1766

Op de 8e maart wordt Prins Willem V 18 jaar en treedt in functie als erfstadhouder, kapitein en admiraal-generaal van de Verenigde Provinciën. De jeugdige Willem V staat bekend als intellectueel, kunstlievend en goed opgeleid. Niettemin is hij weinig doortastend, een twijfelaar en niet in staat zelf een eigen politieke koers te varen. Korte tijd na zijn installatie sluit hij met de krijgsoverste Lodewijk Ernst van Brunswijk Wolfenbüttel de Akte van Consulentschap. In deze geheime overeenkomst wordt vastgelegd dat Brunswijk Prins Willem met raad en daad terzijde zal staan en daarvoor slechts aan de Prins zelf verantwoording schuldig is. Met deze akte verkrijgt de legeroverste Brunswijk een allesoverheersende positie.

Al meer dan 100 jaar geleden begon de verfransing in de hogere standen. Dit heeft er toe geleid dat het Nederlands doorspekt is met vele Franse leenwoorden. Ook in de archiefstukken is dit duidelijk merkbaar.

Van de Verenigde Oostindische Compagnie is te melden dat de V.O.C. begin dit jaar definitief in het bezit komt van alle kusten van Ceylon.

* * *

In het Stadsbestuur doen zich enkele wijzigingen voor. Meester Marinus Haay volgt de aftredende burgemeester Maarten Adriaanse op. Tot de vroedschap treden toe Jacob Quinten, in 1761 gekomen van ‘s-Heerenhoek, en Salomon van Eenennaam, de kleermaker. Burgemeesters zijn Casper Visser en Marinus Haay. De vijf schepenen zijn Jacob van Cas, Abram van Damme, Salomon van Eenennaam, Adriaan Joosse en Jacob Quinten. Raden zijn Maarten Adriaanse, Pieter Geene en Jan Fredrik Glassius.
Niet meer verkozen wordt de oudste schepen en raad, de timmermansbaas Gerrit van der Leye. Zeer vele jaren, al vanaf 1730, maakte hij deel uit van de vroedschap. Al 36 jaar is hij ‘telkens met genoegen van alle de regenten jaarlijks gecontinueerd’. Hij heeft nu echter met leedwezen vernomen en aan de vergadering te kennen gegeven dat enige leden niet meer vergenoegd zijn met z’n herverkiezing. Het is verre van hem, zo verklaart Van der Leye, ‘dat enige regenten uit genegenheid voor hem, door die hem minder genegen zijn enig ongenoegen zouden krijgen’. Veel liever verzoekt hij de vergadering hem als schepen te laten afgaan en bedankt hij als lid van de vroedschap.

Ook Hendrik van der Salm, de chirurgijn, die sinds 1763 in het Stadsbestuur zitting heeft, keert niet meer terug. Hij vertrekt in januari naar Oostindië. Al eerder maakte hij drie reizen naar de Oost. Kennelijk beviel het leven als chirurgijn in een klein stadje als Arnemuiden minder dan het avontuur.

Het is niet uit liefhebberij dat Casper Visser burgemeester blijft. In de notulen van het Stadsbestuur van de 29e maart lezen we: ‘Is door burgemeester en secretaris deser stad Casper Visser voorgedragen hoe in de voorledene jaren hy allervriendelykst hadde versogt om niet meer als burgemeester voorgesteld te worden. Egter de vergadering eenparig hem in vriendelykheid hadde gepersuadeerd (overgehaald) tot nut en welzyn der stad hetselve te willen continueren (voortzetten). Dog siende alle vergeefse pogingen om het gewenste doel te bereiken van rust, vrede en eensgezindheid, soo wenselyk voor een regering als deze, al weder so vriendelyk versogt om by het overbrengen der nominatie zijn ontslag aan den Prins en de continuatie van den tegenwoordige burgemeester (Maarten Adriaanse) of zoals de vergadering zal bevinden te verzoeken, hetwelk hem met alle beleefdheid is geweigerd en niet geconsenteerd (toegestaan)’.

In maart besluit het Stadsbestuur eenparig Casper Visser niet alleen zo af en toe de stad te laten vertegenwoordigen, maar hem voortaan bij alle gelegenheden als gedeputeerde van de stad op te laten treden. Hieruit blijkt dat Casper Visser bij de vroedschap zeer in achting en waarde is. Toch bedankt Casper Visser eind september als burgemeester in verband met z’n benoeming tot ‘Collecteur tot het invorderen van het middel van het gemaal’. Alle leden van de vroedschap ‘betuigen hun opperste leedwezen dat deze de kwaliteit als burgemeester niet kon continueren’.

De vorig jaar wegens wangedrag als regent afgetreden Johan Schets doet in januari nog rekening van de huisschatting over 1763. Kennelijk loopt deze boekhouding jaren achter. Casper Visser doet rekening van ‘t gemaal van de stijfselfabriek. Ook voor het volgend jaar wordt hij weer aangewezen als Collecteur ‘tot het invorderen van het middel van het gemaal’.

* * *

De verheffing van Prins Willem V tot erfstadhouder gaat ook in Arnemuiden niet ongemerkt voorbij. Op de 23e mei draagt de burgemeester voor ‘wat dog men best soude illumineren (verlichten) met de blyde comst van Zijn Hoogheid’. Dit wordt overgelaten aan de regerende burgemeester (Casper Visser) ‘zo den dag als de publicatie en voor een Weth en Raad (besluit) aan te tekenen’.
Verder verzoekt het Stadsbestuur ‘de drie heren burgemeesters Casper Visser, Marinus Haay en Maarten Adriaanse om Prins Willem de Vijfde, onzen geliefden erfstadhouder, te complimenteren en syn gunstige protectie (bescherming) te verzoeken voor de Stad en op- en ingesetenen ende privileges en voorrechten door de groote Prins Willem den Eerste verkregen hoog loflyker memory’.

Er wordt de volgende publicatie op de aanplakborden afgekondigd:

Burgemeesters, schepenen en raden der Stad Arnemuyden in Zeeland, doen te weten dat dinsdag den 27 mey van de Magistraat is vastgesteld tot een algemeene Illuminatie, om te betonen onze liefde en toegenegenheid voor het doorluchtig Vorstelyk Huys van Orange onze wettige erfstadhouder by het aanverden van Zyne Hoge bediening in deze provincie en zal aanvang nemen des avens ten 9 uure en eindigen ten 12 uure en wordt verboden binnen deze Stad ofte op de wallen tot voorkoming van brand en verdere ongelukken, te schieten hoegenaamd, maar zal mogen worden geschoten op het Schorre agter het Stadhuys en zo elders werden geatrappeert, zullen verbeuren een boete van 2 ponden Vlaams.

23 mei 1766.
w.g. Casper Visser.

Op de 5e juni doen de ‘Heren gecommitteerden naar Zijn Doorlugtigste Hoogheid’ verslag van hun commissie ‘en hoe deselve door Zijne Hoogheid vriendelyk waren ontvangen en beantwoord en te horen kregen, dat de Magistraat konde verzekerd zyn van de hooge gunst en protexie by voorcomende gelegenheid, waar op den secretaris zijn dankerkentenis betuigde dat Zyne Hoogheid de gedeputeerden van een der geringste steden de gunst deed van audiëntie te verlenen en zo vriendelyk te recipiëren’.

Dezelfde drie deputaten (Casper Visser, Marinus Haay en Maarten Adriaanse) worden later in het jaar ook weer afgevaardigd om de Eerste Edele, de Raadpensionaris en Secretaris van de Staten van Zeeland Willem van Citters, te gaan feliciteren uit naam van de magistraat.

De viering van de verheffing van de Prins heeft overigens een vervelend slot. Op de vieringdag worden de glazen van het huis en het zomerhuis van Adriaan Beekman ingegooid. Beekman woont niet in Arnemuiden, maar heeft hier op het Hof ‘De Nagtegaal’ z’n buitenverblijf. En, zo vermeldt het notulenboek, men heeft ‘de stoute lafhartigheid te verbreiden dat dit geschied is ter Ere van de Prins’. Er worden 50 Carolus guldens uitgeloofd voor het opsporen en aangeven van de dader. Deze premie zal door Adriaan Beekman ‘dankelijk aan de Stad worden gerestitueerd’.

* * *

In 1766, dus thans ruim 250 jaar geleden, wordt de scheepswerf te Arnemuiden gesticht. Al vorig jaar is Gillis Fafa van Schiedam als scheepstimmerbaas in de stad toegelaten. Op de 5e juli dient Fafa het volgende verzoek in voor het maken van een scheepswerf:

Gillis Fafa, scheepstimmerman binnen de stad, wil een scheepstimmerwerf maken en heeft daartoe nodig een bekwame plaats achter zijn pakhuis van het sluisie tot aan het nieuwe hooft en van de walle tot het water, tot het opzetten van oude als nieuwe vaartuigen en de grond in eigendom te hebben zolang dezelve als een scheepstimmerwerf zal worden gebruikt, zo voor hem als zijn opvolgers, en de werf te mogen omtuinen en vrij van alle belastingen van schattingen en cijnzen.

Het Stadsbestuur stemt graag met het verzoek in op voorwaarde, dat bij het tenietgaan van de werf de grond weer aan de stad zal vervallen.

Op 17 oktober vraagt Gillis Fafa te bepalen dat het scheepstimmeren alleen aan hem zal worden vergund en gelaten en dat voor de tijd van 25 jaar. Hij vraagt dit omdat hij grote kosten moet maken en kostbare gereedschappen moet aanschaffen. De vroedschap denkt hier nogal verschillend over; de stemmen staken. Maar op de 9e december krijgt Fafa vergunning voor 8 jaren alleen als scheepsbouwer in de stad te fungeren.

* * *

De chirurgijn Hendrik van der Salm verlaat begin dit jaar de stad en vertrekt naar Oostindië. Er komt een verzoek binnen van Frederik Knoote of hij in de plaats van Van der Salm de chirurgie in Arnemuiden mag uitoefenen. Sinds vele jaren is hij genees- en heelmeester geweest te Domburg. Hij wil zich nu graag in Arnemuiden vestigen. Het Stadsbestuur stemt er mee in dat deze ervaren chirurgijn zich in de stad vestigt. Toch heeft Knoote een uitdrukkelijke wens. Hij heeft gehoord dat er sinds het vertrek van Van der Salm zich enige particuliere personen ophouden met scheren. Daarom verzoekt hij ‘dat niemand als de chirurgijn tot de scheerwinkel mag worden gepermitteerd, om redenen dat het scheren voor een gedeelte het bestaan voor eerst van hem moet uitmaken en daar door in de kennisse tot sijn praktijk moet vorderlijk wezen (hij daardoor in de kennis komt)’.
En ‘aangezien hij zich tegen mei gaarne met zijn familie binnen uw agtbare stad tot excercering van de scheerwinkel en chirurgie zou ter nederzetten’ verzoekt hij hiervoor toestemming. Hij krijgt deze op voorwaarde dat hij zowel de scheerwinkel als de chirurgie zal moeten blijven waarnemen.

En zo vestigt Knoote zich begin mei vanuit Oostkapelle als chirurgijn en barbier in de stad. Hij is echter beducht dat hij te weinig inkomsten zal hebben voor z’n talrijk gezin. Op z’n verzoek krijgt hij toestemming om ook een winkel te houden ‘van tabak en pijpen en alle andere waren’.
Overigens wordt het scheren op zondag bij besluit van het Stadsbestuur van 8 september 1769 uitdrukkelijk aan de chirurgijn verboden.

* * *

Ook nog enkele bijzonderheden over de andere neringen.
Alle bedienden van de zoutnering moeten voortaan niet alleen de eed voor de Vierschaar afleggen en daarvoor betalen, maar ook ‘aan de secretaris het request en apostille overleggen, zoals vanouds de gewoonte is even of alle deselve nog door de magistraat wierden vergeven’.

Over de visserij is weinig goeds te melden.
Op de 19e april schrijft het Stadsbestuur van Veere een brief dat er door de oestersociëteit te Veere klachten zijn geuit over het lopen op en langs de oesterbanken onder Veere door vissers van Arnemuiden. Diverse luiden zouden zich verstouten ‘in minachting van onse waarschuwing daartegen van 29 april 1752, om op en langs de oesterbanken, strekkende van de Montfoortse toren binnen deze stad tot tegen de Orangepolder, te lopen, onder het voorgeven van aldaar mossels of kreukels te rapen, ja zelfs zo ver gaan, dat, wanneer zij door de bedienden van de sociëteit daar in verhinderd worden, hen daartegen opposeren’.
Opnieuw wordt door de Veerse magistraat op het scherpste verboden zich bij de oesterbanken te Veere op te houden. Worden ze gegrepen dan ‘zal men verbeuren hun schuiten, vistuig, gevangen vis, zakken en manden en een boete van 50 Carolus guldens moeten betalen en aan den lyve gestraft worden als rovers’.
Het Stadsbestuur besluit over deze kwestie met de burgemeester van Veere te spreken. In december wordt nogmaals een ernstige waarschuwing gepubliceerd tegen het lopen op het Noorderschorre onder Veere en het rapen van oesters door onze ingezetenen.

Wat betreft de brouwerij en de stijfselfabriek kan melding gemaakt worden van het groot gebrek aan water in de stad. Vooral voor de brouwerij en de stijfselmakerij is goed en zuiver water nodig. Besloten wordt ‘weder een pomp te stellen op de Mart daar de oude pomp heeft gestaan, geheel op koste van de stad, om alle tyden te kunnen disponeren (gebruikmaken) van de selve’.

Omdat de arbeiders van het Sint Jansgilde telkens weigeren kalk en steen te lossen en ‘tot geen rede zijn te brengen’ wordt besloten dat de inwoners voortaan niet meer aan de diensten van dit gilde zijn gehouden.

* * *

In 1766 overlijden 11 inwoners. We noemen van hen: Lowisa Pieters, de weduwe van de vroegere brouwersbaas Anthoni Gruson (82 jaar), Neeltje Keetlaar, de vrouw van Pieter van der Nol (52 jaar), Jan Macqué (73 jaar) en de smidsbaas Pieter Bliek (56 jaar).

De herbergier Jan Harthoorn van de herberg ‘De Pool’ boven aan de Markt krijgt toestemming 2 tonnen bier en 8 stoop wijn jaarlijks voor z’n eigen gebruik vrij van tappersaccijns te mogen inslaan.
De weduwe van de enige tijd terug overleden Jan Bastiaanse (ook genaamd Jan Fimel) krijgt vergunning om een winkel te houden in de stad. Baltus Schaaleven van Grijpskerke mag zich als schoenmakersbaas en Geerardus Filius als kleermaker in de stad vestigen.

De bakkersbaas van ‘De Sonne’ bovenaan de Markt, Leenden Casteleyn, wordt door de stadsbode aangezegd dat hij z’n ganzen voortaan op moet sluiten en niet meer vrij mag laten rondlopen.
Voor de bakkersbazen geldt overigens vanaf nu de bepaling dat ze voortaan op het pas van de Middelburgse bakkers moeten gaan bakken. Zeer onlangs is men in Middelburg overgeschakeld van het Amsterdamse of zogenaamde Troyse gewicht op het Middelburgse gewicht. De Arnemuidse bakkers hebben tot nu toe steeds gebakken op het pas dat voor de Middelburgse bakkers gold.

* * *

Mr. Hendrik Brouwer, de Middelburgse notaris, is van plan ‘zijn tegenwoordige kookkeuken en gebouwen oost af te breken en een nieuw gebouw te zetten met gezicht op het Schuttershof naar Nieuwland en het Sloe’. Hij verzoekt te verbieden ‘om voortaan op het Schuttershof getimmerten of bouwwerken toe te laten, waardoor zijn uitzicht belemmerd wordt, te beginnen vanaf de smederij van Cornelis Mondeel tot aan de Veersche Poort’. Het Stadsbestuur weigert dit verzoek. Wel wordt mr. Brouwer meegedeeld dat niet lichtvaardig toestemming tot bebouwing zal worden gegeven. Brouwer dient nu een aangepast rekest in voor zijn nieuwe gebouw aan het oosteinde van de Langstraat, waarmee akkoord wordt gegaan.

* * *

Dit jaar wordt de Suzannapolder (in totaal 84 hectaren) bedijkt. Op 13 mei 1765 werd vergunning verleend aan mr. Daniël Radermacher, ambachtsheer van Nieuwerkerke, en aan ds. Wilhelmus Wilhelmius, ambachtsheer van Kleverskerke, voor het inpolderen van circa 84 hectaren schorren, gelegen langs het Sloe op de ondergeslibde zandplaat genaamd de Lemmer of Canariënplaat. De Suzannapolder is de eerste polder van Walcheren die men, vanuit het oosten komende, over de Sloedam binnenrijdt. De spoorlijn verdeelt de polder in een zuidelijke en noordelijke helft. Zie de afbeelding uit het ‘meesterwerk’ van Ingenieur M.H. Wilderom ‘Tussen Afsluitdammen en Deltadijken’.

* * *

Van de kerkelijke gemeente is het volgende te melden.
Dit jaar is aftredend de ouderling Boudewijn Grootjans, terwijl ouderling Claas Geene vorig jaar is overleden. In hun plaats worden tot ouderling gekozen Jacob Marteyn en Abraham van ‘t Noordende. In de plaats van de altredende diakenen worden gekozen Blaas Pinte en Jacob Verloorenkost.
29 nieuwe lidmaten leggen geloofsbelijdenis af. De armenrekening sluit met een batig slot van £ 33.5.6.
De magistraat wordt verzocht ‘alles te weren wat tot zonde en dertelheden aanleiding kan geven in het byzonder vyool en snaarenspel, hoewel door ‘s Heeren Goedheid voor het tegenwoordige deze gemeente daar van een afkeer schynt te hebben en sulx te verfoeien’.

De inpolderingen van de rede van Arnemuiden. Op deze tekening zijn de Middelburgse Polder en de Johanna Polder te zien. Door de vernauwde Slaak kunnen kleine schepen bij de zoutketen komen.

Ook Pieter van der Nol doet dit jaar weer van zich spreken. In juni dient hij een verzoek in ‘of het de kerkenraad behagen moge hem van de sententie van de Classis Walcheren te ontheffen en hem weer toe te laten tot het gebruik van het Nagtmaal des Heeren, dat hy van mei 1736 tot heden heeft gewoond binnen Arnemuiden en dat hy zig geensins in alle opzichten en nooit in het uitwendige in de kerk en als burger ergerlyk heeft gedragen’. De kerkenraad spreekt uit dat niemand iets tegen hem heeft en van zijn stiptelyk gedrag overtuigd is. Het is echter een sententie van de Classis. De Classis zal worden gevraagd hoe de kerkenraad met Van der Nol dient te handelen. De Classis blijft echter bij haar eerder genomen besluiten.

In juni doet ds. Vos verslag van de afgelegde huisbezoeken in de gemeente. Alles is in redelijke toestand bevonden. Er zijn geen ergerlijke zaken opgemerkt, maar ‘vele indrukken Gods onder de ledematen, die daarop overeenkomstig Gods Woord waren vermaand, opgewekt, bestierd en genodigd tot het gebruik van ‘s Heeren Heilig Avondmaal’.

Wel ontstaan dit jaar conflicten tussen het Stadsbestuur en de predikant ds. Vos. Dit begint in april, wanneer geconstateerd wordt dat er bij het predikantshuis ‘De Gulden Gans’ aan de Langstraat een zomerhuis is getimmerd zonder toestemming van het Stadsbestuur. Secretaris Casper Visser protesteert hier tegen. Dit mag niet getolereerd worden en druist in tegen het recht. Hij voelt zich hiertoe gedrongen uit verplichting van de door hem afgelegde eed, uit ware zucht voor het welzijn van de armen en tot handhaving van het gezag van de regering in alle omstandigheden. Ook is hij het er niet mee eens dat voor de pastorie geen huishuur betaald wordt.
De oudste schepen en raad Gerrit van der Leye verzoekt ‘mede zijn protest aan te tekenen, zo wegens de timmering als tegen de huishuur zo die niet wordt verantwoord’.

Ds. Vos blijft weigeren om huishuur te betalen. In zijn beroepbrief staat duidelijk vermeld dat de gemeente zal zorgen voor een pastorie. Het Stadsbestuur weigert dit te erkennen: het zorgen voor een pastorie betekent nog niet dat dan ook geen huur betaald moet worden. Men besluit hier nogmaals bij de predikant op aan te dringen. Anders is men genoodzaakt dit aan de Classis Walcheren voor te leggen. De regenten Maarten Adriaanse en Jan Fredrik Glassius worden gemachtigd om de Middelburgse notaris mr. Hendrik Brouwer te vragen te bezien of door zijn bemiddeling de predikant te bewegen is om de kwestie van de huishuur in der minne te schikken. Secretaris Casper Visser tekent in heftige bewoordingen aan: ‘sullende anders alle middelen aanwenden om den armen soo een important verlies niet te doen gevoelen en soo een schreeuwende saak voor God en menschen te agtervolgen met alle magt’.

Ook verzoekt ds. Cornelius Vos voor zijn huishouding vergunning van vrije consumptie vanwege de stadsimposten, ‘gelijk uw agtbaren zelf zijn genietende, dewyl op vele plaatsen zo in steden als dorpen, de predikanten iets profiteren van stads- en dorpswege’. Het Stadsbestuur benoemt enkele commissarissen om na te zien hoe dit in het verleden geregeld was.

Mr. Hendrik Brouwer stelt na overleg met de commissarissen Maarten Adriaanse en Jan Fredrik Glassius een ‘Rapport van bemiddeling in de geschillen met ds. Vos’ op. Dit behelst de volgende oplossingen:

1e. de kwestie van de huishuur wordt opgelost door de verkoop van de pastorie aan ds. Vos;
2e. de magistraat zal voortaan in het Collegium Qualificatum vertegenwoordigd mogen zijn met twee deputaten;
3e. ds. Vos zal voor het familiegeld worden aangeslagen;
4e. er worden Bijbels en saden (kussens) in de bochten van de kerkenraad gelegd;
5e. de predikant wordt vrijdom van de stadsimpost verleend zoals ook de regenten hebben.

Casper Visser en Maarten Adriaanse worden gemachtigd om met de kerkenraad te onderhandelen over de verkoop van de pastorie aan ds. Cornelis Vos. In september is ds. Vos gedurende enige tijd vanwege grote zwakheid verhinderd z’n werk te doen.