1719

De Verenigde Oostindische Compagnie (V.O.C.) en Westindische Compagnie (W.I.C.) beleven omstreeks deze jaren nog gouden tijden. Als gevolg van de in het buitenland oplevende actiehandel stijgen de aandelen van de Oostindische Compagnie tot 1200 procent. De aandelen van de Westindische Compagnie bereiken de 600 procent. Deze gouden tijden zijn nu nog in Middelburg te bespeuren aan de koopmanshuizen, die van deze jaren dateren.

Ook gloort er hoop voor de sinds enige jaren tanende walvisvaart. De walvisvaarders hebben het plan opgevat ook in andere streken op jacht te gaan. Dit jaar wordt voor het eerst een grote vloot uitgerust om de walvisvaart in de Straat Davis te gaan uitoefenen. Dertig jaar geleden voeren nog zo'n 200 walvisvaarders uit. Jaarlijks werden toen wel 1400 walvissen gevangen. Maar in die tijd was er nog weinig te duchten van buitenlandse concurrentie.

* * *

Het Stadsbestuur telt in normale omstandigheden 12 regenten: 2 burgemeesters, 5 schepenen en 5 raden. Dit jaar is de vroedschap echter verminderd tot 9 personen. In het afgelopen jaar is Cornelis Angillis overleden en Jacobus de Later verhuisd. Ook Jan Cornelisse Knegt keert vanaf dit jaar niet meer terug; ook hij is in 1718 overleden of verhuisd.

Oude pakuizen van de Verenigde Oostindische Compagnie te Middelburg aan de Verwerijstraat.
Oude pakuizen van de Verenigde Oostindische Compagnie te Middelburg aan de Verwerijstraat.

Vanaf 1719 treedt Johannis de Roo toe tot de vroedschap. Hij is commies/licentmeester en volgde destijds Huybert de Bruyn in dat ambt op. Hij woonde vanaf 1716 in het huis ‘De Bruynvis’ aan de Westdijkstraat. Jacob Broeder, bakkersbaas in de bakkerij en winkel ‘De Swarte Ruyter’ aan de Westdijkstraat, volgt de aftredende burgemeester Samuel Laurent op.

Op de 3e januari rapporteert de vorig jaar benoemde delegatie dat ze de Secretaris van de Staten van Zeeland, Caspar van Citters, ‘hebben gefilisiteerd over zijn verheffing tot het Ambt van Raadpensionaris van Zeeland, welke Zijn Hoogheid met genoegen heeft gelieven aan te nemen en het College bedankt en ook beloofd heeft de verzoeken die van deze Stad aan de tafel van Haar Edelmogenden mogten worden gebragt, gunstelyck voor te dragen’. De bekwame Caspar van Citters, geboren in 1664, zal in deze functie blijven tot z’n overlijden in 1734.

De naam ‘Van Citters’ boezemt het Stadsbestuur kennelijk veel vertrouwen in. Men besluit de 3e januari zich gelijk te wenden tot burgemeester Willem van Citters van Middelburg, een broer van de Raadpensionaris, over de zaak van ‘het oplichten van onze gerechtsbode’ vorig jaar. Tot nu toe is nog niet vernomen dat de Heren van Middelburg op onze missive iets hebben besloten. Goedgevonden wordt ‘burgemeester Van Citters te begroeten en hem andermaal te verzoeken dat zij daar een einde aan gelieven te maken of dat wij anders genoodzaakt zullen zijn andere middelen, hoewel ongaarne, te gebruiken’. Afgevaardigden zijn Samuel Laurent en Pieter Wiltschut.

* * *

Met de schoolmeester Izaak Schoe gaat het niet goed. De stadsregering houdt zich met zijn gedrag bezig in de vergadering van de 21e april. Omdat meester Schoe, ondanks eerdere waarschuwingen, blijft voortgaan ‘in sijn hooggaande quaad gedrag tot ergernis van de gansche burgerie en ingesetenen, niettegenstaande de minnelycke vermaningen aan hem gedaan’, wordt - na rijpe deliberatie - met eenparigheid van stemmen besloten z’n traktement als stadsschoolmeester van nu af aan op te schorten. De vertegenwoordigers in het Collegium Qualificatum krijgen machtiging om met de kerkenraad te overleggen over ontslag uit z’n functies van koster en voorzanger wegens voortdurend wangedrag. Izaak Schoe houdt echter de eer aan zichzelf. Hij doet op 18 augustus afstand van zijn betrekking.

Naar de vacante plaats ‘voor het school- en lezersampt’ solliciteren verscheidene personen. Bastiaan Liefbroer en Abraham Pol worden aangewezen om met de kerkenraad 3 à 4 bekwame personen te nomineren. Uit een viertal selecteert men Jacobus Slabber, schoolmeester te Serooskerke, als ‘de beste scribent’. Hij wordt de 29e september benoemd tot de nieuwe stadsschoolmeester ‘opdat het schoolampt met beter nut, goede onderwijsinge van de jeugd en tot stigtinge van de gemeynte mogt bediend werden’. Begin 1720 komt Slabber met z’n vrouw Francina de Gruson uit Serooskerke met attestatie over. Slabber houdt later te Arnemuiden ook een Franse kostschool. In 1731 is hij te Arnemuiden overleden.

* * *

Het Stadsbestuur is ook niet tevreden over de taakuitoefening door de stadhouder Jan Bruggeman en besluit hem voor z’n dienst te bedanken en zijn plaats vacant te verklaren. Willem Wiltschut volgt hem in augustus op. Ook de stadsdiender Jan de la Haay functioneert niet tot tevredenheid. Ook hij krijgt in december ontslag uit z’n functie van ‘s Heeren Dienaar. Wel mag hij ‘de Rock, hem ter hand gestelt van stadwege, behouden’.

De lijkdienaar Jacob van den Berge vertrekt uit de stad. In zijn plaats wordt de stadsbode Willem Gooyers aangesteld als ‘lijkbidder’.

Uit de Stadsrekeningen van Middelburg blijkt, dat deze stad van Pieternella Craan, de weduwe van de ambachtsheer mr. Marcus de la Palma, voor £ 100 de ambachtsheerlijkheid Mortiere, ‘gezegd Oud-Arnemuyden’, koopt. Deze ambachtsheerlijkheid had De la Palma op de 29e december 1679 van de stad Middelburg gekocht. Sinds 1720 behoort het grondgebied van Oud-Arnemuiden dus weer toe aan de Stad Middelburg.

* * *

Het sluipend verval brengt veel en kostbaar onderhoudswerk mee. Zo is de muur rondom het kerkhof zeer bouwvallig geworden. De aanwonende Johan Adriaensen wil de muur van het kerkhof op laten metselen. Overeengekomen wordt dat de stad de ene helft en Adriaensen de andere helft van de kosten zal dragen.
Ook aan de molen is een ingrijpende reparatie noodzakelijk: een nieuwe vang met een halssteen.
Ook de stadsvroonen laat men delven om het water uit de stad te kunnen lozen.
Simon Siemense krijgt de bediening van ‘stadsturftonder ronde maten’. Bierwerkers worden voorlopig niet meer toegelaten. Er zijn er teveel op het ogenblik. Daarom laat men de bierwerkers ‘uitsterven op 8 personen na’.

* * *

De geschiedenis van de Hervormde Gemeente kan vanaf dit jaar weer beschreven worden. Tot 1719 ontbrak het notulenboek.

Er is enige onenigheid onder de diakenen ‘over het bedienen van de luyden’. Vooral de diakenen Dirck van Delmerhorst en Hendrik Berk hebben nogal wat noten op hun zang. Diaken Van Delmerhorst wordt voor de keus gesteld. Hij mag kiezen uit of ‘de kousen en schoenen te bestellen’ òf 'de turf en rijst uit te delen’ en diaken Hendrik Berk om de ‘wolle en linnen te besorgen’. Beiden zijn hier niet mee tevreden en leggen kort daarop hun diakenschap neer. Ze worden hierover geruime tijd onder censuur gezet.

De kerkenraad houdt zich ook ernstig bezig met de zaak van de schoolmeester, koster en voorzanger Izaak Schoe. Schoe neemt aan om gedurende z'n schorsing van drie maanden blijken van beterschap te geven. Hij blijft echter de openbare godsdienst verzuimen. Daarover wordt hij vermaand en gelast ‘die neerstig waar te nemen’. In juni treft men hem op een zondag in beschonken toestand aan te Koudekerke. Ook komen er allerlei ergerlijke geruchten binnen. Dit is de reden waarom de kerkenraad Izaak Schoe in juli ‘onweerdig oordeelt tot de school- en kerkedienst wegens ergerlyk gedrag’. Schoe bedankt daarop voor z’n functie om te voorkomen ontslagen te worden.

Met attestaties komen als lidmaten over Willem Willschut en Maria Hogervorst uit ‘s-Gravenhage, Jacobus Willschut en Anna Margaretha Oostwalt uil Batavia en Abraham Beaufort en Jacomina Wolse van Nieuwland, terwijl de oud-burgemeester Pieter de Vroe en z’n vrouw uitgeschreven worden naar Middelburg.

Verder blijkt uit het notulenboek dat er nogal wat twisten en geruzie onder de lidmaten heersen. Onophoudelijk worden leden vermaand en onder censuur gezet.

Schilderij uit de raadszaal van het Arnemuidse Stadhuis van een zeegevecht tussen Nederlandse en Engelse schepen in de 17e eeuw. Dit schilderij is in december 1803 ten behoeve van de raadkamer voor enkele rijksdaalders aangekocht.
Schilderij uit de raadszaal van het Arnemuidse Stadhuis.
Het stelt een zeegevecht tussen Nederlandse en Engelse schepen in de 17e eeuw voor.
Dit schilderij is in december 1803 voor de raadszaal aangekocht voor enkele rijksdaalders.