1850

Arnemuiden telt in 1850 1324 inwoners. 73 kinderen worden geboren, terwijl 50 inwoners overlijden, waarvan 31 jonger dan 1 jaar.

Bij Koninklijk Besluit van 10 januari wordt Antheunis Boogert, sinds enkele jaren raadslid en landbouwer van beroep, benoemd tot burgemeester van Arnemuiden. Tijdens de raadsvergadering van 5 februari hoopt Boogert dat ‘deze onderscheiding waarmede Zijne Majesteit hem heeft gelieven te begunstigen, het welgevallen van de leden dezer vergadering zoude wegdragen en dat zij gezamenlijk in liefde en eensgezindheid met elkanderen zouden mogen verkeren en de belangen der Stad en die der ingezetenen te zamen zouden mogen behartigen’. De leden van de gemeenteraad ‘nemen genoegen met des Konings onderscheiding en wensen met vriendelijke handdruk de nieuw benoemde burgemeester hartelijk zegen met zijn nieuwe betrekking onder aanbeveling van voortdurende vriendschap, waarmede de burgemeester zijne betrekking bij de vergadering aanvaardt en door de Stedelijke Raad wordt erkend’.

Voor het burgemeestersambt is door de Commissaris van de Koning aanvankelijk secretaris C.J. Baars aangezocht. Deze acht dit ambt van zo’n groot gewicht, dat hij geen vrijheid heeft dit te aanvaarden. Het schijnt dat, als voorlopige oplossing, vervolgens raadslid A. Boogert daarvoor is aangezocht. Boogert, één van de meest gegoede landlieden uit de gemeente, stelt zich hiervoor beschikbaar.

Burgemeester Antheunis Boogert.
Burgemeester Antheunis Boogert (de 3e persoon van rechts).

In de door benoeming van Boogert tot burgemeester ontstane vacature van raadslid worden op tweetal geplaatst Francois van Eenennaam, broodbakker, en Jan Noom, heelmeester. Gedeputeerde Staten benoemen uit deze voordracht Francois van Eenennaam, zoon van de vroegere wethouder Abraham van Eenennaam.

* * *

De nieuwe burgemeester spreekt in februari terloops met de alom zeer gerespecteerde burgemeester van Oostkapelle Jhr. mr. W.C.M. de Jonge van Ellemeet over de kwijnende staat van de visserij. Deze oppert om in Arnemuiden - evenals in andere plaatsen van het land gebeurt - de beug- of hoekwantvisserij uit te oefenen. Dit zou wellicht een grote tegemoetkoming in de alhier bestaande armoede kunnen brengen. In het geval dit plan ten uitvoer gebracht zou worden, toont Jhr. de Jonge van Ellemeet zich bereid voor de aankoop van een daartoe benodigd schip een intekening te doen van duizend gulden.
Burgemeester Boogert en secretaris Baars winnen over de beugvisserij inlichtingen in. Deze zijn niet ongunstig. De kosten van zo’n schip worden begroot op ƒ 8.000. Zij stellen de gemeenteraad voor een geldlening aan te gaan voor de aankoop van een sloep en daarvoor onder de meer gegoede ingezetenen van Middelburg een intekening te houden. De gemeenteraad neemt met genoegen kennis van de belangstelling in onze toestand van de burgemeester van Oostkapelle en stemt hier graag mee in. Een plan hiervoor wordt toegezonden aan de burgemeester van Oostkapelle met het vriendelijk verzoek zijn invloed aan te wenden om de poging te doen slagen. Ook wordt het college van Gedeputeerde Staten en de Commissie voor de kustvisserij aangeschreven. Het is merkwaardig dat we over dit veelbelovende initiatief verder niets meer vernemen.

* * *

In februari worden de volgende 14 gemeentelijke percelen weer verpacht voor de graszetting: het kerkhof; het molenpoldertje; het kleine eilandje achter de zoutkeet tot aan de kil, benevens het zeedijkje van daar tot aan de punt bij de Zuidwal; de Schuttershofweide; het grote eiland en de opgevoerde grond achter de keetdijk; de keetdijk en het dwarsdijkje bij de molen tot aan het zeedijkje; de zuidwestwal en het Schuttershof; de noordwestwal; de dokweide; de vest of gracht; de galgenberg; het eindje zaagmolensche dijk; de singel rond de stad; de noordoost wal.

Bij sommige percelen worden bijzondere bepalingen opgelegd. Zo zal de pachter van de singel er in moeten bewilligen ‘dat aldaar een bergplaats van mest zal kunnen worden aangewezen voor de pachter van de straatmest’. De pachter van de keetdijk zal gehouden wezen ‘de aarde van het stenen paadje op zijn kosten te verwijderen en de daaronder verborgen stenen te ontbloten en die van aarde zuiver te houden’. De pachter van het Schuttershof zal niet mogen toestaan ‘dat daar een rijweg wordt gelegd als zijnde dit nadelig voor de graszetting, maar men zal gebruik moeten maken van de zich aldaar bevindende rijweg’.

In april roept burgemeester Boogert de gemeenteraad met spoed bijeen. Aan het Hoofd van de stad is een verzakking en een uitwijking van de kade opgetreden. Volgens enkele deskundigen is onmiddellijk herstel noodzakelijk om grote onheilen te voorkomen. Er wordt direct opdracht gegeven om de gehele kade te verankeren aan de domans. De kosten bedragen ƒ 86,20.

De Gouverneur van Zeeland schrijft het aanleggen van nieuwe bevolkingsregisters voor. Hiervoor wordt een plaatselijke verordening vastgesteld. Meester Kwekkeboom maakt in zijn functie van wijkmeester nieuwe bevolkingsregisters en een alfabetisch register. De gemeenteraad is hier zeer mee ingenomen. Uit tevredenheid voor zijn moeite wordt Kwekkeboom een gratificatie van ƒ 12 geschonken.

In juli maakt secretaris Baars een inventaris op van de charters en papieren van het oud-archief.

Dit jaar wordt de laatst overgebleven zoutkeet, eigendom van de vroegere timmermansbaas en wethouder Abraham van Eenennaam, gesloopt. Van Eenennaam vraagt de gemeenteraad toestemming om zijn zoutkeet, staande aan de keetdijk, te mogen afbreken. Hij wijst er op dat in deze zoutkeet sedert jaren geen zout meer is geraffineerd. Zijn verzoek strekt daarom niet tot nadeel van de stad of van de inwoners. De gemeenteraad heeft hiertegen geen bedenkingen en neemt zodoende het historische besluit om het laatste overblijfsel van de eertijds zo bloeiende zoutnering te laten slopen.

In september overlijdt de stadsvroedvrouw Maria Vermeulen.
Jan Oversluijs, de stadsheelmeester, dient een verzoek in om begunstigd te worden met de betrekking van stadsvroedmeester en het daaraan verbonden honorarium. Nadat secretaris Baars in verband met zijn zwagerschap de vergadering heeft verlaten besluit de gemeenteraad vooralsnog geen gevolg te geven aan het verzoek. Men wil eerst eens even aanzien of er nog wel behoefte is aan een speciale functie van vroedmeester of vroedvrouw. Zodra men overtuigd is van de noodzakelijkheid van deze functie zal men hier op terug komen.

Van de afwezigheid van de secretaris maakt de gemeenteraad overigens gebruik om zijn salaris te verhogen tot ƒ 225. Jaren is al door de vorige burgemeester Baars gewezen op het te lage honorarium van de secretaris. Echter in verband met de financiële toestand van de stad is het nimmer tot een aanpassing gekomen. Nu de financiële toestand wat hersteld is en de fondsen gunstig zijn, ook als gevolg van het weggevallen pensioen van de overleden vorige schoolmeester Hoogerheyde en het honorarium van de stadsvroedvrouw, kan het lijden. De gemeenteraad vindt dat secretaris Baars het verdient ‘vanwege z’n nauwgezette en toenemende arbeid’.

* * *

Burgemeester Boogert meldt in november dat hij bij z’n dagelijkse rondgang door de gemeente heeft ontdekt dat de berm van het zeedijkje tegen aan de keersluis ter lengte van 42 ellen in het Arnemuidsche kanaal wegzinkt. Op onderscheidene plaatsen zijn daardoor aanzienlijke scheuren en verzakkingen ontstaan. Naar het oordeel van door hem geraadpleegde deskundigen is herstel onmiddellijk noodzakelijk, daar bij het minste hoogtij bij storm het gehele dijkje gevaar loopt weg te zakken en daardoor het Molenpoldertje gewis zal vollopen tot grote schade van de stad. Tot voorkoming van een buitengewone ramp wordt onmiddellijk opdracht gegeven tot herstel. De berm, die op onderscheidene plaatsen door hoogten en diepten is samengesteld, zal gevlakt worden, de putten door goede kleigrond aangevuld en vastgestampt en daarna met rijsbeslag belegd worden. De kosten hiervan worden geraamd op ƒ 166.
Bij de inspectie blijkt ook dat de beschoeiingen van de keersluis niet alleen te kort, maar ook te wijd zijn gesteld. Volgens de (wat duistere) beschrijving in het notulenboek ‘stroomt het water hierdoor bij de opening aan de Nieuwlandse zijde tegen een gedeelte van de oude dam en keert vandaar terug naar de sluis, waardoor een maling wordt veroorzaakt tegen het stortebedde, dat aan het einde derzelve een diepte heeft teweeg gebracht van ongeveer 2½ el op laag water, welke diepte de berm van het dijkje inzakt’. Het wordt wenselijk geacht daar zinkwerk aan te brengen.

Pieter Kraamer, de kleermaker, meldt dat de muur van zijn nieuwgebouwde huis, staande tegenaan de weverij van A.J. Beerthuis, door de bouwvalligheid van de zijgevel van de weverij, bij vernieuwing is afgeweken. Hij verzoekt tot voorkoming van verdere rampen de fabriek te doen inspecteren. De timmerlieden Salomon van Eenennaam en Jan Crucq stellen een onderzoek in. Daaruit blijkt dat door de plaatsing van weefgestoelten op de zolder van het betreffende pand dit overtuigd wordt en niet buiten gevaar is. Baas Beerthuis zegt daarop toe de muur opnieuw op te doen bouwen.
De verkoop van olmenbomen ten behoeve van de stad levert eind december een bedrag op van ƒ 239,08.

* * *

Het Jaarverslag over de toestand der Zeeuwsche Visscherijen over 1850 vermeldt, dat ‘de vangst van garnalen en andere kleine vis als gewoonlijk schijnt te voldoen’. Helaas is de samensteller van dit jaarverslag kennelijk niet goed geinformeerd of heeft geen reëel beeld willen geven van de werkelijke situatie.
Uit het jaarverslag van secretaris Baars, waarin van week tot week de vangsten, de weersgesteldheden en de bewegingen van de vloot worden weergegeven, blijkt hoe indrukwekkend schrijnend het in werkelijkheid is gesteld met de visserij. Van 15 februari tot 15 november wordt de ‘grote’ visserij buitengaats uitgeoefend door 17 vissersschuiten. Over het geheel genomen is de vangst allertreurigst. In het begin koesterden de vissers enige hoop dat het dit jaar wat gunstiger zou zijn dan in 1849. Maar de grote schol is zeer spoedig vertrokken en enige tijd daarna is het ook gedaan met de kleine schol. Wat overblijft is de tong. Deze blijft tot juli aanhouden, maar verdwijnt dan ook. Daarna wordt wel wekelijks uitgevaren, maar bijna niets gevangen. Ook de hoop op rogvangsten in het najaar loopt op een teleurstelling uit.

Sommige vissers kunnen nauwelijks aan het noodzakelijke proviand komen om mee te nemen voor een week. Zo heeft de toestand het gehele jaar door voortgeduurd. Weliswaar zijn dit jaar geen rampen of verliezen te betreuren. De verdiensten variëren per vissersman voor het gehele jaar van ƒ 80 tot ƒ 150.
Secretaris Baars houdt in zijn jaarverslag een dringend pleidooi voor een sterke vermindering van de lasten van de vissers.

* * *

Eveneens is treurig de toestand in de Hervormde kerk.
De zeer vele bladzijden vol aantekeningen, correspondentie en notulen over deze jaren van de hand van ds. Haesebroeck geven een droevig beeld van de kerkelijke situatie. Telden de notulen in zegenrijker tijden soms maar een enkele bladzij per jaar, thans komen er jaren voor van door de 60 bladzijden.

Het jaar begint met een brief van P.J. Crucq over het niet mogen leveren van brood ten behoeve van de door de diaconie bedeelde armen, waarin we lezen: ‘...doch hij moet zich alweer maar getroosten gelijk zoveel meer en bedenken, dat het een vernieuwde bijdrage is ter bevestiging van den verwarde treurige toestand waarin deze ongelukkige gemeente, welker broeder hij sinds 1848 heeft opgehouden te zijn, verkeert’.

De armenrekening over 1849 sluit met een batig saldo van ƒ 10,35 (ontvangsten ƒ 1.996,37 en uitgaven ƒ 1.986,02); de kerkerekening met een gunstig slot van ƒ 100,17 (ontvangsten ƒ 803,63 en uitgaven ƒ 703,46).

Bij de kerkvisitatie in mei wordt de kerkenraad opgeroepen ‘zich met de praeses te verenigen en samen te werken en de invloed der Classis in te roepen’. Daartegen worden zwarigheden geuit, daar dit maar verbittering in de gemeente zou teweeg brengen.
Niettemin wordt op 16 juni een samenspreking met enkele Classispredikanten gehouden. Door de kerkenraad wordt verklaard ‘dat er op de leraar sedert zijn trouwen, noch op leer noch op wandel, iets was aan te merken, uitgenomen dat hij de gemeente meer zou kunnen bezoeken’. Ds. Haesebroeck merkt op dat ‘het prediken van afgescheidenen in de kerk meer kwaad dan voordeel brengt’. Ook is dit niet bevorderlijk voor de achting welke men voor de leraar behoort te hebben. Onder de middelen tot verbetering van de opkomst en bloei van de gemeente worden - naast de wederaanvanging van het catechetisch onderwijs 's zomers in de school - ook genoemd ‘de verandering des leraars of zijn verplaatsing of benoeming van een tweede’. In dit verband wordt ook gemeld dat er ‘des morgens 25 en des nademiddags 70 à 80 in de kerk komen’. Op 8 augustus stuurt het Provinciaal Kerkbestuur een brief, dat, ‘gezien de treurige toestand waarin de Hervormde Gemeente van Arnemuiden thans verkeert blijkens het rapport van het Classicaal Bestuur, een commissie benoemd is om op 10 augustus hierover te spreken’.

Op 10 augustus wordt er een buitengewone kerkenraadsvergadering gehouden met o.a. ds. Borsius namens het Provinciaal Kerkbestuur. Niet aan de indruk kan worden ontkomen dat de problemen daarbij door de kerkenraad uit de weg worden gegaan. Gevraagd wordt welke oorzaken de kerkenraad kan aanwijzen voor het verval van de godsdienst en zedelijkheid in deze anders waarlijk godsdienstige gemeente. De ouderlingen Marinus van Belzen en Joost Smout schrijven dit toe aan ‘de vooringenomenheid tegen de predikant en zijn niet praktikaal preken’. De ouderlingen Salomon van Eenennaam en de overige leden verklaren ‘dat er niets op de leraar of leer of wandel is te zeggen sedert hij getrouwd is, maar dat het is toe te schrijven aan de onenigheid tussen de predikant, de hooggaande armoede, de tijdstoestand en de weverij, die nadelig werken op de zedelijkheid en losbandigheid, wat vooral blijkt uit de ontering van de sabbat, straatgeschreeuw en allerlei andere losbandigheid’.

In de plaats van de per 1851 aftredende ouderlingen Marinus van Belzen en Joost Smout worden gekozen Jacobus Jobse en Jacob van Belzen. Voor de aftredende diakenen Joost Joosse en Joost van Belzen treden aan Lieven van Belzen en Cornelis de Rijke.

Visleursters elke dag op pad om een schamel stukje brood te verdienen.
Visleursters elke dag op pad om een schamel stukje brood te verdienen.