1725

Scheepvaart en koopvaardij brengen deze jaren nog volop welvaart in onze Republiek. In alle takken van de scheepvaart is grote behoefte aan zeelieden. Ook dit jaar is er weer werk voor bijna 50.000 man. Meestal kunnen de zeevisserij, de walvisvaart en de koopvaardij goed in hun behoefte aan varend scheepsvolk voorzien. De Verenigde Oostindische Compagnie, waarvan in Middelburg een belangrijke zetel (de Kamer Zeeland) is gevestigd, heeft daarentegen de laatste jaren te kampen met een steeds minder wordend aanbod van arbeidskrachten.

In Brussel treedt in oktober de aartshertogin Maria van Oostenrijk, een dochter van de Oostenrijkse Keizer Kareil VI, in functie als landvoogdes van de Zuidelijke (of Oostenrijkse) Nederlanden.

De Staten-Generaal besluiten tot de vaststelling van ‘een nieuwe lijst van convooien en licenten’ (in- en uitgaande rechten). Ook Arnemuiden is de standplaats van een licentmeester van ‘s lands in- en uitgaande rechten. Deze jaren is dit Johan de Roo, de latere secretaris van Arnemuiden.

* * *

In het Stadsbestuur doen zich enkele wijzigingen voor. In plaats van de aftredende burgemeester Bastiaan Liefbroer wordt gekozen Jacob Broeder. Eerste of ’regerend’ burgemeester is Abraham Pol.
Na de stad vele jaren als baljuw, burgemeester, schepen en raad te hebben gediend treedt Pieter Wiltschut dit jaar uit de vroedschap. De bakkersbaas Adriaan Kamerlinck neemt z’n plaats in. Schepenen zijn Adriaan Blieck, Pieter Blieck, Johan de Roo, Michiel Verhage en Jacob Wiltschut. Raden zijn Jacob Bril, Adriaan Kamerlinck, Pieter Kien, Samuel Laurent en Bastiaan Liefbroer. Secretaris is Michiel Verhage en thesaurier Bastiaan Liefbroer.

Burgemeester Pol zijn geruchten ter ore gekomen ‘dat er wederom enige pasquillen (pamfletten) zijn aangeplakt en verspreid geworden, waardoor de goede naam en faam zelfs van personen, die men alle eer en respect verschuldigd is, wordt benadeeld en geschaad’. Besloten wordt ‘scherpelyck te verbieden enige pasquillen tot nadeel van iemands goede naam en faam te maken, veel min deselve te verspreiden en aan te plakken, op straffe van 50 Carolus guldens’.
Ook legt burgemeester Pol op verzoek van enige ingezetenen de vraag voor of het niet noodzakelijk is om in deze conjunctuur van tijd een burgerwacht in te stellen. Het Stadsbestuur is echter van mening dat de stad de kosten hiervan niet zal kunnen dragen. Dit zou de burgerij en ingezetenen te zeer bezwaren. Voorlopig wordt dan ook geen burgerwacht ingesteld. Inplaats daarvan zullen twee clapperluiden (nachtwachten) aangesteld worden. Om deze te betalen worden alle huizen getaxeerd om zo te bezien of uit bijdragen per huis een fonds gevormd kan worden om de clapperluiden te onderhouden. Commissarissen om dit uit te werken en een reglement op te stellen worden Abraham Pol, Jacob Wiltschut, Johan de Roo, Samuel Laurent en Bastiaan Liefbroer.

* * *

Dit jaar vernemen we het een en ander over de in deze tijd bloeiende zoutnering. In maart wendt het bestuur van het Gilde van de pannelieden (aangeduid als ‘deken en beleders') van de zoutketen zich tot het Stadsbestuur. Ze wijst er op dat de Ordonnantie van 1588, gemaakt tot welstand van de gemene pannelieden, nu 136 jaar oud is en nog nimmer is herzien. Er zijn sindsdien vele en grote veranderingen opgetreden. Veel artikelen zijn daardoor buiten gebruik geraakt. Het Gilde verzoekt de Ordonnantie te overzien en te reviseren. Het verzoek is ondertekend door Marynis van Holmen en Dries de Ras.

Een viertal commissarissen uit het Stadsbestuur zal de oude Ordonnantie op het zoutzieden overzien: de burgemeesters Bastiaan Liefbroer en Abraham Pol, de schepen Samuel Laurent en de secretaris Michiel Verhage. Al in april hebben ze een nieuwe Ordonnantie opgesteld. Deze wordt na vaststelling door de magistraat op de 28e april in het gildeboek geregistreerd. In de Ordonnantie zijn bepalingen opgenomen voor o.a.:

  • het voorkomen en blussen van brand;
  • het voorschrift dat er in elke pan (zoutkeet) aanwezig moeten zijn 2 leren emmers, 2 brandhaken, een ladder, een hoornen lantaarn en licht daartoe, op boete van 5 schellingen voor ieder ontbrekend voorwerp;
  • het verbod tot het opzoeken van doove kolen bij de keten.

Het Gilde van de pannering vergadert in een kamer van het Stadhuis. Om als gildebroeder tot het gilde toe te treden moet men een entreegeld betalen van £ 25.

De pannelieden van de zoutnering laten nog meer van zich horen. Ze zijn wel genegen voor de stad en de zoutketen een brandspuit te laten maken. Ze vragen of het Stadsbestuur daarin iets wil bijdragen. Hiermee wordt graag akkoord gegaan. De stad zal 1/4 deel van de kosten betalen. Burgemeester Pol bespreekt samen met de schepenen Bastiaan Liefbroer en Samuel Laurent dit met de pannemeesters. Daarbij blijkt dat ‘die van de potterie en het Middelburgse Hooft’ ook wel mee willen betalen ‘mits dat de Spuyte zal worden geplaatst aan de ketterie tegen de keete van Monseigneur Gillis Labot’. Hier gaat men mee akkoord.

Door het overlijden van Jan Kole komt de functie van bakenmeester aan de zoutketen vacant. Benoemd wordt Adriaan Kerckhove. Carel Cornelisse Schroevers wordt aangesteld tot zoutmeter en Symon van der Mey mag de grofzoutmaat overnemen van z’n schoonvader Claas Crijnsen, die daarvan afstand heeft gedaan.  

* * *

Enkele bijzonderheden over de verpachtingen zijn te melden. Captein Hermanis Wiltschut wil graag het weitje in het Schuttershof in pacht hebben voor 28 jaar voor de prijs waarvoor hij het thans van de stad pacht. Wiltschut, de latere admiraal van de Zeeuwse vloot, is nu al bezig om op het oosteinde van de stad een buitenplaats aan te leggen. Het Stadsbestuur wil hem niets in de weg leggen. Hij mag de Schuttershofweide blijven pachten op zulke condities die het meest bevorderlijk zijn voor de stad.

Cornelis de Mol pacht de Noortwalle ‘uit de hand’ voor 7 jaar voor 9 pond en 5 schellingen Vlaams per jaar. En aan de rijkscommies/licentmeester Johan de Roo wordt de veste en de watergang verpacht voor 7 jaar voor 3 pond Vlaams per jaar. Elysabeth Beaufort wenst ontslagen te worden van de pacht van de Cyngel (Singel). Deze zal nu openbaar verpacht worden.

Ook dit jaar houdt de magistraat de verpachtmaaltijd weer ‘volgens het oude gebruyck tot de meeste menagie’.

* * *

Ongenoegen ontstaat met de ambachtsheer van Nieuwerkerke, mr. Samuel Radermacher. Hij is van mening dat de koopdag die belegd is bij de nieuwe zaagmolens bij Nieuwland even buiten de haven van Middelburg alleen door hem mag worden gehouden. Het Stadsbestuur acht deze bewering te zijn tot nadeel ‘van ons loffelycke privilegie’. Hierover wint men advies in bij onze pensionaris mr. Jacob Douw. Als vertegenwoordigers van het Stadsbestuur zullen de schepenen Liefbroer en Laurent en secretaris Verhage dit met mr. Douw gaan bespreken. Ze hebben hierover ‘een minnelycke conferentie’ met de ambachtsheer. Afgesproken is dat de verkoping ‘niet zal strecken tot verkorting van enig recht wat mr. Radermacher vermeende’.

Bij dezelfde gelegenheid verzoekt de ambachtsheer ‘het kerkhoff ter hooftkerkcke van de stad te coopen’. Hierover onderhandelt het Stadsbestuur apart met Radermacher. Het gaat hier om het eeuwenoude kerkhof bij de op Arnemuids grondgebied liggende ruïne van de vroegere kerk te Nieuwerkerke.

* * *

Ook dit jaar staat in het teken van allerlei onderhoudsgebreken, veroorzaakt door de bouwvalligheid en het verval van de stad. Opnieuw zijn er gebreken aan de oude korenmolen. Er breekt nu weer een roede van af. Besloten wordt ‘een oude daarin te steken ten ware deselve nog konde worden gerepareert’. Ook de kaai is ‘hier en daar wat ontramponiert (gehavend)’. De aarde is uitgespoeld, waardoor de kaai verzakt is. Het noodzakelijk herstelwerk gebeurt dit jaar. De schippers klagen er over dat de zaat bij de kaai veel te veel is aangeslikt om met de schepen aan te kunnen leggen.
De stad maakt ook een haveloze indruk. Besloten wordt hier wat aan te doen. De straten zullen worden schoongemaakt. Een ieder zal verplicht zijn z’n straat zover zijn erf strekt schoon te maken. Tweemaal per jaar zal een daartoe ingestelde commissie de straten inspecteren.

* * *

In de Hervormde Gemeente is het ook dit jaar nog rumoerig.
Tot ouderlingen worden gesteld Pieter Bliek, Cornelis Jobse, Joost Bouwens en Leyn Breeweg. Zes personen leggen geloofsbelijdenis af, onder wie Gloudina van der Heyden, Liesbeth Laurent en Jan Harthoorn. Met attestatie komt van Sint Laurens over Abram Francooys.

In maart blijkt dat Johan de Roo zich met de stadhouder Wiltschut en Gerrit van der Leye heeft verzoend.
Jacob Broeder, z’n zoon Dirk Broeder, Adriaan Bliek en Anna van der Vest staan nog voortdurend onder censuur. Dirk Broeder blijkt nog steeds voort te gaan met pasquillen rond te strooien in de stad. Wanneer de predikant bij de bakkerswinkel op bezoek wil gaan hoort men bakker Jacob Broeder tot z’n zoon Dirk roepen: ‘De paap is daar, de paap’.

Onder de 30e december lezen we in het notulenboek: ‘Vermits in ‘t laatst van februari de wekelijkse avondpredikaties van seer weinigen worden bygewoond, zo maakt de predicant aan de kerkenraad bekend dat hy toecomende reys in plaats van half november, met het begin van die maand de avondpredikatie zal beginnen en eindigen inplaats van begin maart, begin februari. Doch indien onverwagt hierdoor een groot misnoegen in de gemeynte mogt ontstaan, zal hy het weer stellen op de oude voet’.

Ook komen we het volgende bericht tegen: ‘Vermits 2 zilveren bekers, die de heer Verhage vele jaren onder zijn bewaring heeft gehad als boekhouder van de armenpenningen, eyndelyk aan het Stadsbestuur zijn overgegeven buiten kennis van de kerkenraad, is de predicant door de vergadering gelast oud-ouderling Verhage daarover aan te spreken’.

Gezicht op Arnemuiden vanaf de zoutketen. In het vaarwater is de verlanding goed te zien.
Gezicht op Arnemuiden vanaf de zoutketen.
In het vaarwater is de verlanding goed te zien.