1711
Op de 14e juli gaat de treurmare door de Nederlanden dat Prins Johan Willem Friso, Prins van Oranje en erfstadhouder van Friesland en Groningen, in het Hollands Diep is verdronken. Hij is 24 jaar geworden en laat zijn vrouw Maria Louise, landgravin van Hessen-Kassel, een dochter na.
Het ongeluk gebeurt tijdens een volkomen onverwachts opstekende storm. De dood van de Prins is een groot verlies voor de Republiek. Als generaal van de infanterie verwierf hij groot aanzien.
Na zijn overlijden wordt in september z’n zoon Willem Karel Hendrik Friso (onze latere Stadhouder Prins Willem IV) geboren. Twee weken na zijn geboorte benoemen de Staten van Friesland deze erfgenaam van het Huis van Oranje tot erfstadhouder van hun gewest.
Kort daarna, op de 7e oktober, sluiten Frankrijk en Engeland een geheime vredesovereenkomst. Engeland weet dit uit te buiten door belangrijke handelsvoorwaarden op het gebied van de slavenhandel te bedingen. De Nederlandse gezant Buijs begeeft zich in allerijl naar Londen om zich op de hoogte te stellen van de vredesovereenkomst. Hij krijgt te verstaan dat Engeland met Frankrijk een afzonderlijke vrede zal sluiten als de Republiek de Engels-Franse vredesvoorwaarden niet onderschrijft.
Begin dit jaar overlijdt de Zeeuwse vlootvoogd Philips van Almonde.
* * *
Het Stadsbestuur bestaat thans uit de burgemeesters Hubert de Bruyn en Pieter Aubry, de schepenen Cornelis Angillis, Michiel Verhage, Dirk van Delmerhorst, Israal van der Leye en Geraard Cole en de raden Pieter Kien, Bastiaan Liefbroer, Pieter Wiltschut, Jan Hugenbaart en Jan Smit. Altredend waren dit jaar burgemeester Willem van Hees en de schepenen Pieter Kien, Cornelis Huyssen en Bastiaan Liefbroer.
De vorige ‘s Heeren Dienaar Adriaan van der Gught maakt het nu toch wel erg bont. Uit de notulen van het Stadsbestuur blijkt dat hij de laatste tijd ‘z’n plicht van gehoorzaamheid verzaakt en bij alle gelegenheden de regering lastert en scheldt, kwade inductiën geeft, beroerten aanricht en de rust en vrede in de stad zoekt te verstoren’. Hij krijgt een zeer ernstige waarschuwing en voor ditmaal wordt het hem nog vergeven.
Toch blijkt het nog wel mee te vallen met de onrechtmatigheden in de stad. De Vierschaar hoeft weinig bij elkaar te komen en er komt weinig op de rol. Het notulenboek meldt: ‘Alzo enige jaren aan de anderen weinig saken aan de Rolle komen te staan en de procureurs behorende tot deze Vierschaar klagen dat ze wegens de geringheid van het salaris daartoe staande niet en kunnen komen, is besloten hun salaris te verbeteren’.
* * *
Op verzoek van de baljuw wordt de muur van het kerkhof geïnspecteerd hoe deze het beste gemaakt kan worden. Besloten wordt de muur te maken ‘soo onkostelyck als het mogelijk is en hetselve aan te besteden’. Cornelis Huyssen, de timmermansbaas, krijgt toestemming om ‘de erve aan de Middelburgse Poort tussen de lindebomen te mogen hebben om aldaar een huis te bouwen om in te wonen’. Tevens krijgt hij toestemming ‘het huis, bij hem nieuw gekocht, staande in de Nieuwstraat hetwelk zeer bouwvallig is, op te bouwen tot een werckhuis’.
Wat ook steeds bouwvalliger wordt is het Hoofd buiten de Tolpoort. Daardoor dreigt de stad grote schade te lijden. Er wordt een commissie ingesteld, bestaande uit de baljuw, burgemeester Hubert de Bruyn en de timmermansbaas Bastiaan Liefbroer, om het Hoofd met enkele deskundigen te inspecteren en te bespreken hoe dit het beste en met de minste kosten zou kunnen worden gemaakt.
Ook de weg onderlangs de zoutketen moet nodig gezand worden. Besloten wordt om de galgenberg te laten onderzoeken en te bezien ‘of deze bekwaam is om de weg onder de keten te zanden’.
Maar ook de Veersche Poort verkeert in zeer bouwvallige staat. Vermoedelijk is het gewelf van het poortgebouw afgebroken of ingestort. In 1698 zijn de deuren van de Veersche en Middelburgse poorten al verkocht. Ook deze wordt geïnspecteerd om te bezien hoe deze het beste gemaakt kan worden. Daarop wordt de Poort ‘met goede scheepsplanken geheel gedekt en zal het hout daarvoor door de Stad worden gekocht’. Maar ‘alzo de winter op handen is, zo wordt de reparatie van de Veersche Poort uitgesteld tot in het voorjaar’. Tevens besluit men te bezien of de erve, gelegen aan de Veersche Poort, toebehorende aan enige particuliere personen, niet voor de stad kan worden gekocht voor een redelijke prijs.
Ook het haventje buiten de Tolpoort is zeer ondiep geworden ‘zodat de schepen niet bequamelijk daar kunnen in komen’. Besloten wordt ‘het aventie te laten diepen, hetzij in daggeld of te besteden zoals het de beide burgemeesters en de thesaurier zullen goedvinden’.
En zelfs de stoelen in de raadszaal van het Stadhuis zijn zeer slecht. Men zal dan ook 18 nieuwe stoelen kopen, ‘gevuld en met pluche leer overtrokken’.
Het Oosteinde van de stad wordt met olmenbomen beplant. En ‘de essebomen staande op het plein ‘t einde de straate, alzo deselve seer slecht sijn, worden uitgeroeyd alsmede de nootebomen op het kerkehof uitgedaan’. Op het Oosteinde wordt ‘de leegte tegen de wal daar de bomen moeten geplant worden’ verhoogd en effen gemaakt. Met de bewoners van de erven op het Oosteinde wordt gesproken of zij hun bomen op deze erve zouden willen rooien om ‘met de stad die egaal te beplanten’.
* * *
Nog een bericht over de zoutketen vermelden we hier. De pannebazen van de gemene zoutnering verzoeken ‘om de slaper van hun turftonne te mogen veranderen’. Het Stadsbestuur besluit ‘de tegenwoordige slaper te laten vernietigen en een andere te laten maken conform de nieuwe tonne die laatst gemaakt is, welke alsdan voortaan zal dienen voor slaper en alzo de slaper van de turftonne van de stad te nauw van boven werd bevonden, is mede goedgevonden een andere te laten maken zoals het behoort’.
* * *
Ook de kerk verkeert in een vervallen toestand. Het schaalje(leien)dak moet noodzakelijk gerepareerd worden. Tot commissarissen om met de schaaljedekker het dak te bezichtigen worden aangesteld Bastiaan Liefbroer en Cornelis Huyssen. Uit de inspectie blijkt dat enige roeden nieuwe schaaljen op de kerk aangebracht moeten worden. Met de oude leien worden de kerk en het Stadhuis gerepareerd.
Lieven van Alteven is bereid voor de tijd van vijf jaren het schaaljedak van de kerk en het Stadhuis te repareren en te onderhouden, mits dat hij in deze tijd mag leggen 10 roeden nieuw werk en dat niet minder als voor de som van 22 ponden Vlaams per jaar. Het werk wordt aan hem besteed mits dat hij het maakt en onderhoudt zoals het behoort.
Burgemeester Hubert de Bruyn wijst er in september op dat de kerk noodzakelijk moet gerepareerd en gewit worden. Ook zijn nog andere reparaties noodzakelijk. Maar, ‘also de Stadscasse zulks niet en soude kunnen dragen datter noodzakelijk enige penningen op interest souden moeten worden genomen’, wordt besloten 100 ponden Vlaams op interest te nemen.
Ook de ramen (‘de glasen’) in de kerk zijn zeer ondicht en slecht. Deze zullen worden gemaakt ‘tussen de tijd wanneer de kerke wordt gedekt’. Ook in de kerk worden enkele verbeteringen aangebracht. De tuin, die geweldig nauw is, wordt 2 á 3 voeten uitgezet. Ook worden er twee nieuwe ouderlingen- en diakenenbochten en ook een nieuwe trap voor de preekstoel van goed gevlamd wagenschot gemaakt.
Omdat de stoelen en de bochten in de kerk zeer ‘ongereguleerd’ staan besluit men deze in goede orde te brengen en het middelpad geheel te sluiten. En ook om ‘de herenbochten in de kerk te voorzien met losse saten inplaats van kussens en deselve te laten maken van trijp boven en onder met leer zoals gebruikelijk is’.
Vermeldenswaard is ook dat op 30 oktober de vermaarde Friese theoloog en vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie, Wilhelmus à Brakel, op 76-jarige leeftijd overlijdt. Zijn in 1700 verschenen Redelijke Godsdienst is zeer bekend geworden en vele malen herdrukt.