1712

De Spaanse Successieoorlog woedt nog steeds: Engeland en de Republiek aan de ene kant en Frankrijk en Spanje aan de andere kant. Wel lopen er vredesonderhandelingen te Utrecht. Het heeft er alle schijn van dat Frankrijk en Engeland daarbij de dienst uitmaken. Op de 30e december accepteert de Nederlandse gezant de door Engeland gedicteerde voorwaarden voor de vrede met Frankrijk. Als tegenprestatie bevestigt Engeland het bondgenootschap met de Republiek.
Ook sluit de Nederlandse Republiek met de Vorst van Marokko een verdrag over de beëindiging van de zeeroverij vanuit diens rijk.

* * *

Dat de zeeroverij nog niet ten einde is blijkt wel uit de notulen van het Arnemuidse stadsbestuur van de 26e augustus: ‘Alzo verscheidene Franse kapers alhier op onze stromen komen te zwerven, wordt besloten om alle pryckelen en swarigheden voor te komen door de burgers te laten waken’. Er wordt een burgerwacht ingesteld. Officieren zijn: Captein Pieter Aubry, Luitenant Pieter Wiltschut, Vaandrager Gerard Cole, Hoofdmannen Dirck van Delmerhorst, Pieter Kien, Israël van der Leye, Jan Heugenbaart, Michiel Verhage, Bastiaan Liefbroer, Cornelis Angillis en Jan Smit.
De burgerwacht begint op de 21e september. Als verzamelpunt dient het arbeidershuisje van het Sint Jansgilde op het Hoofd.

Het Stadsbestuur stelt een Ordonnantie voor de burgerwacht in. Enkele van de 21 artikelen nemen we over:

  • Ieder zal voorsien moeten zijn van zijdtgeweer en een snaphaan met 6 schooten kruijt ende 6 koogels die in zijn snaphaan kunnen.
  • De wacht zal gehouden worden op het Stadhuis en een aanvang nemen ‘s avonds ten 10 ure.
  • De hoofdofficieren zullen gehouden zijn op de wacht met behoorlijk zijdtgeweer voorzien te zijn, mitsgaders een snaphaan.
  • Het wachtwoord zal aan niemand gegeven worden dan die het nodig heeft om de ronde te doen.
  • ‘s Avonds op de wacht komende zal degene eerst moeten schilderen die de officier zal ordonneren.
  • De schildwacht zal niemand na besette wacht laten boven komen of onder zijn geweer laten naderen, maar hem doen staan en de corporaal of officier uitroepen en zo zich echter iemand tegen de schildwacht wilde indringen, zal denselve moeten op hem schieten na dat hij hem driemaal gewaarschuwd heeft.
  • De officier die de ronde commandeert moet zich nooit het woord laten afvorderen als aan die het recht daartoe heeft.
  • En dewijl het oogmerk is ook de rust dezer stad te bevorderen zullen degenen die de ronde doen, enige personen ontmoetende die insolentiën plegen hetzij vloeken, zingen, op ‘s Heeren straten met stenen gooien, schrabben, met messen, degens, etc. dezelve gevangen houden om deselve aan de baljuw over te leveren.
  • Niemand zal vermogen zijn geweer met scherp te laden voordat de officier hem hetselve commandeert.
  • Niemand en zal vermogen in euvelen moede te vloeken, iemand te schelden of uit te dagen om te vechten, veel min zijn geweer tegen iemand te trekken of ook de Naam des Heeren ijdelijk te misbruiken.
  • Niemand en zal vermogen na de bezette wacht te spelen met kaarten noch ook met de dobbelstenen werpen.

* * *

In februari neemt Pieter Wiltschut afscheid als baljuw. Hij verklaart ‘nu negen jaren aan den anderen de eer gehad te hebben baljuw geweest te zijn, ende van tijd tot tijd ondervonden hebbende, dat sijn inborst te sagt was, omme de justitie in die qualiteit in volstrektheid dienst te kunnen doen, alsook omme meer andere redenen bij sigselven hebbende, vindt sig genoodzaakt hem selven van die weerdigheid te ontslaan, in hoop en verwachting dat sig te eniger tijd een bequamer persoon sal aanbieden tot het bekleden van dit ambt, betuigende verder sijn dankbaarheid voor de genoten eer van dus lange in deze qualiteit uw agtbare tegenwoordigheid bijgewoond te hebben’.

Het Stadsbestuur verklaart eenparig ‘in oprechtigheid te wenschen dat de Heer Baljuw in sijnen dienst gelieft te continueren en sijn ambt van baljuw gelijk tot hiertoe geschied is, getrouwelijk waar te nemen en hebben tot dien einde gebruikt vele redenen om gemelde Heer daartoe over te halen’. Maar alles is tevergeefs. Wiltschut blijft bij zijn besluit. Hij wordt dank gezegd voor zijn aan de regering en de stad bewezen diensten. Later zullen we nog meer van hem vernemen.

Voor de benoeming van een nieuwe baljuw wordt een drietal stadsbestuurders op de nominatie gezet: Anthoni Heron, Pieter Aubry (de chirurgijn) en Huybert de Bruyn.

Het wordt ook hoognodig geoordeeld dat er een stadsdiender (een ‘s Heeren Dienaar) ‘tot maintenu van de justitie’ komt. Nicolaas Barbé krijgt een aanstelling voor 10 ponden Vlaams per jaar.

Ook Samuel Laurent, één van de beide heelmeesters en voorheen lange jaren lid van de vroedschap, verlaat de stadsregering. Kennelijk niet vrijwillig, want hij beklaagt zich bij de Staten van Zeeland dat men hem op een onordentelijke wijze, tegen de privileges en costumen van de stad, uit de regering heeft laten vallen. Op verzoek van de Staten geeft het Stadsbestuur over zijn beklag commentaar. Al de leden betuigen eenparig dat wettelijk en volgens privilege is gehandeld en ‘dat men niet weet van onlusten of enige disputen, maar dat men in rust en vrede met de anderen hebben geregeerd’.

Toch gaat het af en toe vreemd toe binnen de vroedschap. Was Cornelis Huyssen enige tijd terug nog een respectabel lid van de stadsregering, in september komen we het volgende bericht tegen: ‘Op het verzoek van de heer Geeraard Cole als representerende de gemene crediteuren om Cornelis Huyssen, die uit de gevanckenisse heijmelyck is uitgebroken, te mogen agtervolgen en tot dien einde enige burgerhuizen te onderzoeken, waarover gedelibereerd zijnde, is het verzoek aan de heer Cole toegestaan’. Tot commissarissen worden aangesteld Pieter Aubry, Pieter Kien en Israël van der Leye.

In het Stadsbestuur hebben thans zitting de burgemeesters Pieter Aubry en Pieter Wiltschut, de schepenen Geraard Cole, Israal van der Leye, Jan Hugenbaart, Dirck van Delmerhorst en Pieter Kien en de raden Huybert de Bruyn, Michiel Verhage, Cornelis Angillis, Bastiaan Liefbroer en Jan Smit.

* * *

Misschien als gevolg van de roerige omstandigheden in de Zuidelijke Nederlanden komen er dagelijks behoeftige gezinnen hier wonen zonder enige voorkennis van de regering ‘strekkende sulks tot groot nadeel van de armen’. Besloten wordt dat ‘voortaan niemand van alsulke menschen hier sullen vermogen te wonen sonder alvorens te hebben het verlof van de Regering en borge gesteld voor de last die de armen daar voor souden komen te lijden’.

* * *

De korenmolen wordt dit jaar opnieuw voor 7 jaar verpacht aan Jacobus van den Berge voor de som van 27 ponden Vlaams.
Omdat Pieter Blieck ‘de klocke seer slegt waarneemt’ ontneemt men hem ‘het stellen van de torenklok’. Deze bediening krijgt de schoolmeester Jan Hugenbaart, ‘overmits dat de klocke of het speelwerk vier maal des jaars moet worden behoorlijk versteken’.
De hovenier/veehouder Wouter Beaufort van het Hof Den Armen aan het Papestraatje doet z’n beklag over de pachters van de veste. Die komen het water in de veste op te houden, zodat de put waar z’n beesten uit drinken onderloopt.

Dit jaar is de Middelburgse Poort in gevaar om in te storten. Daardoor zullen grote ongemakken kunnen ontstaan. Besloten wordt ‘het verwulf (het gewelf) in te slaan en dit met plancken te decken’. Dit is onlangs ook met de Veersche Poort gebeurd. Pieter Wiltschut en Huybert de Bruijn worden gemachtigd het hout hiervoor te kopen. Het herstelwerk zal na de winter plaats hebben.

Ook de kaai buiten de Tolpoort aan de punt van de wal is ‘seer ontramponeerd’. Besloten wordt deze op het lichtste wat te repareren en zoveel steengruis buiten aan te brengen als mogelijk is. Tegen kerst wordt een partij olmen- en essenbomen, staande op de erve die door de stad ooit is gekocht, en rondom het weitje in het Schuttershol aan beide kanten mitsgaders de bomen op de punt van de Middelburgse Poort publiek verkocht. Geconstateerd wordt dat op de Singel de meeste bomen buiten hun groei zijn. Ook deze bomen zullen ten profyte van de stad verkocht worden om uit te doen en andere te planten.

De oude Steven Wiltschut, de vader van de stadsbestuurder Pieter Wiltschut, verzoekt om een uitwatering ‘van de weie genaamd de Docque, bij hem in erfpacht van de stad gepacht’.

* * *

Het ‘orloge van de toorn in de kerke’ is zeer verlopen en kan niet meer behoorlijk gaan. Besloten wordt het vermaken van het torenuurwerk publiek aan te besteden. Het repareren en vermaken van het uurwerk wordt gegund aan de Middelburgse klokkenmaker Jacob Deliot voor 60 ponden Vlaams. In mei verklaart Deliot dat het uurwerk weer volkomen in orde is.

De stad lijdt grote onkosten wegens herstel van de bouwvallige kerk. Daarom wordt een belasting op de stoelen en bochten in de kerk geheven: voor elke stoel 1 schelling en 4 grooten per jaar en voor de bochten ‘navenant dat ze kunnen beseten worden’.

* * *

Het aantal huizen is omstreeks deze tijd teruggelopen tot 112. In de bloeiperiode van de stad waren dit er bijna 300 en in 1638 nog 192. In dat jaar was de bevolking van Arnemuiden zodanig afgenomen, dat op het  ‘oosteinde’, waar weleer de meeste bedrijvigheid heerste, een menigte huizen leeg stond. De eigenaars laten hun onbewoonbare huizen vervallen. Bedroeg de opbrengst van de belasting op de huizen in 1598 nog 175 ponden Vlaams, in 1638 daarentegen was dit nog slechts 14 ponden Vlaams ‘sulks wegens het grote verval waarin zich vele huizen bevinden’.

Uit het notulenboek blijkt, dat het Stadsbestuur sinds 1617 de leegstaande huizen beschermde. Sommige inwoners werd sindsdien gelast hun onbewoonde erven van schuttingen te voorzien. In 1638 besloot het Stadsbestuur deze bouwvallen op te ruimen en de grond te effenen. Dit waren voornamenlijk huizen aan de Markt en aan een straat lopende van het begin van de Zuidwal tot aan de Veerse Poort, het tegenwoordige Schuttershof.

Gezicht op Arnemuiden aan het einde van de 16e eeuw.
Gezicht op Arnemuiden aan het einde van de 16e eeuw.