1714

Op de 6e maart komt met de Vrede van Rastadt een einde aan de oorlog tussen Frankrijk en Oostenrijk. Hierna komen onderhandelingen tussen Keizer Karei VI van Oostenrijk en de Republiek der Verenigde Nederlanden over de zogenaamde barrière in de Zuidelijke Nederlanden op gang. De standpunten liggen echter ver uiteen. In oktober worden de onderhandelingen over de barrièresteden in Antwerpen voortgezet. In de nieuwe voorstellen eist de Republiek als barrièresteden: Namen, Doornik, Menen, leper, Knokke en Veurne.

Van historische betekenis dit jaar is ook dat in Middelburg de boeken van de theoloog Pontiaan van Hattem worden verbrand. Van Hattem werd in 1683 op beschuldiging van spinozisme afgezet. We vermelden dit hier omdat ook burgemeester Pieter Wiltschut verdacht wordt een aanhanger te zijn van de ideeën van Pontiaan van Hattem. Ook zijn boeken zullen later ter Vierschaar worden verbrand.

* * *

De Wiltschutten spelen deze jaren een belangrijke rol in Arnemuiden. De oude captein Steven Wiltschut, de vader van burgemeester Pieter Wiltschut en de latere admiraal van Zeeland Hermanis Wiltschut, krijgt toestemming om een graftombe in de kerk te metselen. Steven Wiltschut woont in het huis ‘De Galey’ aan de noordoost zijde van de Langstraat.

In september vorig jaar heeft ook Hermanis Wiltschut zich kennelijk metterwoon te Arnemuiden gevestigd. Hij legt dan de eed als poorter af en wordt gelijk genomineerd als lid van de Vroedschap. Dit is niet naar de zin van burgemeester Huybert de Bruyn. Hij protesteert hier tegen als ‘strijdig tegen de besluiten van de edelmogende Staten van Zeeland van 14 april 1710’. Hij weigert in bespreking te brengen of de heer captein Hermanis Wiltschut in de regering kan blijven of niet, aangezien de Staten van Zeeland de nominatie van 30 maart 1714 hebben verklaard ‘desastreus te wezen omdat er een Militair voorgesteld is geweest tot burgemeester’. Het leidt er toe dat de capitein niet wordt opgenomen in de vroedschap.

Burgemeester Pieter Wiltschut krijgt toestemming de uitgang van zijn Hof op het kerkhof te veranderen. Hij woont in het huis ‘Lybertas’ aan de noordoostzijde van de Langstraat. Ook de vrouw van Pieter Wiltschut komen we dit jaar tegen. Zij vraagt haar kerkelijke attestatie op aan de kerkenraad. Maar dit wordt haar geweigerd omdat zij ‘van vreemde gevoelens’ verdacht wordt. Er verlopen meer dan 15 maanden met kerkelijke procedures eerdat het geschil wordt bijgelegd. Zowel Pieter Wiltschut als z’n vrouw blijken later aanhangers te zijn van Pontiaan van Hattem.

* * *

Gedurende dit jaar heerst er onrust en beroering binnen het Stadsbestuur. Zelfs houdt men zich nog bezig met de erfenis van de al jaren geleden overleden secretaris Rogier van der Buigt. Met de erfgenamen vinden nog onderhandelingen plaats.
Wellicht heeft hiermee te maken dat burgemeester Hubert de Bruijn namens de stad een proces voor het Hof van Holland te ‘s-Gravenhage voert. De thesaurier krijgt opdracht hem zijn onkosten ten bedrage van 133 ponden, 6 schellingen en 6 grooten Vlaams te betalen.

De stadsregering bestaat dit jaar uit 2 burgemeesters (De Bruyn en Laurent), 5 schepenen (Angillis, Broeder, Liefbroer, Verhage en Jacob Wiltschut) en 4 raden (Kien, Pieter Wiltschut, Hugenbaart en Knegt). Er is een vacature van raadslid. Voor de benoeming tot burgemeester draagt men aanvankelijk voor de Captein Hermanis Wiltschut. Maar de Staten van Zeeland weigeren deze voordracht goed te keuren omdat Wiltschut ‘een militair persoon’ is. Men is hiermee toch wel verlegen. Een gedeelte van het betoog van burgemeester Pieter Wiltschut over deze aangelegenheid nemen we hier over:

En overmits het grootste deel der leden wel zou willen komen tot het innemen van zodanige personen, dewelke over weinige jaren met ons in verschil zijn geweest over de ordre in forma van de regering. Maar overwegende dal hij aldien zodanige leden wierden ingetrokken, waardoor enige partijschappen zouden kunnen ontstaan, sommige lieden geaffronteerd ofte geïnsinueerd worden, also van de inkomende als van reeds sijnde. En dat er niets dierbaarder is als de Rust in een Stad; de eendracht onder de regenten en dus een algemene vrede en vriendschap werde gecultiveerd. Soo wordt aan deze vergadering in overdenking gegeven of het tot staving van een algemene vriendschap niet dienstig zou zijn, dat wij, regenten, gezamenlijk een accoord van vrede en vriendschap aangingen en daarin malcander onderling beloofden en verplichten dat wij niemand souden affronteren of injureren, buiten de regering werpen of in de burgerij laten vallen, maar, deselve uit het College van Weth en Raad vallende, tot raden reassureren (herverkiezen). ten ware dat uw edele uit de nominatie personen eligeren (verkiezen) die tot supplering van het dubbeltal daar waren bij gevoegd’.

Na bespreking van de voordracht van Wiltschut wordt op de 16e juni door de leden van de stadsregering ‘een accoord van vrede en vriendschap’ gesloten. Alle regenten ondertekenen dit. Ze beloven hierbij niemand uit de regering te zullen laten vallen. Het accoord wordt opgenomen in het Groot Privilegeboek.

In oktober geeft Abraham Blieck in een brief te kennen, dat hij bedankt ‘voor de eer die hij als Raadslid heeft genoten’. Hij verzoekt dat zijn plaats door een ander mocht worden ingenomen. De vroedschap besluit echter Blieck bij resolutie bekend te maken ‘dat hij met sijn wooning sal hebben te vertrekken uit de stad en jurisdictie voor 1 mei 1715 om redenen haar daartoe moverende’.

* * *

De secretaris Michiel Verhage laat een grote reparatie verrichten aan zijn bouwvallig geworden huis ‘De Pool’ (naast de herberg ‘De Pool’ is er nog een huis met deze naam), staande in de Langstraat. Hij krijgt vrijstelling van betaling van huisschatting zolang dit huis op zijn naam staat of hem in eigendom toebehoort. Het wordt Verhage ook toegestaan ‘om het zomerhuis, dat hij in zijn hof wil maken, te stellen 3 à 4 voeten op de stadswalle buiten de muur van zijn hof om aan weerszijden een bekwaam licht te hebben’. Ook enkele huizen in de Nieuwstraat zijn zo bouwvallig geworden dat ze ongeschikt zijn om nog te repareren. Ze worden afgebroken en de materialen verkocht.

Omdat het Oosterhoofd zeer vervallen is wordt besloten het te repareren, ‘mitsgaders ook het Westerhoofd op te maken’. Beide burgemeesters en Jan Heugenbaart maken daarvoor een bestek. In november besluit men de besteding van het Westerhoofd en de reparatie van het Oosterhoofd uit te stellen, omdat de kosten te hoog zijn. Ook rijst de vraag of het Oosterhoofd nog wel gerepareerd moet worden.

* * *

Jan Lammens bekent ‘dat hij het niet alleen enige tijd geleden bestaan heeft in de Hof van Joris Verstraate enig brandhout te stelen, maar ook uit de Hof van Paulus Goosen een fruitboom uit te doen en in z’n eigen hof te planten’. En ‘alzo sulks in een land van goede politie en justitie niet ongestraft kan blijven’, zo stelt burgemeester Pieter Wiltschut voor ‘of men zo een persoon niet behoorde de stad te ontzeggen’. Hierover wordt de pensionaris mr. Jacob Douw geraadpleegd. Lammens mag daarna toch in de stad blijven wonen.

Jan Hugenbaart, de schoolmeester en tevens koster en voorzanger in de kerk, krijgt toestemming een voorlezersbocht tegenover de preekstoel in de kerk te laten maken vóór het herenbocht.

Adriaentie Jacobs, de huisvrouw van Jan Dries, krijgt toestemming om de functie van stadsvroedvrouw uit te oefenen.

* * *

In deze jaren (1710-1730) is ds. N. du Marchié nog steeds predikant. Vanwege het ontbreken van het notulenboek over deze periode kunnen geen bijzonderheden van de Hervormde Gemeente worden vermeld.