jaar wordt de 44-jarige Cornelis Jacobus Baars, de zoon van de vroegere burgemeester C.D. Baars, tot burgemeester van Arnemuiden benoemd. Hij is geboren in 1809 te Arnemuiden als zoon van Cornelis Daniël Baars en Dina Jacoba Blommaart. Hij huwde met de in 1817 te Arnemuiden geboren Dorothea Kraamer, dochter van de kleermakersbaas Maarten Kraamer en Francina Joosse. Bij zijn huwelijk in 1817 traden als getuigen op Willem van Schaik Serlé, Izak Polderman, Jan Kraamer en Frans Joosse. Baars werd in 1832 benoemd tot gemeentesecretaris van Arnemuiden. De nieuwbenoemde burgemeester is in 1867 op 57-jarige leeftijd overleden. Zijn echtgenote heeft de hoge leeftijd bereikt van 96 jaar en is in 1913 overleden. Burgemeester Baars woonde in de Langstraat.

C.J. Baars, burgemeester van Arnemuiden gedurende de jaren 1853-1867. Vanaf 1832 diende hij de gemeente als secretaris.
In het midden met de ambtsketen C.J. Baars, burgemeester van Arnemuiden gedurende de jaren 1853-1867.
Vanaf 1832 diende hij de gemeente als secretaris. Derde van rechts de scheidende burgemeester A. Boogert. 

Hij volgt de 56-jarige Antheunis Boogert (geboren in 1797 te Kleverskerke als zoon van Pieter Boogert en Jacoba Westveer) op. Boogert bekleedde dit ambt tijdelijk van 1850 tot 1853, na vanaf 1849 raadslid geweest te zijn. Vanaf 1853 tot 1872 dient hij de gemeente als wethouder. Zijn enige zoon Andries, geboren in 1828, zal later ook vele jaren raadslid zijn (1878-1894). Boogert was van beroep landbouwer en woonde op een hofstede onder Kleverskerke. Hij is in 1879 op 82-jarige leeftijd overleden.

Tijdens de raadsvergadering van de 20e mei doet secretaris Baars mededeling van zijn benoeming tot burgemeester van deze gemeente. Gister heeft hij in handen van de Commissaris van de Koning de eed afgelegd en heden zal hij die betrekking aanvaarden. In zijn toespraak deelt hij mee dat het hem tot op dit ogenblik leed doet, dat hij zich verplicht heeft gevonden zich die benoeming te moeten laten welgevallen. Hij beveelt zijn persoon aan in de voortdurende achting en vriendschap van de vergadering en ‘opent de vergadering met het gebed tot God teneinde over onze regering Zijne hoge goedkeuring af te smeken’. Zijn installatierede alsook het daarna door hem uitgesproken gebed is in het notulenboek opgenomen. Vanwege de historische waarde en om een indruk te krijgen van de nieuwe burgemeester nemen we dit volledig over:

Het is u reeds allen bekend, Mijne Heren, dat ik door Zijne Majesteit, onze geëerbiedigde Koning, ben benoemd tot burgemeester dezer gemeente. Ik heb die benoeming op den 14e dezer maand bij geleidende missive van den Commissaris des Konings ontvangen.
Ik betuig u allen, dat ik deze moeilijke betrekking niet dan na herhaalde uitnodiging mij heb laten welgevallen en dezelve niet dan met schroom en kommer heb aangenomen, terwijl mijn hart nog steeds met vrees voor de toekomst wordt aangedaan.
Zoals ik u dit betuig, deelde ik zulks mede bij het overlijden van mijn vader aan onze vorige Commissaris des Konings en nu aan den tegenwoordige, welke mij te dien einde bij Zijne Excellentie had ontboden, met het vriendelijk verzoek daarvan verschoond te mogen blijven. Eerstgemelde gaf daaraan gehoor en benoemde ook hem, welke ik Zijne Excellentie voorstelde. Maar laatstgemelde kon zich daarmede niet verenigen en gaf mij niet geheel onduidelijk te kennen, dat bij voortdurende weigering een ander en, zoals het mij voorkwam, uit Middelburg zijn plaats zou vervullen, dat ik, zeide Zijne Excellentie, toch wel niet gaarne zoude zien.
Ik moest dit toestemmen, alzo ik weet dat zulks een ontzettende moeyelijkheid verwekt, en gaf schoorvoetend te kennen, bij aldien Zijne Excellentie niet mocht te bewegen zijn, dat ik hartelijk voordroeg den Heer Boogert bij vernieuwing als Burgemeester voor te dragen, dat ik hoewel met weerzin mij het zoude laten welgevallen.
Een ieder uwer, met het gewicht der zaak bekend, zal mijne handelwijze niet afkeuren, maar mij volgaarne toestemmen, dat, om recht en in billijkheid overeenkomstig de Wet Gods in deze Gemeente te handelen er nog al wat te doen valt. En, bij elke voorkomende omstandigheid, steeds de zaak en niet de persoon aan te zien, om niet uit vrees van haat of kwade bejegening het recht te buigen.

Ongaarne wens ik de last alleen te dragen. Ik stem wel toe dat ik aan het hoofd ben geplaatst, maar ook het hoofd moet beschouwd worden zonder het lichaam niets te kunnen doen. En zal het lichaam in eenstemmigheid met het hoofd kunnen werkzaam zijn, dan twijfel ik niet of het zal goede vruchten dragen en onze regering gezegend zijn.
Ik hoop dus op uw aller medewerking in de uitvoering van betamelijke en gewenste zaken. Ik weet, wij zijn niet bevoegd, veel minder in staat al het kwaad te weren, maar het welk in onze macht staat, laten wij dat zoveel mogelijk beletten en met kracht tegengaan en daardoor tonen, dat wij niet alleen het stoffelijke, maar ook het eeuwige welzijn van de ingezetenen over welke wij gesteld zijn, zoeken te behartigen, terwijl het gewis en zeker is, dat daaruit het goede te wachten staat en mogelijk onze diep vervallene gemeente uit den puinhoop, waarin ze thans schijnt te liggen, zal doen herrijzen. En is het dan wel niet tot die vorige goede dagen, tot betere welvaart als wij tot onzer aller leedwezen thans moeten beleven.
Het mogelijke daarvan zal wel niemand betwijfelen, de onwaarschijnlijkheid zoude meer grond kunnen hebben. Dan, laten wij met hart en ziel doen in de kracht Gods wat Hij beveelt en laten wij stil en biddend verbeiden, wat de Heere ons, Zijne dienaren, zal gelieven te verlenen is mijn hartelijke wensch.
Ik beveel mij in uw voortdurende achting. Als de jongste uwer in jaren, zal uwe raadgeving mij steeds welkom zijn. En dat onze arbeid moge strekken tot welzijn der gemeente en ter bevordering onzer aller belangen.
En in die verwachting aanvaard ik heden mijn betrekking onder u, doch laten wij vooraf den Heere eenen verbeurden Zegen afsmeken:

O lieve Heere. Het is heden voor den eersten maal, dat ik aan het hoofd der regering dezer gemeente tot U het gebed mag richten. Gij weet en kent de onbekwaamheid van uwen armen dienaar. Gij kent zijn verzuchtingen die hij van het eerste ogenblik af, dat hij tot deze gewichtige betrekking werd geroepen, tot U heeft opgezonden.
Och Heere, maak hem niet beschaamd. Verleen hem Uwe hulp en schenk hem wijsheid met Goddelijk Licht bestraald, dal hij mag handelen overeenkomstig Uwe wil en allen zodanig mag richten en regelen dat het Uwe hoge goedkeuring mag wegdragen. U mitsdien tot eer en hem tot wezenlijk heil, nut en zaligheid mag verstrekken.
Och Heere, geef hem steeds wijze raadslieden. Laten die hem als weleer een Jethro voor Mozes was, ter tegemoetkoming strekken in de gewichtige betrekking, die hij heden heeft aanvaard en geeft hem Uwe genade en Geest opdat de verplichting die op hem rust, hem steeds levendig op het hart moge leggen en hij eenmaal als een getrouwe arbeider in de wijngaard dezer wereldlijke regering door U om Christus wil mag bevonden worden.
Wees zo met mij, met de overige leden dezer vergadering. Och schenk ons bij den aanvang en bij den voortgang Uwen Heiligen Geest. Bedek ons met Christus gerechtigheid en wees een God van genade en ontferming in de vergeving van alle zonden en overtredingen om het dierbare bloed van de Zoon Uwer liefde. Amen.

De raadsleden wensen de nieuwbenoemde burgemeester zegen met de aanvaarding van zijn benoeming en bevelen zich wederkerig in zijn voortdurende achting en vriendschap aan. De nieuwe burgemeester blijft naast zijn burgemeesterambt de functie van secretaris uitoefenen. Wel neemt hij ontslag als gemeenteontvanger. Er komen sollicitaties binnen naar de functie van gemeenteontvanger van C.J. Crucq, A.J. Beerthuis en L. van Eenennaam. Crucq en Van Eenennaam krijgen elk drie stemmen. Bij de herstemming krijgt Crucq 4 van de 7 stemmen en wordt zodoende benoemd tot gemeenteontvanger.

De 26-jarige broodbakker Christiaan Johannis Crucq zal bijna 40 jaar aan Arnemuiden verbonden zijn, eerst als gemeenteontvanger, vanaf 1867 als secretaris en vanaf 1871 tot 1892 als burgemeester. Hij is een kleinzoon van de vroegere burgemeester Christiaan Crucq en een zoon van bakkersbaas P.J. Crucq. Gedurende vele generaties had de bakkersfamilie Crucq hun bakkerij en winkel op de hoek van de Markt links van de latere Marktstraat.

In de raadsvergadering van 15 juli wordt Crucq beëdigd tot gemeenteontvanger van Arnemuiden. Hij blijft daarnaast zijn bakkersbedrijf uitoefenen. Want in de raadsvergadering van 22 augustus komt een verzoek van hem ter tafel om vergunning tot het doen malen van onbelast graan tot voeder voor zijn varkens. De goedgunstige beschikking wordt toegezonden aan broodbakker Crucq en molenaar Kesteloo. Bij deze gelegenheid krijgt ook bakker B.M. Giffard toestemming voor het malen van onbelast graan tot voeding van zijn varkens.
Besloten wordt dat de uitgaande stukken voortaan zullen worden ondertekend door burgemeester/secretaris Baars en wethouder F. van Eenennaam.

Wethouder Van Eenennaam krijgt vergunning om aan de oostzijde van zijn onlangs op het Hoofd aangekochte huis een roede grond te mogen afschutten ten behoeve van een bleekveld ‘dewijl op die plaats geen het minste gras gevonden wordt’.

Vermoedelijk vanwege ernstige ziekte wenst wethouder Adriaan van Sweeden te bedanken als raadslid. Van Sweeden, wagenmaker van beroep, is op 22 januari 1854 op 64-jarige leeftijd overleden. In zijn plaats wordt als wethouder gekozen de voormalige burgemeester Antheunis Boogert. Het gemeentebestuur bestaat zodoende aan het begin van het volgend jaar uit burgemeester/secretaris Baars, de wethouders Frans van Eenennaam en Antheunis Boogert en de raadsleden Jacob Schoonenboom, Jacob Meerman, Joos van der Weele en Jan Louis de Troye.

* * *

De oude kruiskerk begint steeds meer in een bouwvallige toestand te verkeren.
Tijdens noodweer op zaterdagavond 26 februari wordt de toren door de bliksem getroffen en het kerkgebouw - volgens de Middelburgse Courant - door brand bedreigd. Gelukkig breekt er geen brand uit. Wel is er veel schade aan het kerkgebouw. Er wordt ook een defect aan het uurwerk van de toren geconstateerd. Daardoor staat de klok thans stil en kan onmogelijk weer aan de gang gebracht worden.
De klok wordt tot genoegen hersteld voor ongeveer ƒ 50. De burgemeester is van mening dat nu ook het carillon weer in haar oude luister hersteld dient te worden. Vermeldenswaard en illustratief voor de bouwvallige toestand waarin het kerkgebouw zich bevindt zijn de volgende woorden van de burgemeester: ‘Het herstel van de klok behoorde door het herstel van het klokkenspel, dat op dit ogenblik stil staat, achtervolgd te worden, enerzijds omdat het eigenaardig is dat de klok niet gelijk vroeger door het spel het verstreken vierendeels uur aankondigt en anderzijds omdat er gegronde vrees bestaat dat eerstdaags sommige der klokken naar beneden zullen komen als zijnde het ijzerwerk, waarmede de klokken zijn vastgehecht, voor het grootste gedeelte verroest. Dientengevolge worden de noodzakelijke herstellingen vereist'. Hij heeft de kosten daarvan laten opnemen (in totaal ƒ 110, zijnde f 80 voor het herstel en vernieuwen van het ijzerwerk en ƒ 30 voor het stellen van een behoorlijk deuntje daarop). Graag besluit de gemeenteraad tot herstel van het klokkenspel.

Op voordracht van de Algemene Synode van de Nederlands Hervormde Kerk wordt door het rijk voor het herstel van het kerkgebouw een subsidie van ƒ 4.750 toegekend. Hiervan wordt op 7 oktober bericht ontvangen via de Commissaris van de Koning. Voor hetzelfde doel wordt door de Synode uit het fonds voor noodlijdende kerken een subsidie van ƒ 2.375 verstrekt. Ook wordt eenzelfde bijdrage voor volgend jaar in het vooruitzicht gesteld. De gemeenteraad wenst dit even af te wachten alvorens het herstel uit te doen voeren.
Van belang is de brief van de 19e september van de Algemene Synode met de volgende inhoud:

Bij onze vergadering is de vraag gerezen of die som eventueel niet toereikend zoude zijn om, gevoegd bij de opbrengst der afbraak van het bestaande kerkgebouw, een geheel nieuwe kerk daar te stellen. O.i. is dit verre te verkiezen boven herstelling van het tegenwoordige gebouw, omdat dit voor de behoefte der gemeente veel te groot van omvang is en bij de bekrompen financiële toestand bezwaarlijk in goede staat kan worden gehouden.

* * *

Tot tegenschatters voor de inning van de plaatselijke belastingen worden benoemd Frans Joosse en Maarten Kraamer. De verkoop van 32 olmenbomen levert een bedrag op van ƒ 200.
Marinus de Ridder wordt als bedelaar opgepakt en naar het werkhuis De Ommeschans overgebracht.
In april overlijdt de doodgraver Abraham Verhage. In deze functie wordt met algemene stemmen benoemd Pieter Boone.

In september komt er van de Commissaris van de Koning een mededeling dat door de inwoners van Arnemuiden uit een gezonken schip rijst wordt opgevist, welke zij laten malen en vervolgens verkopen. Hij wijst er op dat deze rijst geheel bedorven is en schadelijk moet zijn voor de gezondheid. Hij beveelt de burgemeester aan de verkoop met alle ten dienste staande middelen tegen te gaan. De burgemeester bericht de Commissaris onmiddellijk dat de opgeviste rijst ‘niet strekt tot voeding van mensen maar tot mesting van varkens’. Evenwel, in verband met de omstandigheden waarin ons vaderland verkeert zal hij de vissers het uithalen van rijst uit dat schip verder verbieden.

* * *

De visserij wordt dit jaar met 15 visschuiten voor de kustvisserij uitgeoefend. Daarnaast bedrijft een aantal hoogaarsjes de kleine visserij. Maar volgens het Jaarverslag van de Zeeuwsche Visscherij over 1853 valt over de kleine visserij op garnalen en kleine vis niets bijzonders te vermelden.
Voor de grote visserij is de vangst in het voorjaar weliswaar opnieuw gunstig. Tamelijk veel schol wordt er gevangen. Het is echter maar van korte duur, want al rond Pinksteren wordt er weinig of niets meer gevangen en dit blijft zo tot aan het einde van het jaar.
De visserij is in de verdere loop van het jaar zo gering, dat de wekelijkse verdiensten ontoereikend zijn om in de behoeften van de vissers naar behoren te voorzien. Enkele vissers, door de barre nood gedreven, zetten hun leven in de waagschaal om met hun kleine schuiten ver de Noordzee op te zeilen om daar meer te vangen. Omdat hun schuiten tegen geen stormen bestand zijn, kan dit niet dan in enkele gevallen gewaagd worden. Echter, ook dit valt tegen. De verdiensten zijn daardoor gering en minder nog dan in vorige jaren (per man niet meer dan ƒ 150 tot ƒ 220 gedurende het gehele jaar).
Een groot bezwaar is dat de sinds jaren toegekende rijkspremie van ƒ 250 per schuit is opgehouden. Als gevolg daarvan ligt er al één schuit aan de wal en er zullen er nog zeker meerdere volgen. De gevolgen voor de visserij zijn buitengewoon somber. Gevreesd wordt dat de visserij geheel zal moeten ophouden. Een groot aantal armen en lediggangers zal daarvan het gevolg zijn.

Secretaris Baars voert in zijn Jaarverslag ten behoeve van het bestuur der Zeeuwsche Visscherijen een vurig protest tegen de afschaffing van de premie en de weinige bekommering om en buitengewoon geringe aandacht voor de arme vissers.

Ook stuurt de gemeenteraad een rekest naar Zijne Majesteit de Koning waarin gepleit wordt voor het opnieuw toekennen van de rijkspremie per schuit. Enkele fragmenten uit de slecht leesbare brief van de hand van secretaris Baars laten we hier volgen:

Sedert een aantal jaren verkeert de kustvisserij in een kwijnende staat en wordt met totale ondergang van jaar tot jaar bedreigd, alzo het zich laat aanzien op de Zeeuwse kusten, die voorheen een rijke bron van vis voor deze gemeente opleverde. Gevreesd wordt dat de zee thans, zo nog niet geheel, toch voor het grootste gedeelte niet meer door levende schepselen wordt bewoond, daar nu reeds 3 à 4 jaren vruchteloos de netten worden uitgeworpen en niet meer met dien Zegen, waarmee men vroeger zo rijkelijk bedeeld werd. Bij deze treurige teleurstelling, waardoor niet alleen de ondergang der vissers maar der ganse gemeente dreigt, heeft dezelve een onherstelbaar verlies geleden door de afscheiding van België van Nederland.
De vereniging van deze beide rijken was toch voor hen een groot voordeel. Geen vrees behoefde hen te klemmen dat hun gevangen vis niet aan de man zou geraken. Zeer onbekommerd voer men zeewaarts en nauwelijks had men de vis gevangen of men stevende huiswaarts en, nog op de stromen zijnde, gaf men deze over aan in België thuis behorende ventjagers die te Antwerpen de vis voor eigen rekening ter markt brachten en veel geld betaalden. Welke ventjagers kort na de ontwikkelingen wegens de hoog geheven wordende invoerrechten zich verplicht hebben gevonden dit te staken. Dit geschiedde voorheen veeltijds twee maal in de week. Het restant op het laatst der week gevangen, was meer dan genoegzaam voor deze provincie. Thans gaan enigen hunner, gerekend op de helft van het getal, reeds des woensdags van elke week met hun gevangen vis naar Antwerpen. Dat dit voor hen een onberekenbaar verlies is, behoeft geen betoog.

* * *

Wegens het ontbreken van het notulenboek kunnen over de Hervormde Gemeente geen bijzonderheden vermeld worden. In de plaats van de aftredende diakenen Andries Boogert en Robbert van Belzen worden ingaande 1854 door het gemeenbestuur benoemd Marinus de Nooijer en Johannis Odding.