1828

In 1828, op de 23e november, brengt de Commissaris van de Koning in Zeeland (in die tijd aangeduid als de Gouverneur), Baron Van Vredenburch, een bezoek aan Arnemuiden. Hij schrijft het Stedelijk Bestuur ‘dat het hem aangenaam zal zijn, behalve de wethouders, ook de leden van de Raad en de Secretaris aan te treffen, teneinde met het plaatselijk bestuur te handelen over de onderwerpen bij de wet gevorderd’. Hij verlangt verder ‘ook de predikant te ontvangen en het kerkgebouw benevens de school met de kinderen in ogenschouw te nemen en wijders andere inrichtingen van belang te bezichtigen welke in de gemeente gevonden mochten worden’.

Burgemeester Jhr. J.H. Schorer regelt dat bij de aankomst en het vertrek van de Gouverneur de klokken geluid worden en dat de predikant en de schoolmeester met het bezoek rekening houden. En ‘wijders wordt alles zodanig geregeld, dat de Heer Gouverneur op een betamelijke wijze, geëvenredigd aan Zijne Excellenties aanzienlijke betrekking, binnen deze Stad zoude ontvangen worden’. Door de zorg van de secretaris zijn ‘enige verversingen’ in gereedheid gebracht om na afloop van de werkzaamheden Zijne Excellentie aan te bieden.

Een commissie van ontvangst uit de Stedelijke Raad, bestaande uit burgemeester Schorer en secretaris Baars, wacht de Gouverneur bij zijn aankomst in de Stad aan het veer op het Nieuwland op en begeleidt hem en zijn secretaris naar het Stadhuis, alwaar de Raad hem opwacht. Burgemeester Schorer begroet de Gouverneur met een toespraak, die door secretaris Baars op de volgende wijze in het notulenboek wordt ingeschreven:

Fiat Insentio.

Het is het gemeentebestuur en de ingezetenen van Arnemuiden hoogst aangenaam de Commissaris des Konings in dit gewest, de Gouverneur van Zeeland, in hun midden te mogen zien en heten Uwe Excellentie dientengevolge van harte welkom alhier.

Bij aldien Uwe Excellentie, bij deszelfs omreize in het eerste district, gemeenten hebt aangetroffen waar oprechte liefde en verknochtheid aan de Koning, toegenegenheid, eerbied en ondergeschiktheid voor de overheid, benevens ijverige opvolging der grondwettelijke, provinciale of plaatselijke verordeningen, de in- en opgezetenen tot luister en sieraad verstrekkend, dan mogen wij Uwe Excellentie de verzekering geven en vleien ons Uwe Excellentie zult ontwaren, dat ook de Stad Arnemuiden met anderen in dezen wedijveren kan.
Het zal niet nodig zijn aan Uwe Excellentie open te leggen of te betogen welke de algemene geest dezer gemeente zij. Ten allen tijde bewezen zij, dat het Huis van Oranje hun dierbaar was, en goed en bloed voor hetzelve veil hadden. En, hoedanig het bestuur van Arnemuiden aan het Huis van Oranje was verbonden, daarvan kan onder meerderen ook de plaats, waar wij ons thans bevinden, getuigen, daar, niettegenstaande de Fransche overheersing, de beeltenis van Vader Willem van Oranje, met die van Prins Maurits, Willem de Derde en Frederik Hendrik, bestendig de vergaderzaal van het Bestuur bleven versieren. En hoe klein ook thans nog maar de afbeelding van onze Vorst onder deze Vorsten van Oranje prijkt, vleien wij ons eerlang die afbeelding door een betere vervangen te zien, om de gedachtenis bestendig levendig te houden en aan het volgend geslacht over te brengen van dien Vorst, die, even als Willem de Eerste, het privilege aan Arnemuiden als een Stad heeft gegeven, ook de waardigheid van deze plaats bij hoogstdeszelfs besluit van 31 juli 1825 bekrachtigd en verzekerd heeft.

Zal ik Uwe Excellentie nader ontwikkelen hoedanig de toestand van deze gemeente zij, zo moeten wij met smart bekennen, dat dezelve in zeer armoedige omstandigheden verkeert, steeds hun bestaan vindende in de vischvangst. En is de kostwinning der menigte niet altijd even voordelig, bijzonder was dit jaar een der ongelukkigste welke zij sinds onheuglijke tijden hadden, zoals wij daarvan bij de inzending der begroting voor het jaar 1829 aan het Provinciaal Bestuur meer breedvoerig hebben kennis gegeven. Wat de oorzaak hier van zij is zeer moeilijk te gissen. Zeker is het, dat deze omstandigheid droevige uitzichten voor de winter opent.

De godsdienstige gesteldheid, ofschoon altijd veel te wensen overlatende, kan evenwel door de zorg van de ijverige Leraar dezer plaats, ten voorbeeld voor andere verstrekken. En zijn de vorderingen der jeugd in de school nog niet van dien aard als in andere scholen ten plattelande, vleien wij ons echter dat door de komst van een nieuwe ondermeester in de ten dezen bestaande gebreken veel zal kunnen worden voorzien.

En welk getuigenis kan en mag ik nu van de leden des bestuurs afleggen. Het is Uwe Excellentie bekend dat ik als Burgemeester dezer gemeente bij bijzonder Besluit des Konings de vrijheid heb verkregen om buiten deze gemeente (op de buitenplaats Arnestein) mijn vaste woonplaats te mogen houden, waaruit Uwe Excellentie zich overtuigd houdt, ik veel ondersteuning van de heren wethouders in het bestuur dezer gemeente behoef. In hunne tegenwoordigheid leg ik gaarne het getuigenis af, dat ik door heren wethouders op de minzaamste, hartelijkste en voorkomendste wijze in het beheer der zaken geholpen worde.

Ook de leden van de raad wonen ijverig de beraadslagingen bij, waartoe zij worden verzocht. En verbood het de kiesheid niet, gaarne zoude ik verdienden lof toebrengen aan den Secretaris dezer gemeente, die met onafgebroken ijver burgemeester en wethouders benevens de raad, en schier dagelijks de wethouder belast met de burgerlijke stand, adviseert. Hoedanig de Secretaris daar in werkzaam is, hiervan zal Uwe Excellentie zich kunnen overtuigen, wanneer Uwe Excellentie naar deszelfs voorgenomen plan en kennisgeving, de registers, stukken en documenten tot dit bestuur betrekkelijk, zult nagezien en onderzocht hebben en bij aldien Uwe Excellentie hier in tekortkomingen of verkeerdheden mocht ontdekken, zo mag ik Uwe Excellentie de verzekering geven, dat de enkele aanwijzing dier gebreken voldoende zal wezen, om dezelve te verbeteren en aan het verlangen van Uwe Excellentie in de bestaande voorschriften in dezen te voldoen.

Is deze schets welke ik van Arnemuiden aan Uwe Excellentie heb mogen openleggen kort, dezelve is naar waarheid, waarvan ik mij vlei Uwe Excellentie zich nader zult overtuigen en Uwe Excellenties verblijf in ons midden veraangenamen zal. Zeker is het dat Uwe Excellenties komst in deze gemeente tot hartelijke vreugde der inwoners verstrekt, waarvan de uiterlijke tekenen de ondubbelzinnige bewijzen opleveren. En bij aldien wij ons mogen voorstellen dat Uwe Excellentie ook met enig genoegen zich onder ons mag bevinden, dan voorzeker zal deze dag met blijdschap worden doorgebracht en voor velen onuitwisbare (zo wij wensen) genoeglijke herinneringen nalaten, die den verloop des tijds eerst zullen kunnen doen vergeten.

De Gouverneur, wijders deze aanspraak beleefdelijk beantwoord hebbende, heeft vervolgens het kerkgebouw bezichtigd.

Uit de toespraak van de burgemeester is op te maken, dat er grote armoede in Arnemuiden heerst en de inwoners bijna volledig op de visvangst zijn aangewezen. Ook blijkt dat de opbrengsten uit de visserij dit jaar geringer zijn dan men zich sinds mensenheugnis kan herinneren.

* * *

Dit jaar wordt met name aandacht besteed aan de begraafplaats. Tot nu toe was het rondom de kerk gelegen kerkhof hiervoor in gebruik. Echter ingaande 1829 wordt het begraven in kerken en op kerkhoven in de bebouwde kom in gemeenten met een bevolking van meer dan 1000 zielen bij Koninklijk Besluit verboden. Aangezien de gemeente boven de 1200 zielen telt, wordt door de wethouders Van Eenennaam en De Marée en raadslid Wisse onderzoek gedaan naar een geschikte plaats om een nieuwe begraafplaats aan te leggen.

Een plattegrond van de oude kruiskerk. Hierop is de ligging van de grafzerken op de graven van aanzienlijke burgers uit de 16e en 17e eeuw aangegeven.
Een plattegrond van de oude kruiskerk. Hierop is de ligging van de grafzerken op de graven van aanzienlijke burgers uit de 16e en 17e eeuw aangegeven.
Grafzerk
Grafzerk

Er wordt een rapport en kostenbegroting opgesteld voor de aanleg van een nieuwe begraafplaats. Naar aanleiding daarvan wordt besloten deze aan te leggen op het Eiland achter de zoutketen aan het kanaal. Het Eiland met een lengte van ongeveer 34 ellen en een breedte van nagenoeg 23 ellen wordt wat betreft uitgestrektheid en ligging op cirka 200 ellen buiten de kom der gemeente zeer geschikt bevonden. Ook is het Eiland zeer hoog boven de gewone vloed gelegen, terwijl het vanwege de keersluis zeer droog en geschikt voor begraafplaats geacht wordt. De aanlegkosten worden begroot op ƒ 300.

In oktober schrijft de Gouverneur het Stadsbestuur een brief waarbij deze verlangt dat met het aanleggen van de nieuwe begraafplaats de vereiste spoed wordt gemaakt, zodat deze uiterlijk op 30 november in gereedheid is en er vanaf 1 januari 1829 begraven kan worden. Tezelfdertijd komt er bericht van Zijne Majesteit de Koning dat de beoogde begraafplaats op het Eiland ongeschikt is. Deze ligt te dicht in de nabijheid van de aan de Keetdijk gelegen zoutketen en woningen.

Nadat de commissie (de wethouders Van Eenennaam en De Marée en raadslid Wisse) zich opnieuw beraden hebben wordt gekozen om de zogenaamde Schuttershofweide, gelegen aan de oostzijde van de stad, als begraafplaats aan te wenden. De Schuttershofweide is tot november 1829 verpacht aan de heelmeester J.H. van Opdorp. Voor de aanleg zijn van deze weide cirka 39 roeden en 24 ellen nodig. De aanleg kan plaatsvinden voor de in de gemeentebegroting hiervoor uitgetrokken ƒ 250. Dokter Van Opdorp krijgt een schadevergoeding voor het onttrekken van de weide aan de pacht.
Dit gedeelte van de Schuttershofweide was tot in de vijftiger jaren van deze eeuw bekend als ‘de oude begraafplaats’ (een gedeelte hiervan ligt nu nog aan de Clasinastraat).

* * *

Aangekocht worden ‘de nodige maat, fles, nummers en kokers voor de loterij voor de Schuttersgildedienst’ voor rekening van de stad. Ook worden aangeschaft een nieuwe turfton, een aardappelton en een kalkmaat, behoorlijk geijkt en naar het nieuw ingevoerde decimale stelsel.

In verband met dit nieuwe stelsel wordt voor de school een volledig stel maten en gewichten tot gebruik van het lager onderwijs aangekocht.

Bij de vaststelling van de jaarrekening over 1827 blijkt een ruim batig saldo van ƒ 550,96 (inkomsten zijn ƒ 2.681,02 en uitgaven ƒ 2.130,06).

Het nieuw vastgestelde Reglement voor het Sint Jansgilde voor de arbeiders wordt door Gedeputeerde Staten goedgekeurd. Het treedt per 1 augustus in werking. De commissaris voor het Sint Jansgilde, Cornelis Kraamer, wordt ontslagen. Tot nieuwe commissaris wordt benoemd wethouder De Marée. Uit het batig slot van ƒ 36,40 wordt Kraamer een beloning van ƒ 3 per jaar toegekend voor de negen jaar dat hij als commissaris heeft gefungeerd.

* * *

Van de Hervormde Kerk is ook dit jaar weinig te melden.
Er worden slechts drie kerkenraadsvergaderingen gehouden. Ouderling Jan Bernard Joosse fungeert als scriba.
De armenrekening over 1827 sluit met een kwaad slot van ƒ 69,59 (ontvangen ƒ 1.144,06 en uitgegeven ƒ 1.213,65).
De ouderlingen Maarten Kraamer en Abraham Katte en de diakenen Lieven Verstrate en Kornelis Jobse zijn aftredend en niet meer herkiesbaar. Gekozen worden tot ouderlingen Jan Bernard Joosse en Adriaan van Zweeden en tot diakenen Jan Karei Crucq en Blaas Jacobse de Nooijer.