1767

Op de 4e oktober treedt de 19-jarige Stadhouder Prins Willem de Vijfde in de Pruisische hoofdstad in het huwelijk met de 16-jarige Prinses Wilhelmina van Pruisen.

Aan het einde van het jaar dringt Prins Willem bij de Staten-Generaal aan op uitvoering van de vroeger reeds genomen besluiten tot aanbouw en uitrusting van 25 schepen. Zijn motief is dat men te allen tijde op oorlogsgevaar voorbereid moet zijn. Hij wil de deplorabele toestand van het leger en de vloot verbeteren.

De Staten-Generaal gaan dit jaar over tot een aanzienlijke verlaging van de invoerrechten op thee, koffie en varkensvlees.

Dit jaar treedt Willem van Citters af als vertegenwoordiger van de Eerste Edele in Zeeland, Prins Willem de Vijfde. De Stadhouder draagt als zijn nieuwe vertegenwoordiger bij de Zeeuwse admiraliteit voor de Zeeuwse raadpensionaris Steengracht. Dit stuit echter op verzet van Middelburg en Tholen, zodat Prins Willem uiteindelijk de vermogende en invloedrijke J.A. van der Perre als zijn vertegenwoordiger aanwijst.

* * *

De stadsregering ondergaat dit jaar geen wijzigingen. Maarten Adriaanse volgt de aftredende burgemeester Casper Visser op. De andere burgemeester is Marinus Haay. De vijf schepenen zijn Jacob van Cas, Salomon van Eenennaam, Pieter Geene, Jan Fredrik Glassius en Jacob Quinten. Raden zijn Abram van Damme, Adriaan Joosse en Casper Visser. Secretaris en tevens thesaurier is Casper Visser.

De stadsvroedvrouw Maria Yzenbaart, huisvrouw van Willem Jansen, klaagt er opnieuw over dat de weduwe Maatje de Niet blijft fungeren alsof ze vroedvrouw van Arnemuiden is, dit tot groot nadeel van haarzelf. De weduwe De Niet wordt ernstig verboden op te treden als vroedvrouw, uitgezonderd in die gevallen ‘wanneer de vroedvrouw absent, buiten de stad ofte nonchalant ware in haar post’.

Dit jaar overlijden 8 ingezetenen, waaronder Cornelis de Nooijer (60 jaar), de regent en tabakwinkelier Abram van Damme (60 jaar) en Janna Wittewrongel echtgenote van burgemeester Maarten Adriaanse (80 jaar).

* * *

De eigenaars van het huis ‘De Pool’ aan de Langstraat, de Middelburgse heren Adriaan Huyssen, Abram Karijn of Caron en Abram de Klerk, schrijven het Stadsbestuur dat ‘zij gaaren met een Rytuig zouden kunnen komen agter dat huis aan en bij hun zomerhuis, dog dat daartoe nodig is 1 à 2 bomen te rooien’. Ze krijgen toestemming. Het gaat hier om het huis waar vroeger secretaris Michiel Verhage in woonde en na zijn overlijden Jacob van de Kreke. Later koopt de chirurgijn Hendrik van der Salm dit huis en na zijn vertrek naar Oostindië z'n opvolger Frederik Knoote. In 1766 staat het op naam van Adriaan Huyssen en Compagnons.

Adriaan Beekman, die het ‘Hof De Nagtegaal’ tot buitenverblijf heeft, vraagt toestemming om het bosje genaamd ‘Den Ouden Tol’ opnieuw te laten beplanten en ‘tot bevrijding en beveiliging daarvan een houten staketsel daar te zetten en een doornehaag daarom te kweken en te planten’. Hij vraagt dit staketsel en de haag op de stadswal of het bolwerk te mogen zetten. Hierover wordt met Beekman gesproken. Hoe dit afloopt is niet uit het notulenboek af te leiden. Wel dat de secretaris het tolbosje zal kopen voor 20 ponden Vlaams.

Het Stadsbestuur besluit, tot voorkoming van alle meningsverschillen, dat van alle vaste panden, hetzij huizen, schuren, stallen, zomerhuizen, keten of woningen hoe ook genaamd, landen, hoven, weiden of bossen, die onder Arnemuiden publiek of onderhands verkocht of elders in naburige steden of dorpen verkocht of getransporteerd worden, aan de secretaris stadsuniegeld betaald dient te worden.

* * *

Nog enkele bijzonderheden van algemene aard. De stadsvest wordt dit jaar verpacht aan de kleermaker Claas Stroosnijder en Adriaan Joosse de jonge voor vijf jaar voor 1 pond pacht per jaar onder de voorwaarde dat ‘zoo de paling in de vest sterft, zij dan zullen wezen ontslagen van pacht’.

Het Stadsbestuur bestelt een schip straatstenen voor rekening van de stadskas voor het onderhoudswerk aan de straten.

Jan Harthoorn, stadsbode, herbergier en slager binnen de stad, klaagt er over dat ‘een ieder maar begint goed te vinden en te ondernemen zonder toestemming van de magistraat vlys te venten, in te slaan en te vercopen en ermee te leuren’. Dit wordt bij publicatie verboden.

De inwoners hebben ‘s winters overlast van kerkuilen. Er wordt een premie uitgeloofd van 1 gulden voor elke binnen de stad geschoten kerkuil. Elk jaar komen we in de stadsrekeningen wel betalingen tegen aan inwoners die kerkuilen of kauwen neerschieten.

* * *

Ook dit jaar dient ds. Cornelius Vos de Hervormde Gemeente. In de plaats van de aftredende ouderlingen Jacob Cornelisse en Pieter La Rivière treden aan Boudewijn Grootjans en Jacob Marinisse. Tot nieuwe diakenen worden gekozen Cornelis Blaas en Marinis Jacobse de Ridder.

Tien arme kinderen worden op kosten van de diakonie bedeeld.

Naar de magistraat gaat in mei weer een verzoek om op derde pinksterdag viool- en snarenspel te weren tot voorkoming van zonden en dartelheden. Naar aanleiding van een brief van de Classis Walcheren collecteren de diakenen op zondag de 14e juni gedurende een halve dag voor de onderstand van de Waldenzense kerken in de Vallei van Piëmont.

Uit het verslag van de afgelegde huisbezoeken blijkt dat alles in redelijke toestand is naar het uitwendige.

Pieter van der Nol verzoekt in juli van de kerkenraad kopieën van de handelingen van de kerkenraad gedurende de periode 5 april 1764 tot 15 juni 1766. Hij kan deze van de kerkenraad krijgen mits hij deze zal gebruiken overeenkomstig de Synodale besluiten. In oktober vervoegt Van der Nol zich bij ouderling Jacob Marteijn. Uit naam van de timmermansbaas Pieter Geene heeft de stadsbode ‘met het stadswapen op de borst’ hem aangezegd dat hij zijn rekeningen ten laste van de diaconie dient te betalen of dat hij anders de zaak aan het gerecht zal voorleggen. De kerkenraad probeert de zaak minnelijk op te lossen.

De voormalige secretaris van Oostkapelle Hendrik Francke heeft zich metterwoon in de stad gevestigd in het huis naast de pastorie ‘De Gulden Gans’ van ds. Vos. Hij legt z'n kerkelijke attestatie over. Aan Jacob Quinten wordt het huisje van de diaconie, genaamd ‘De Roosemarynboom’, verkocht.

Ondanks het vorig jaar door bemiddeling van mr. Hendrik Brouwer opgestelde akkoord blijft de verhouding tussen het Stadsbestuur en de predikant gespannen. In maart beklaagt de stadsdiender Willem van Omme zich bij het Stadsbestuur dat ‘onse predicant hem voor enige dagen van den predicstoel voor een Racker heeft gescholden’. Het Stadsbestuur besluit, ‘niettegenstaande dat hetselve waar en waaragtig is en door de meeste regenten is aangehoord en zij dit ten uiterste afkeuren en tot hunne smerte in hunne personen hebben ondervonden dat dit niet in het minste tot stichting is’, zij het echter aan ‘s Heeren Dienaar overlaten er genoegdoening voor te eisen. Kennelijk voelt de magistraat niet veel voor een nieuw conflict met de bij het kerkvolk geliefde ds. Vos.

In oktober vraagt de kerkenraad om een vergadering van het Collegium Qualificatum. Gevraagd naar de reden van dit verzoek verklaart de kerkenraad dat men wil spreken over de huishuur voor de pastorie. Het Stadsbestuur weigert hierover te spreken zolang de verkoop van de pastorie niet is geregeld. Dit is voor de kerkenraad aanleiding om in november te komen met een voorstel tot herstel van de vrede en rust tussen de magistraat en de kerkenraad, bestaande uit 11 punten. Het Stadsbestuur doet het tegenvoorstel dat zowel kerkenraad als magistraat elk 2 deputaten benoemen en om mr. Hendrik Brouwer te verzoeken te proberen tot een minnelijke schikking te komen. De kerkenraad stemt hier mee in en benoemt tot deputaten Jacob Marteyn en Abram van ‘t Noordende. Het Stadsbestuur wijst uit z’n midden Casper Visser en Jan Frederik Glassius aan. De kerkenraad gaat akkoord met de ‘Artikelen van associatie’. Dit houdt onder meer in dat de kerkenraad voortaan £ 13 Vlaams aan huishuur per jaar voor de pastorie zal betalen.