1774

Arnemuiden bestaat in 1774 200 jaar als stad. In 1574 verleende Prins Willem van Oranje stadsrechten. Op de 8e maart besluit het Stadsbestuur maatregelen te treffen tot een plechtige viering van deze mijlpaal.

Het notulenboek vermeldt hierover: ‘Is door secretaris Casper Visser aan ‘t College kennis gegeven dat op morgen den 9e maart het twee eeuwen is dat Arnemuyden door Prins Willem den Eersten tot een Stad was verheven met alle voorregten in ‘t groote previlege gemeld en door deselve Prins nader verklaard den 13e januari 1575’.

Eenparig besluit het Stadsbestuur de Oranjevlaggen van de toren en het Stadhuis vroegtijdig te laten waaien, driemaal de klokken te luiden, het Stadhuis en de toren te illumineren (verlichten) en ‘s avonds de regenten en de predikant met hun vrouwen ‘op een onkostbaar collation (avondmaaltijd) vrolyk te maken’.
De ‘geringere inwoners’ zullen een tonne bier krijgen en verder wordt ‘de ingezetenen vrijheid verleend deze dag te vieren en alle onzondige vreugde te bedryven’.

Op de 9e maart, de dag van de eeuwgedachtenis, houdt de predikant ds. Cornelius Vos een leerrede over Psalm 126 : 1-3.

Op 11 maart wordt in het Notulenboek ‘ter nagedagtenisse voor de nacomelingen’ het volgende gemeld:

dat de vreugdebedryven alhier den 9e maart met algemeen genoegen zonder de minste costiliteyten zijn afgelopen. En heeft de eerwaarde predikant ds. Cornelius Vos, hoewel zonder voorbereydsels daartoe gemaakt, een wel gepaste en goet gekeurde leerreden met voor- en nagebed verrigt en tot zyn grontslag van die plegtigheid verklaart de vier eerste vaarzen van Psalm 126 en is behalve de ordinaire giften van stadswege aan de armen vereert de somme van 25 guldens en is verder besloten by alle gewoone gelegenheden weder de suynigheit te betrachten, dat die weinige coste gemaakt daar door aan de stad sullen worden vergoed en sullen de heren die na de kortheid des tyds voor de directie en ongemeene goede order op alles gesteld, en de minagie zoo veel doenlyk hebben behartigt, by dezen worden bedankt en den predikant voor syn stigtelyke en welgemeende zegenwens over hunne stad en personen, in- en opgesetenen, waartoe zyn gecommitteerd de regerende burgemeester Jacob Quinten nevens de secretaris Casper Visser.

Over deze heuglijke dag verschijnt in de Middelburgse Courant van Saturdag den 12 Maart 1774 het volgende artikel:

* * *

Ten tijde van de tweede eeuwgedachtenis van de verheffing van Arnemuiden tot stad hebben zitting in het Stadsbestuur de burgemeesters Maarten Adriaanse en Pieter Geene, de schepenen Jacob van Cas, Jan Fredrik Glassius, David van de Kreke, Adriaan Vinke en Casper Visser en de raden Salomon van Eenennaam, Marinus Haay, Cornelis van Mallant en Jacob Quinten. Secretaris is Casper Visser en thesaurier Maarten Adriaanse.
In de vacature van de vorig jaar overleden schepen Adriaan Joosse kan nog niet worden voorzien.

* * *

Tegen de algemene vreugde over de tweede eeuwgedachtenis steken schrijnend af de treurige baldadigheden van een deel van de Arnemuidse jeugd in april. Uit het notulenboek vernemen we hierover:

‘Alzo wy onderrigt zijn, dat de jonkheid op hoogtydagen in 't byzonder veele moetwille op de straaten en wegen, alsmede op andere tyden plegen, met iedereen zonder aanzien te dreigen, slaan en smyten met stenen en vuilnis, te schelden, beschimpen, te lasteren en na te roepen van quaade naamen, uitdagen omme te vechten, met vloeken, tieren en razen langs de straaten, ja dat verder gaat met Bijbelse spreekwyzen hunne brutale moetwille luitkeels uitschreeuwen, waardoor Gods Toorn over stad en lande zoude regtveerdig werden veroorzaakt. Waar tegen wy met alle Ernst willen voorsten en, is het mogelyk, de daders van dese moetwille en Godslastering te agterhalen, gevangen te setten en anderen ten voorbeelde te straffen, belovende degenen die enige van die gemelde booswichten aanbrengt, die in handen der justitie geraken en van het een of ander bovengemelde boze daden te vallen, van ons genoegen worde overtuigt, voor een premie sullen geven een gouden ducaat en is het doenlyk desbegerende deselfs naam werde gesecreteerd (geheim gehouden)’.

Ook ontstaat aan het einde van het jaar ongenoegen over in de stad rondzwervende pasquillen of smaadschriften. In de vergadering van het Stadsbestuur van de 23e november komt ter tafel ‘een alder lompst pasquil, genoegsaam onleesbaar, soo in schryf- en spellekunde, in de zaal van het Stadhuys door de bode gevonden en staande Weth en Raad binnen gebragt, na enig debatte of hetselve gelesen soude worden of niet, egter gelesen en bevonden van het eigene maaksel en inhout te wezen als by verscheidene regenten ten hare huizen en in de haven zyn gestrooid’. Besloten wordt het pasquil te verbranden. En zo er meerdere van deze gevonden worden, deze ongeopend ‘ten vure te verbranden’.
Een publicatie tegen de rondzwervende pasquillen wordt afgekondigd. Hierin looft de magistraat een premie van 25 gulden uit voor degene die de dader kan ontdekken.

* * *

Dit jaar overlijdt het hoge aantal van 21 inwoners. Van hen noemen we het overlijden op 17 juni van de vroedvrouw Maria IJzenbaard, de vrouw van Willem Jansen, op 44-jarige leeftijd. In haar plaats wordt aangesteld Willemina Luteyn, de vrouw van Paulus Meulmeester, afkomstig uit Vrouwenpolder en laatstelijk wonende te Nieuwland. Beiden worden beëdigd en in het poorterboek ingeschreven, hij als schoenmakersbaas en zij als stadsvroedvrouw. Ze gaan wonen in het huis ‘Batavia’ aan de Noordstraat, waarin voorheen de weduwe van de vroegere stadsbestuurder Cornelis van Ginhoven woonde.

Catharina Schippers uit Vlissingen krijgt toestemming om binnen de stad een kinderschool en een breischooltje op te richten.

De stadsbode, herbergier en vleeshouwer Jan Harthoorn krijgt een reprimande. Hij moet ervoor zorgen ‘dat alle passagiers in zijn herberg behoorlijk worden bediend, gelogeerd en te slapen gelegd en naar hun staat en vertering behandeld, dit op straffe van intrekking van de vergunning voor het houden van herberg, vrijheid, bediening en vrijdom van slagter’.

Francina Geene, de weduwe van de vorig jaar overleden landman van het 'Hof den Armen' Adriaan Joosse, krijgt vergunning om een winkel te houden, vermoedelijk in groente, fruit en zuivel.

* * *

Enkele openbare werken vinden plaats.
Zo worden de vier wijzers van de toren er afgenomen, geschilderd en verguld met ‘Antermonie-goud’.

De schepen Adriaan Vinke krijgt toestemming om ‘met een muur aan zijn huis ‘De Oude School’ in de Noordstraat en noord aan ‘t Jan Leeuwenstraatje te mogen uitwerken gelijk zijn schutsel tot aan zijn voorgevel’.
Vinke, die tevens opzichter over de stadswerken is, krijgt ook een beloning van twee ponden Vlaams voor z’n veelvuldige moeiten vanwege het planten aan de stadswal en elders, het nazien van de galgenberg en het inzaaien van het Nieuwerkerkse kerkhof. Overigens besluit men ‘de erwten op het Nieuwerkerkse kerkhof en het zomerzaad op de galgenberg met de stokke te verkopen’.
Ook dient Vinke op te nemen welke reparaties moeten plaatsvinden aan het huis ‘De Meelsak’ aan de Westdijkstraat, de woning van de molenaar. Tevens moet hij de griffie van de stad in het Stadhuis inspecteren in verband met het doorstuiven van de zoldering en hoe men dit het beste kan maken.

Job Blaasse en z’n compagnons krijgen vergunning om aan de Hoofdpoort ‘in het Tolerve’ te mogen timmeren vijf woningen, waarna ze 5 à 6 voeten stadsgrond ‘naar het Sint Jansgilde huis toe’ krijgen. Vroeger stond op deze plaats het monumentale en als een verheven gebouw beschreven Tolhuis. Voor dat het ‘Huis Den Tol’ werd afgebroken in 1734 woonden hier in de thans beschreven periode achtereenvolgens captein Wiltschut (tot 1709), Pieter van Belsen (tot 1716) en Marinus Marinusse (tot 1720). Vermoedelijk gebruikte daarna de kolenhandelaar Pieter der Kinderen het tot 1734 als pakhuis. Na de afbraak werd de open plek in de volksmond genoemd ‘het Tolerve’ of ‘den Erve den Tol’. Op deze plaats worden nu de vijf nieuwe huizen gebouwd. Hierin gaan wonen Blaas Blaasse, Job Lievense, Cornelis Jobse, Casper Mulder en Job Blaasse.

* * *

Over de kerk vermelden we het volgende.
In 1774 wordt overal in het land de nieuwe psalmberijming ingevoerd. Arnemuiden is één van de weinige gemeenten in Zeeland die zich met weerbarstigheid verzet tegen de vervanging van de ‘psalmberijming van Datheen’, de oude berijming.
Op de 23e november geeft de magistraat op last van de Staten van Zeeland order om ingaande de eerste zondag in maart 1775 de nieuwe berijming in te voeren en tevens om daarvan onmiddellijk aan de kerkelijke gemeente vanaf de preekstoel kennis te geven. De 27e november leest ds. Vos dit van de kansel af. Tevens worden Casper Visser en Johan Fredrik Glassius opgedragen om de nieuwe psalmen apart te laten inbinden. Ds. Vos, die ook niet veel voor de nieuwe psalmen voelt, laat niets na om de invoering van de nieuwe berijming uit te stellen.

Tot 1774 is het in de Arnemuidse Hervormde Gemeente een gebruik dat nieuwe kerkenraadsleden een verklaring tekenen, dat ze bij het beroepen van een predikant mee zullen werken aan het verkrijgen van een predikant van Voetiaanse richting. Dit gebeurt al sinds 1749. Achterin het notulenboek zijn van vele jaren ondertekende verklaringen van nieuwe kerkenraadsleden te zien.

Ook in het notulenboek van de kerkenraad wordt aandacht besteed aan het 200-jarig bestaan van de Stad. We laten het hierover vermelde volgen, ook omdat het destijds de uitdrukkelijke wens was dit ‘als een byzondere notul tot een eeuwige gedagtenisse’ te bewaren:

Op den 9 maart 1774 synde juist 200 jaren geleden dat deze Plaats tot een Stad verklaard en met alle Stadsvoorregten en privileges en vryheiden begunstigd en geoctroieerd is door den Doorlugtigen Vorst Willem den Eerste, bij de Gratie Gods Prince van Orangiën, Grave van Nassouw, van Catzenelleboge, van Vianden, van Diest, van Grimsbergen, van Arlay, van Mazeroy, etc., Borggrave van Antwerpen en Besancon, Stadhouder en Capitein-Generaal over Holland, Zeeland, Westvriesland en Utrecht, zo is de gedagtenisse daar van alleen gecelebreerd door het luyden van de klokken, het uytsteken van Orange- en Princevaandelen van den tooren, het Raadhuys en van de huizen en schepen. Aan de armen is een douceur van 25 gulden gegeven. En dus is deze dag met veel blydschap, danksegging en stigtinge doorgebragt. En op den 11 maart wierd onse predicant door een plegtige Deputatie (Jacob Quinten, President Burgemeester, en Casper Visser, Raad en Secretaris deser Stad) bedankt voor het werk dat hy zoo vrywillig, onversogt, tot algemeen genoegen en met Zegen hadde verrigt, terwyl een byzondere notul ter Eeuwige gedagtenisse daarvan in de notulen van Wet en Raad zoude gemaakt worden.

Dit jaar zijn aftredend de ouderlingen Jacob Marteyn en Pieter La Rivière en de diakenen Jacob Meerman en Huybregt Schout. Hun opvolgers zijn als ouderlingen Jacob Beaufort en Jacob Kasteleyn en als diakenen Cornelis Mondeel en Marinus de Nooijer.
Acht personen leggen geloofsbelijdenis af. Aangetekend wordt dat ‘ze aan de kerkenraad in het algemeen en sommigen op een byzondere wyze genoegen hebben gegeven’.
Ook vonden we in november aangetekend dat Willem Blok vertrokken is naar Indië voor de Kamer Zeeland van de Oostindische Compagnie op de 6e december 1774 met het schip ‘‘t Hof Ter Linde’ onder bevel van capitein Johannis Cornelis Roose. Over Willem Blok vermelden de notulen van de 1e januari 1774: ‘Is de diaken Marinus Adriaanse de Nooijer gedeputeerd naar de Kamer der Oostindische Compagnie te Middelburg om van daar af te halen de maandbrief van Willem Blok’.

Wegens de zwakheid van de predikant heeft gedurende een gedeelte van het jaar geen huisbezoek plaats.
Ook dit jaar komen er vele censuurgevallen voor (in maart zelfs 17). Naarstig let men ook op de gedragingen van magistraatpersonen. Zo lezen we in september: ‘De kerkenraad zal nauwkeurig agt geven op (de secretaris) Casper Visser wegens zyn ergerlyk zitten lachen in de kerk onder den openbare godsdienst, en na bevind van zaken te handelen’.