1750

Verontrust door het zwakke leger en de verwaarloosde vloot doet Stadhouder Prins Willem de Vierde herhaalde pogingen de Oostenrijkse veldmaarschalk Lodewijk Ernst van Brunswijk-Wolfenbüttel over te halen het opperbevel van het Staatse leger op zich te nemen. Uiteindelijk lukt hem dit. De maarschalk komt in december te Den Haag aan. Zijn roem is hem al vooruitgesneld. Onder de Europese landen heeft hij een geweldige reputatie opgebouwd. Als aanvoerder van het geallieerde leger in Brabant maakte hij ook in ons land veel indruk. Of het te maken heeft met de aantocht van de veldmaarschalk weten we niet, maar volgens de stadsrekening krijgt een zekere heer Hunnius £ 5 betaald voor de huur van een pakhuis ‘voor de stalling van dragonderpaarden’.

De Staten-Generaal nemen dit jaar strenge maatregelen ter bescherming van de haringvisserij.

* * *

In tegenstelling tot de Kroniek van Arnemuiden over de periode 1795 tot 1870 kunnen we van de thans beschreven periode weinig citeren uit beschrijvingen van Arnemuiden door tijdgenoten. Wel kan dit van omstreeks 1750. In dit jaar verschijnt het boekwerk ‘De Tegenwoordige Staat van Zeeland’, uitgave 1753. Een samenvatting van de daarin opgenomen schets over Arnemuiden volgt hierna.

Arnemuiden is de voornaamste van de drie smalle steden.
Er zijn nu nauwelijks enige overblijfsels van de oude welvaart te vinden. De schepen wordt de toegang door het zand gestopt en de stad is genoegzaam als ontburgerd. In veel plaatsen kan men nauwelijks de kleinste schuitjes gebruiken. Ja, men ziet nu wagens en paarden rijden daar tevoren de diepstgaande schepen zonder hinder plachten te varen. Dit erbarmelijk wezen hangt de stad tot op deze dag nog aan, zijnde weinig bewoond en ziende haar eerste prachtige huizen ten dele in steenhopen veranderd, ten dele den val dreigende.
De wallen liggen geheel vervallen en de poorten staan zonder deuren. Vele en verscheidene middelen zijn er in het werk gesteld om een kil voor de stad te maken, doch alles vruchteloos, zijnde het Arnemuidse Gat nauwelijks met hoogwater voor gemene veerschepen en jachten bevaarbaar.

Het enige steunsel der thans bouwvallige stad is de pannering of die der zoutpannen, welke bestuurd wordt door één deken en twee beleders, volgens de Ordonnantie bij de Regering der stad in de jaren 1584, 1586, 1588, 1628, 1631 en 1725 op het stuk der Pannering gemaakt.
Die van Arnemuiden trekken ook goede winst van verscheidene soorten van vis als molenaar, bot, mossels, garnaal, enz., die zij binnen Middelburg bij de straten uitventen, hetgeen hun echter terzake van opgerezen geschillen tussen de Regering van de beide steden menigmaal verboden en verhinderd is (zie 1709 en 1732).
De kerk is een vrij goed gebouw, doch heeft begin 1582 door een geweldige storm veel schade geleden, dewijl de voorgevel ter aarde stortte, het dak van binnen opgelicht, van zijn leien ontbloot en de toren zo geschonden werd dat hij noodzakelijk afgebroken en vernieuwd moest worden. Onlangs is de kerk merkelijk verbeterd en hersteld.
Het Stadhuis is een vrij aanzienlijk gebouw.
Het oude Tolhuis, eertijds de woning van de tollenaars van de grafelijke tol, is een schoon verheven gebouw, bijna zo hoog als de kerk, gelegen aan de westzijde der stad, doch hetzelve is op last van de Staten van Zeeland wegens geringe opbrengsten van de Tol verkocht.
De regering bestaat uit een baljuw, 2 burgemeesters, 5 schepenen, 5 raden, een pensionaris en een secretaris, van welke jaarlijks één burgemeester en de helft van de schepenen, dat is het ene jaar 2 en het andere jaar 3, afgaan.

* * *

Begin april overlijdt Alexander Sinclair, in 1729 gekomen van Edinburgh in Schotland. Gedurende bijna 21 jaar diende Sinclair de stad in allerlei openbare functies. Zeer vele malen burgemeester, lange tijd thesaurier, schepen en raad en ook vele jaren vendumeester. Hij woonde aan de zuidoost zijde van de Langstraat in het huis ‘Delft en Coorenmate’ naast het huis ‘De Gulden Gans’ van de Admiraal Hermanis Wiltschut en later de Hervormde predikanten.

Het lid van de vroedschap Dirk Broeder neemt zijn plaats als Ontvanger van de Huisschatting in. Zijn weduwe krijgt toestemming, aangezien Sinclair nog drie jaar vendumeester had kunnen zijn, deze bediening door de vorig jaar uit Groede gekomen Aarnout Dumont te laten uitoefenen. Uit de gegevens van de Weeskamer kan opgemaakt worden dat de wijnkoopman Jacobus van Ferny voogd wordt van de wezen (Anna Gloudina, Willem en Steven Markus) van de overleden Alexander Sinclair en z’n vrouw Gloudina Willemina van der Heyden. Eén van hen. Steven Markus, is later een zeer bekend notaris te Middelburg geworden.

* * *

In januari verzoekt de uit het Vlaamse Poperingen uitgeweken Vlaming Francois de Ceuvelaer om binnen de stad een Franse school te mogen houden. Vermoedelijk is het zijn bedoeling kinderen van andere uitgeweken vluchtelingen uit de Zuidelijke Nederlanden les in de Franse taal te geven. Zijn verzoek wordt ingewilligd op voorwaarde dat hij ‘geen kinderen van enige burgers, in- of opgezetenen deser stad sal mogen aannemen om te leren hetsy in de Franse of Duitse taal als die niet alvorens het ordinaire schoolgeld aan onze gewone meester en coster sullen hebben betaald’. Hij huwt op 26 april 1750 met Elisabeth Swerius, geboren te Willemstad.

Ook een zekere Anna Hasart krijgt op haar verzoek toestemming om een kinderbreischool te houden.

Meester Isaac Clarisse is echter aan het einde van z’n krachten. Het is een zware bediening, de enige schoolmeester te zijn in Arnemuiden. Hij wordt ziekelijk en op de 21e november overlijdt de schoolmeester, tevens voorzanger en koster van de kerk.

* * *

Ook een zekere Johan Ladenbergen uit het Duitse Frankenthal dient een verzoek in om als chirurgijn te mogen worden toegelaten in de stad. Vermoedelijk is ook Ladenbergen vanwege vervolging in de Paltz naar de Nederlanden uitgeweken. Ladenbergen zal later vele jaren deel uit maken van de vroedschap. Hij is de tweede chirurgijn of heel- en geneesmeester in de stad.
De andere chirurgijn Johan Maurits Beekman, ook reeds jarenlang lid van het Stadsbestuur, krijgt op zijn verzoek toestemming om winkel te houden en alle soorten van negotie te mogen bedrijven voor zichzelf en z’n vrouw.

* * *

De stadsbode, herbergier en vleeshouwer Hermanis Harthoorn deelt het Stadsbestuur mee, dat de oude Jan Lammers door hoge ouderdom niet meer in staat is de functie van ‘lykebidder langer naar behoren waar te nemen’. Hij heeft met Lammers overeenstemming bereikt over het overnemen van deze functie. Dit levert geen bezwaren op.

De timmermansbaas Gerrit van der Leye vraagt, omdat er drie timmermansbazen binnen de stad zijn, of het niet het beste zou zijn dat het timmer- en metselwerk voor de stad verdeeld zou worden in drie parten ‘soals voor desen in gebruik geweest is’. Het Stadsbestuur denkt hier kennelijk anders over dan een vroeger college en besluit dat ‘de thesaurier sodanige timmerlieden zal kunnen employeren als hy sal goedvinden’.

Ook een nieuwe smidsbaas dient zich aan. Jacob de Vetter uit Serooskerke op Schouwen krijgt toestemming om dit ambacht in de stad uit te oefenen. Hij is de opvolger van de smid Jan Peere van de smederij ‘De Schryvende Hand’ op het oosteinde van de Langstraat.

Ook een zekere Claas Janse Stroosnijder mag in de stad komen wonen en zich generen met het kleermakersambacht.

* * *

Uit een onderzoek blijkt dat het schaliedak (leiendak) van de kerk in een zeer slechte staat verkeert. Besloten wordt het nodigste te laten repareren ‘op de meeste minnagie’. De schaliedekker Jan Willemse krijgt £ 36 betaald voor het leggen van een gedeelte nieuwe dakleien.

De stadsbode Harthoorn gaat met de bel door de straten en roept om dat een ieder z’n straat en goten zal moeten schoonmaken tegen de 24e september.

Geconstateerd wordt dat ‘de arrebeyders van het cooldragersgilde meest uitgestorven syn’. Vandaar worden als nieuwe kooldragers aangesteld: Jan Janse, Maryn Meulemeester, Robbert Jorisse, Marynis Marynisse, Maryn Cerrevinck, Jan Cornelisse, Claas Clase en Cornelis Cornelisse.

Na inschrijving kan de veerman Cornelis Cornelisse opnieuw het veer op het Nieuwland pachten voor 7 jaren.
Ook de stadsgorzen, de rond de stad gelegen weidelanden, worden opnieuw voor 7 jaren verpacht: de Zuidwalle en het Oosteinde aan Cornelis de Hooge en de Noordwalle, de Singel, de galgenberg, het kerkhof van Nieuwerkerke en de molenpolder met de keetdijk aan Adriaan Joosse, de hovenier van het Hof den Armen.
Voor een gering bedrag mag een schipper uit Dendermonde de straatmest komen weghalen. In Vlaanderen gebruikt men deze om de landerijen te bemesten.

Omdat de stadsdiender nu twee jaren z’n bediening heeft waargenomen en ‘syn cleeren’ (z'n uniform) nog goed zijn om een jaar te dragen, zo krijgt hij daarvoor toegelegd 2 ponden en 10 schellingen Vlaams.

* * *

De pannebaas Sinjeur Jan Brootman wil een zomerwoning bij z’n zoutkeet laten timmeren. Hij krijgt toestemming om 2 à 3 voeten op de kaay uit te breiden.

In augustus brengt een delegatie van de pannebazen, bestaande uit de boekhouder van de pannering vergezeld van drie pannebazen, een bezoek aan burgemeester Cornelis van Ginhoven. De Stad Middelburg heeft de collecteur van het zoutgeld, Dirk Broeder, twee koperen grofzoutmaten toegezonden. Daar bevond zich een officieel stuk bij met de opdracht dat voortaan uitsluitend met deze koperen maten al het grofzout aan de zoutketen gemeten dient te worden. De collecteur Broeder werd gelast dit aan de grofzoutmeters bekend te maken en hun de nieuwe maten te overhandigen.
Nu ligt er juist een schip (‘een lichter’) met grofzout van Zierikzee op de kille. De delegatie wil nu van het Stadsbestuur weten hoe het grofzout uit dat schip gemeten moet worden: met de nieuwe koperen maten of op de oude wijze.

Het Stadsbestuur is over de handelwijze van Middelburg geirriteerd en besluit voorlopig ‘met de mate die by ons nog wierde gebruykt te laten meten tot nader soude werden gedisponeert en ons te informeren hoe verre de resolutie van de edelagtbare magistraat van Middelburg verstaen wiert haar betrekking te hebben mitsgaders met de pannebazen te handelen over het vermaken van de grofsoutmaat hede by ons in gebruyk synde’.

De beide burgemeesters Van Ginhoven en Broeder worden aangewezen tot commissarissen om nader onderzoek te doen. Beiden bespreken de kwestie met de burgemeester van Middelburg, tevens ambachtsheer van Nieuwerkerke, de heer Samuel Radermacher. Deze is van oordeel dat ‘eenmaal een einde mogt komen aan alle de disputen die ontstaan waren over de grofsoutmaat by ons in ‘t gebruyk synde en die op een onbehoorlyke wyze waren vergroot en bevonden een stoop op een middetie na grooter te syn als die van hare agtbaren stad en andere plaatsen mitsgaders versekerende dat de intentie van de edel agtbare Regering der Stad Middelburg met het zenden van de nieuwe grof sout mate en derselver resolutie niet was om enige de minste prejuditie (nadeel) te leggen aan Regten en Privilegiën deser stad’.

Ook overleggen Van Ginhoven en Broeder met de boekhouder van de pannering, Willem Macquet. Ze stellen hem voor om tot voorkoming van alle verdere moeiten en verwijdering met de stad Middelburg ‘om selfs de mate by ons op heden in gebruyk synde, te laten maken op de grootte als te Middelburg en andere plaatsen of so sy sulks liever van ons wilden geordonneerd werden, dat sulks dan soude geschieden dan wel soo wy onverhoopt genootsaakt wierden om selve kopere grofsoutmate te laten maken of die van de pannering dan aan ons de mate nademaal deselve nog niet lang gebruykt syn voor out koper wilde overlaten, hetgeen by syn edele is aangenamer om aan alle de pannebazen voor te dragen’.

Boekhouder Willem Macquet bespreekt de zaak met de pannebazen. Deze verklaren op de voorstellen van de regenten Van Ginhoven en Broeder niets te kunnen en te willen besluiten. Men wil graag een besluit van het Stadsbestuur hebben hoe zij zich dienen te gedragen. Na overleg met de eigenaren van de zoutketen sturen ze het Stadsbestuur een brief toe met de volgende inhoud:

‘..en alsoo by deselve pannering werde gebruykt de koperen grofsoutmate, die van alle oude tyden in gebruyk is geweest, waarvan de slaper onder uw edelagtbaren is berustende, synde de supplianten deze handelwyse geheel vreemd. Waarom de supplianten tot u agtbare deszelfs resolutie aan de supplianten hoe sig hier inne te gedragen gelieve te doen weten ‘.

Het Stadsbestuur overweegt dat tot voor enige jaren nooit een slaper van de grofzoutmaat op het Stadhuis is geweest. Maar enkele jaren geleden heeft de toenmalige boekhouder van de pannering, Bastiaan van Pantegem, een nieuwe slaper op het Stadhuis gebracht. Het wordt opmerkelijk geacht dat sinds die tijd aanhoudend meningsverschillen over de grootte van de maat zijn geweest en voor die tijd, toen er dus nog geen op het Stadhuis was, nooit. Overigens is men er van verzekerd dat de thans op het Stadhuis berustende slaper van de zoutmaat z'n behoorlijke grootte heeft.
Niettemin wordt, na alles wel overwogen te hebben, besloten om drie nieuwe koperen grofzout maten te laten maken, zo groot als die van de stad Middelburg en andere steden. Eén daarvan zal op het Stadhuis bewaard worden als ‘slaper’ (dit is een standaard van maten en gewichten). De andere twee zullen aan de zoutmeters gegeven worden om daarmee al het aan de Arnemuidse zoutketen aangevoerde grofzout te meten. Het is voortaan streng verboden om met andere maten te meten dan alleen met de nieuw gemaakte. De beide burgemeesters krijgen opdracht drie nieuwe koperen grofzoutmaten te laten maken.

* * *

In de kerkelijke gemeente zijn er dit jaar enige beroeringen.
De vernieuwing van de kerkenraad heeft nogal wat voeten in de aarde. Aftredend zijn de ouderlingen Maarten Kerving en Andries Adriaanse. De vier door de lidmaten genomineerden (Cornelis Blauwert, Jacob de Rijke, Klaas Geene en Abraham Francooys) vindt de kerkenraad ‘van een gevaarlijk uitsigt’. Daarom besluit men de verkiezing voorlopig op te schorten. Tijdens de volgende kerkenraadsvergadering stelt ds. La Motthe de verkiezing opnieuw aan de orde. De broeders van de kerkenraad betogen echter dat dit afgelopen zondag al gebeurd is. De predikant zegt van de verkiezing niets te weten. De broeders hebben hiervan een verkeerde bevatting.

De kerkenraad voelt niets voor de formele benadering van de predikant en verklaart verkoren te hebben Klaas Geene en Abraham Francooys. Ds. La Motthe verklaart dat, niettegenstaande deze personen ‘hem lief en weerd zijn’, hij de wijze zoals de verkiezing verlopen is onkerkrechtelijk acht.
Hij verklaart ‘met seer veel ernst en niet sonder beroering van syn hert dat de broeders gedurig en herhaaldelijk seggende, dat hy heden morgen van de predikstoel iets had afgelesen tgeen met het besluit des kerkenraads ten eenenmaal strydig en dus onwaarheit was en dus een blykelyke onwaarheid, sig daarvan moest menageren, so dat de predikant bij ontstentenis van dien sig genoodzaakt vond om sulke ongegronde en schrikkelyke grieven, die een eerlyk gemoed doen sidderen, op een nadrukkelyke wyse van sig te weeren’.
Hij betuigt zich genoodzaakt te vinden om tegen al deze onbetamelijke handelingen van de kerkenraad op het plechtigst te protesteren en zich te beroepen op de Classis Walcheren.

Nadat ds. La Motthe zich beroepen heeft op de Classis wordt de gehele kerkenraad ontboden om op de 13e mei met het Acteboek in de Choorkerk te Middelburg bij de Classispredikanten ds. A.W. De Beveren en ds. Joh. Plevier te komen. De Classis bepaalt dat voortaan bij verkiezingen de eerste stemming zal gelden en dat daarin berust moet worden en dat geen tweede stemming toegelaten mag worden.

In de plaats van de aftredende ouderlingen Andries Adriaanse en Maarten Kervink worden nu door de kerkenraad alsnog verkoren Cornelis Blauwert en Jacob de Rijke en in de plaats van Abraham Francooys en Jan Harthoorn als diakenen Cornelis Blaasse en Cornelis Cornelisse.