1707

Dit jaar onderhandelen Engeland en de Republiek zonder resultaat over een te sluiten Barrièretractaat voor de Zuidelijke Nederlanden. Ondertussen groeit bij de Vlamingen en Brabanders de onvrede over de door Engeland en de Republiek overeengekomen gemeenschappelijke souvereiniteit.

Na het overlijden van Stadhouder Prins Willem III sleept het Stadhouderloze Tijdperk zich nu al sedert 1702 voort. De erfprins van het Huis van Oranje, Johan Willem Friso, bereikt de 20-jarige leeftijd. Hij treedt in functie als dienstdoend generaal in het Staatse leger. In de Raad van State krijgt hij echter geen zitting.

* * *

Onrustig is het tussen de volken onderling. Roerig is het ook op Walcheren en in Arnemuiden. Vervolgden en vluchtelingen om het geloof of andere motieven arriveren op Walcheren en zetten zich ook neer te Arnemuiden. In mei wordt het huisgezin van Gerrit van de Velde, afkomstig van Melle in Vlaanderen, gastvrij in Arnemuiden opgenomen. We lezen van hem: ‘Dewijl hij door de krijgsraad van Veere is gearresteerd en daardoor onnozel (zoals het college voorkomt) in groote swarigheid gecomen is, en dewijl Gerrit ons voorkomt als een eerlyck man, is besloten aan de Commandeur of de krijgsraad in zijn faveure (voordeel) te schrijven’.

In januari komen we een bericht tegen dat zich een Franse ‘schoolmaitresse’ heeft gemeld bij burgemeester Jacob Broeder ‘om alhier de jeugd te onderwijzen in de France taale soo in lesen als schrijven’. Zij krijgt hiervoor toestemming onder het uitdrukkelijke voorschrift dat ze niemand zal mogen onderwijzen in ‘de Nederduitsche Taale, ‘t zij lezen, schrijven, etc.’.

Ook is opmerkelijk dat nogal wat lieden uit Schotland als poorter worden beëdigd. Het Poorterboek getuigt daarvan onder 1707: David Preshane uit het Schotse Luth, Francis Freshfult uit het Engelse Wivenho, William Wood uit Edinburgh, Johan Lomsdale uit Aberdeen, Joris Bruijn uit het Schotse Westerwins, Alexander Fleming ook uit Aberdeen zetten zich hier neer.

* * *

Maar ook anderen strijken in de stad neer. In januari lezen we: ‘Dewijl nu onlangs verscheidene lichte vrouwluiden, te weten Catalintie van der Leye en Catalintie Harthoorn en anderen hier van buyten zijn in deze stad comen wonen en van onechte kinderen in de kraam zijn gecomen tot groote ergernisse en schandaal van de goede ingezetenen deser stad en dewijl sulks in een goede en wel gestelde pollisie niet kan geleden worden’. Het Stadsbestuur besluit deze ‘vrouwluyden’ aan te zeggen dat ze binnen de tijd van een maand de stad moeten verlaten.

In mei blijkt dat ‘Catalintie van der Leye het gebod der Regering niet in achting neemt, maar in weerwil van hetselve hier blijft wonen’. Andermaal krijgt ze de aanzegging dat ze binnen veertien dagen uit de stad dient te vertrekken; anders ‘sal sij uitgeleid worden’. De andere, Catalintie Harthoorn, verzoekt eerbiedig hier te mogen blijven wonen. Ze krijgt daarvoor toestemming ‘mits dat sij haar eerlijck komt te gedragen’.

* * *

Burgemeester Pieter de Vroe is dit jaar aftredend. In zijn plaats wordt verkozen Jacob Broeder. Als nieuwe schepenen worden benoemd Jan Cornelisse Knecht, Dirck van Delmerhorst en Michiel Verhage. Thesaurier is Jacob Broeder.

Toch gaat de jaarlijkse verkiezing van nieuwe stadsbestuurders ditmaal niet zonder moeite. Met meerderheid van stemmen wordt in maart besloten dat, ‘dewijl het doen van den Eed al lange jaren buiten ongebruik is geraakt, hetselve noch van dese reise in state te houden en onderwijl te vernemen of de regenten daar nog aan verplicht zijn, en dan hetselve naar behoren te reformeren beneffens alle andere misbruiken die er mochten wezen’.
De baljuw Pieter Wiltschut en ook de regenten Pieter de Vroe, Jan Cornelisse Knecht en Michiel Verhage laten aantekenen dat zij protesteren tegen de nominatie van de schepenen ‘omdat deze strijdig is tegen de Costuymen en uitdrukkelijke ordre van Haar Edelmogende Heren Staten van 12 november 1651’.

De stadsregering besluit op voorstel van secretaris Michiel Verhage ‘om sijn soutkeete als een speciale hypoteque te verbinden tot borgtocht voor sijne getrouwigheid voor het Comptoire van Consignatie (de secretarie) met contentement van de weesmeesters te accepteren en aan te nemen’.

In december wordt aangesteld tot pensionaris van de stad mr. Jacob Douw op een jaarwedde van £ 5. Dit ‘ter bevordering van de Justitie en de goede gang van zaken ook in de pollisie’. Een pensionaris is de juridisch adviseur en raadsman van de stad en de pleitbezorger in twistgedingen. Mr. Jacob Douw zal dit gedurende een periode van wel 42 jaar blijven. Pas op 28 mei 1749 bedankt hij voor deze functie. Hij krijgt dan de eretitel van pensionaris-honorair. Immer genoot mr. Jacob Douw een zeer groot vertrouwen en bijzondere achting van het Arnemuidse Stadsbestuur.

De stadsbode Joris Verstraate krijgt ook nu al tijdens de eerste vergadering van het Stadsbestuur in januari ‘volgens ouder gewoonte toegeleijt voor zijn nieuwe jaar’ een pond Vlaams. Toch ontvangt hij in de loop van het jaar ‘een scherp repriment wegens de quade bejegening van de heer Urias Besemer’.
Schoolmeester Willem Coene fungeert als boekhouder van de huisschatting. In januari doet hij rekening van de huisschatting over 1706.
De veerman op het Nieuwland Lieven Adriaansen kan wegens ziekte en onbekwaamheid het veer niet langer meer bedienen. Besloten wordt dit opnieuw publiek te verpachten.

* * *

Een enkel bericht over de openbare orde. Door het openstaan ‘van het arbeijdershuysken’ op het Hoofd ‘s zondags gebeuren er nogal wat ongeregeldheden ‘soo van drincken als andersins’. Besloten wordt dat het huisje ‘s zondags gesloten zal worden gehouden en niet geopend zonder toestemming van de overdeken van het arbeidersgilde op straffe van twee schellingen te verbeuren.

* * *

Uit allerlei archiefgegevens blijkt dat het verval van de stad doorzet, de bouwvalligheid slaat steeds verder om zich heen en de stadsfinanciën zijn regelmatig uitgeput. Enkele feiten noemen we hier.

Het Stadsbestuur besluit dat ‘voortaan geen taback of wijn ofte enige dranck op het Stadhuys en sal gehaald worden tenzij hetselve aanstonds door de thesaurier sal worden betaalt en dat daarvan een kladde op het Stadhuys sal moeten berusten’.
Omdat de schuur van het ‘Hof den Armen’ van Hendrik Beaufort, vermoedelijk ook een hugenoot, zeer bouwvallig is, wordt hem gelast deze in behoorlijke staat te herstellen binnen 4 à 5 maanden, zodat deze staande kan blijven. Aan Francois Davy, afkomstig uit het Henegouwse Poort bij Aath, wordt toegestaan het huis van Hendrik Beaufort te gebruiken tot stal voor zijn beesten, mits dat hij het behoorlijk zal repareren. Ook moet ‘hij er voor zorgen dat de vuiligheid van de beesten niet op ‘s Heeren straten loopt’.

Het bouwvallige huis van Adriaan Marynisse mag worden afgebroken of gemaakt tot ‘een bequame woonplaats voor een arbeyder’. Wel moet eerst onderhandeld worden met Pieter Kien die genegen schijnt ‘dit huys te maken tot een Slagthuys’. Adriaan Marynisse krijgt toestemming om te gaan wonen in de Nieuwstraat in het Huys van den Armen. Op zijn verzoek wordt besloten ‘hetselve wat te laten repareren sodat het water- en winddicht is en bequaam om te kunnen bewoond worden’.

Een heel ander bericht is dat het historisch waardevolle orgel uit de kerk wordt verkocht. Het kerkorgel verkeert, vanwege geldgebrek, in een zodanige uitzichtloze staat van verval, dat besloten wordt het te slopen. Het binnenwerk (de pijpen en blaasbalgen) wordt verkocht. De orgelkas zal in 1709 gesloopt en verkocht worden. Een treurig einde van wat eens een waardevol instrument moet zijn geweest.
De Middelburgse koopman David Sandra biedt een som van 25 ponden Vlaams voor ‘de binnenpijpen van den orgel mitsgaders de Blaasbalcken’. Voor het geboden geld worden pijpen en blaasbalgen verkocht.
Opmerkelijk is dat de kerkelijke gemeente het vanaf 1707 bijna 100 jaar zonder orgel heeft gedaan tijdens de kerkdiensten. Pas in 1795 komt de kerk door een schenking van de ambachtsheer van Nieuwerkerke mr. Daniël Radermacher weer in het bezit van een kerkorgel.

Ook de molen van de stad moet noodzakelijk gerepareerd worden. Het Stadsbestuur besluit ‘de molen door luiden sulks verstaande te laten visiteren en te zien wat nodig moet gemaakt worden en als dan met de eerste gelegenheid het werk openbaar te besteden’. In mei overleggen de stadsbestuurders Pieter de Vroe en Urias Besemer de magistraat een bestek voor het herstel van de molen. Op grond van dit bestek mag de molenmaker Francois de Lava het werk uitvoeren.

Ook het Stadhuis vertoont sporen van bouwvalligheid en verveloosheid. De deuren en vensters worden schoon gemaakt en opnieuw geschilderd.

* * *

Het straatherstel heeft ook dit jaar volop de aandacht. In opdracht van het Stadsbestuur moet Jan van der Schilde kopen en leveren 25.000 à 30.000 Douwayse straatstenen. Het blijkt dat hij inplaats daarvan Platonse stenen bij de Middelburgse koopman David Sandra heeft gekocht. Hij wordt ontboden om over deze miskoop te spreken. Van der Schilde belooft de straatstenen te sorteren en te tellen zoals het behoort. Na ‘gedane visitatie van luyden sulcks verstaande’ zal getracht worden met hem overeenstemming te bereiken. Besloten wordt de stenen toch maar aan koopman Sandra te betalen ‘mits aftrekkende 600 stenen gelijk die soo aan de Stadt volgens conditie is verkocht, ten ware dat de heer Sandra deselve wilde wederom halen, alsdan liever om alle moeilijkheden te voorkomen die volcomen te betalen’.

In maart vindt de aanbesteding van het bestratingwerk plaats en in april zijn de werkzaamheden in volle gang. Het blijkt eind april dat men nog veel steen te kort komt. Besloten wordt ‘met de eerste gelegenheid nog een portie stenen te kopen en te vernemen welke stenen het profijtelijkst zijn voor de stad en tot het kopen van deze steen te lichten enige penningen op interest indien het de nood vereist’.

Het zit niet mee, want in juli blijkt dat Carel de Graaf blijft talmen om de door de stad gekochte straatsteen te brengen. Besloten wordt op een andere wijze naar straatstenen om te zien en aan Carel de Graaf ‘deselve op te zeggen ten ware men geen krijgen en konde’.
Half juli koopt men een partij aanvullende straatsteen van koopman Sandra uit Middelburg. Maar twee dagen later komt Carel de Graaf onverwachts met de straatsteen ‘nadat de tijd allang is overstreken geweest’. Besloten wordt de stenen toch maar bij hem te nemen, maar wel te zien of hij iets van de prijs wil laten vallen. In november wordt ‘de oude straatsteen, die onbekwaam is om te gebruiken, bij de hoop verkocht’.

* * *

In februari krijgt ‘de baljuw Pieter Wiltschut vergunning een portie bomen op het kerkhof te planten en daar van de kap te genieten, mits dat de stammen zullen verblijven aan de stad’.

Pieter de Vroe krijgt op zijn verzoek ‘de Erve achter het pand De Balans, indien deze althans de stad toebehoort’. Hij moet zelf maar een onderzoek instellen of dat inderdaad zo is.

Tot bevordering van de reinheid in de stad besluit het Stadsbestuur in mei de vuiligheid buiten de Tolpoort te laten wegruimen. Met de veerman vinden onderhandelingen plaats over het schoonhouden van de waterloop en het opvullen van de putten op het Hoofd. Burgemeester Samuel Laurent (de heelmeester) stelt voor ‘om de vuiligheid van de straten te weren en deselve schoon te houden’. De vroedschap neemt dit voorstel over en besluit te proberen ‘de een ofte den andere van onze oude luyden te vragen om een mistput te maken’.

* * *

Dit jaar komt een belangrijke maatregel voor de visserij tot stand. In een plakkaat van 2 juni 1707 bepalen de Staten van Zeeland dat de visserij op de Zeeuwse Stromen vanaf dat moment alleen door ingezetenen van de provincie mag worden uitgeoefend. Tot nu toe waren de Zeeuwse wateren vrij voor iedereen om te bevissen.