1847

Op de 12e maart overlijdt wethouder Jan Kraamer, een zeer bekende persoonlijkheid in Arnemuiden. Sinds vorig jaar bekleedde de 67-jarige kleermakersbaas dit ambt. Ook zijn vader, z’n broers Cornelis en Maarten en z’n zoons Jan, Pieter Jan en Christiaan Jan oefenden het beroep van kleermaker te Arnemuiden uit. In zijn plaats wordt tot wethouder benoemd Joos van der Weele, de smid, die dit tot zijn overlijden op 83-jarige leeftijd in 1889, dus 42 jaar, zal blijven.

In de vacature van raadslid worden op tweetal geplaatst Gillis Kesteloo, de molenaar, met 6 stemmen, en Pieter Kraamer, de kleermakersbaas, met 5 stemmen. Gekozen wordt Gillis Kesteloo. Ook hij zal een lange tijd (23 jaar) in de gemeenteraad zitting hebben.

Gillis Kesteloo, de molenaar. Lid van de gemeenteraad van 1847-1870.
Gillis Kesteloo, de molenaar. Lid van de gemeenteraad van 1847-1870.

* * *

Pieter Jan Kraamer, eveneens kleermakersbaas, wordt op zijn verzoek begunstigd met de betrekking van stadslijkdienaar en strobinder in de plaats van zijn overleden vader. In de vacature van Kraamer in het college van zetters voor de plaatselijke belastingen wordt benoemd Adriaan van Sweeden, de wagenmaker. Tot tegenschatters voor de personele belasting worden benoemd Frans Joosse en Maarten Kraamer.
Joos van der Weele volgt de overleden Kraamer ook op als lid van de Commissie van Schooltoezicht.
Er worden drie personen benoemd om als stembureau te fungeren voor de verkiezing van leden van de landelijke stand in Provinciale Staten, te weten Frans Joosse, Pieter Jan Kraamer en Blaas Schets.

Op voorstel van secretaris Baars wordt, evenals in vele andere gemeenten, ook te Arnemuiden een ‘wijkmeester’, belast met het bijhouden van het bevolkingsregister en het uitgeven van verhuisbiljetten, aangesteld. Tot onbezoldigd wijkmeester wordt benoemd de gepensioneerde onderwijzer H.W. Hoogerheyde.

* * *

De landman J. van ’t Westende, bewoner van de kruitmolen in de Wilhelminapolder, dient een verzoek in om een rijweg te maken door het zogenaamde Schuttershof ‘teneinde hij in staat zoude wezen des winters langs die weg met zijn chais (of sjees) ter uitoefening van zijn godsdienst naar Middelburg te rijden’.

Raadslid Meerman, de scheepswerfbaas, geeft te kennen ‘dat tot zijn smarte en ergernis door enige jongens niet wordt ontzien om des zondags in de open lucht met de kaart en andere vermakelijkheden te spelen, mitsgaders dat men openlijk op de dag des Heeren allerhande winkelwaar verkoopt’. De vergadering, ‘zich mede hiertegen verklarende en zoveel mogelijk dit kwaad willende stuiten’, besluit dat ‘de viering der zon- en feestdagen moet plaats hebben en om door de bode bij al de winkeliers te laten aanzeggen dat zij de vergadering hoogste genoegen zal geven om voortaan op de zondag aan niemand zonder buitengewone omstandigheden van ziekte iets te willen verkopen, daar op dergelijke handelwijs niet de zegen maar een vloek des Heeren over de gansche gemeente te wachten staat, mitsgaders de veldwachter te gelasten om stipt toe te zien dat die dag door het een of ander spel niet worde ontheiligd’.

Dit jaar is de bedijking van de Oranjeplaat in het Sloe in volle gang. Heel wat vreemd werkvolk ten behoeve van de indijkingswerkzaamheden bivakkeert in de omgeving. Tegen de pinksterdagen doen geruchten de ronde dat het werkvolk belast met de indijking van de Oranjeplaat ongeregeldheden wil veroorzaken op de dan te houden kermis. Het is namelijk een vast gebruik in Arnemuiden dat op 2e pinksterdag kermis wordt gehouden. Tot handhaving van de goede orde roept burgemeester Baars de assistentie in van de Officier van Justitie te Middelburg, teneinde ongeregeldheden te voorkomen. Op de pinksterdagen zijn in de gemeente dan ook twee agenten van het Departement Dragonders aanwezig. Zij patrouilleren van ’s avonds zeven uur tot de volgende morgen half drie.

Er wordt nòg een nachtelijke bewaker aangesteld. Op verzoek van de landlieden rondom Arnemuiden wordt gedurende de oogsttijd tot buitengewoon politiebeambte aangesteld Jan Hendrik Harthoorn, de stadsbode. Hij zal ’s nachts patrouilleren om stroperijen tijdens de oogst te voorkomen.

* * *

Verheugend is het in juli ontvangen bericht dat aan de stad een rijkssubsidie wordt toegekend van ƒ 2.500 voor de bouw van de nieuwe school. Dit bericht wordt ‘met dankerkentenis’ aangenomen. Er worden nu voorbereidingen getroffen om een plan met bestek op te stellen om zo spoedig mogelijk met de bouw te beginnen.
De winkelier B.M. Giffard verzoekt vergunning voor het bouwen van een woning op het Hoofd naast de woning van de tegenwoordige veerman R. Blaasse. Hij krijgt toestemming om een woning te bouwen op 48 Nederlandse ellen grond.

Aan het einde van het jaar moet de Gouverneur van Zeeland aan Zijne Majesteit de Koning opgave doen aan welke gemeente de tussen de eilanden Walcheren, Zuid Beveland en Wolphaartsdijk gelegen en in bedijking zijnde Oranjeplaat behoort te worden toegewezen. Het Stadsbestuur van Arnemuiden wordt hierover een mening gevraagd. De gemeenteraad wenst deze vraag eerst te bespreken met de landlieden ‘die tot de hoogst geërfde grondeigenaren in de gemeente behoren’. Hiervoor worden aangezocht Antheunis Boogert, Francois van Eenennaam, z’n broer Laurens van Eenennaam, Jan Bernard Joosse, z’n broer Frans Joosse, Jacob Schets en Levinus de Rijke.

* * *

Het Jaarverslag omtrent de toestand der visscherijen op de Schelde en de Zeeuwsche Stromen over 1847 vermeldt over de Arnemuidse visserij het volgende:

Bij zijn brief van de 24e november 1847 berichtte ons geacht medelid voor Arnemuiden, de heer C.J. Baars, dat dien morgen een aanzienlijke hoeveelheid schardijn op de Honte voor Vlissingen was gevangen en hij berekende dat onder andere één visser 160 korven waren ten deel gevallen, die tegen 50 cent per korf waren verkocht.

We laten over de visserij in het jaar 1847 burgemeester Baars zelf aan het woord:

Op 15 februari zijn bijna alle visschuiten (de vloot bestaat dit jaar uit 17 grote visschuiten en ongeveer 19 hoogaarzen voor de zogenaamde kleine visserij) uitgelopen, doch door zware wind nu en dan belet te vissen. Een enkele week in het eerste kwartaal diep in zee geweest met een redelijke vangst en op het laatste van maart een matige vangst van schollen en tongen opgedaan. Gedurende het gehele tweede kwartaal was de visserij aan de Zeeuwse kust min. Daardoor is men aan de Hollandse wal gaan vissen van begin mei tot half juni. Daar wordt nogal wat schol gevangen. De meesten blijven wekenlang in Holland en komen zodoende weinig thuis. Dit is wel tot groot nadeel van de broodbakkers en de winkeliers dezer gemeente, daar de vissers nu de benodigde levensmiddelen en brandstof in Holland aanschaften. Ook de visleursters hebben hierdoor niet weinig geleden, daar de gevangen vis meest in Holland door de vissers werd verkocht.
Hebbende men aan de Hollandse kust wat meerder vis gevonden, behalve tamelijk grote schollen ook tongen en schelvis. Daarna is men weer naar deze wal teruggekeerd. Maar de visvangst was en bleef maar gering. Nu en dan redelijk wat kleine schol, tong, rog en in september ook steur, terwijl in het najaar wat roggen, die anders in dat jaargetij dan veel gevangen worden, zich opdeden. De Antwerpse markt is echter verzadigd, zodat de opbrengst van de rog toch gering is. In november is de vangst allergeringst, terwijl in december op de Schelde gevist werd op schardijn en schar.
Aan het eind van het jaar deed zich op de Schelde, bijzonder achter Vlissingen, schardijn op, die naast wat scharren nog enige verdienste opleverde. Zo ving een visser in november in één getij 160 vismanden schardijn.
Ook werd kleine haring gevangen, wat de verwachting doet rijzen dat deze door grotere vangsten zullen worden gevolgd. Over het algemeen is de visserij iets gunstiger als in het vorige jaar. De verdiensten in dit seizoen waren de hoogste ongeveer f 210 en de minste f 141 voor ieder man.
Wat betreft de kleine visserij, die evenwel niet tot vorenstaande behoort, deze werd door hoogaarzen uitgeoefend. De vangst van garnalen en bot is dit jaar maar gering geweest. Molenaar deed zich niet voor. Alleen de oestervangst, die door enkele vissers wordt uitgeoefend, was tamelijk wel en die vissers hebben redelijk hun bestaan van oktober tot eind van het jaar daarin gevonden.

De eigenaars van de 17 visschuiten voor de grote visserij zijn:

01  Jacobus Meerman.
02  Job Schroevers (voorheen van Daniël van Belzen).
03  Jacobus Meerman.
04  Leendert Grootjans.
05  Jacob van Belzen.
06  Marinus van Belzen en Klaas van Belzen.
07  Johannis van Belzen en de weduwe Daniël Grootjans.
08  Klaas van Belzen en de weduwe Daniël Grootjans.
09  Izak van Belzen.
10  Adriaan Jacobus en Blaas Meerman.
11  Adriaan de Ridder en Pieter Johannis Crucq.
12  Louis le Mahieu.
13  Marinus Grootjans en Boudewijn Boudewijnzn Grootjans.
14  Cornelis Mulder.
15  Klaas Grootjans.
16  Jan de Ridder en Robbert Schroevers.
17  Johannis de Nooijer.

* * *

De Hervormde Gemeente verkeert ook dit jaar in treurige omstandigheden vanwege de gedragingen van de predikant. Er worden ernstige klachten over ds. Haesebroeck ingediend bij de Classis: weigering om een kind te dopen, weigering om een gift voor de armen aan de ontvanger van de armenkas ter hand te stellen, drankmisbruik, ernstige mishandeling van een door de diaconie bedeeld ouderloos kind, een onbetamelijke omgang met een te Arnemuiden wonende weduwe.
Hoewel niet voor alle klachten voldoende bewijs is, wordt hij door de Classis ernstig vermaand zich voortaan voorzichtiger en waardiger te gedragen.

Veelbetekenend voor de situatie in de Hervormde Gemeente is wel het volgende. Eind december stuurt het diaconaal armbestuur een noodkreet naar het gemeentebestuur. De gemeenteraad beraadt zich hier ernstig over, maar verkeert met de toestand van het armbestuur ‘in de uiterste verlegenheid’. Opnieuw is een aanzienlijk tekort op de armenrekening geconstateerd.
Het gemeentebestuur weet werkelijk geen raad met de toestand. We troffen hierover de volgende ontboezeming aan:

De meeste ingezetenen schrijven de ruïne zowel van de armen als van de kerk en gemeente aan den Leraar toe, aangezien nagenoeg niemand meer lust gevoelt den openbare godsdienst bij te wonen en daardoor de collecten van de godsdienst, zo voor de armen als voor de kerk, zo gering zijn dat daarin nauwelijks zoveel stuivers worden gecollecteerd als voorheen guldens, hetwelk daardoor een ontzettend verlies betekent en tot schade is leidende der gemeente.

De gemeenteraad acht - zolang de predikant ds. Haesebroek aan de gemeente is verbonden en de Hervormde gemeente zich zo kennelijk afkeert van de predikant - de armenbegroting een bodemloze put. In de afgelopen jaren werd al aan extra subsidie betaald het aanzienlijke bedrag van ƒ 1.649. Daarnaast werd aan hoofdelijke belasting geheven een bedrag van ƒ 566. Niettemin wordt besloten - tot dekking van het tekort op de armenbegroting - een belasting te heffen op de invoer van telhout, turf en steenkolen.

In de plaats van de aftredende ouderlingen Adriaan Filius, Laurens van Eenennaam en Job de Ridder worden gekozen Jacob de Ridder, Jacob Maartense en Pieter Kraamer. In de plaats van de aftredende diakenen Izak van Belzen en Adriaan Meerman komen Janis de Hamer en Pieter de Meulmeester.

De financiële toestand in de kerkelijke gemeente is zeer triest. Begin dit jaar maakt de predikant de kerkenraad ‘indachtig dat tengevolge van de menigvuldige sterfgevallen gevraagd moest worden om de post voor onvoorziene uitgaven tot dekking der begrafeniskosten te mogen gebruiken’. De armenrekening over 1846 sluit met eenzelfde bedrag aan ontvangsten en ook aan uitgaven (ƒ 1.262,03).

Ook is er onmin met de kerkvoogdij. Na de godsdienstoefening op 14 november wordt ‘wederom de klacht aangeheven over het beletsel dat door de kerkvoogden op veel zitplaatsen gelegd is’. Na rijp beraad besluit de kerkenraad de kerkvoogdij te schrijven ‘dat men hoopt en wenst dat de kerkvoogden niet langer onverzettelijk mogen blijven omtrent het stuk dat de kerk luttel voordeel aanbrengt’. Hier wordt gedoeld op het gebruik dat de kerkvoogden plankjes spijkeren op de zitplaatsen van hen die hun zitplaatsengeld niet betalen.