1755

Eind 1755 verklaart Algiers ons land de oorlog. Onder bevel van Hendrik Boudaen vertrekt een eskader van acht schepen naar de Middellandse Zee.

Ook in de Oost is het onrustig. De Verenigde Oostindische Compagnie heeft heel wat te stellen met opstandige inboorlingen op het eiland Java. Het gelukt de V.O.C. met de leider van de opstandelingen het traktaat van Gianti te sluiten.

De Engelse Minister-President maakt z’n bezorgdheid kenbaar aan de voormannen van ons land, Willem Bentinck, de hertog van Brunswijk, raadpensionaris Pieter Steijn en griffier Hendrik Fagel, over de houding van de Republiek in het geval de Fransen een invasie uitvoeren in Engeland.

Op kerkelijk gebied is het eveneens onrustig. Er is aanhoudend strijd tussen de ‘rekkelijken’ en de ‘preciezen’. Vooral de Zuidhollandse predikanten Holtius en Comrie ageren tegen de Leidse theologen en de Zwolse ‘rekkelijke’ predikant Anthony van der Os.

* * *

Het Stadsbestuur bestaat in 1755 uit de burgemeesters Cornelis de Mol en Jacob van de Kreke (in 1746 gekomen van Nieuwland), de vijf schepenen Casper Visser (afkomstig van het Vlaamse Namen), Marynis Haay (de schoolmeester), Johan Schets, Pieter Abramse (de schoenmaker) en Jan Peere (de smidsbaas) en de vijf raden Maarten Adriaanse (de timmermansbaas), Pieter Geene (eveneens timmermansbaas), Johan Ladenbergen (de chirurgijn), Gerrit van der Leye (ook timmermansbaas) en Cornelis van Ginhoven (de commies/licentmeester). Secretaris en eveneens thesaurier is Cornelis van Ginhoven.

* * *

Zeer grote zorgen zijn er dit jaar over de bouwvallige toestand van de kerk en toren. Ondanks dat in vorige jaren aanzienlijke sommen geld aan het kerkgebouw ten koste zijn gelegd, schieten de geldmiddelen van de stad tekort om het in behoorlijke staat te houden. In het midden van de 18e eeuw verkeert het in een zo treurige toestand, dat volgens een brief aan de kerkenraad van 7 februari het niet langer meer kan worden gebruikt. De historieschrijver Kesteloo veronderstelt dat het een ware ‘Augiusstal’ geweest moet zijn.

In februari gaat ook een gerucht door Arnemuiden dat de toren van de kerk scheef staat en aan het overhellen is. Het Stadsbestuur maakt ernst met dit gerucht. De toestand wordt geinspecteerd door de visitatoren van stadswerken Maarten Adriaanse en Gerrit van der Leye en de meeste leden van de vroedschap. Na gedaan onderzoek verklaren de beide timmermansbazen eenstemmig dat zij niets gevonden hebben hetgeen de allerminste aanleiding geeft voor deze geruchten.

Op de 29e januari komt een brief binnen van de predikant ds. La Motthe Willemsz ‘uit naam van de gansche kerkenraad geteykent, waerin deselve te kennen geven de caduqen en deplorabelen toestant van de kerk met versoek dat daerin mogt werden voorsien’. Deze brief nemen we in z’n geheel over, omdat de inhoud zeer belangwekkend is en toch wel een opmerkelijk licht werpt op de onderhoudstoestand van de kerk.

De kerkenraad heeft al enige tijd in serieuze en ernstige consideratie genomen den caduque en deplorabele toestand van het Heyligdom en Huys Gods te deser stede, waerdoor het genoegsaam buyten staat is geworden, om er het heylig dienstwerk te verrigten wegens de ondigtheyd der glasen en menigvuldige reten en garren in het dak, waardoor regen, sneeuw en wind passeren kunnen, zijn er niet alleen scherpe en gesontheyt benadelende tochten en winden binnen in de kerk, maar ook de sitplaatsen, immers vele derselve onbruykbaar, gelyk nog laatstelyk den 5e deser gebleken is, wanneer de kussens, stoelen en gemene banken soodanig besneeuwt waren dat sy sonder bederf van het gewaad niet konden beseten werden.
Het is thans in de 40 jaren geleden dat deselve niet is schoon gemaakt, waardoor de pylaren en muren een seer afschuwelyke en lelyke couleur en gedaante gekregen hebben en ieder vreemdeling doet vragen naar de oorsaken en redenen van soo een alderdiepst verval.
En eyndelyk is hier bygekomen een seer schromelyk gerucht dat en toren en kerk stonden in te storten en daardoor zyn vele in bekommerlyke gedagten gekomen, gelyk wy selve onder den godsdienst bemerkt hebben, wanneer er geduurig het een en 't ander van boven neder viel, dan eens op het lyf dan besyden hetselve, twelk de toehoorders het oog met een betrokken en strak aengesigt derwaarts deed heen wenden. Of er nu sulk een swaar perikel om in te storten in het gebouw van toren en kerk is, weten wy met sekerheyt niet, maar dan is het ook veel te lang met reparatie en melioratie gewagt, twelke voor so een dreygend gevaar moet aangewend worden.
Ondertussen weten wy dat de lekkages, waardoor sneeuw en regenwater in het hout en muurwerk inzakken, als zoveel breekbeytels konnen en moeten aangemerkt worden, welke nagt en dag aen het neder ploffen van het gebouw coöpereren. Het uytwijken van de zuydwester pilaar, met syn boveneynde en nog een gedeelte van de muur mede nemende, is als een sprekende waarschuwing dat er reparatie moet worden tewerk gelegd of dat anderszins sekerlyk eerlang den val tenminste van de Toren, die soo veel sware klokken torst, te wagten is. Om dit alles heeft de kerkenraad van heur disponibelen pligt geoordeeld uw agtbaren ‘t een en 't ander gedienstig en schuldpligtig voor te dragen, in consideratie gevende de gevolgen welke die bouwvallige toestand van het Huys Gods met sig heeft, als het hinderen van den vrucht des Woords aen die met sulke bekommering onder ‘t gehoor van deselve beswangert zyn, terwyl anderen uit bedugtheid voor verkoudheyt en andere gesondheydbenadelende ongemakken of om het leven niet in gevaar te brengen sig van ‘t gehoor des Goddelyken Woords absenteren en onttrekken, waerdoor dan ook merkelyke vermindering in ‘t versamelen van de liefdegaven veroorsaakt en deswegen aen de armen geen kleene schade staat toegebragt te worden, vooral indien dit gerucht in de naburige steden mogt gespargeert worden.
Wy twyfelen geensins of uw agtbaren sullen overreed syn van de dringende nootsakelykheit om de hand ter verbetering en herstelling van het seer caducque gebouw onser kerk aan ‘t werk te leggen en tot onse smert zyn wy overtuigd van des stads onvermogen om sulke sware lasten als het behoorlyk repareren soude vereisen, te kunnen dragen.
Waerom wy seer gedienstig versoeken dat uw agtbaren sulke middelen gelieven in het werk te stellen als in de gevallen van onvermogen gewoonlyk gebruykt worden.
Hiermede blyven wy na toebidding van ‘s Heeren allerdierbaarste zegeningen over uw aglbare personen, familiën en regering.

Arnemuyde, den 26 January 1755.

Die van de kerkeraed van Arnemuyden.
In aller naam Anth. La Motthe.

Het Stadsbestuur besluit de Middelburgse stadsarchitect (‘s Lands fabryk) Sinjeur Laurens van der Stel te vragen om een nauwkeurige inspectie te houden van de kerk en toren, daarover te rapporteren en de noodzakelijke reparaties te begroten, ‘teneinde alsdan te kunnen besluyten wat middelen aangewend konnen werden ten meeste profyte van de stad’.
Enkele weken later kan het rapport van ‘de heer stadsfabryk’ worden voorgelezen. Uit het rapport blijkt dat de toren wel een voet uit het lood hangt en de kosten van herstel een som van 9 à 10 honderd ponden Vlaams zullen bedragen.

Er ontstaan daarop plannen om een nieuwe, kleinere kerk te bouwen. Hiervoor maakt ‘s Lands inspecteur Bommené een tekening met ontwerp. De kosten worden begroot op £ 2000, exclusief de afbraakkosten van de oude kerk. Helaas is deze interessante tekening niet bewaard gebleven in het archief.

Het Stadsbestuur vraagt op 30 juli aan de Staten van Zeeland om vergunning voor het afbreken van de oude kerk en om op het oosteinde van de kerk, ter plaatse van het koor, een nieuwe kerk met een toren op de westelijke gevel, voorzien van een klok met heel en halfuurslag, te mogen bouwen. Tot dekking van de kosten zullen de speelklokken uit de toren worden verkocht.
De Staten zouden £ 200 moeten betalen inplaats van de jaarlijkse toelage van £ 6. Ze zouden ook vrijdom moeten verlenen van de huisschatting ten bedrage van £ 28:11:4 per jaar.

In zijn rapport somt Laurens van der Stel 'de grootste en voornaamste reparaties’ op:

1e. van de kerkmuren van buiten met haar drompilaren behoorde al het losse en geïnfecteerde metselwerk te worden uitgebroken en wederom volgemetseld. Alle de losse en uitgevallen voegen behoren schoon uitgehaald en weder vol gezet te worden. Sommige toegemetselde vormen kerkeglasen waarvan het metselwerk zeer is geïnfecteerd en van malkanderen gescheurd, behoorden te worden uitgebroken en opnieuw vol gemetseld. Sommige vormen kerkeglasen behoorden te worden uitgenomen, de schenkels en harnassen vernieuwd en de glasen verlood en de overige glasen gerepareerd te worden.
2e. de kapgebinten onder het kerkedak, waarvan de ondereinden van de stijlen niet aan elkander gekoppeld zijn, waardoor het kerkedak komt uit te spatten en de goten en spanplaten buiten de kerkmuren gedrongen worden, behoorden met koppelbalken of koppelijzers aan elkander te worden verbonden om het verder uitspatten te voorkomen. De losse en uitgeweken karbelen behoorden met ijzeren bouten en banden te worden vastgemaakt. Vele van de schaliedaken, die niet weinig ontramponeert zijn, behoorden gedeeltelijk te worden vernieuwd. De kerkmuren vereisen van binnen voor een gedeelte de kalk afgekapt te worden tot op de vaste steen en wederom volgeraapt. De ganse kerk vereist geheel gestoft en gewit te worden.
3e. de toren, dewelke naar gissing tenminste een voet uit het lood staat, behoorde recht gezet te worden en het is hoognodig dat gerepareerd worden de onderste torenstijlen met haar tafelelementbalken. De acht bovenste torenstijlen met haar karbelen en steekschoren vereisen nagenoeg alle vernieuwd te worden.

Al deze reparaties zullen volgens Van der Stel naar gissing zo’n 9 à 10 honderd ponden Vlaams kosten, ‘segge na gissing om datter op sulk of diergelyk werk niet wel een beraming te maken is sonder dat alvorens alles daar het nodig is werd ontbloot, exactelyk gemeten en opgenoteerd soo van de materialen als daglonen met de gereetschappen die tot het repareren of vernieuwen souden komen te vereysen’.
Hij raamt de kosten van de bouw van een nieuwe kerk en toren, waarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt wordt van de materialen van de te slopen kerk, op 2000 ponden Vlaams.

Voor Arnemuiden, zo zeer verarmd door het sluipende verval, is dit een onvoorstelbaar hoog bedrag. Monseigneur Laurens van der Stel wordt daarom nogmaals verzocht een begroting te maken voor de bouw van een andere kerk. Maar Casper Visser, de latere secretaris van Arnemuiden, schudt z’n hoofd over de begroting van Van der Stel. Hij geeft in overweging 'of het niet beter was daer toe iemant anders te versoeken nademaal de fabryk Van der Stel sonder twyfel door de Staten van Zeeland tot nader onderzoek sal werden geïmployeerd (gebruikt)’. Zijn woorden maken indruk op de vroede vaderen en ze besluiten ‘s Lands Inspecteur Bommené daarvoor te vragen.

Twee maanden later komt er van Bommené een tekening en een kostenraming binnen voor een nieuwe kerk en toren. Ook is een verzoekschrift opgesteld voor de Staten van Zeeland, waarbij men goedkeuring vraagt voor de bouw van een nieuwe kerk en toren. Daarbij wijst men op ‘de alleszins cadeuque en gevaarlycke toestand van de kerk en toorn binnen de stad’. Het eerder uitgebrachte rapport van Laurens van der Stel voegt men er bij.
Maar niet iedereen is het daarmee eens. De regenten Maarten Adriaanse, Gerrit van der Leye, Jan Peere en Casper Visser protesteren tegen het indienen van een verzoek bij de Staten van Zeeland om goedkeuring voor de bouw van een nieuwe kerk.

* * *

Verscheidene bewoners van de Markt en Langstraat klagen over de weduwe De Niet (van de bakkerij en bakkerswinkel boven aan de Markt) vanwege ‘het stoken van haar bakovens met zaagsel, waarvan de buren klagen groote en ondraaglijke overlast te hebben’. De burgemeesters hebben de bakkersweduwe al eerder aangezegd het stoken met zaagsel achterwege te laten en zich te voorzien van andere brandstof. Tot nu toe tevergeefs. Ze wordt gelast vanaf heden twee maanden lang geen enkel zaagsel maar alleen andere brandstof te verstoken tot opwarming van de oven.

Er komt een verzoek binnen van een zekere Petrus Couperus uit Grypskerke om hier in de stad als tweede chirurgijn (naast de heelmeester Ladenbergen) te worden toegelaten. Besloten wordt ‘syn geheel versoek te ontseggen soo als het legt’. De reden is dat het Stadsbestuur het voortaan met één chirurgijn wil doen. Tot nu toe waren er steeds twee. Maar Couperus neemt hiermee geen genoegen. Hij wendt zich met een bezwaarschrift tot de Staten van Zeeland. Daaruit blijkt dat hij al een aantal jaren de chirurgie beoefent. In 1747 en 1748 heeft hij in ‘s lands hospitalen en ook in dienst van de Kamer Zeeland van de Verenigde Oostindische Compagnie op het schip ‘Zaamslag’ als genees- en heelmeester gewerkt. Hij wil nu graag van woonplaats veranderen en zich in Arnemuiden vestigen. Hij vermeldt ook dat het Stadsbestuur ‘hem de vryheid laat om binnen de stad te praktiseren soo als hy ook daaglyks doet’.

Het Stadsbestuur, om advies gevraagd door de Staten van Zeeland, geeft een reactie van vele bladzijden lang aan de Staten. Daaruit blijkt dat Couperus de hele stad opstookt en ‘vele kruisjes en handmerken versamelt, vooral van de soutkeeten’, om als tweede chirurgijn toegelaten te worden. Uiteindelijk wordt Couperus toch niet toegelaten als chirurgijn.

* * *

Na het overlijden van de Admiraal van de Zeeuwse vloot, Hermanis Wiltschut, is de Middelburgse notaris en procureur mr. Hendrik Brouwer eigenaar geworden van de drie naast elkaar liggende panden aan het noordoost einde van de Langstraat tegen het Schuttershof: ‘Het Roode Schilt’, ‘De Bane’ en ‘De Wildeman’. Hij vraagt in oktober toestemming om zijn erve achter deze huizen te vergroten en vierkant te maken. Daarvoor heeft hij nodig ‘een lappie of stukkie uyt het Schuttershof ter breedte en lengte dat de royinge van het agterste van syn twee eetplaatsen in gemelde huyzen en royinge van syn olmendreven aan de oostsyde komen in een regten hoek alsmede nog een laptie hetgeen soude beginnen op de buitenkant van het stalletje aan Het Roode Schilt lijnrecht op gemelde hoek en van daer omtrent acht roeden nederwaarts uit gemelde hoeken lopend rechthoekig naar de Veersche Poort ter lengte van omtrent 4 of 5 roeden en van daer rechthoekig naar de duiven achter zijn vijver’. Hij krijgt deze stukjes grond in erfpacht.

Het Stadsbestuur maakt hiervan gebruik om in ‘t Schuttershof ‘zoveel bomen te rooien en met de stokke te verkopen als bevonden zullen worden op de grond te staan die aan de heer Hendrik Brouwer in erfpacht is uitgegeven’.

Het lid van de vroedschap Casper Visser vindt dat mr. Brouwer al te veel z’n zin krijgt. ‘Alsoo de misput van de weduwe De Hooge (de voormalige bewoonster van ‘Het Roode Schilt’) wert gelegt over de reyweg in het Schuttershof, soo protesteert de heer Casper Visser tegen het uitgeven van het stukkie erf van het Schuttershof in erfpacht aan den heer Hendrik Brouwer’.

Eén van de stadshuizen aan de zuidzijde van de Nieuwstraat wordt verkocht aan Marynis Kervinck. Aan het eind van de 18e eeuw heette dit huis ‘De Kaap Britton’ of ook wel ‘Brittanië’.

Volgens de Stadsrekeningen van Middelburg wordt in 1755 £ 965 Vlaams besteed voor het graven van een kanaal ‘in ‘t begin van ‘t Sloe van Arnemuyden’. Dit werk wordt op 11 augustus openbaar aanbesteed.

* * *

In december verbiedt het Stadsbestuur bij publicatie het schieten op Oudejaarsavond en Nieuwejaarsdag ‘soo en gelyk hetselve al enige jaren bij publicatie verboden is’. En bij dezelfde publicatie tegelijk ‘het schieten met roers en andere geweer op alle sulke tyden wanneer yemant in den Huwelyken staat wert bevestigd oft tot den ondertrouw werde aangeteekend’.

* * *

Over de kerk kan hel volgende worden vermeld. Allereerst dat ds. La Motthe namens de kerkenraad eind januari een indrukwekkende brief over de toestand van het kerkgebouw aan het Stadsbestuur zendt. De inhoud is hiervoor al weergegeven. De magistraat heeft daarop een rekest aan de Staten van Zeeland gezonden en daarbij tevens verzocht een ontwerp van de nieuw te bouwen kerk goed te keuren. Dit zou betekenen dat de oude kerk gesloopt en het toren- en klokkenspel verkocht zou moeten worden.

De kerkenraad is zeer ontsteld over dit besluit van de magistraat. In de kerkenraadsnotulen van de 28e september lezen we een bijzonder treffend getuigenis: ‘De broeders, dit voorstel gehoord hebbende, zijn alle (op een na) seer aangedaan geweest en hebben met smerte betuigd dat dit ontwerp hun en de gansche gemeente gevoelig trof, van harte wenschende om soo een aangenaam gebouw en klokkenspel te mogen behouden, hetwelk, soo er behoorlyke reparatie aan gedaan wierd, de eeuwen verduren kan’. Geoordeeld wordt ‘dat men dat rekest en de uitvoering van so een ontwerp met alle bescheidenheid behoorde tegen te gaan, tgeen men doen soude in geval dat rekest nog niet gepresenteerd was by de agtbare magistraat, dog sulks nu te laat synde, is goedgevonden dat men de predikant met ouderling Berk zal deputeren om met zodanige middelen en getrouwe ernst dat trachten te weren als zy na deliberatie met hun beiden hierover zullen oordelen nuttig en nodig te zijn’.

Aftredend zijn dit jaar de ouderlingen Marinus Haay en Abraham Francooys en de diakenen Cornelis Cornelisse en Jacob Cornelisse Schroevers. Hun opvolgers zijn als ouderlingen Andries Adriaanse en Hendrik Berk en als diakenen Pieter Larivière en Marinus Jacobse. 16 personen doen geloofsbelijdenis.

Er komt ook een schrijven van de Classis Walcheren binnen over de kerk in het Groothertogdom Litouwen. Daarin stelt de Classis voor dat ieder lid één gulden tot ondersteuning van die gemeenten zal geven. Echter, vanwege de zeer slechte gesteldheid van de armenkas meent men vooralsnog niets te kunnen en te mogen geven.