1709

In het voorjaar komen geheime vredesonderhandelingen op gang tussen de Republiek der Verenigde Nederlanden en Frankrijk. Deze worden in juni echter plotseling afgebroken. Het breekpunt is de van de Franse Koning Lodewijk XIV geëiste steun bij de onttroning van z'n kleinzoon Filips V, de Koning van Spanje. Door dit mislukte vredesoverleg laait in de Zuidelijke Nederlanden de strijd weer op. Na een beleg van een maand nemen de geallieerde Engelse en Nederlandse troepen onder leiding van Marlborough en Savoye de Vlaamse stad Doornik in.

Eind oktober sluiten de Engelse ambassadeur Townstend en onze Raadpensionaris Heinsius het zogenoemde Barrièretraktaat. Daarbij verleent Engeland de Republiek het recht op een militaire barrière tegen Frankrijk in de Zuidelijke Nederlanden. Tevens krijgt ons land de economische en financiële zeggenschap over dit gebied. In december vindt de ondertekening van het Barrièretraktaat in Londen plaats.

In Frankrijk heerst dit jaar een hongersnood. Daardoor maakt ons land grote winsten in de graanhandel met Frankrijk.

* * *

De gebeurtenissen op het Westeuropese toneel vermelden we hier omdat tegen deze achtergrond de Kroniek van Arnemuiden over 1709 gelezen moet worden.

In januari verzoeken de Staten van Zeeland het Stadsbestuur ‘om een dankdag te houden en ‘s avonds de klokken te luiden en het kanon te lossen over de voordelen die de wapenen van onze Staat en de geallieerden op onze vijanden hebben bevochten en het overgaan van Rijssel naar de geallieerden’. Besloten wordt om alleen maar de klokken te luiden ‘om de onkosten voor de Stadt te voorkomen’.

Ook in november komt een verzoek van de Zeeuwse Staten ‘om op de 13e november een dank- en bededag te houden en ‘s avonds de klokken te luiden en het kanon te lossen over de glorieuze victorie op de vijand bevochten mitsgaders het overgaan van Doornik en Bergen in Henegouwen’. Het Stadsbestuur besluit ‘alleen maar de klokken te luyden en ‘s avonds de Heeren op het Stadhuis te defrayeren (uit te nodigen)’.

* * *

In de oude kruiskerk worden dit jaar verscheidene verbeteringen aangebracht. Twee nieuwe herenbochten worden gemaakt en geplaatst ‘aan de pylaren van den Thoorn sooals het werck vereist’. En de timmermansbaas (en tevens lid van het Stadsbestuur) Urias Besemer krijgt opdracht een nieuwe ‘predickstoel’ te maken volgens het door hem gemaakte bestek voor 10 gouden grooten Vlaams. De aflevering is niet naar de zin van het Stadsbestuur, want men heeft het over ‘het werk van Urias Besemer in de kerke, waaraan nog veel mankeert en noch niet gemaakt en is naar hetgene de regering oordeelt, dat gemaakt mogte worden’. Men verzoekt Besemer z’n werk eerst af te maken eer het zal of kan worden opgenomen.
Deze bijna 300 jaar oude, eikenhouten preekstoel is nu nog steeds in de Hervormde Kerk in gebruik. In de zeventiger jaren is deze preekstoel van een aantal verflagen ontdaan en kwam het originele eikenhout weer tevoorschijn.

Het overblijfsel van het historische kerkorgel (de orgelkas) wordt dit jaar verkocht voor £ 5:16:10 (‘voor de hurgel en hout’). Enige tijd geleden werden de pijpen en blaasbalgen al van de hand gedaan. Het zal tot 1795 duren voordat er weer een orgel de kerkdiensten zal begeleiden. Zie hierover het vermelde in de Kroniek van Arnemuiden onder 1795. Dit orgel moet kennelijk een mooie klank gehad hebben, want als Koning Willem I op de 12e september 1814 bij zijn bezoek aan Arnemuiden de kerk bezichtigt wordt het orgel bespeeld.
Ook krijgen de kerkmeesters opdracht meer orde in de kerk te brengen. De stoelen en bochten in de kerk worden gedurig verzet en staan rommelig op de oneffen zerkenvloer. In september krijgt de aannemer Hendrik van den Broecke de opdracht om de vloer in de kerk te verleggen en te egaliseren.

De bijna 300 jaar oude preekstoel, gemaakt door de timmermansbaas Urias Besemer, in de Hervormde kerk.
De bijna 300 jaar oude preekstoel in de Hervormde kerk.
De preekstoel is gemaakt door de timmermansbaas Urias Besemer.

* * *

In maart overlijdt de schoolmeester, tevens lid van het Stadsbestuur en voorzanger en koster in de kerk, Willem Koene. Tot stadsschoolmeester wordt op de 20e maart verkoren Johannis Huygenbaart op een traktement van 50 gulden. Hij krijgt bovendien ‘noch 50 Carolus guldens, de veertien guldens daar onder gerekend die tot het schuren van de kerke gegeven worden, mits dat het extra-ordinaire zal vervallen zo haast als hij voorzanger wordt’. Een betaalde nevenfunctie voor hem is ook het zetten van de stoven met de testen met vuur in de onverwarmde kerk.

Overigens verklaart secretaris Michiel Verhage, daarin bijgevallen door burgemeester Pieter de Vroe, part noch deel te willen hebben in dit besluit. Hij protesteert tegen het extra-ordinaire traktement van de schoolmeester. Mogelijk kan Huygenbaart niet goed de wijs houden. De kerkenraad heeft er geen bezwaar tegen dat hij koster is, maar aarzelt hem de functie van voorzanger te geven en wil liever iemand anders aanstellen. Het Stadsbestuur dringt er nadrukkelijk op aan om, zoals vanouds, het voorzangers- en kostersambt te combineren met de functie van stadsschoolmeester.

Jan Huygenbaart of Hugenbaart zal later ook lid van het Stadsbestuur worden. In 1710 krijgt hij ook een aanstelling als Ontvanger van de Huisschatting. Van hem willen we vooral vermelden de buitengewoon fraaie wijze waarop hij kan schoonschrijven. Hij is waarlijk een meester in de schoonschrijfkunst. De omslagen van de Registers van de Huisschatting worden met sierlijke krulletters beschreven.
Hugenbaart woont in ‘De Nieuwe School’ aan de Markt. In dit pand wordt tegelijk school gehouden. In het meestershuis heeft vóór hem meester Willem Coene en hebben ná hem de schoolmeesters Izaak Schoe en Jacob Slabber gewoond. Hij krijgt in mei toestemming de paardenstal achter z'n huis af te breken, ‘mits daar stellende een bequame muur van bequame hoogte’. Ook krijgt hij toestemming om 6 à 7 voeten van het kerkhof aan zijn erve te mogen trekken, mits daar geen graven zijn.

* * *

Scheepvaart op de rede van Vlissingen omstreeks deze jaren. Op de afbeelding het Franse oorlogsschip De Bourbon na de verovering door Zeeuwse kaperkapiteins in 1707.
Scheepvaart op de rede van Vlissingen omstreeks deze jaren.
Op de afbeelding het Franse oorlogschip 'De Bourbon' na de verovering door Zeeuwse kaperkapiteins in 1707.

In 1709 ontstaan er moeilijkheden binnen het Stadsbestuur.
In de aanvang van het jaar is het nog pais en vrede. De stadsbode krijgt begin januari weer z'n gebruikelijke Nieuwejaarsgift van één pond Vlaams. De thesaurier Jacob Broeder doet rekening en verantwoording van de ‘Stads Brandewijn’.
Het lid van het Stadsbestuur, tevens timmermansbaas, Urias Besemer verhuist naar elders. In zijn plaats en in de vacature van de overleden Willem Koene worden tot weesmeesters benoemd Gerard Cole en Pieter Kien, de bierbrouwer.

Adriaan Blieck krijgt een benoeming tot stadsijker in de plaats van ‘Hendrick’. Dit zal vermoedelijk Hendrik van de Broecke zijn geweest. Maar hij bedankt ‘voor den ijck en de Heeren voor haar gunste’. Tot stadsijker ‘om alle droge en natte maten en gewichten te ijken’ benoemt men nu Jacob van der Leije. Van der Leije klaagt wèl over ‘de slapers van den ijk’ (dit zijn standaards van de maten en gewichten). Besloten wordt 'nieuwe slapers te versorgen van koper en den ijk soo langen tijd uit te stellen’.

In de plaats van de aftredende burgemeester Pieter de Vroe worden op tweetal geplaatst Geraard Kole en Adriaan van der Vest. Ook de schepenen Michiel Verhage, Jan Cornelisse Knegt en Dirck van Delmerhorst zijn dit jaar aftredend. Op de voordracht voor schepenen worden geplaatst Samuel Laurent (de heelmeester), Pieter Kien (de brouwer), de onlangs uit Bergen op Zoom hier gevestigde Willem van Heese, Bastiaan Liefbroer (de timmermansbaas) en Cornelis Huyssen (ook timmermansbaas). Tegen de kandidatuur van Willem van Heese wordt van diverse kanten geprotesteerd, omdat hij geen burger is. Overigens keuren ook de Staten van Zeeland de nominatie niet goed.

De stadsbestuurders Pieter de Vroe en Samuel Laurent worden tot commissarissen aangesteld ‘om de particuliere leden van de Staten en de raadpensionaris te begroeten en onze bekommering hierover over te brengen’. Men schrijft ook een brief aan de Staten van Zeeland over het uitstel van de installatie van de nieuwe regenten met een beroep op ‘de aloude en duur verkregen privileges’. Secretaris Michiel Verhage, Pieter Kien en Pieter Aubry verklaren part noch deel te willen hebben in het uitstel van de installatie. Uiteindelijk besluit men eenparig op het verzoek van de Staten van Zeeland van 19 september om de verkoren personen tot burgemeesters en schepenen te installeren en ‘hun Agtbaren hierin onderdaniglijk te obediëren (gehoorzamen) en die personen te installeren’.

De grootste problemen ontstaan omstreeks juni. Tijdens de vergadering van het Stadsbestuur van de le juni geeft de baljuw Pieter Wiltschut kennis van het verblijf van de voormalige burgemeester van Veere, Izaãk den Held, te Arnemuiden. Izaäk den Held werd bij vonnis van burgemeesters en schepenen van Middelburg van 19 juni 1704, 'als één van de voornaamste kwaadaardige aanleggers, voortzetters en uitvoerders van het tumult en oproer op 26 januari 1704 tegen de regering van Middelburg aangericht, infaam verklaard, terwijl een derde deel van zijn goederen verbeurd werd verklaard en hij voor altoos verbannen werd uit Holland, Zeeland en West Friesland’.

In zijn Geletterd, Staatkundig en Heldhaftig Zeeland geeft P. de la Rue over Izaäk den Held nog de volgende bijzonderheden.

Hij ging als chirurgijn naar Indië, waar hij huwde met een rijke weduwe. Naar het vaderland teruggekeerd, vestigde hij zich te Veere, waar hij op ruime voet lustig leefde. Het duurde niet lang of hij kwam in de regering van de stad, werd burgemeester en een man van betekenis in Veere.
Nauw betrokken in de burgertwisten van het begin van de 18e eeuw, wordt zijn naam in de pamfletten van die dagen menigmaal genoemd, doch doorgaans niet zeer loffelijk. Door vaardigheid in het spreken en handigheid van doen, was zijn invloed op de Veerse vroedschap schier onbegrensd. De latere burgemeester, toen secretaris, Haak verhaalde aan De la Rue, dat Den Held in een vergadering zo schoon wist te praten, dat de raad over dezelfde zaak driemaal van gevoelen en stem veranderde. De invloed was echter van korte duur, want door eigen schuld is het met die roervink niet best afgelopen. Toen het geld was doorgebracht, verbleekte de glans en volgden de processen, die hem dwongen om Veere te verlaten. Weggejaagd uit zijn ambt, heeft hij als balling moeten omzwerven en leeft misschien (anno 1732) oud, arm en veracht in een afgelegen buurt te Amsterdam.

Niettegenstaande z’n verbanning heeft Den Held nu de vrijheid genomen zich binnen Arnemuiden op te houden. De baljuw Wiltschut geeft burgemeester Pieter de Vroe te kennen dat hij eigenlijk verplicht is Den Held te laten vertrekken uit de stad, tenzij de magistraat hem toe wil staan om alhier te wonen.

Het Stadsbestuur overweegt hoe in de afgelopen jaren verscheidene uit de Zeeuwse steden verbannen regenten gepoogd hebben binnen Arnemuiden te komen wonen. Steeds is dit afgewezen tot voorkoming van conflicten en wanorde. Niettemin maakten de steden Middelburg, Veere, Zierikzee, Tholen en Goes er nooit een punt van zulke oude regenten te huisvesten. Naar het voorbeeld van die steden besluit men dan nu ook ‘geen difficulteit’ te maken om Den Held binnen deze stad toe te laten. Misschien komen er wel nadere orders van de Staten van Zeeland hoe het Stadsbestuur hiermee om moet gaan. En zo geeft het Stadsbestuur Den Held toestemming tot verblijf in Arnemuiden. De historieschrijver F. Nagtglas uit in zijn ‘Levensberichten’ het vermoeden dat Den Held in Arnemuiden werd toegelaten, omdat ook de baljuw Pieter Wiltschut kan worden beschouwd als de roervink van de geschillen tussen Middelburg en Arnemuiden in die jaren.

Middelburg neemt de toelating van Den Held en nog twee andere veroordeelden (Hubrecht van der Meer en Nelle Broecke) zeer hoog op. Op de 10e juni komt er een brief van het Stadsbestuur van Middelburg binnen met de eis er voor te zorgen dat Izaäk den Held uit Arnemuiden vertrekt.
Deze ‘besloten missive, verzegeld met het stadszegel van Middelburg’, overhandigt de stadsbode van Middelburg aan de baljuw Pieter Wiltschut. Deze weigert de brief aan de stadsbode mee te geven voor de vergaderende vroedschap. Daarop worden de burgemeesters Pieter de Vroe en Samuel Laurent er op uitgestuurd om de brief van de baljuw op te eisen. De baljuw krijgt een reprimande van het Stadsbestuur om geen aan de magistraat gerichte brieven meer in ontvangst te nemen, noch minder deze onder zich te houden. De Vroe en Laurent krijgen machtiging om een ‘bewurp van antwoord op te stellen’ aan het Stadsbestuur van Middelburg.
Blijkbaar hebben beiden hiervoor het groot privilegeboek van de stad nodig. De secretaris krijgt opdracht dat hij de beide commissarissen ‘zal laten volgen het groot privilegeboeck onder een behoorlijk renversaal (bewijs van ontvangst)’. En in augustus draagt men de secretaris op aan Samuel Laurent ter hand te stellen ‘twee boecken, behelzende de resoluties van Weth en Raad, het ene groot 46 en het andere 70 bladeren, mits dat ze weder ten comptorie werden gebragt’. Ook moet hij ‘al de stukken en bescheiden die wegens het laatste verschil tussen deze Stad en die van Middelburg zijn voorgevallen, aan de heer Jacob Broeder volgens z’n verzoek ter hand stellen en ook aan al de regenten die dit begeren. In september krijgt Jacob Broeder op zijn verzoek voor de tweede maal ‘copie autentycq van alle stucken en bescheiden wegens het laatste verschil tussen deze stad en Middelburg voorgevallen’.

* * *

De pannemeesters van de zoutnering maken zich zeer ongerust over het uit de hand lopen van het geschil tussen de stadsbestuurders van Middelburg en Arnemuiden. Namens hen verzoeken Johan Tresemier, Willem Macquet en Pieter de Wayer ‘de eer te mogen hebben in Ulieder Agtbare Vergadering binnen te staan’ en een gesprek te mogen hebben. Zij schrijven ‘...dat zij zijn gecommitteerd van de verdere pannemeesters omme Uw Agtbaren voor te dragen, dat hun is voorgekomen de verwijdering die tussen Uw Agtbaren en de Regering van Middelburg enige tijd is geweest, waarover bij hun ten regte becommeringe is ontstaan, dat, indien het niet spoedig werd voorgecomen, tselve sal strekken tot groote prejuditie en nadeel van de zoutraffinarie en mitsdien ook ingewikkeld de Stadt van Arnemuyden’.

En ondertussen rijst er gaandeweg meer irritatie over het optreden van de baljuw Pieter Wiltschut. Buiten kennis van de magistraat ‘heeft hij op morgen, de 20e july, ten 10 ure de Vierschaar beleijt en door ‘s Heeren Dienaar de Cytatie (uitnodiging) laten doen’. Besloten wordt de ‘Cytatie’ van de Baljuw niet aan te nemen en daarover met een rechtsgeleerde te spreken.

In juli blijkt de baljuw de door de Staten van Zeeland, tegen de zin van de magistraat, verkoren nieuwe stadsbestuurders te willen beëdigen. De secretaris, de stadsbode en ‘s Heeren Dienaar worden scherp verboden de baljuw hierbij behulpzaam te zijn.

Ondertussen duurt het kennelijk allemaal te lang naar de zin van de stadsbestuurders van Middelburg. Op de 27e juli schrijven ze een brief waarin ze aan de ingezetenen van Arnemuiden verbieden ‘het brengen binnen Middelburg van enigerlei soort vis, kreukels, krabben, mossels, garnaal, zeekraal en wat dies meer is, op straffe van te verbeuren het ingebrachte, maar ook zal men te water en te brood worden gezet’. Ook verbieden ze de beide burgemeesters van Arnemuiden, Pieter de Vroe en Jacob Broeder en de oud-burgemeester Samuel Laurent, binnen de stad Middelburg te komen. Het Stadsbestuur van Arnemuiden neemt onmiddellijk wraak en verbiedt ook de Middelburgse leden van de vroedschap, Johan van Reijgersberg en Adriaan de Labbestrate en de pensionaris van Middelburg Caspar van Citters, zich binnen Arnemuiden te vertonen.

Maar kort daarop kiest Arnemuiden eieren voor z’n geld. Middelburg weet met het leurverbod de magistraat van Arnemuiden snel op de knieën te krijgen. Het wordt de vele Arnemuidse visleurders en -leursters verboden om in Middelburg met vis te leuren. Dit betekent een ramp voor de Arnemuidse gemeenschap en de nekslag voor de verarmde vissersbevolking. Al twee dagen later, op de 29e juli, besluiten de vroede vaderen om Isaäc den Held, Hubrecht van der Meer en Nelle Broucke te gelasten voor de 31e juli de stad te verlaten en van hier te vertrekken.
Op deze zelfde dag legt ‘s Heeren Dienaar zijn ambt neer. Adriaan van der Gught is z’n opvolger op een traktement van 10 ponden Vlaams per jaar en 'alle twee jaren een Nieuwen rock’.

* * *

Of het met de zaak-Den Held te maken heeft is niet bekend, maar in de nacht van 26 op 27 augustus wordt in het Stadhuis ingebroken. Het is blijkbaar alleen om de privileges begonnen. Tevergeefs proberen de inbrekers om de ijzeren (in een houten kist geplaatste) privilegekist open te breken.

Het Stadsbestuur is hierover zeer verontwaardigd. Op de 27e augustus wordt van de pui van het Stadhuis de navolgende publicatie afgekondigd:

Burgemeesters, schepenen en raden der Stede Arnemuyden, doen te weten, hoe dat op verleden nagt enige booswichten haar niet hebben ontsien van op een geweldige wijze binnen onzen Stadhuys en ter secretarie in te breken, de Stadsprivilegekist met geweld geforceerd, en met alle vermogen geweld gepleegd om deselve open te krijgen en diergelijke gewelddadigheden meer, sonder echter haar te bemoeien met de meubelen, koper, tin ofte andere effecten aldaar berustende, waaruit notoir af te meten is, dat dit feit is gepremediteerd (beraamd) en versonnen om deze Stadt en goede burgerie te ontzetten van hare loffelijke en dier verkregen privileges en also het van de alderuiterste noodzakelijkheid is dat zodanige schelmen werden ontdekt en anderen lot een voorbeeld en afschrik gestraft, zo hebben zij besloten een premie te stellen van 100 Carolus guldens voor die gene die enige van die booswichten weet aan te wijzen, dat die in handen van de Justitie comen te geraken, al was hij schoon medeplichtig, sullende de aanbrenger zijn naam worden gesecreteerd (geheim gehouden)’.

De baljuw Pieter Wiltschut weigert de resolutie over het openbreken van het Stadhuis en het forceren van de privilegekist te helpen publiceren. Dit onder ‘voorgeven dat het niet wettelijk was geschied, daar deze door de Vierschaar had moeten worden gedaan’. Ook later weigert de baljuw herhaaldelijk stukken (diverse placcaten en ook de dank- en bededagbrief) over te geven aan de burgemeester. De Raadpensionaris wordt advies gevraagd hoe in zo’n geval te handelen.

In hoever het Stadsbestuur ook geirriteerd is over de rol van secretaris Michiel Verhage is niet direct op te maken. Wel is merkwaardig dat het Stadsbestuur eind september besluit om ‘den Secretaris te verbieden en te interdicteren geen penne te voeren in geen ander college als de wettelijke Vierschaar en dit college van Weth en Raad’. En eind december klinkt het dreigend uit het notulenboek: ‘Dewijl de Secretaris al enige tijd niet meer advyseert als raad in dit college, is goedgevonden dat deselve ook geen vergoeding als raad zal trekken’.

Op de 1e november besluit het Stadsbestuur alle mogelijke misverstanden over de zaak-Den Held met Middelburg uit de wereld te helpen. De notulen vermelden: ‘De vergadering, genegen zijnde alle misverstand uit de weg te leggen en de Heren van Middelburg hun misnoegen weg te nemen, verklaren bij deze hare missive van 5 juli 1709 in te trekken, mitsgaders de interdictie van het frequenteren van onze stad en jurisdictie van dien, aan de weledele Heren Johan van Reijgersberg, Adriaan de Labbestrate en de pensionaris Casper van Citters, in hope en verwachting dat de Heren van Middelburg hare interdictie aan de heren Pieter de Vroe, Jacob Broeder en Samuel Laurent mede zullen intrekken, om alle vorige moeilijkheden te doen cesseren (ophouden)’.

* * *

Nu volgen nog wat algemene bijzonderheden.
De landluiden rondom de stad krijgen opdracht de paden en wegen behoorlijk te onderhouden zodat ze ‘bequamelijk kunnen begaan worden’. Ook moeten de landlieden die paarden en wagens hebben, de oude straatsteen die uit de straten is gekomen, in de keetweg onder de zoutketen voeren. Deze weg is weer eens in een slechte toestand. De keetluiden overtreden nogal eens de verboden en spoelen de pekel in de rijweg ‘mitsgaders het speck van pannen, waardoor de weg onbequaam wert om te kunnen bereden worden’. Er worden strenge boeten opgelegd voor zulke vergrijpen.

De ingezetenen krijgen opdracht de bermen voor ieders huis en erf in orde te maken, daar waar de straten gemaakt zijn. Als men die nodig heeft kan men hiervoor van de oude straatsteen krijgen.
Dit jaar worden de Nieuwstraat en het Bolstraatje herbestraat. We lezen in juni het bericht: ‘Nademaal de straatmaker Hendrick van den Broecke de straten niet behoorlijk volgens zijn bestek heeft gemaakt, wordt besloten dat hij het gedeelte van de Mart af tot aan de Brouwerie hetgene niet leverbaar is, weder sal hebben op te nemen en maken volgens bestek’. De veerman op het Nieuwland krijgt opdracht voortaan ‘al de schamele passanten die een briefje of biljet van de burgemeester hebben, over te zetten’.

Abraham Haak wordt gelast het vuile water van zijn paarden van de straat te weren en dit op zijn eigen erf te laten lopen.
De molenaar heeft zich misdragen. Hij mag de molen niet langer bedienen. Besloten wordt 'deselve de comende dinsendag te verpagten’. De nieuwe molenaar krijgt opdracht zo spoedig mogelijk binnen de stad te komen wonen, ‘zodat hij voor de molen behoorlijk zorge zoude kunnen dragen’. Dit schijnt niet zo eenvoudig te zijn. De magistraat verzoekt hem ‘een bejaart en bequaam persoon te sturen volgens zijn belofte daar geen klagten van en komen om de molen waar te nemen oft dat anders de regering haar genootsaakt sal vinden de molen wederom te verpachten’. In elk geval krijgt vanaf september Jacobus van den Berge de pacht van de molen, ‘mits dat hij deselve eens zal schilderen en voor de securiteit van dien zal stellen twee sufficante borgen’.

Het Stadsbestuur besluit het Hoofd buiten de Tolpoort, dat ‘seer ontramponeert is’ en nodig gerepareerd moet worden, met de eerste de beste gelegenheid te laten maken. Daarvoor is het noodzakelijk het Hoofd op te delven. Deze delving wordt in daggeld uitgevoerd.
Tevens wordt ‘de tuyn’ achter het Stadhuis vernieuwd. Voor de nieuwe omtuining van de erve achter het Stadhuis en voor het Hoofd laat men hout uit Holland komen. Na inspectie met de schaliedekker krijgt deze opdracht cirka 5 roeden ‘schaaljedeck’ van de kerk met nieuwe schaaljen te maken en met de oude leien de kerk weer te repareren.

In september is ‘de verpagting van cúmsúmtie van ‘s Lands Domeinen weer op handen’. Besloten wordt ‘de pagt van cúmsúmtie van de Stadt volgens ordre en costuime, te verpagten en voorts de maaltijd te doen op de oude voet, mits nalatende de passtey’. Of de jaarlijkse verpachting en de verpachtmaaltijd zo tot genoegen zijn verlopen moet betwijfeld worden.
Geconstateerd wordt dat de pachten van de stad weinig voordeel opleveren. Daarom besluit het Stadsbestuur dat ‘voor dit aanstaande jaar alle de regenten, baljuw, burgemeesters, schepenen en raden, mitsgaders de weduwen van de regenten alsmede de predikant, niemand uitgezonderd, zullen moeten betalen de Stadsaccijns van de bieren die bij haar werden opgedaan’.