1860

De bekende historieschrijver F. Nagtglas geeft in 1862 een boekje uit, getiteld ‘Een bezoek aan Walcheren in 1860’. Hierin geeft hij ook een interessante beschrijving van z’n bezoek aan Arnemuiden en vooral over de vissersbevolking. De beschrijving, zover deze gaat over de situatie omstreeks 1860, volgt hierna:

Waar wij nu staan (in Nieuwland) was voorheen de beroemde reede van het welvarende Arnemuiden, welke stad men over de bouwlanden in de verte ontwaart. Die plaats moogt ge niet onbezocht laten en wij willen er over de dijken heen wandelen. Na de smalle haven te zijn overgevaren, waartoe bij laag water slechts een paar riemslagen nodig zijn, komen wij op de kade, waar ge een scheepstimmerwerf en eenige visschersschuiten ziet. De gewaarwordingen die het vervallen Arnemuiden opwekt, zijn minder levendig dan die door Veere worden teweeg gebracht, daar er hier genoegzaam niets meer over is wat den ouden tijd voor den geest terug kan roepen.

En toch was Arnemuiden in de 15e en 16e eeuw eene wijdvermaarde havenplaats, waar soms drie rijen grote koopvaarders aan de kade lagen, en waar het veel levendiger was dan te Middelburg....
Oudheden zijn er te Arnemuiden niet veel meer te vinden.
De ruime kerk, waarvan op den 9 mei 1505 de eerste steen werd gelegd en die erg bouwvallig werd, is in 1857 afgebroken en door een modern gebouw vervangen.
Op het stadhuis kunt ge nog eene afbeelding zien van de stad in 1555 en een uitnemend schilderij van den vermaarden Dirk van Deelen, die hier in het laatste der 17e eeuw burgemeester en licentmeester is geweest....

Uwe aandacht zal echter waarschijnlijk meer worden getrokken door de visschersbevolking, die wij in de meestal nog al drukke straten aantreffen zullen. Men zou die menschen ‘levende oudheden’ kunnen noemen; want er is iets in hun voorkomen, dat terstond een lang voorbijgegaan geslacht voor den geest roept, en zelfs de ziekten, die hen aangrijpen, moeten, naar een deskundige mij mededeelde, eigenaardige oude vormen hebben.

Twee Arnemuidse vissers, ‘levende oudheden’.
Twee Arnemuidse vissers, ‘levende oudheden’...

Hoogst zelden verbinden zich de visschersfamiliën met burgers of boerengeslachten, en er is dan ook eene wijde kloof tusschen de zindelijke Walcherse boerinnen en de meestal haveloze vrouwen, die ge hier op bloote voeten ziet rondlopen. Maar toch wordt uwe belangstelling gewekt door die kinderen van den oceaan. Als ge een Arnemuider visscher ontmoet - niet op het land, waar zijn hoekige figuur u onaangenaam aandoet en zijne lijmerige stem u hindert - , maar op zijne schuit, gereed om hem te voeren naar zijn geliefkoosd element, dan kunt ge het zien, dat die man van het onverbasterde ras is der ‘rauwe gasten’, die de geuzenvlag op alle stromen deden zegevieren, en wier naam genoeg was om de vreemde soldaten den schrik om het harte te doen slaan. Misschien is nergens de type van den Nederlandsche zeeman uit den ruwen oorlogstijd zuiverder bewaard gebleven dan in het oude Arnemuiden.

Langs den belommerden dijk, die de schoonste uitzichten biedt op de nette boerenwoningen en welige akkers van den Nieuwlandschen polder, - waar ge kunt kennismaken met het frissche groen der meekrapplant die anders in Walcheren zelden geteeld wordt - , komen we aan het veerhuis van het Sloe. Als men bij hoog water, wanneer de zandplaten onder staan, den breeden stroom zijne golven ziet voortstuwen, kan men zich nauwelijks voorstellen, dat ook dit vaarwater meer en meer verzandt, en misschien met den tijd geheel zal toeslibben. In deze buurt moet de ontworpen spoorweg, hetzij door een brug, hetzij door indijking van het Sloe, Walcheren met Zuid-Beveland verenigen. Die spoorweg, sinds 1845 verwacht, wordt misschien nergens sterker dan in het eiland Walcheren gewenst. Men vertrouwt dat daardoor de sluimerende krachten zullen worden opgewekt en de vroegere welvaart zal terugkomen. Moge die hoop niet worden teleurgesteld, dan zal ook het tegenwoordige geslacht, dat moedig bleef worstelen in deze tijd van verval, zich de beroemde leus der vaderen met recht mogen toeëigenen: Luctor et Emergo.
Aan den dijk nemen wij afscheid. De veerman staat te wachten; de zeilschuit, die u overvoeren zal, dobbert reeds op de golven, en als wind en getijde gunstig zijn, zult ge binnen een kwartier van den Zuid-Bevelandschen wal een laatsten blik kunnen slaan op het eiland Walcheren.

* * *

Arnemuiden telt in 1860 1540 zielen. Geboren worden 87 kinderen en er overlijden 54 inwoners, waarvan 29 in hun eerste levensjaar.

De aan de gemeenteschool verbonden hulponderwijzer J.P. Ilmer vraagt het gemeentebestuur zijn jaarwedde te verhogen tot ƒ 300. Dit wordt redelijk bevonden. Ook de kwekeling A. de Priester verzoekt om enige geldelijke beloning. De burgemeester raadt de gemeenteraad inwilliging af. ‘Weliswaar gedraagt deze jongeling zich uitmuntend en maakt hij goede vordering en is hij van veel dienst voor de onderwijzers, doch hij staat niet in betrekking tot het bestuur alzo het getal schoolgaande kinderen hoogstens cirka 130 bedraagt’. Hem wordt - als hij zo zijn best blijft doen - tegen het einde van het jaar een gratificatie in het vooruitzicht gesteld.

Raadslid P. van Vlaanderen dringt er op aan bij het gemeentebestuur van Middelburg pogingen aan te wenden voor het verkrijgen van zand ten behoeve van het onderhoud van de bermweg langs de Middelburgse haven ‘omdat deze weg nauwelijks meer berijdbaar is en daar sinds drie jaar het gemeentebestuur van Middelburg volgens de vroeger gedane belofte nalatig is gebleven om het vereiste zand over de havendijk te werpen’.
De gemeenteraad neemt zijn voorstel graag over. Tevens zal onderzocht worden of Provinciale Staten subsidie willen verlenen voor het in orde brengen van de algemene wegen met straatkeien en in het bijzonder voor de bestrating ‘van de zandweg liggende onder de keetdijk vanaf de Middelburgse Poort tot in de nabijheid van de hofstede van de weduwe Jan Karei Crucq’. Uit het ingestelde onderzoek blijkt helaas dat er geen subsidiemogelijkheid is voor het bestraten van de zandweg onder aan de keetdijk. Het begrinden van deze weg blijkt veel minder te kosten. Provinciale Staten zijn bereid daarvoor een renteloos voorschot te verlenen. De gemeenteraad besluit nu ‘wegens de onmogelijkheid de zandweg in goede staat te brengen, deze te laten begrinden mitsgaders achter de koornmolen deze weg te verleggen en te brengen boven langs de dijk aangezien het overige gedeelte der keetweg te smal is bevonden daarvan een behoorlijke grindweg te maken en de onteigening van de daarneven liggende grond niet verkieslijk is voorgekomen’. Ingestemd wordt met het bestek en de begroting ad ƒ 2.760 van de opzichter Bourdrez.

In mei dienen de herbergiers een verzoek in om de kermis, die vroeger op Pinkstermaandag werd gehouden, weer in te voeren. Mocht het gemeentebestuur dit niet willen toestaan, dan vragen ze vergunning om hun herberg op de 2e en 3e Pinksterdag zonder tijdbepaling te mogen openen en sluiten. De gemeenteraad, ‘over het algemeen grotelijks gezind aan het verzoek der herbergiers enigszins tegemoet te komen, zo wordt na deliberatie goed gevonden om op Pinkstermaandag hun herbergen open te houden tot dinsdagsmorgens te drie uur’. Hierbij wordt wel de uitdrukkelijke voorwaarde gesteld, dat, als er zich vechtpartijen of andere baldadigheden voordoen, de burgemeester de vergunning kan intrekken en de herbergen onmiddellijk behoren te worden gesloten.

In juni vervoegen zich de landmanknechts Laurens Jan Schippers en Leendert de Bruine bij de burgemeester met het verzoek om dit jaar ring te mogen rijden. Met een krappe meerderheid (de leden Baars, Maas en Van Vlaanderen stemmen tegen) besluit de gemeenteraad het verzoek toe te staan, ‘mits dat het ringrijden zal plaatsvinden op dinsdag of woensdag en geen baldadigheden of vechtpartijen zullen plaatshebben mitsgaders geen drinkerijen in herbergen, waarop zal worden gelet’.

In augustus wordt het bij politieverordening verboden op het begrinde gedeelte van de Markt en op de Kaai voor de meerpalen met paard en wagen te rijden. De Markt dreigt namelijk daardoor weldra in een modderpoel te veranderen en op de Kaai is dit zeer nadelig voor de beschoeiing.

Op de begroting voor 1861 wordt opnieuw een bedrag van ƒ 500 afgezonderd voor het ingrijpend herstel van het oude Stadhuis.

* * *

Begin dit jaar overlijdt op 74-jarige leeftijd de welbekende kleermaker en winkelier Maarten Kraamer, zoon van de vroegere stadsbestuurder Jan Lodewijk Kraamer, de ‘stamvader’ van het kleermakersgeslacht te Arnemuiden. Maarten Kraamer bekleedde de functies van keurmeester van het slachtvee, koolteller/weger en houtteller. De overledene was de schoonvader van burgemeester C.J. Baars. Ook was hij de enige die zich na de Afscheiding in 1834 voegde bij de christelijk afgescheiden gemeente te Middelburg. Zijn schoonzoon Marinus Hoogerheide wordt benoemd tot nieuwe keurmeester en koolteller/weger. De burgemeester onthoudt zich wegens zwagerschap van stemming.

De weduwe van Abraham Kraamer, winkelierster, verzoekt de betrekking van houtteller aan haar zoon Jan Christiaan te geven. Niettegenstaande er nog drie andere houttellers zijn, wordt toch besloten Kraamer te benoemen ‘omdat er één van hen ziekelijk is’.

In december overlijdt de telhoutteller Pieter Kraamer. Er is nogal belangstelling voor dergelijke functies. Zo komen er verzoeken op het Stadhuis binnen van Frans Crucq, Marinus Hoogerheide, Paulus Joosse, z’n broer Jacob Joosse en J. Vinke om in deze functie te worden benoemd. Hoewel de gemeenteraad eerst een instructie wil vaststellen, ziet men hiervan af omdat de gemeente de houttellers dan in dienst zal moeten nemen en bezoldigen. Tot nu toe wordt de honorering door de houttellers rechtstreeks met de schippers geregeld. Besloten wordt dan ook op de oude voet voort te gaan.

Tot turftonners of turftellers worden benoemd Paulus Joosse en Marinus Hoogerheide en tot houtteller Frans Crucq.

Aan veldwachter M. Glerum wordt opnieuw een gratificatie van ƒ 35 verleend ‘wegens het voortdurend verbod om met almanakken op de nieuwe jaardag rond te gaan’.
Wegens de verrichte werkzaamheden voor de 10-jaarlijkse volkstelling ontvangen Pieter Kwekkeboom (de hoofdonderwijzer), Paulus Joosse (de gemeentebode) en Matthijs Glerum (de veldwachter) gratificaties van respektievelijk ƒ 24,50, ƒ 5,25 en ƒ 5,25.

* * *

De sociëteit van de zaagmolens te Nieuwland gaat failliet. Door koop van de zaagmolens wordt de firma Den Bouwmeester Borsius & Van der Leije uit Middelburg op 7 november 1860 eigenaar. Door het faillissement ontstaan problemen met het oog op de herstelkosten van de keersluis in het Arnemuidse kanaal. Door de Sociëteit was immers aangenomen om voor het buitengewone herstel van de keersluis de gemeente een renteloos voorschot van ƒ 3.200 te verstrekken, af te lossen in 10 jaar. Dit betekent dat de gemeente Arnemuiden inplaats van de begrote ƒ 100 nu een bedrag van ƒ 1.088 moet opbrengen. Niettemin ziet de gemeenteraad geen andere weg en besluit deze grote tegenvaller te financieren uit het goed slot van de jaarrekening over 1859 (ƒ 1.258,13 op een uitgaventotaal van ƒ 8.580,60).

In juni brengt baas Beerthuis van de calicotweverij aan de Sint Jan Leeuwenstraat (de latere Lionstraat) een bezoek aan de burgemeester. Het gaat niet goed met deze weverijen in het land en ook zijn calicotweverij loopt achteruit. Tot nu toe is hij belast met het invorderen van twee cent van elk stukje geweven calicot ten behoeve van de gemeentekas. Als loon voor het invorderen ontvangt hij daarvan 3%. In verband met de achteruitgang van z’n weverij en omdat de beloning niet evenredig is aan de daaraan verbonden moeite, verzoekt hij het invorderloon te stellen op 5%.

Burgemeester Baars herinnert de gemeenteraad eraan ‘dat bij de oprichting van deze fabrijk de heren Salomonson gehouden waren dit zuiver over te brengen doordat het op 10 april 1839 met die heren aangegane contract slechts voor de tijd van vijf jaren is geweest en dat baas Beerthuis kort na het verstrijken van die tijd daarvoor een beloning vorderde van 10 procent’. De gemeenteraad bepaalde dit toen op 3 procent, een beloning die destijds geacht kon worden voldoende te zijn. Echter, sindsdien hebben vele ‘weeffabrijken’ opgehouden en deze nering is thans uiterst gering. Daarom heeft hij voor zich geen bedenking tegen de verhoogde beloning voor baas Beerthuis. De gemeenteraad is van de billijkheid van het verzoek van Beerthuis overtuigd en stemt er mee in dat hem voortaan een beloning van 5 procent wordt toegestaan.

Dit jaar wordt door Wouter Cornelis Stam een scheepswerf te Nieuw-Lekkerland gesticht. Dit is van belang omdat op deze werf veel hoogaarzen gebouwd zullen worden voor Arnemuidse vissers, maar vooral voor vissers uit Bruinisse. In 1907 schakelt men over op de ijzerbouw. Deze werf bouwt aanvankelijk het gewone hoogaarstype. Later worden heel wat zogenaamde jachtboten te water gelaten.
In deze buurt (Alblasserdam, Kinderdijk en Nieuw-Lekkerland) worden ook hoogaarzen gebouwd op de werven van P.H. Jonker te Kinderdijk en Fop Smit te Alblasserdam.

* * *

De nieuwgebouwde kerk met toren naar een in 1883 gemaakte pentekening.
De nieuwgebouwde kerk met toren naar een in 1883 gemaakte pentekening.

Over de garnalenvisserij vermeldt het Jaarverslag omtrent de toestand der Visscherijen op de Schelde en Zeeuwsche Stromen over 1860: ‘De garnalenvangst, waarmee zich slechts enkele vissers bezighouden, blijft onbeduidend’. Wegens het ontbreken van nadere gegevens kunnen van deze jaren geen nadere bijzonderheden over de Arnemuidse visserij worden gegeven.

* * *

Ook van de Hervormde gemeente kan weinig belangwekkends worden vermeld. Het notulenboek over de periode 1852-1876 is spoorloos verdwenen.
Eind december legt de kerkenraad de gemeenteraad dubbeltallen voor in verband met de periodieke verkiezing van diakenen. Uit het gegeven zestal kandidaten (Casper Caljouw, Abraham van Eenennaam, Paulus Meerman, Pieter Meulmeester, Marinus de Nooijer en Hubrecht de Smidt) benoemt de gemeenteraad Paulus Meerman, Marinus de Nooijer en Hubrecht de Smidt. Tot notabel wordt benoemd dokter J.W. Loysen Dillié.

Deze foto is van hetzelfde punt genomen. Hier is de toren voorzien van de nieuwe trans. Op de voorgrond een eeuwenoud huisje.
Deze foto is van hetzelfde punt als de vorige genomen.
Hier is de toren voorzien van de nieuwe trans. Op de voorgrond een eeuwenoud huisje.