1713
Ons land wordt dit jaar getroffen door een ernstige veepestepidemie. Grote delen van de veestapel gaan verloren. Op de 5e oktober ontvangt het Stadsbestuur een brief van de regering van Middelburg, dat ‘geen hoornbeesten of gezouten of gerookt vlees van buiten dit eiland mag ingebracht worden, opdat dit eiland zoveel mogelijk de besmettelijke ziekte en sterfte onder de hoornbeesten were’. Middelburg wordt bedankt voor de waarschuwing.
* * *
In januari sluiten Engeland en de Republiek een overeenkomst over de zogenaamde Barrière in de Zuidelijke Nederlanden. Dit houdt o.a. in dat er een Staatse (Nederlandse) bezetting gelegerd wordt in de steden Menen, Doornik, Veurne, Knokke, Diksmuide, Ieper, Hoei, Luik, Luxemburg, Namen, Charleroi en Nieuwpoort. De sinds enige maanden afgebroken vredesonderhandelingen te Utrecht worden weer hervat. Eindelijk in april, na bijna een jaar onderhandelen, komt er een vredesverdrag tot stand tussen aan de ene zijde Engeland, Pruisen, Portugal, Savoye en onze Republiek en aan de andere zijde Frankrijk. De Republiek heeft zich bij de Engelse wensen moeten neerleggen. In politiek opzicht is de gesloten vrede nadelig. De Keizer van Oostenrijk zal de beschikking krijgen over de Zuidelijke Nederlanden, uitgebreid met de Franse steden Menen, Doornik, Veurne en leper. Heette dit gebied voorheen de Spaanse Nederlanden, voortaan is sprake van de Oostenrijkse Nederlanden.
Desondanks heerst er in ons land niet alleen een gevoel van teleurstelling, maar ook van opluchting. Eindelijk is de uitzichtloze en kostbare oorlog met Frankrijk voorbij. De Republiek kan nu over een aantal barrièresteden in de nu Oostenrijkse Nederlanden beschikken.
Ook te Arnemuiden is de vrede merkbaar. Op de 7e juni ontvangt men van de Staten van Zeeland het verzoek ‘om over den Vrede die tussen den Koningh van Vrankrijk ter eender sijde en dese Staat ten andere sijde is gesloten op den 11 april dezes lopenden jaars 1713 te vieren en Vreugde te bedrijven’. Het Stadsbestuur besluit ‘twee staaken te stellen van ieder negen pektonnen, mitsgaders oock het canon te lossen en ‘s avonds op het Stadhuys bij malcanderen te komen’.
* * *
Ook dit jaar staat in het teken van het verval.
In januari worden de fundamenten van de muren van de bouwvallige kruiskerk gerepareerd en opgemetseld.
Ook de Middelburgse Poort staat op instorten. Met een ‘traffi vloer’ wordt de poort boven bemetseld en de losse stenen van onder worden afgebroken. Ook de Marktpoort wordt hersteld. Het bestek voor het herstelwerk stellen de timmermansbazen Bastiaan Liefbroer en Israal van der Leye op. De aanbesteding wordt gehouden door beide burgemeesters en het raadslid Pieter Kien. Het herstel van de Middelburgse Poort wordt aangenomen door Bastiaan Liefbroer voor de som van 8 ponden grooten Vlaams. Bij het afbreken van het losse werk van de Poort blijkt, dat het gewelf onmogelijk kan worden behouden door het daartoe beraamde middel. Daarom besluit men het werk te veranderen: ‘het verder gewelf van de Middelburgsche Poort in wesen te houden ende een roek van tras (specie van fijngemalen tufsteen) daarop te leggen met een rollage (een gewelfboog) van een steen op zijn kant en boven een borstwering à 1½ steen dik, alsmede dat de wangen behoorlijk sullen worden opgehaald volgens voorgaand bestek met een rollage so als sulx sal behoren’. Ook dit werk neemt baas Liefbroer aan voor 12 ponden grooten Vlaams.
Degenen die over wagens beschikken krijgen opdracht ‘alle de vuiligheid die van de poorte komt, aan de kaaye buiten de Tolpoort naar de punt te voeren’.
Ook vele huizen verkeren in een vervallen toestand. In juni besluit het Stadsbestuur, ‘dewijl verscheidene inwoners hare huizen laten vervallen ende geen huisschatting betalen, dat alle degene die in 4 jaren ingebreke blijft van huisschatting te betalen en sijne huisen niet en behoorlijk en repareert, dat alsdan de gemelde huizen onmiddellijk aan de stad zullen vervallen zonder enige verdere rechtsvordering dienaangaande te moeten ondergaan’.
Ook het Hoofd van de stad begint sterk te wijken en bevindt zich ‘in groot pryckel van vallen’. Besloten wordt twee balken over het Hoofd aan te brengen. In oktober lezen we dat het Oosters Hoofd genoegzaam in staat is om te gebruiken. Daarom besluit men het tegenwoordig Hoofd te abandonneren (af te danken) en ‘een nieuw Aventie (haventje) te maken tegenover de Martpoort en sal daarvan een bestek worden gemaakt’. Dit is echter zeer tegen de zin van raadslid Huybert de Bruyn en secretaris Michiel Verhage, die verklaren ‘geen part of deel daaraan te hebben, vreezende dat dit konne zijn tot groot nadeel van de stad’.
* * *
Maar niet alleen een jaar van verval, maar ook van geruzie in het Stadhuis. De stadsbode Joris Verstraate ‘misbruikt door ongehoorzaamheid de authoriteit van de burgemeester en de agtbaarheid van het college’. Daarom wordt besloten hem te deporteren (verbannen). In zijn plaats benoemt men de in 1708 uit het Vlaamse Melle gekomen Gerrit van de Velde. Maar dat is zeer tot ongenoegen van Joris Verstraate. In het notulenboek lezen we onder de 30e juni: 'De gewesen bode Joris Verstraate heeft het bestaan na zijn deportement dit navolgende in het Stads Venduboek te schrijven: ‘Ic hand geschreven, ben van de Stadt gedeporteerd op den 3e januari 1713 om dat ic collecte bediende, die de Burgemeester liever wilde hebben en onverhoord gedeporteerd tegen alle regt en regelen aan. Joris Verstraate’.
Burgemeesters, schepenen en raden besluiten op de tegenover staande bladzij een correctie te schrijven. Verstraate wordt gedwongen met z’n handtekening te verklaren: ‘Ik verklaar bij desen dat alle het overstaande, door mij geschreven, is onbesonnen, onbedagt en tegen de waarheid, maar alleen uit quaadaardigheid ter neder gesteld, hebbende een volkomen berouw en leedwezen tot teyken der waarheid, hebbe ik dit met mijn gewoonlijk handteyken ondertekend’. Binnen 8 dagen moet Joris dit ondertekenen en als hij dat niet doet, ‘dan zal hij uit zijn nering en hantering worden verboden tot nader order’.
Maar ook komt er een anonieme ‘insinuatie’ binnen tegen oud-burgemeester Huybert de Bruyn. Uitgebreid wordt in het notulenboek op deze affaire ingegaan. Ook de raadsleden Dirck van Delmerhorst en Willem van Hees trekken partij tegen De Bruijn. De magistraat verwerpt de aantijging echter eenparig. Toch luidt het in juni: ‘Nademaal het het college is voorgekomen dat de gewezen burgemeester Willem van Hees de tegenwoordige regering bij alle gelegenheid insinueert met lastering ende scheldwoorden ende de goede ingesetenen een quade indruk van deselve zoekt in te boezemen, hetwelk bij een goede en welgestelde regering niet en kan geleden worden’. Burgemeester Wiltschut wordt verzocht ‘alle inquisitie (onderzoek) te doen die hem mogelijk is, teneinde deselve voor ons open te leggen om op deselve te resolveren’. Verder lezen we hier niets meer over.
In dit roerige jaar bestaat de stadsregering uit de burgemeesters Pieter Wiltschut en Hubert de Bruyn, de schepenen Jan Hugenbaart, Pieter Kien, Bastiaan Liefbroer, Michiel Verhage en Jacob Wiltschut en de raden Cornelis Angillis, Jan Cornelisse Knegt, Israal van der Leye, Abraham Blieck en Samuel Laurent.
Stadsbode Nicolaas Barbé krijgt ‘voor zijn gedane dienst toegelegd een pond groot Vlaams voor een Nieuwejaarsgift’. Tot ‘s Heeren Dienaar wordt in september aangesteld Nicolaas Ypendael.
* * *
Dit jaar wordt de Veersche dijk beplant met olmenbomen. Door de lindebomen op de Markt, die gescheurd zijn en waarvan ‘pryckel’ is te verwachten, worden ijzeren banden gestoken om zo de takken bij elkaar te houden. In december wordt de Singel met olmenbomen beplant en de hoogten geëffend.
In juni overlijdt de heelmeester Pieter Aubry, tevens burgemeester van de stad. Johannes Rotse volgt hem op als chirurgijn.
In oktober komen verscheidene klachten binnen ‘dat met de turf die door de turfschippers wordt gelost en bij de burgerij en ingezetenen wordt opgedaan, door de turftonders zeer frauduleus wordt omgegaan tot nadeel van de ingesetenen’. Besloten wordt ‘dat voortaan de turf die alhier aan de kaai zal worden gelost, zal moeten getond worden op de kaai gelijk hetzelve ook binnen Middelburg gebruikelijk is, mits dat de burgers en ingezetenen, die de turf komen op te doen, aan de arbeiders betalen boven hun daarvoor gezette loon, een oortie op de tonne’.
* * *
Zij het spaarzamenlijk, toch komen we enkele berichten tegen over de in deze tijd bloeiende zoutnering in Arnemuiden. Deze is thans de belangrijkste bron van inkomsten voor de stad. Adriaan Kerkhove benoemt men tot grofzoutmeter. En in november sturen de pannemeesters van de zoutnering een verzoek naar het Stadsbestuur ‘over het overslaan van het grofzout, hetwelk zij uit Holland komen te ontbieden’. Hun verzoek wordt ingewilligd.