1726

Het jaar 1726 begint met een ernstige watervloed. De dijken van de Linge en de Lek breken door. Grote delen van Gelderland, Holland en Utrecht komen daardoor onder water te staan.

De Republiek sluit met de Vorst van Algiers een Verdrag tot beëindiging van de zeeroverij vanuit diens rijk. Ook wordt het leger en de vloot versterkt. Het leger wordt op in totaal 55.000 man gebracht.

Overigens bevindt de Staatskas zich sinds de in 1713 gesloten Vrede van Utrecht in een deplorabele toestand. Meer dan 40 jaar bijna onafgebroken oorlog met Frankrijk hebben tot grote tekorten en een enorme staatsschuld geleid. De van staatswege georganiseerde staatsloterij om de schatkist wat te vullen loopt uit op een groot fiasco.

* * *

In het Stadsbestuur volgt Bastiaan Liefbroer de aftredende Abraham Pol op als burgemeester. Het college bestaat nu uit de burgemeesters Jacob Broeder en Bastiaan Liefbroer, de schepenen Samuel Laurent, Michiel Verhage, Pieter Kien, Jacob Wiltschut en Johan de Roo en de raden Adriaan Kamerlinck, Jacob Bril, Abraham Pol, Pieter Blieck en Adriaan Blieck.

De stadsdiender Pieter Harthoorn vertrekt metterwoon naar Middelburg. In zijn plaats stelt men tot ‘s Heeren Dienaar aan Adriaan Goosen. Deze verzoekt hem de twee armenhuizen van Adriaan van de Gught (de vroegere diender) in volle vrije eigendom te geven. Hiermee wordt akkoord gegaan, mits de diaconie (‘de armen’) daar afstand van wil doen. Het gaat hier om het huis ‘t Wapen van Brugge’ (later genoemd 'de Postiljon'), dat ligt tussen het Stadhuis en de Markt aan de zuidzijde van de Langstraat. Hierin woonde vanaf 1715 de weduwe van Adriaan van der Gught.

Burgemeester Jacob Broeder stelt het Stadsbestuur ervan in kennis dat met de zaagmolens te Nieuwland nu en dan ‘s zondags wordt gemalen. Z’n mede-burgemeester Bastiaan Liefbroer wijst er echter op ‘dat, toen hij regerend burgemeester was, de stadhouder in dien tijd uit naam van de luyden van de zaagmolens permissie heeft verzocht om nu en dan bij miracelycke stilte en wanneer het nodig mogt wesen, op zondagen te mogen malen, hetwelk door hem als doen hen was toegelaten’. Het college besluit hier maar in te berusten en toe te staan dat desnoods op zondag gemalen wordt.

Het blijkt dat de vendumeester Jacob Wiltschut voor enige tijd uit de stad is vertrokken zonder de vendu behoorlijk te regelen. Omdat er binnenkort weer een koopdag van paarden zal worden gehouden en de verkopers noodzakelijk moeten worden geholpen, wordt burgemeester Liefbroer met de waarneming van de vendu belast.

De Ontvanger van het familiegeld Jacob van der Leye komt dit jaar te overlijden. Zijn opvolger is Adriaan van der Leye. Deze mag ook het ambt van ijkmeester uitoefenen.

* * *

De korenmolen wordt opnieuw voor 7 jaar aan de molenaar Willem de Smit verpacht voor 25 pond Vlaams per jaar. Ook dit jaar moeten aan de molen weer ingrijpende reparaties worden verricht. De roede van de molen ‘is seer slegt en in pryckel van vallen’ en moet nodig vernieuwd worden.
De musters van de bomen op de stadswallen zullen publiek ‘met den stocke’ worden verkocht.

Er zijn klachten dat ‘het Orlogie op den Thoren met het speelwerck niet behoorlijk en gaat’. Het uurwerk en het cariljon worden geinspecteerd of het alles wel goed wordt onderhouden.

* * *

De kolennegotie van de heer Der Kinderen leidt tot wat misnoegen. Het blijkt dat de ballasters van de kolenschepen uit Engeland, niettegenstaande het verbod van het Stadsbestuur, voortgaan om het zand waarmee geballast wordt, uit het schor voor de stad weg te halen. Daardoor komt ‘het schorre merckelyk te verminderen en af te nemen tot nadeel van de stad’. Een scherpe waarschuwing gaat uit om voortaan geen zand meer uit het schorre te halen.
Aan de andere kant raakt de zaat voor de kaai steeds ondieper door de aanhoudende verzanding van het vaarwater. De heer Der Kinderen vraagt het Stadsbestuur of ‘de kaay in staat mogt worden gebragt om de schepen bequamelijck te kunnen leggen’.

* * *

Ook dit jaar staat in het teken van de onenigheden tussen de predikant ds. Du Marchié en enkele regenten.
Op de 17e maart neemt Johan de Roo op zich om zijn plicht te doen ‘omtrent zijn schoonvader Jacob Broeder om over en weer hy en de predikant malkander de hand van vriendschap te geven en over en weer alle verongelyking te vergeven en te vergeten’.
Ook zijn er ernstige moeilijkheden tussen de predikant en een zekere Willem Smit. Enkele leden van de kerkenraad spreken met hem. Maar hij ‘seyde dat de predicant erger met hem hadde gehandelt als Pilatus die Christus regtveerdigde en nogtans overgaf om gekruisigd te worden. Zo had de predicant hem op zyn beproevinge genodigt en nogtans geschorst’.
De kerkenraad wijst hem er op dat men hem juist tot berouw en leedwezen heeft willen brengen. Als de predikant hem dit aanzegt en hem bestraft over z'n vergelijking zegt Smit: ‘Wee gy nietige herders die u bekleedt met de wolle der schapen’.
Opmerkelijk is steeds weer dat men na soms hevige geschillen met de kerkenraad bijna steeds na korte tijd weer berouw en leedwezen toont. Zo ook Willem Smit, want begin 1727 komt hij in de consistorie en betuigt de kerkenraad zijn leedwezen. Hij wordt op proef weer toegelaten.

Tot nieuwe ouderlingen worden dit jaar verkozen de schoolmeester Jacob Slabber en Blaas Claaszn en tot diakenen Boudewijn Joosse Grootjans en Jacob Marinusse. Elf jonge mensen doen dit jaar belijdenis des geloofs. Met attestatie komt uit ‘s-Gravenhage over Cornelis van Geenhoven, licentmeester van Holland. Met attestatie vertrekt naar Middelburg Wouter Beaufort en z’n echtgenote.

De kerkenraad besluit ‘by de huisbezoeking de leden in ‘t algemeen op te wekken tot het neerstig bywonen van de openbare godsdienst’. Aan het einde van het jaar notuleert de predikant dat ‘ons in de huisbezoeking geen moeilijkheden of zaken van belang waren voorgekomen’.
Het Stadsbestuur wordt gevraagd ‘ofse geen middel weten om de heer Broeder te bewegen dat hy geen aanstoot zal geven door ontheiliging van de Dag des Heeren’.

Het oude Stadhuis van Arnemuiden aan de Langstraat.
Het oude Stadhuis van Arnemuiden aan de Langstraat.