1744

Een bewogen jaar breekt aan voor ons land met oorlogsdreiging en veepest. Het jaar begint met een steeds meer gespannen verhouding tussen de mogendheden Frankrijk en Engeland. Er gaan zelfs geruchten dat Frankrijk een landing beraamt op de Engelse kust. De Staten-Generaal leveren de Engelse Regering op verzoek 6000 man hulptroepen.

Op de 15e maart verklaart Koning Lodewijk de Vijftiende Engeland de oorlog. Krachtens de gesloten verdragen vraagt Engeland de Nederlandse Republiek om hulp ter zee. De Staten-Generaal besluiten 8 oorlogschepen uit te rusten, maar ze weigeren om Frankrijk rechtstreeks de oorlog te verklaren. In augustus voegt het Staats eskader van 8 oorlogschepen onder bevel van Hendrik Grave zich bij de Engelse vloot. Overigens slaat de Staatse vloot een treurig figuur. Als gevolg van de ongeoefendheid van de bemanning, de slechte toestand van de schepen en het zwakke opperbevel van Grave kan het eskader nauwelijks iets uitrichten. De helft van de schepen keert halverwege 1745 al weer naar de thuishaven.

Op 17 mei valt het Franse leger de Zuidelijke Nederlanden binnen. De Staatse bezettingen van de zogenaamde barrièresteden Kortrijk, Namen, Ieperen, Veurne en Knokke moeten zich al snel overgeven. In de zomer rukt een geallieerd Engels/Nederlands leger van 80.000 man onder bevel van de Hertog van Aremberg op en slaat de Fransen weer terug over de grens.

Naast de oorlog met Frankrijk wordt het platteland getroffen door een nieuwe veepestepidemie. Een groot aantal runderen gaat verloren.

Tenslotte is vermeldenswaard dat van de in 1739 overleden bekende Middelburgse predikant ds. Bernardus Smytegelt postuum het werk ‘Het Gekrookte Riet’ wordt uitgegeven. De consulent van Arnemuiden, ds. A.W. de Beveren, werd aangemerkt als de opvolger van ds. Smytegelt. Hij schreef ook een voorwoord in een ander zeer bekend werk van Smytegelt ‘Des Christens Heil en Sieraad’. Uit overlevering is bekend dat preken van Smytegelt vroeger vaak in de Hervormde Kerk tijdens leesdiensten en ook wel ‘s avonds op de vissersschuiten werden voorgelezen. In deze tijd, de eerste helft van de 18e eeuw, wint het piëtisme steeds meer aanhangers in het Zeeuwse gewest.

* * *

Er vestigt zich ook een wagenmaker in Arnemuiden. Het is Marynis Velius (ook wel geschreven als Vilius of Filius), afkomstig uit Heinkenszand. Tot 1763 zal hij z’n wagenmakerij uitoefenen vanuit het huis ‘Het Wapen van Brugge’, in later jaren ‘De Postiljon’, gelegen aan de zuidzijde van de Langstraat tussen de Markt en het Stadhuis.

De molenaar Abram van ‘t Noordende krijgt toestemming ‘om winkel en kroeg en andere coopmanschappen te mogen bedryven’.

* * *

Dit jaar overlijdt Jacob Wiltschut, broer van de vroegere baljuw en burgemeester Pieter en de Vice Admiraal van de Zeeuwse vloot Hermanis. Ook Jacob was lange jaren lid van het Stadsbestuur als burgemeester, schepen en raad. Op naam van Jacob Wiltschut stond, als leenheer, een gedeelte van de ambachtsheerlijkheid Nieuwerkerke. Dit moet weer ‘op een sterfelijke naam’ overgezet worden. Daartoe wordt verkoren Willem Sinclair, de zoon van de oud-burgemeester Alexander Sinclair.

* * *

Met de stadsdiender wil het niet erg lukken. De nieuwe ‘s Heeren Dienaar Jacob de Meulenaer weigert de eed af te leggen. Besloten wordt het ‘denselve nog eens af te vragen en sulks blyvende weigeren denselve te deporteren en de schade die de stad aan syn cleeren mogt comen lyden, op z’n tractement te corten’.

Vermeldenswaard is het besluit om de kermis weer op de derde Pinksterdag te houden. Ook het ringrijden wordt dan beoefend.

* * *

Het sluisje, dat dient tot afwatering van de Dokke (de voormalige en nu ingepolderde haven) en van het poldertje van de ambachtsheer Radermacher (dit wordt geërfpacht door de Vice Admiraal Hermanis Wiltschut), is onherstelbaar versleten. Er zal een nieuwe sluis gelegd moeten worden. De beide burgemeesters en de thesaurier worden gemachtigd om dit met de ambachtsheer te gaan bespreken. Het voorstel zal zijn om een stenen buis door de Veerse dijk te leggen die in de stadsvest uitwatert tot lozing van het water van de Dokke en het poldertje. De ambachtsheer stemt volledig in met het leggen van een stenen buis, van boven met arduinstenen gedekt, voor £ 5 Vlaams.

Dit jaar dient de loodgietersbaas Jan Willemse voor de reparatie van het kerkdak, waartoe eind vorig jaar werd besloten, een rekening in van maar liefst £ 80.4.8 Vlaams. Dit bedrag ‘sal betaalt worden soo haast de stadskas sulks sal kunnen dragen’.

* * *

De zoutkeetbaas Johan de Cliever verzoekt ‘om van de ledige erve aan de keete daar Blaas Cornelisse in woont, de breedte van 22 voeten en dat van de steenen pad tot aan de kille, teneinde aldaer een somerhuys te doen bouwen’. De ene pannebaas na de andere gaat er toe over om bij de zoutketen zomerhuizen te bouwen. In deze tijd wordt het gebruik van prielen, theekoepels of stenen tuinhuisjes steeds meer een modeverschijnsel. Het geeft niettemin aan dat het met de veelal Middelburgse eigenaren van de zoutketen erg goed gaat.

Lieven Marynisse krijgt op z’n verzoek toestemming om inplaats van Jacob Jacobsen aangesteld te worden ‘tot het steken van de bakens in de kille aan de soutkeeten deser stad’.

Door het overlijden van Jan Blaas komt een functie van grofzoutmeter vacant. Er melden zich vele sollicitanten, waaronder z’n zoon Jacob Janse en z’n schoonzoons Blaas Claasse en Egbert Marynisse. Maar besloten wordt ‘alle deselve te laten lopen en dit te beurt te laten vallen aan Hubregt Jacobse’.

* * *

Op de 2e augustus neemt ds. Leonardus à Brakel afscheid wegens vertrek naar Brouwershaven. Zeven jaar stond hij te Arnemuiden. Op de 12e augustus maakt de leraar bekend ‘dat hy op een Goddelyke en wettige wijze beroepen was tot herder en leraar der gemeente Brouwershaven en sal deze in de Vreese des Heeren aannemen’. De leden van de kerkenraad betuigen ‘hier over gezamenlyk smerte te hebben, edog nadien het den Albestierder behaagt heeft dit zo te schikken door Zijn Heilige Voorzienigheid, hebben zy de Leraar heden des Heeren dierbaarste Zegen toegewenst, dog verzoekend niet van de gemeente te scheiden voor hier wederom een andere Leraar beroepen was, hetgeen hy aangenomen heeft’.
In de notulen van het Stadsbestuur van de 6e oktober wordt vermeld: ‘Alsoo onsen beroepen predicant, de heer Leonardus à Brakel, tegen morgenmiddag ten 12 uur alhier staat losgemaakt te werden, soo is door sijn edele versogt tot formering van het Collegium Qualificatum voor het beroepen van een predicant’. Naar het college worden van stadswege afgevaardigd Alexander Sinclair en Cornelis van Ginhoven. De beide afgevaardigden worden gelast ‘om met de kerkenraad over de costen alvorens te spreken en haar te persuaderen (over te halen) was het mogelyk om een predicant te beroepen uit de Classis Walcheren om de costen te minageren’.

Op de 7e oktober vindt de vergadering van het Collegium Qualificatum plaats onder voorzitterschap van de eerwaarde ds. A.W. de Beveren uit Middelburg. Deze ds. De Beveren, geboren in 1700, was de opvolger, geestverwant en vriend van ds. Bernardus Smytegelt en stond sinds 1735 in Middelburg. ‘Na het afleggen van een zeer hertelyke Zegenwensch aan den vergadering, heeft hy versogt onsen zeer geliefden predicant ds. L. à Brakel te willen admitteren en ontslaan als gewoon herder en leraar van deze gemeente’. Besloten wordt ‘onze eerwaarde en seer geliefde predicant te admitteren, wenschende dat zijn eerwaarde tot de gemeente van Brouwershaven met de volle Zegen van het Evangelie en met zo veel liefde en achting aldaar mag ontvangen worden’.

Op de 13e oktober wordt beroepen ds. Anthonie la Motthe Willemsz, predikant te ‘s-Heer Hendrikskinderen en Wissenkerke. Deze neemt het beroep al op de 22e oktober aan en wordt in maart 1745 bevestigd.

De aftredende ouderlingen Boudewijn Grootjans en Isaac Clarisse worden opgevolgd door Jan Peere en Adriaan Joosse Grootjans. Als nieuwe diakenen treden aan Marynis Jorisse en Blaas Claasse. 21 nieuwe lidmaten leggen geloofsbelijdenis af.
Met attestatie uit Philippine meldt zich aan Jan Goeree. Om ‘syn quaad leven wordt hij terzijde gelegd’.