Arnemuiden in de jaren 1565 tot en met 1574

1e aflevering: De jaren 1565, 1566 en 1567

Inleiding
In 2015 was het precies 450 jaar geleden dat de kiem wordt gelegd voor de zogenoemde  Opstand tegen Spanje. In augustus 1565 nemen Zuid-Nederlandse calvinistische voormannen te Spa contact op met enkele edelen die de geneeskrachtige bronnen daar bezoeken. Onder deze edelen bevinden zich Lodewijk van Nassau (de broer van Prins Willem van Oranje) en de broers Jan van Marnix en Filips van Marnix van Sint Aldegonde. Ze vormen daar een gemeenschappelijke kern van verzet tegen de Spaanse overheersing van de Nederlanden.
Het jaar 1565 luidt voor de Nederlanden het voorspel in van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) met Spanje. Ook voor Arnemuiden betekent de periode vanaf 1565 een van de meest enerverende en fascinerende in haar bestaan. In enkele vervolgartikelen wil ik de betekenis van deze periode voor Arnemuiden belichten.

Het grote gebeuren
Eerst enkele gebeurtenissen in de Nederlanden.
Koning Filips II geeft geen gehoor aan het verzoek van de hoge adel in de Nederlanden, namens hen gedaan door de Graaf van Egmont, om matiging van de kettervervolging en verzachting van de geloofsplakkaten. Landvoogdes Margaretha van Parma (dochter van Karel V en zuster van Filips II) maakt in de Raad van State bekend dat de koning haar enige brieven geschreven heeft met algemene richtlijnen voor de te volgen politiek in godsdienstige en bestuurlijke zaken. De Koning kiest daarin voor de hardst mogelijke lijn en een krachtig optreden in de Nederlanden. Inplaats van verzachting van de plakkaten gelast hij de onverkorte uitvoering ervan. De inquisitie zal met volle steun van de overheid worden uitgebreid. Dit leidt tot een enorme uitbarsting in de Nederlanden. De zogenoemde beeldenstorm breekt uit. Overal worden zogenoemde hagenpreken of openbare godsdienstige bijeenkomsten van de calvinisten gehouden. Een groep vooraanstaande edelen sluit in december 1565 te Brussel een verbond tegen de inquisitie en de plakkaten, het zogenaamde ‘Eedverbond der Edelen’. Kort hierna spreekt Prins Willem van Oranje zich in de Raad van State In een scherpe, langdurige redevoering uit voor de vrijheid van geweten en geloof. De Edelen overhandigen Landvoogdes Margaretha van Parma op de 5e april 1566 het zogenoemde ‘Smeekschrift der Edelen’, waarin om afschaffing van de plakkaten tegen de ketters wordt verzocht.
Uit protest tegen de houding van Koning Filips II dient Prins Willem van Oranje bij Landvoogdes Margaretha zijn ontslag in als lid van de Raad van State. Weliswaar beveelt Margaretha de stadsbesturen in april 1566 om met voorzichtigheid en gematigdheid tegen de ketters op te treden. Maar het volk is furieus door de vervolging en financiële beknotting en reageert zich o.a. af met de beeldenstorm in augustus 1566. Op de 1e december 1566 benoemt Koning Filips de Hertog van Alva tot kapitein-generaal in de Nederlanden, kennelijk als strafmaatregel tegen de beeldenstorm. De wrede Alva zal een ongekend schrikbewind uitoefenen. Zijn leger geldt als het beste leger van Europa en zijn circa 10.000 Spaanse en Italiaanse soldaten verspreiden zich in de tweede helft van 1566 over de zuidelijke gewesten.

Het economische leven te Arnemuiden in de zestiger jaren
Niettegenstaande de geschetste ontwikkelingen beleeft Arnemuiden deze jaren een ongekende economische bedrijvigheid in handel en scheepvaart. In het midden van de zestiende eeuw is Antwerpen het economische centrum van de Lage Landen (noordwest Europa). Het goederenverkeer tussen noordoost en zuidwest Europa, in hoofdzaak bedoeld voor Antwerpen, loopt over de Walcherse rede langs Arnemuiden.
De Italiaanse/Nederduitse koopman en geschiedschrijver en te Antwerpen wonende Ludovico Guicciardini geeft in zijn in 1568 verschenen ‘Beschryvinghe van alle de Nederlanden’ een indrukwekkend beeld van de bedrijvigheid op de rede van Arnemuiden aan de vooravond van de Tachtigjarige oorlog. Hij vermeldt dat Arnemuiden het middelpunt van Europa is. Hij plaatst de rede van Arnemuiden in het midden van een windroos met de afstanden tot de belangrijkste havenplaatsen van Europa waarop scheepvaart naar en van de rede van Arnemuiden plaatsvindt. Als belangrijke havenplaatsen vermeldt hij Amsterdam, Bremen en Hamburg, Danzig, Riga, Reval, Narwa, Finisterre, Lissabon, Cadiz, Sevilla, Malaga, het eiland Madeira, de Canarische eilanden, Livorno en Toscane. Daaruit blijkt dat schepen van heinde en ver de rede van Arnemuiden aandoen. In deze jaren is het scheepvaartverkeer over de Arnemuidse rede werkelijk fenominabel.
Het archief van de Rekenkamer van Zeeland toont in de ankerage- en tolboeken gedetailleerde gegevens over de handel en scheepvaart, scheepvaartbewegingen, landen van herkomst, scheepsladingen, opbrengsten van konvooien en licenten, tol- en ankeragegelden.
Weliswaar was voor Arnemuiden van invloed de opening in 1535 van het nieuwe kanaal van Middelburg naar Welzinge. Vanaf dat moment bezat Middelburg alle faciliteiten om tot een belangrijke havenplaats uit te groeien. Vóór die tijd was Middelburg afhankelijk van de smalle, bochtige Arne. Deze was onbevaarbaar voor grotere koopvaardijschepen. De goederen moesten toen op de rede van Arnemuiden worden overgeslagen in kleinere scheepjes (lichters).

Handel en scheepvaart op de rede voor Arnemuiden
De ankerage- en tollijsten geven een beeld van de buitenlandse schepen en de scheepsladingen die de rede van Arnemuiden passeren. Het tolhuis van Arnemuiden vervult daarbij een belangrijke functie.
Terzijde moet vermeld worden dat het Middelburg gelukt om in 1559 het ‘recht van gauge’ op de westerse wijnen binnen te halen. Dit is een aan een bepaalde stad toegestaan recht om de inhoud van vaten wijn te meten, die voor de verkoop aldaar (en niet elders) voor dat doel moeten worden aangeboden. Middelburg wordt daardoor in de praktijk de officieuze stapelplaats voor de westerse wijnen. In de zestiger jaren wordt van alle westerse wijn, in de Lage Landen (voor 70% door Franse schepen) ingevoerd, circa 75% verkocht in Middelburg.
Zout was vroeger het belangrijkste conserveringsmiddel (vooral voor het inzouten van vlees, maar ook voor vis zoals haring). Vanaf het begin van de 16e eeuw komt het grove baaizout uit het Franse Brouage, Portugal en Spanje naar de rede van Arnemuiden. In de zoutketen wordt dit baaizout tot fijn zout geraffineerd. In de zestiende eeuw bereikt deze bedrijfstak in Zeeland met circa 450 zoutketen zijn grootste omvang. De belangrijkste centra voor de zoutraffinaderij in Zeeland zijn dan Zierikzee, Goes, Brouwershaven en Reimerswaal. Arnemuiden heeft weliswaar ook een groot aantal zoutketen, maar is wat betreft de zouthandel vooral van belang als aanvoerhaven van het zout. Binnen de Nederlanden fungeert Zeeland, in het bijzonder Arnemuiden, min of meer als officieuze stapelplaats van het zout. Het meeste zout wordt uitgevoerd langs de Rijn en Maas en naar de Oostzee. In de beschreven periode van de zestiger jaren is de (vanouds) dominante rol van de Bretons in het zoutvervoer voorbij. Meer en meer wordt zout uit het Iberisch schiereiland (Spanje en Portugal) gehaald en dat gebeurt door schepen uit de Hanzesteden. Volgens dr. J.P. Sigmond in ‘Nederlandse zeehaven tussen 1500 en 1800’ was van de bijna 1300 Portugese schepen, opgetekend in de ankeragelijsten van Arnemuiden tussen 1518 en 1571, meer dan de helft geladen met zout. In de beschreven jaren komen de volgende aantallen zoutschepen uit het Franse Brouage te Arnemuiden aan: 1567/68 42, 1568/69 39, 1569/70 33 en 1570/71 210.
Veel buitenlandse schippers geven er de voorkeur aan niet tot voor Antwerpen op te varen, maar op de wereldwijd befaamde Walcherse rede te ankeren. Daar worden de grote zeeschepen met lading bestemd voor Antwerpen gelost en vandaar worden de koopwaren in kleinere vaartuigen doorgevoerd naar de Antwerpse metropool.
Ongeveer 80% tachtig procent van de buitenlandse schepen die in de jaren zestig voor Arnemuiden ankeren is met zout geladen. Van het totaal aantal buitenlandse schepen die in de Scheldedelta aankomen in de jaren 1561-1571 zijn dit er te Arnemuiden in 1564/65 140 (van de 844), in 1565/66 331 (van de 1006), in 1566/67 300 (van de 964) en in 1567/68 284 (van de 1189). In 1570/1571 komen er zelfs 518 (van de 1242) te Arnemuiden aan. Er vertrekken dan uit Arnemuiden alleen al 632 schepen richting Holland.

Wat er zo al te zien is op de rede van Arnemuiden
In de goede jaren vóór de Opstand gaan jaarlijks minstens 1500 buiten- en binnenlandse zeeschepen op de Walcherse rede voor anker.
In hoofdzaak zijn de volgende scheepvaart- en handelsbewegingen op de rede voor Arnemuiden te zien. Naast graan heeft het Iberisch schiereiland (Spanje en Portugal) behoefte aan scheepsbouwmaterialen en laken uit Vlaanderen en Antwerpen. Grote hoeveelheden Baltische scheepsbouwmaterialen zoals masten, houten delen, touwwerk, pek en teer, worden vanuit Middelburg en vooral Arnemuiden uitgevoerd (volgens W.S. Unger in ‘Bronnen tot de geschiedenis van Middelburg’).
Naar Frankrijk worden door Franse en Bretonse schepen bijna uitsluitend scheepsbouwmaterialen en in beperkte mate haring en andere vis verscheept. Van de 120 schepen die dan uit Arnemuiden vertrekken zijn er 107 geladen met scheepsbouwmaterialen en 3 met haring.
Naar Engeland en Schotland worden vooral wijn, haring, zout en zuidvruchten uitgevoerd. Volgens het Londense havenboek gaat het vooral om wijn uit Middelburg, zout uit Arnemuiden en vis uit Vlissingen.
Volgens dr. V. Enthoven in ‘Zeeland en de opkomst van de Republiek’ ziet de goederenstroom die via de rede van Arnemuiden loopt er als volgt uit: Hollandse en enkele Zeeuwse schepen brengen uit de Oostzee scheepsbouwmaterialen zoals hout, teer, pek en want aan. Het Iberisch schiereiland levert wol, zuidvruchten en zout. Uit Engeland worden bier, laken en scheepsbouwmaterialen uitgevoerd. Naar Engeland gaan haring, zuidvruchten, zout en wijn. Fransen en Bretons nemen uit Zeeland haring en scheepsbouwmaterialen mee. In de Nederlanden fungeert Walcheren min of meer als de stapel voor westerse wijn en zout.

De doorbraak van de Hervorming te Arnemuiden
Tegen de achtergrond van deze indrukwekkende economische bedrijvigheid voltrekt zich in deze jaren de Hervorming te Arnemuiden. In het meesterwerk van dr. C. Rooze-Stouthamer ‘Hervorming in Zeeland’ lezen we daarover: ‘Hervormingsgezinde opvattingen bereikten het overige deel van de bevolking in de eerste helft van de jaren twintig van de zestiende eeuw ook langs heel andere kanalen. Ongecontroleerd kon het reformatorische gedachtegoed meereizen op de schepen die de Zeeuwse handelscentra aandeden. In Middelburg vooral, maar ook in Veere en Arnemuiden, was het een komen en gaan van kooplieden uit de Hanzesteden, van Engelsen en Schotten, en de contacten met Antwerpen waren legio. Handel opende een venster op de wereld. Dat was ook het geval in Arnemuiden, de voorhaven van Middelburg’.
Volgens deze auteur was er te Arnemuiden sprake van een voorbereidend werk. Er zou een doperse gemeenschap te Arnemuiden hebben bestaan. Er zouden heimelijke bijeenkomsten bij nacht hebben plaatsgevonden van de dopersen o.a. in 1566 onder leiding van een zekere Valerius. De ankerplaats voor Arnemuiden zorgde voor een constante aanvoer van nieuwe ideeën.

De openbare prediking van de gereformeerden wordt in 1566 algemeen. In Vlaanderen, later ook op Walcheren, zijn al openlijke bijeenkomsten in zwang onder leiding van rondtrekkende predikers zoals Dathenus, Modet, de Bres, d’ Hoorne, du Jon en Taffin. Verzamelingen in het vrije veld (zogenaamde hagenpreken) vinden plaats van soms wel 4000 tot 15000 personen.
Ook in Arnemuiden vinden in 1567/1568 wel op drie plaatsen godsdienstoefeningen van de hervormden, gereformeerden of calvinisten plaats. Dit gebeurt in elk geval in het huis van de kleermaker Adriaan Jansz. achter de kerk, in één van de vijf huizen en in de zoutkeet van de weduwe van Bastiaan Matthijsz. Poole in ‘’t Schaeck’ op de stadsdijk naar Middelburg en bij Gabriël Aarnoudsz. in ‘de Sleutel’ op de stadsdijk, waar de calvinistische prediking in het openbaar plaats vindt met open deuren. J.W. te Water merkt in ‘Kort verhaal der Reformatie van Zeeland in de 16e eeuw’ op: ‘Binnen Arnemuiden werd de Reformatie in het jaar 1566 opentlijk bevorderd door predikatiën met open deuren, dat elk het wiste; gelijk ook buiten die stad in eene zoutkeet op den weg naar Middelburg, waartoe den gesteldheid van den toenmaligen baljuw Jehan Ypesz kan geholpen hebben’.
Uit het oud archief van Middelburg blijkt een Publicatie van de 23e juni 1567 van Koning Filips II tegen het houden van godsdienstige bijeenkomsten: ‘Alle conventiculen en ongeoorloofde vergaderingen alsmede predikingen tegen het oude geloof en de catholieke religie worden daarbij verboden. De voorgangers en leraars zullen worden gestraft met de galg en confiscatie van goederen, eveneens zij die hen bijstaan of logies verlenen’.
In de uitspraak van de Raad van Beroerten worden op 17 augustus 1568 minstens tien inwoners van Arnemuiden verbannen uit Zeeland en hun goederen verbeurd verklaard, te weten kleermaker Adriaan Jansz. (hij vlucht naar de vluchtelingengemeente in het Engelse Great Yarmouth met zijn vrouw), Arend Leinsz. (voor deelname aan de beeldenstorm), de weduwe Poole (wegens prediking in haar huis), panneboeter in ‘de Eeckele Schuyre’ in de Nieuwstraat Cornelis Leinsz. (voor deelname aan de beeldenstorm en collecteren tijdens preken), Doene Jansz. in ‘de Pelicaen’ (voor deelname aan de beeldenstorm), Gabriël Aarnoutz. (voor prediking in zijn huis), lijnwerkman Jan Cuyp (voor deelname aan de beeldenstorm), timmerman Jan Jansz. (voor deelname aan de beeldenstorm), de weduwe van Jacob Jacobsz. de Jonge op de stadsdijk tegenover ’t Kerkstraatje (van de sekten besmet; vlucht naar het Engelse Norwich), lijnwerkman Pieter Meeusz. (voor deelname aan de beeldenstorm en inzameling aalmoezen tijdens preken) en de arbeider Richard Hendrikz. (voor deelname aan de beeldenstorm en preken). Een opmerkelijk persoon is Jan Ypensz, de stadhouder van de Middelburgse baljuw in Arnemuiden en vanaf mei 1567 baljuw te Vlissingen. Hij wordt veroordeeld voor deelname aan de beeldenstorm en sympathieën met de hervormden.

Beeldenstorm, ook te Arnemuiden
De beruchte beeldenstorm breekt op 10 augustus 1566 in het zuidwesten van Vlaanderen uit. Korte tijd later, op 20 augustus, vindt de beeldenbreking te Antwerpen plaats. Op de 22e augustus verzamelt zich op de Dam te Middelburg een groep, gewapend met hamers en bijlen, en gaat op weg naar de abdijkerk. Het is een groep van 500 à 600 personen. Het merendeel beperkt zich tot toekijken. De kerkgebouwen worden ontdaan van beelden en geschikt gemaakt voor de hervormde eredienst. De volgende dag bereikt de beeldenstorm Vlissingen en Veere. De Middelburgse groep trekt de Seispoort uit en verwoest al wat op haar weg komt. De kerken van Buttinge, Poppendamme en Arnemuiden moeten het ontgelden.
Bij dr. C. Rooze-Stouthamer in haar boek ‘Hervorming in Zeeland’ lezen we dat de beeldenbreking te Arnemuiden niet alleen door de rondtrekkende groep Middelburgers wordt uitgevoerd. Een plaatselijke hervormde kring, die daarmee voor het eerst in het gezichtsveld komt, heeft een werkzaam aandeel in de breking. Tegen twaalf Arnemuidenaren wordt later vonnis gewezen wegens hervormde activiteiten. Deze kring wordt zeer begunstigd door Jan Ypensz., de plaatsvervanger van de baljuw van Middelburg in Arnemuiden. Hij heeft de sleutels van de Sint Maartenskerk van de kerkmeesters weggenomen en in handen van de beeldenstormers gegeven. Verscheidene Arnemuidenaars laten het niet bij verwoestingen in hun eigen Sint Maartenskerk, maar trekken mee voort naar andere plaatsen op Walcheren.
Er is nog iets opmerkelijks bij de doorbraak van de hervorming te Arnemuiden. Volgens een archiefstuk geeft de stadsregering van Middelburg op 14 augustus 1563 het pastoraat van de Sint Maartenskerk te Arnemuiden aan pastoor Johannes Back, tot die tijd verbonden als priester aan de Sint Janskerk te ‘s-Hertogenbosch. Volgens F. Nagtglas in ‘de Middelburgsche kerkenraad’ verzoeken die van Arnemuiden op de 8e mei 1574 aan de kerkenraad te Middelburg om de gewezen pastoor Jan Back als predikant te mogen hebben. Hoewel Jan Back niet op de naamlijst van predikanten van de Hervormde gemeente van Arnemuiden voorkomt, wordt aangenomen dat pastoor Back al vóór de overgang van Arnemuiden op 6 augustus 1574 in reformatorische geest preekte.
Historieschrijvers zijn algemeen van gevoelen dat aan de beeldenstorm ook lieden van buiten de hervormde kring meededen uit verbittering vanwege het gehate landsbestuur, de hoge belastingen en de armoede ook vanwege een recente hongersnood.

Renovatie Sint Maartenskerk
In de beschreven periode ondergaat de Sint Maartenskerk een ingrijpende restauratie. Waarschijnlijk is in 1564 een gedeelte van de vroegere kruiskerk, om zijn bouwvallige staat, afgebroken. Het afgebroken gedeelte zal het westelijke gedeelte zijn geweest. De plaats, die dit beslagen heeft, heeft een deel van het tegenwoordige marktplein ingenomen. In de stadsrekening is een post opgenomen wegens verkoop van al de oude materialen van de vervallen kerk aan Simon Romboutz. Een archiefstuk vermeldt: ‘Op den 26 september 1564, zoo heeft het den goeden heren van Middelburg gelieft te verbieden den put binnen de oude vervallen kerk, nu afgebroken, te mogen delven, dat niettegenstaande wij consent daartoe van den eerwaarde bisschop van Middelburg hadden’. Er werd dus een put gegraven binnen de toen afgebroken kerk.
In 1565 is de kerk in een zo vervallen staat geraakt, dat twee klokken uit het klokkenhuis zijn gevallen en het dak zodanig van leien is ontbloot dat het geen beschutting voor regen en wind meer biedt. Gevreesd wordt dat ‘de kerck gansch ter neder zou vallen’. Waarschijnlijk krijgt de kerk te Arnemuiden met de verbouwing van 1565 de vorm, die ze in hoofdzaak tot haar sloop in 1857 behouden heeft. Ook de toren wordt weer opgebouwd. In 1557 is de toren omver gewaaid. Bij contract van 2 november 1564 is de bouw van de nieuwe toren aanbesteed. Er wordt een belasting geheven op de wijnen ‘tot behouve ende nootsaeckelicke reparatie van de thooren derselver’.

Verdere  bijzonderheden
Arnemuiden telt in deze jaren circa 1500 inwoners (ter vergelijking: Middelburg 6000, Veere 4000 en Vlissingen 4000). Vestigden de Schotten in 1541 definitief hun wolstapel vanuit Brugge in Veere, in de jaren zestig zijn de wolschepen uit de Hanzesteden al weer uit Veere verdwenen en gaan bij Arnemuiden voor anker.
Uit archiefgegevens uit de periode van vóór de stadwording van Arnemuiden blijkt dat er een brouwerij gestaan heeft op het toenmalige oude gat. Ook bevindt zich een gasthuis in het dorp evenals een lijndraaierij. Al sedert 1545 bestaan er drie schutterijen, van het gilde van Sint Joris, van Sint Sebastiaan en de kolveniers van Onze Lieve Vrouwe. En natuurlijk de talrijke zoutketen en het imposante tolhuis dat net zo hoog is als de kerk.
In deze jaren dient tweederde van de woningen als herberg of logement. Volgens de ‘Publicaties van Middelburg van 1562 tot 1603’ bevelen burgemeesters, schepenen en raad van Middelburg op 26 juni 1565 ‘dat na den eersten dag van Bamisse eerstkomende (1 oktober) alle gemeene vrouwen en meisjes van lichten levene op Arnemuiden nergens anders zullen mogen wonen of zitten dan op het oosteinde van den ouden vrijdom der stad, oostwaarts beneden de Leeghe meule voorbij het gasthuys buiten het dorp, op verbeurte van 20 schellingen en vijf duizend gebakken steenen’.
In de nacht van de 6e juni 1566 woedt er een hevige brand te Arnemuiden. Van het stadsbestuur van Middelburg is er van de 7e juni een ‘Publicatie tegen het wegvoeren en verbergen van goederen die toebehoren aan de eigenaars van de bij de brand te Arnemuiden vernielde huizen’. Om te voorkomen dat er elders een soortgelijke brand als te Arnemuiden ontstaat besluit de stadsregering op de 10e juni 1566 dat bij het betimmeren de huizen met daken van pannen, tichels of schaliën zullen worden gedekt. Hiervoor wordt een premie toegekend van 6 of 8 schellingen per huis dat hiervan wordt voorzien. Kennelijk waren de daken daarvoor veelal van stro of riet. En op de 15e juni 1566 besluit de stadsregering dat er 150 leren brandemmers voor rekening van de stad zullen worden gemaakt om te Arnemuiden in de Balans te worden bewaard.

2e aflevering: De jaren 1568, 1569 en 1570

Inleiding
In Arneklanken van september 2015 beschreef ik de bewogen jaren 1565, 1566 en 1567 in de geschiedenis van Arnemuiden. De jaren 1568, 1569 en 1570 zijn niet minder enerverend. In 1568 breekt de zogenaamde Opstand of Tachtigjarige Oorlog uit met de Slag bij Heiligerlee. Minder bekend is dat de eerste episode van de Opstand zich in maart 1567 afspeelt voor de oostelijke kust van Walcheren en gericht is op de verovering van Fort Zeeburg (Rammekens) en Arnemuiden en daarna Middelburg en Vlissingen. In het vervolg van dit artikel geef ik eerst een schets van het grote gebeuren dat zich afspeelt in de noordelijke en zuidelijke Nederlanden. Tegen deze achtergrond moet de aanslag op Fort Zeeburg en Arnemuiden worden gezien. Daarna volgt een weergave van de economische bedrijvigheid op de rede van Arnemuiden tegen de achtergrond van het landelijke gebeuren. Tenslotte volgen enkele gebeurtenissen in Arnemuiden die ons bekend zijn uit de spaarzamenlijke archiefstukken.

Het grote gebeuren in de Nederlanden
In de Nederlanden doen zich indrukwekkende gebeurtenissen voor. Koning Filips II stelt zijn zuster aan om namens hem vanuit Brussel over de Nederlanden te regeren. Het gaat om Margaretha, Hertogin van Parma (1522-1586). Door tegenstand van de adel wordt haar bestuur zeer belemmerd. Aan het hoofd van deze machtige adel staat Prins Willem van Oranje (1533-1584). De Prins neemt door invloed en staatsbeleid een vooraanstaande positie in aan het Hof te Brussel en bij de hoge adel. Het merendeel van de adel spant met hem samen. De protestanten, ook wel genoemd de hervormden of gereformeerden, beginnen machtig te worden. Duizenden delen heimelijk in hun geloof. Vele aanzienlijke kooplieden en burgers zijn de hervormden gunstig gezind. Door de edelen ondersteund, houden talrijke gereformeerden zich niet langer schuil.
Eind 1566 stelt Willem van Oranje zich aan de spits van de nationale partij tegen het Spaanse gezag om de vrijheden van land en volk te handhaven. In het verborgen ontstaan pogingen van de adel en de leidslieden van de hervormden om de wapens op te vatten. In het geheim worden plannen beraamd om Antwerpen, de belangrijke metropool in west-Europa, te bemachtigen. Ook is er een geheim voornemen om in tal van steden in de Nederlanden het volk in beweging te zetten tégen de Koning van Spanje en vóór Prins Willem van Oranje.
Tegen deze achtergrond wordt, als een van de eerste acties in de Nederlanden, een aanslag beraamd op Walcheren, in het bijzonder op Fort Zeeburg (Rammekens) en Arnemuiden. Walcheren is in deze tijd de ‘sleutel van de Nederlanden’. Het neemt een uiterst belangrijke strategische en krijgskundige positie in en beheerst handel en scheepvaart in de delta van Honte en Westerschelde. De aanslag op Walcheren gebeurt door een geuzenlegertje met drie schepen onder leiding van Jan van Marnix, heer van Toulouse, Pieter Haeck en Blois van Treslong. Overigens mislukt deze aanslag volledig en wordt het geuzenlegertje op 13 maart 1567 bij Oosterweel nabij Antwerpen verrast en uitgemoord. Jan van Marnix sneuvelt daarbij. 

De aanslag op Fort Zeeburg en Arnemuiden
De man die tot begin 1567 de ziel van het verzet tegen de Spaanse regering was, graaf Hendrik van Brederode, behoorde tot de hoogste adel en was leider van het Verbond der Edelen. Hij begon eind 1566 troepen te werven en plannen te smeden voor een gewapende actie tegen Spanje. Zo beraamde hij aanslagen op Utrecht, ’s-Hertogenbosch en Walcheren. Alleen ’s-Hertogenbosch viel in handen van het verzet. De beide andere acties mislukken. Dit artikel beperkt zich tot de aanslag op Walcheren, in het bijzonder op het kasteel Zeeburg en Arnemuiden.
In februari 1567 ondernemen Jan van Marnix, heer van Toulouse, en Pieter Haeck een verrassingsaanval op Walcheren. Haeck voert het bevel over drie schepen waarmee hij vanuit Antwerpen tot voor Rammekens vaart. Het doel is Fort Zeeburg (Rammekens) het hoofdkwartier van het verzet tegen de Brusselse regering te laten worden. Maar weldra blijkt dat er verraad in het spel is. Als de drie geuzenschepen op 2 maart 1567 voor Vlissingen verschijnen, vinden ze de stad al in staat van verdediging, evenals de  verdere kust. Ook de stadsregering van Middelburg weigert de sleutels van de poorten van de stad af te geven. Daarop trekken de schepen af naar Arnemuiden waar ze een mysterieus verblijf houden. Ook daar is alles in rep en roer om ze niet aan wal te laten. Daarop trekken de schepen af.

Een onderzoek van ’s Konings wege
Bijzonderheden over deze aanslag weten we uit een opmerkelijk geschrift, getiteld ‘Onderzoek van ’s Konings wege, ingesteld omtrent de Middelburgsche beroerten van 1566 en 1567’. Al aanstonds na de komst van Alva, in de nazomer van 1567, wordt een tweetal hoge rechtsbeambten door Koning Filips II afgevaardigd om onderzoek te doen naar alles wat er met betrekking tot de hagenpreken, de beeldenstorm en de aanslag op Walcheren van Toulouse en Haeck was voorgevallen en verricht. Het zijn twee raadsheren uit Mechelen:  Anthonis de Meulenaere en Jean Auxtruyes. In de maanden september en oktober 1567 zijn ze te Middelburg werkzaam om onderzoek te doen. Hun onderzoek richt zich vooral op de hagenpreken en de beeldenstorm op Walcheren en de aanslag van Toulouse en Haeck op Zeeburg, Arnemuiden en  Middelburg. Hierna volgen enkele resultaten van het onderzoek van ’s Konings wege. Overigens blijkt uit het onderzoek dat de Middelburgse stadsregering (waaronder dus ook Arnemuiden in die tijd viel) in 1566 en 1567 in een zodanige benarde toestand verkeerde, dat sommige leden zich uitten, ‘zeggende dat zij zich dikwijls bevonden hebben in een zoo groote perplexiteit, dat zy kwalyk wisten, wat hun te doen stond’. Ze verklaren ‘dat sy nyet en connen ontkennen, zy en zyn grootelycx vervaert, beanxt ende benaut van herten geweest, deur de groote emotiën, die zy gesien hebben onder het volck over alle dese landen, ende onder heure gemeinte, mitsgaders de quade nyeuws maeren die dagelijks geseyt zijn geweest om de quaeden te animeren ende de goeden te doen vreesen’.

Wie waren Jan van Toulouse en Pieter Haeck?
Jan van Marnix, heer van Toulouse, was de oudere broer van Filips van Marnix, heer van Sint Aldegonde. Hij studeerde onder Calvijn te Genève. Overlegde in juli en augustus 1566 met Lodewijk van Nassau (broer van Prins Willem van Oranje) over de oprichting van het Verbond der Edelen. Bedacht de tekst van het Smeekschrift der Edelen. Was aanwezig bij de aanbieding van het Smeekschrift aan landvoogdes Margaretha op 4 april 1566. Probeerde zich meester te maken van Vlissingen en Middelburg door toegang te krijgen tot fort Rammekens en Arnemuiden. De weifelende commandant liet hem niet toe omdat hij geen schriftelijke machtiging kon overleggen van Prins Willem van Oranje. Op de terugtocht, even ten noorden van Antwerpen bij Oosterweel, stuitte hij op regeringstroepen onder leiding van de generaals Aremberg en Beauvoir. Niettegenstaande hij een groot losgeld aanbood werd Jan van Marnix onder de ogen van zijn sympathisanten voor de muren van Antwerpen afgemaakt.

Pieter Haeck was afkomstig uit een oud adellijk geslacht in Zeeland. In 1552 werd hij door Keizer Karel V aangesteld tot baljuw van Middelburg. Hij had namens de Prins van Oranje in 1563-15656 zitting in de Staten van Walcheren. Eind 1566 verliet hij de stad en kwam openlijk voor zijn hervormde overtuiging uit. In maart 1567 beraamde hij met Jan van Marnix en Jan van Bloys van Treslong een aanslag op Walcheren en vooral om zich van Arnemuiden en Vlissingen meester te maken, maar de aanslag mislukte. In februari 1569 wordt hij door de Hertog van Alva verbannen en worden zijn goederen verbeurd verklaard. De Prins van Oranje benoemt als Stadhouder van Holland en Zeeland in februari 1574 Joos de Moor in zijn plaats als baljuw van Middelburg.

Verklaring stadsbestuur Middelburg over de aanval op Rammekens en Arnemuiden
De beide raadsheren, belast met het Onderzoek van ’s Koningswege, verzoeken het stadsbestuur van Middelburg om in geschrifte te antwoorden op de vraag ‘wat debvoir zy gedaen hebben tegen d’emprinse ende anvanck van Thoulouse met Pieter Haeck ende heuren hoop, ende om t’ondersoucken ende becommen diegheene, die van binnen der stede verstandt gehadt moghen hebben metten voornoemde Haeck, ende mededadich off behulpers van de actie, ’t zij met victualie off andersins; ende wat debvoir off assistentie zy desen aengaende gedaen hebben aen dien van Armuyden’.
Interessant is het antwoord van het Middelburgse stadsbestuur. Het komt, samenvattend, op het volgende neer.
Op de 22e februari 1567 ontving het stadsbestuur vertrouwelijke informatie dat het te duchten stond, dat enige rebellen een aanslag zouden doen op het eiland Walcheren. Daarop heeft het stadsbestuur ‘met alder vliet ende neersticheyt’ (onmiddellijk) bevelen gegeven om de stad en het omliggende land te beschermen. Op de 24e februari is een nieuwe dagwake in de poorten van de stad ingesteld. Op deze zelfde dag is een gedeputeerde gezonden naar Arnemuyden, ‘dewelke de opwoonders van de voorseide plaetse veradverteerd heeft van de waerschouwinge, bij de landvoogdes aan het stadsbestuur gedaan’. De missive van de landvoogdes Margaretha is hen voorgelezen. De Arnemuidenaars wordt bevolen goed toezicht te houden op alle schepen die te Arnemuiden arriveren, bij dage en bij nachte, en op alle volk van oorlog. Hen wordt verboden iemand van dergelijke personen aan land te laten komen. Verder is alle munitie van oorlog binnen de stad vaardig gemaakt.
Op de 25e februari 1567 wordt een Ordonnantie afgekondigd op het houden van de dagwacht aan de poorten van de stad. Bij elke poort moeten vier personen, uit de drie schutterijen en de rederijkerskamer, wacht houden. Er broeit duidelijk iets!

Twee of drie dagen daarna is de gedeputeerde van het Middelburgse stadsbestuur op Arnemuiden geweest bij de artilleriemeesters. Op de 26e februari is aan een zekere Jan Rombouts diverse munitie van oorlog zoals bussen, kogels, poeder en diergelijke, dienend tot verdediging van Arnemuiden, ter hand gesteld.
Het stadsbestuur raadpleegt de schutterijen. Deze gaven te kennen ‘dat sy begheerden de stadt ende het eylandt voor Zijne Majesteit de Koning te helpen beschermen tegen alle knechten die het tegen Zijne Majesteit zouden opnemen’.

Wat het Middelburgse stadsbestuur verder deed
Uit de verklaring van het stadsbestuur voor het Onderzoek van ’s Konings wege blijkt verder dat er op de 27e februari 1567 op het Stadhuis raad is gehouden in tegenwoordigheid van gedeputeerden van Veere en Vlissingen.
Op de 1e maart heeft het stadbestuur haar gedeputeerde gezonden op Arnemuyden, om de inwoners ‘te animeren ende ordre in alles te stellen, naer exigentie van den tijdt; dewelcke, volgende haren last, hebben by henluyden geroupen diversche notabelen van die plaats, ende met deselve zekere ordre beraamd, by dewelcke de plaetse zou meugen van alle pericule van vianden van Zijne Majesteit beschermd blijven. Stellende zekere capiteynen om de gemeente te regeren, met bevel in alles goede orde te houden ende toe te rusten ende te waepenen twee scepen, die men op ’t stroom zou hebben liggen, ter defensie van de plaats’.
Opdracht is gegeven om de hoofden te Arnemuiden, die tot nu toe onbeschanst waren, te beschansen, geschut uit de schepen te halen en te brengen ter plaatse daar men ’t waarschijnlijk zou moeten gebruiken, busschieters te huren indien zij meer busschieters behoeven. Dit alles ‘in die manieren, dat die van Arnemuiden vóór het arriveren van Toulouse ende Pieter Haeck, ten coste van de stadt ende goede sorgvuldigheid van die van de Wet, ter bequamer plaatsen beschansende, versien waren van munitie van oorloge’.
Op de 2e maart zijn andermaal vergaderd geweest de gedeputeerden van de steden en alle dorpen van Walcheren op het Stadhuis van Middelburg, met de baljuw van de stad.

Zorg voor de toekomst
Op de 8e maart 1567 schrijft het Stadsbestuur van Middelburg landvoogdes Margaretha van Parma een brief vol vrees en zorg: ‘Wij hebben U geschreven op de 3e maart hoe den aenslach van de drie schepen, daer Jan van Bloys van Treslong cappeteyn op was, gedaen an den casteele ende dorpe van Aernemuyde, vergaen is’. Sindsdien hebben ze vernomen dat Treslong een dag of anderhalf aan land geweest is met zijn volk te Neuzen in Vlaanderen en daarna in Baarland is geweest. Zo vermeldt de brief: ‘Nemaer, alsoe Pieter Haeck eertijds onse baljuw was, in de voorseide schepen ook geweest is, die deselve hierinne gevoerd heeft en als nu ter tijd ook te Antwerpen is met de andere en hem wederom is sterk makende van knechten en schepen, zo wij verstaan. We zijn daarom beducht, dat hy ons andermaele zal commen besoucken, stercker wesen dan hy te voren was, ende te bevreeesen staet, dat hy eenighe intelligencie ende heymelicke verstant heeft met eenighe van binnen unser stadt, ’t welcke oorsaecke soude mogen geven, dat wij overvallen souden werden van de zyne ende weinich authoriteyt hebben over onse medeborgeren. Waarom wij ernstelicken van U begeren en verzoeken ons metter vliet te senden binnen der stad een hoofd, die tot het voorseide toesicht soude mogen nemen’.

Op de 5e maart 1567 maakt het stadsbestuur van Middelburg nieuwe bepalingen gemaakt voor het houden van de nachtwacht door een toereikend aantal personen uit de drie schutterijen, de rederijkers en de burgerij. Buiten hen mag niemand zich ‘s nachts met een geweer op straat bevinden. Twee weken later, op de 17e maart, wordt aan alle schippers en schuitenvoerders, zowel op Arnemuiden als te Middelburg, verboden zonder opdracht van de overheid krijgsvolk of ‘mannen van wapenen’ in te nemen en te vervoeren.
Twee dagen daarna verschijnt er een Ordonnantie van de baljuw en het stadsbestuur over de vreemde personen, die zonder toestemming van de baljuw en de burgemeesters en niet voor koophandel, zich te Middelburg ophouden. Al naar gelang van zaken moeten ze binnen 24 uur of drie dagen vertrekken. Voortaan mag niemand aan vreemdelingen woningen, pakhuizen of kelders verhuren zonder toestemming. De herbergiers moeten aangifte doen van het verblijf van vreemdelingen.
Na de overval op Walcheren in maart 1567 wordt de waakzaamheid sterk verhoogd. Op de kusten van Walcheren wordt wacht gelopen. Er heerst schrik voor de mysterieuze watergeuzen, maar vooral voor het brute optreden van Alva. De koopvaardij lijdt grote schade door de watergeuzen. Juist voor Walcheren is deze koopvaardij vanwege haar strategische ligging van het grootste belang. Aan de verdediging wordt dan ook alle aandacht gegeven.

Het begin van de Opstand
In april 1567 schrijft landvoogdes Margaretha een nieuwe eed van gehoorzaamheid voor ‘tegen elk en een iegelijk, zonder enige uitzondering’. De Prins van Oranje weigert deze eed af te leggen en vertrekt (vlucht) op 22 april 1567 naar Dillenburg. Ook vele edelen en voorname burgers, meer dan 100.000, vluchten naar Engeland, Duitsland en elders.
Op 22 augustus 1567 komt de door Koning Filips II als kapitein generaal aangestelde Fernando Alvarez de Toledo, Hertog van Alva, aan in Brussel. In september worden tot grote ontzetting in de Nederlanden de edellieden, de graven Egmont (Lamoraal van Gravere, graaf van Egmont) en Hoorne (Filips van Montmorency, graaf van Hoorne) onthoofd. Er wordt een Raad van Beroerten opgericht. Weliswaar is landvoogdes Margaretha van Parma gematigd en tolerant. Maar ze moet het al spoedig afleggen tegen de Hertog van Alva. Ze neemt ontslag en vertrekt in december 1567 naar Spanje. De Hertog van Alva regeert nu met ijzeren hand.
De Opstand ofwel de Tachtigjarige Oorlog breekt uit in 1568. Er is bij de bevolking grote weerzin tegen de Spaanse landaard en politiek. Adel, geestelijkheid en burgerij verenigen zich tegen het Spaanse bewind over de Nederlanden. Groen van Prinsterer meldt: ‘Het zwaard werd getrokken ook tot behoud of uitbreiding van de Vrijheden des Lands’.
Maar de begonnen Opstand dreigt uit te doven. Het huurleger van Prins Willem van Oranje loopt, na enkele overwinningen (o.a. te Heiligerlee), op niets uit. De Prins van Oranje vertrekt, moedeloos en zonder uitzicht voor zichzelf of voor het land, naar zijn stamslot te Dillenburg. Alle plannen die hij gemaakt heeft zijn mislukt. Groen van Prinsterer merkt op: ‘Zijn berekeningen waren verijdeld door de buitensporigheden van het gepeupel, de aarzeling, lauwheid en eigenbaat van de meeste hoofden der beweging en het vooroordeel der Duitsers tegen het alhier veldwinnend Calvinisme’.

Arnemuiden bij het begin van de Opstand
Hoe is het in Arnemuiden bij het begin van de Opstand ofwel de Tachtigjarige Oorlog?
In deze uiterst gespannen toestand neemt de Walcherse rede, gelegen aan de internationale vaarroutes en toevoer naar Antwerpen, onverminderd een strategisch uiterst belangrijke positie in. Arnemuiden is van groot belang, niettegenstaande het geen zelfstandigheid of verdedigingswerken heeft. Niet voor niets ontstonden geheime plannen om begin 1567 fort Rammekens en Arnemuiden te overmeesteren vanwege hun strategische ligging.

In 1569 breken zware tijden aan in de Zeeuwse delta. In dit jaar halveert het aantal buitenlandse schepen dat op de Walcherse rede en bij Antwerpen voor anker gaat. In de jaren vóór 1569 zijn er gemiddeld 1000 schepen, in 1569 nog maar 576.
Het jaar 1569 is voor de Antwerpse handel een dieptepunt. Dit komt voornamelijk door de problemen met Engeland. De relatie met Koningin Elisabeth I is niet goed. Het Nederlands-Engelse scheepvaartverkeer komt vanaf januari 1569 tot stilstand. Pas in mei 1573 herstelt dit zich weer.
Niet alleen de handel van Antwerpen wordt in 1569 getroffen, maar ook de Walcherse rede (ofwel de rede van Arnemuiden). Het aantal buitenlandse schepen dat Middelburg en Arnemuiden (die vooral bij de vaart op Frankrijk, Engeland en het Iberisch schiereiland zijn betrokken) aandoet is dit jaar veel minder. Hierdoor halveert de hoeveelheid aangevoerde wijn. Voor Middelburg levert de belasting op de westerse wijnen in 1566/1567 2827 ponden Vlaams op; in 1569 slechts 1359 ponden Vlaams. Voor Arnemuiden is dit in 1565/1566 626 ponden Vlaams; in 1569 5 ponden Vlaams.
Ook de aanvoer van zout stagneert. Een sterke prijsstijging is het gevolg. De oorzaak moet vooral worden gezocht in het optreden van de watergeuzen.
Bovendien raakt Spanje in onmin met Engeland. Dit heeft grote gevolgen voor de bloeiende lakenhandel. Alva vaardigt een verbod uit om in de Nederlanden Engelse lakens te verkopen. Maar op verzoek van de lakenverkopers te Middelburg (en Arnemuiden) bepaalt Alva, als uitzondering op dat verbod, dat de lakens die in de stad voorhanden zijn, onder zekere bepalingen binnen twee maanden mogen worden uitverkocht.

Maar in 1570 herstelt de scheepvaart op de rede van Arnemuiden zich weer snel. Er komen dan zoveel koopvaardijschepen op de rede aan als nimmer tevoren. In 1570 komen er duizend en in 1571 twaalfhonderd buitenlandse schepen op de rede. 70% is geladen met wijn uit Frankrijk. Maar toch is er veel veranderd. Engelse kooplieden komen niet meer in de Zeeuwse delta. Een aanzienlijk deel van de Nederlandse schepen is in handen van buitenlanders; veelal zijn dit Nederlanders met een Hanzeatische vrachtbrief.
Maar na deze ongekende bedrijvigheid zullen in 1572 de handelsactiviteiten tot stilstand komen. De toegenomen brutaliteit van de watergeuzen, ook tegen neutrale schepen, maakt de scheepvaart op de Noordzee dan te gevaarlijk.
Van invloed is ook dat in 1571 een misoogst noordwest Europa treft. Hierdoor valt het graan uit de Oostzeelanden als schakel in de handelsketen weg en stort het systeem in waarin de rede van Arnemuiden zo’n belangrijke functie vervulde. 

Verdere bijzonderheden over Arnemuiden in deze jaren
Op verzoek van het Middelburgse stadsbestuur gelast landvoogdes Margaretha aan de gilden en ambachten, waarvan altaren in de parochiekerken zijn vernield, die terstond te herstellen. Timmerlieden, metselaars, schaliedekkers, schrijnwerkers, schilders en beeldsnijders moeten zonder uitstel tegen een redelijke prijs de gilden ten dienste staan.
Koning Filips II verleent vanuit Antwerpen Middelburg op 12 juni 1567 opnieuw voor een termijn van zes jaar het recht om een zekere belasting te heffen op de wijnen. De reden hiervan is de benarde toestand van de geldmiddelen van de stad. Dit komt onder meer door de herstelkosten van de Sint Maartenskerk te Arnemuiden en de herbouw van de kerktoren die in 1557 omver waaide, en de grote duurte in de jaren 1563-1565.
Op 11 september 1567 verleent Koning Filips II de inwoners van Arnemuiden op hun verzoek verzachting van enige bepalingen van de Sententie van 22 augustus 1531. Ze krijgen meer vrijheid bij het verkopen van laken en linnen, hoewel altijd in het klein en bij de el. Het betrof hier ‘de Groote Sententie’, door de Grote Raad te Mechelen gewezen tussen de inwoners van Arnemuiden aan de ene en de stadsregering van Middelburg aan de andere kant. Daarbij werden toen die van Arnemuiden in het ongelijk gesteld en die van Middelburg niet alleen gehandhaafd in het genot van het Statuut van het jaar 1524, maar ook haar recht erkend om te Arnemuiden imposten en accijnzen te mogen heffen.
Koning Filips II verbiedt bij Plakkaat van 18 september 1567 de ingezetenen van zijn landen om, alleen of met hun huisgezin, heimelijk of openbaar te vertrekken uit het land of hun huisraad en bezittingen daaruit te vervoeren, op straffe van te worden verdacht gehouden van de laatst voorgevallen beroerten.
De dag daarop, de 19e september 1567, verbiedt het stadsbestuur van Middelburg, om de Koning te behagen, op zondagen, Onze Lieve Vrouwedagen en aposteldagen winkel te houden, op straat te verkopen en in het openbaar te werken. De herbergiers mogen op die dagen gedurende de hoogmis niets schenken of laten spelen in klosbanen, kaatsbanen, bolbanen, met kaarten, teerlingen of diergelijke spelen. Geordonneerd wordt dat ‘alle poorters en ingezetenen van nu voortaan alle zondagen en heiligendagen zullen komen ter kercke, horende de Hoofdmis ende andere godsdiensten, ten eynde Zijne majesteit niet meer verbittert en worde jegens de borgers en ingezetenen deser stadt en geene oorsaecke gegeven en worde daarinne by ordonnantie te voorsien’.

Het Middelburgse stadsbestuur machtigt op 8 november 1567 de tresoriers om het Dok te Arnemuiden in het openbaar te verpachten.
Op de 2e januari 1568 ordonneert het Middelburgse stadsbestuur om met de gecommitteerden van de consuls van de Spaanse natie te Brugge en met de schippers van Middelburg en Arnemuiden in overleg te treden over het maken van een nieuw akkoord om de balen wol, die met de Spaanse schepen aankomen, van Middelburg naar Brugge te vervoeren. Dit leidt op 8 januari 1568 tot een contract tussen de Spaanse kooplieden te Brugge en de gemachtigden van de drie consuls van de natie van Spanje te Brugge aan de ene zijde en de schippers te Arnemuiden aan de andere zijde. Dit contract geldt voor tien jaar en gaat over het lichten van de schepen met wol en andere koopmanschappen uit Spanje, bij aankomst van de Spaanse schepen te Rammekens, Arnemuiden en Middelburg. 

In mei 1568 besluit het stadsbestuur van Middelburg, dat op dezelfde contributie en zoveel mogelijk in overeenstemming met het oude akkoord, een nieuw contract zal worden gemaakt met de kanunniken en capitularen van de Arnemuidse Sint Maartenskerk ‘van dat sylieden gehouden sullen worden sangers ende coralen te houden, die in de voorseide kercke sullen de diensten en getiën singen soe int Gregoriaense als in musycke’.
De pest heerst in de zomer van 1568. Er worden strenge maatregelen getroffen om verspreiding tegen te gaan.
De stadsregering sluit in september 1568 een akkoord voor vier jaar tussen Middelburg (met Arnemuiden) en Reimerswaal over de wijze waarop uit de schepen op het Vlakke, aan de grond of aan lager wal geraakt, het zout zal mogen worden gelicht en naar een van beide steden vervoerd, zonder tevoren elkaars zoutmaat te hebben gebruikt.

Opmerkelijk is als bij het overlijden van ’s Konings zoon een mis in de Sint Maartenskerk wordt gehouden. Het stadsbestuur besluit een ordonnantie af te vaardigen ‘om bequamelijk en eerlic ter bester devotie te mogen celebreren en te doen den uytvaert’ van den Prins van Spanje, des Konings zoon, en van de Koningin, zijn huisvrouw, welke gecelebreerd zal worden in de Sint Maartenskerk.
Het Stadsbestuur van Delft geeft op 17 mei 1569 de regering van Middelburg kennis van de bezwaren, bij hen ingebracht door de Delftse brouwers, tegen een ordonnantie op de verkoop van het inlands bier te Arnemuiden. Volgens deze ordonnantie is het aan de Delftse brouwers verboden aldaar te slijten zeker bier, genaamd ‘Israhel’. Dit achten ze in strijd met de privileges van Delft. Op grond daarvan moet men bieren, die in Delft gebrouwen zijn, overal in Zijne Majesteits landen toelaten en tevens gedogen dat ze worden verkocht voor een zodanige prijs als de brouwers met de tappers en slijters overeen zijn gekomen.
Er wordt door het stadsbestuur van Middelburg op 14 april 1570 een contract gesloten met vier brouwers van Delft over het leveren van bier te Arnemuiden.
Op de 19e augustus 1569 stelt het Middelburgse stadsbestuur de voorwaarden vast waarop voor vier jaar door de kerkmeesters, de heilige geestmeesters en dekenen en beleders van de drie schutterijen op Arnemuiden de zogenaamde kerke-teerstoof aldaar zal worden verpacht. In 1531 dienden de inwoners van Arnemuiden bij Keizer Karel V een voorstel in, waarbij hun wordt vergund een teerstoof te mogen oprichten om er kabels en touwen te drogen, mits de baten komen tot voordeel en tot herstel van de kerk.
Vermeldenswaard is ook dat het stadsbestuur van Middelburg op 1 oktober 1569 in overleg met de kerkmeesters van de Sint Maartenskerk van Arnemuiden aan Gillis van Zandvoorde, beeldsnijder te Mechelen, uitbesteedt het maken van het ‘heilige waardige sacramenthuisje binnen die kerk’ voor 800 Carolus guldens. De gelden worden gevonden door een collectie bij ommegang aan de huizen in Arnemuiden en door bijdragen van ‘devote personen’.

3e aflevering: De jaren 1571 en 1572

Inleiding
In Arneklanken van december 2015 beschreef ik de bewogen jaren 1568, 1569 en 1570. De jaren 1571 en 1572 zijn eveneens zeer aangrijpend. Was het vergaan van het eerste en tweede Arnemuiden door watervloeden en grondbraken in de 14e en 15e eeuw indrukwekkend, niet minder dramatisch was de verwoesting en plundering van het dorp en het uitmoorden van zovele inwoners in het jaar 1572. Het betreft hier een niet zo bekende episode in de geschiedenis van Arnemuiden. De geschiedschrijvers vermelden dit zeer summier. Dit vervolgartikel probeert de tragedie die zich in 1572 te Arnemuiden afspeelde te belichten.
Dit moet ook bezien worden tegen de achtergrond van de economische bedrijvigheid op de rede van Arnemuiden. De ongekende economische bedrijvigheid te Arnemuiden van de laatste jaren stortte in 1572 volledig in. In het voorafgaande jaar 1571 kwamen er zelfs nog 1200 buitenlandse koopvaardijschepen op de rede aan. Vóór 1570 werd in Arnemuiden altijd onder de honderd pond aan ankergeld geïnd, maar gedurende 1570 en 1571 werd daar tussen de twee- en driehonderd pond aan ankergeld gecollecteerd. Maar in 1572 is de ineenstorting van de bedrijvigheid dramatisch, Bijna alle zoutketen worden verwoest. In het najaar van 1572 stijgt de prijs van een zak zout tot het zesvoudige. Maar niet minder verwonderlijk is hoe de bloei en welvaart weer opleefde in 1574. Ter illustratie daarvan kan het volgende dienen. Uit de gegevens van de Rekenkamer van Zeeland blijkt dat na de bevrijding van Middelburg van de Spanjaarden in beslag worden genomen de volgende hoeveelheden grof zout: uit de hulken voor Arnemuiden voor een waarde van £ 9.382; uit de pakhuizen te Arnemuiden voor £ 358; uit de schepen te Middelburg voor £ 3.948 en uit de pakhuizen te Middelburg voor een waarde van £ 3.266.

Volop spanningen in 1571
In het jaar 1571 heersen onrust en spanningen op de Zeeuwse wateren. De dreiging van de mysterieuze watergeuzen is dagelijks aanwezig. Op de 5e januari 1571 wordt een Ordonnantie op de dag- en nachtwacht en de beveiliging van Arnemuiden uitgevaardigd door de Gouverneur van Zeeland Antonie van Bourgondië, Heer van Wacken, in overleg met de baljuw, burgemeesters, schepenen en raden van Middelburg. Er bestaat grote vrees voor een herhaling van de in 1567 gepleegde aanslag door de watergeuzen op Fort Zeeburg (Rammekens) en Arnemuiden. Alle bedelaars, die geen poorters van Middelburg zijn, moeten in augustus 1571 vóór het sluiten van de poorten uit de stad vertrekken, op straffe van geschavotteerd, gegeseld en voor zeven jaar verbannen te worden. Ook breekt in augustus 1571 de gevreesde pestziekte uit op Walcheren. Te Middelburg en Arnemuiden mogen geen vruchten uit de besmette gebieden op Walcheren verkocht worden en mag ook geen melk van daar afkomstig worden uitgevent.
Een van de weinige archiefgegevens van minder bewogen aard betreft de koster van de Arnemuidse Sint Maartenskerk. De kerkmeesters adviseren in mei 1571 gunstig op zijn verzoek om de post van verkoper van was voor de kaarsen ten behoeve van de kerkelijke plechtigheden te verkrijgen, maar wel op voorwaarde dat hij zijn voorraad te Middelburg moet opdoen.

Ook Arnemuiden bezet door de watergeuzen in 1572
Op de 1e april 1572 veroveren de watergeuzen onder admiraal Van der Marck Lumey en de geuzenhoofdmannen, de jonkers Entens de Mentheda en Bloys van Treslong, Den Briel. Daardoor is een belangrijk bruggenhoofd in Holland voor de Prins van Oranje verkregen. Op de 6e april 1572 volgt Vlissingen. Prinsgezinde vissers van Vlissingen vinden in de toebereidingen voor de komst van een Spaans garnizoen aanleiding om met behulp van de watergeuzen de macht aan het stadsbestuur te ontnemen. In de loop van april arriveren watergeuzen uit Engeland onder de kapiteins De Rijk en Tseraerts en uit Den Briel onder Bloys van Treslong op de Zeeuwse wateren. Het niet omwalde en beschermde Arnemuiden wordt door de geuzen ingenomen en de Walcherse dorpen kiezen uit zichzelf de zijde van Prins Willem van Oranje. Geuzenschepen beheersen vanaf nu de Schelde. Na Vlissingen en Arnemuiden is Veere de tweede belangrijke stad op Walcheren die om gaat. Op de 4e mei 1572 verklaart Veere zich voor de Prins. Alleen Middelburg blijft aan de Koning van Spanje getrouw.

Middelburg op haar hoede
Direct na de inname van Vlissingen door de watergeuzen verlaten de daar gelegerde Waalse huurtroepen in allerijl de stad en vertonen zich voor de muren van Middelburg. In de nacht van 7 op 8 april 1572 rotten ze daar in het geheim en gewapend samen. De Spaansgezinde regering van Middelburg stelt een verordening vast voor de bewaking van de stad. Baljuw van Middelburg is nu Martin de Posa, een uitgesproken aanhanger van de Spaanse partij en een vertrouweling van Alva.
Op de 8e april besluit het stadsbestuur van Middelburg elke nacht vanaf ’s avonds half negen wacht te laten lopen door een bewakingscolonne, bestaande uit zes leden uit elk van de drie schutterijen, zes rederijkers en twee leden uit het stadsbestuur. Elk uur wordt de stad voor de helft doorkruist.
Voorzichtigheidshalve ziet het stadsbestuur af van het eerst geopperde denkbeeld om twee schepen, als gewapende uitleggers, voor Arnemuiden en Middelburg te leggen. Men vreest dat ze door de watergeuzen van Vlissingen en Veere overmeesterd worden. Verboden wordt dat goederen, huisraad of meubelen uit de stad worden weggevoerd. Niemand mag uit de stad vertrekken zonder toestemming van de Gouverneur of een van de burgemeesters. Er verschijnen voorschriften hoe de burgerij zich heeft te gedragen bij alarm in de stad. Tegen de avond moet ieder een tobbe met water voor zijn deur zetten. Er worden prijzen vastgesteld waarvoor kaas, boter, spek, ham, rundvlees, brood, koren en bier binnen de stad mogen worden verkocht.
Na tien uur ’s avonds mag niemand meer op straat komen zonder lantaarn of licht. Het dragen van wapens na die tijd is verboden. De herbergiers en logementhouders mogen geen wijn of bier meer tappen, maar moeten hun huizen sluiten. Verstandhouding met de rebellen en de vijand buiten de stad door woorden, brieven of tekens wordt streng gestraft, evenals het verspreiden van valse geruchten, het verwekken van oploop en dergelijke.

Bewaking van Arnemuiden
Omdat Arnemuiden onder het bestuur van Middelburg staat gelden de voor Middelburg genomen beveiligingsmaatregelen ook voor Arnemuiden. Op de 17e april 1572 stelt het Middelburgse stadsbestuur het raadslid Jacob de Valladolid aan tot kapitein en bewindvoerder te Arnemuiden ‘waar het wat woelig begint te worden’. Hij krijgt volmacht om een dozijn hellebaardiers op stadskosten aan te nemen.
Op 21 april wordt te Arnemuiden afgekondigd dat zich niemand veroorloven zal enige goederen of meubelen buiten de stad of haar rechtsgebied te vervoeren op straffe van verbeurdverklaring.

Aanval watergeuzen op Middelburg
De watergeuzen te Vlissingen winnen steeds meer veld op Walcheren. De vrees dat ze Middelburg zullen aanvallen wordt met de dag groter. Bedacht moet worden dat Middelburg in deze tijd ligt binnen de begrenzing van de binnengrachten.
Op de 22e april 1572 komt er een vloot van veertien geuzenschepen en tal van manschappen onder leiding van de Brielse geuzenhoofdman Bloijs van Treslong te Vlissingen aan. Eind april verjaagt Treslong met zijn geuzensoldaten de bezetting van Waalse soldaten uit Arnemuiden. Van daaruit beproeft hij een aanval op Middelburg. In de nacht van 26 op 27 april 1572 doet Treslong met 150 geuzensoldaten en 100 boeren een aanval op Middelburg. Ze bestoken de Noorddampoort en de Langevielepoort en steken deze in brand. Door de krachtige weerstand van de Waalse soldaten en burgers, onder bevel van generaal Beauvoir en de Gouverneur van Zeeland, Antonie van Bourgondië, Heer van Wacken, worden de geuzen, met achterlating van enige doden en een paar stukken geschut, naar Arnemuiden teruggedreven. Bij de aanval sneuvelt de baljuw van Middelburg De Posa. Nadat het geuzenleger voor de poorten van Middelburg is teruggeslagen, bezet het voorlopig Arnemuiden. Wat dit betekent voor het niet beveiligde Arnemuiden laat zich indenken. De watergeuzen staan bekend als rabauwen, die kapend en plunderend berucht zijn om hun wreedheden.

Ook Veere voor de Prins van Oranje
Vijf dagen later, op de 4e mei 1572, overmeestert de door Bloys van Treslong naar Vlissingen gehaalde Hieronymus Tseraerts en zijn geuzensoldaten Veere. De toestand van Middelburg wordt daardoor nòg hachelijker. De Hertog van Alva maakt zich hier zeer grote zorgen over. Walcheren is immers de sleutel van de Scheldedelta. Alleen het kasteel Zeeburg (Rammekens) en de stad Middelburg zijn nog in handen van de Spanjaarden. Alva neemt de aanslag op het strategisch gelegen Walcheren zeer hoog op. Hij stelt de bevelhebber Philippe de Lanoy, Heer van Beauvoir, die het geuzenlegertje onder Jan van Toulouse in 1567 te Oosterweel versloeg, aan om het krijgsbevel te Middelburg op zich te nemen en zijn Waalse soldaten binnen Middelburg te brengen. Ook belast hij zijn zoon, Don Frederik Alvarez de Toledo, Hertog van Alva, met het nemen van maatregelen om de toestand op Walcheren te verbeteren. Op de 6e mei komt Don Frederik te middernacht met 26 zeilschepen, 6 oorlogsschepen en een brigantijn, onder het hoofdbevel van Don Sancio d’Avila, een van de beroemdste Spaanse veldheren uit die tijd, 400 Spaanse haakschutters, 50 musketiers, 50 piekeniers, 50 hellebaardiers en 700 Waalse voetknechten onder bevel van Ridder De Bryas, naar Walcheren. Op de 7e mei, ’s avonds om acht uur, zet deze legermacht zich in het gezicht van de geuzenschepen te Vrouwenpolder voet aan wal. ’s Morgens vroeg op de 8e mei komen ze onverwachts voor Middelburg. Daar rukt het vendel van de Heer van Liques, dat er al vroeger in garnizoen is geweest en waarom men op aandrang van Beauvoir en Wacken opnieuw had verzocht, de stad binnen.
Deze zelfde 7e mei treft Middelburg ijlings de nodige voorzorgmaatregelen voor de leeftocht en om de rust in de stad te waarborgen. Niemand mag ’s avonds na 10 uur zonder lantaarn of licht, noch met enig geweer, bijl, bus, rapier of wat anders op straat komen. Er mag ook geen wijn of bier na 10 uur getapt, noch gelag gezet worden. Alle spraak of gemeenschap met de rebellen, aanhitsing tot oproer en dergelijke zal met de galg worden gestraft zonder vorm van proces.

De overmeestering en verwoesting van Arnemuiden
Terwijl dit aan de gang is overvallen ondertussen de overige Waalse soldaten vanuit Middelburg de geuzenbenden die voor de muren van Middelburg de stad belegeren. Ze maken zich van hun geschut meester. De geuzen worden naar de te Arnemuiden opgeworpen beschansingen terug gedreven.
Vanuit Arnemuiden wordt onmiddellijk een uitval met goed gevolg beproefd. Maar als ook de aangekomen Spaanse troepen, ‘enig welgeordend en bekwaam krijgsvolk’, onder Sanchio d’Avila zijn aangerukt is het pleit weldra beslist. Deze verse troepen doorbreken, er met verwoedheid op in stormende, de gelederen van de geuzen. Ze maken het geschut en vijf vendels van de geuzen buit en zetten hen tot binnen Arnemuiden achterna.
Daar wordt een groot aantal geuzen over de kling gejaagd. Anderen proberen zich door zwemmen in de vaargeul de Slaeck te redden, maar velen komen om in de golven. De rest wordt tot voor de poorten van Veere, waar ze een toevlucht zoeken, vervolgd.
Zo valt Arnemuiden weer in handen van de Spanjaarden en is Middelburg voorlopig bezet en bewaard door de Spaansgezinden. De Hertog van Alva juicht over de zo welgeslaagde onderneming.

Verwoesting en plundering van Arnemuiden
Arnemuiden wordt op de 8e mei 1572 ‘vechtenderhand’ ingenomen. Daar wordt vreselijk huis gehouden. Omstreeks 400 mensen komen om, zowel soldaten van de Prins van Oranje als inwoners van Amemuiden. Van deze laatsten worden de bezittingen geroofd, terwijl zij die niet vermoord zijn naar elders de wijk nemen. De huizen en pakhuizen worden geplunderd. Beseft moet worden dat Arnemuiden in deze tijd, op het toppunt van haar bloei, talrijke pakhuizen en bedrijfsgebouwen telt.
Gedurende deze dagen maar ook tijdens het daarna volgende tweejarige beleg van Middelburg wordt Arnemuiden zodanig verwoest dat na de overgave aan de Prins van Oranje in 1574 er, volgens de geschiedschrijver Emanuel van Meteren, die dit als ooggetuige verhaalt, slechts één huis, dat van de bevelhebber, meer van deuren en vensters is voorzien. De andere huizen en gebouwen worden daarna door het krijgsvolk beroofd van al het houtwerk om voor brandhout te dienen. Ook de zoutketen, de twee lijnbanen, het gast- en godshuis en de drie schuttershoven, worden vernield.

De kroniekschrijvers Boxhorn en Smallegange hierover
Kroniekschrijver M. Smallegange maakt melding van ‘een voorgaende grouwelijke verwoestinge’ van Arnemuiden. En M.Z. van Boxhorn schrijft in zijn ‘Kroniek van Zeeland’: ‘Arnemuiden voegde zich terstond bij de aan den Hertog van Alva afgevallen Vlissingers, en wierd hier en daer met eenige schanskens soo wat versterkt. Doch weinig tijd daer naer brak dit werk haer suur op. Want als den Hertog van Alva kondschap gedaen was van hetgeen te Vlissingen zich had toegedragen, heeft hij in allerijl eenig oud en wel ervaren Spaensch krijgsvolk in Walcheren gesonden, dewelke Arnemuiden voor eerst aengedaen, vechtenderhand ingenomen en vele, soo burgers als soldaten, schendig (schandelijk) vermoort en hare goederen gerooft hebben en de plaats geplonderd. Nemaer, dese schade wierd niet lang daer naer vergoet door den nooit genoeg geroemden Prins van Oraenjen, hebbende door Sijne gelukkige wapenen Arnemuiden na het Spaensch geweld verlost.
Die schade en ramp werd de inwoonders van Arnemuiden niet lang daarna weder vergoed, dewijl de overste Mondragon, bij Verdrag van 19 februari 1574, Middelburg en Arnemuiden beiden tegelijk aan de Prins van Oranje overgaf. Waardoor het niet alleen van het Spaanse juk bevrijd maar zelfs door de Prins op 9 maart bij zijn Privilege tot een Burgstad of stad verheven, van wallen en vesten wel voorzien en geheel en al van het rechtsgebied en wetten van Middelburg ontslagen werd’.

Klaagschrift geruineerde Arnemuidenaars
Later dit jaar schrijven ‘de schamele, verjaagde en gedestrueerde personen en ingezetenen van Arnemuiden en met hen het ambacht van Nieuwerkerke en Mortiere’ aan Prins Willem van Oranje een rekest. Daarbij klagen ze over wat zij als aanhangers van den Prins, na hun vlucht op 8 mei 1572, hebben geleden. Ze verzoeken daarbij een eigen bestuur, vrijheid van handel, vergunning tot invordering van de domeinen over Arnemuiden en andere zaken, die bij de later gegeven privileges zijn toegestaan. Dit verzoek is uiteindelijk ingewilligd bij apostille te Middelburg op 9 maart 1574.

Gevecht voor Arnemuiden tussen Spanjaarden en geuzen op 15 mei 1572
De Spaanse legermacht in Middelburg wil de in Arnemuiden behaalde overwinning voortzetten. ’s Morgens vroeg op de 15e mei komen elf schepen met Waalse soldaten en enige Spanjaarden uit Goes, onder aanvoering van Pacieco, Spaans bevelhebber te Goes, om te Arnemuiden aan wal te gaan en Middelburg bij te springen. Ze worden echter door de op het Veerse Gat liggende geuzenschepen zo fel bestookt dat ze hun voornemen moeten opgeven. Van de elf schepen raakt er een schip op het droge, ‘op de Plaete gezeild, ’t welk de geuzen verbrand hebben, mer het volck heeft henlieden al gebercht’.

Middelburg is waakzaam
Het stadsbestuur van Middelburg herhaalt op de 23e mei het verbod tot het houden van ruggespraak met de oproerige Vlissingers en Verenaars. Op de 4e juni wordt bevel gegeven voor een behoorlijke dag- en nachtwacht. Men moet zorg dragen voor de gerst, het hout en de turf voor de brouwers en bakkers. Met kracht wordt aan de verschansing van Arnemuiden gewerkt, ‘die de verjaagde geuzen indertijd al aanstonds hadden moeten staken’. Alle binnen de stad gevluchte lieden worden op de 11e juni met schop en spa aan het werk gezet. Ook alle leeglopers en schamele vrouwen en meisjes moeten als aardaandragers en helpsters hand- en spandiensten verrichten. De Spaanse krijgsbouwmeester Scipio Hampi wordt zelf met het toezicht bij deze gewichtige taak belast.
Halverwege juni 1572 komen er 1100 Spaanse soldaten te Rammekens aan land. Deze zijn juist onder bevel van de Hertog van Medina Sidonia uit Spanje gekomen.

4e aflevering: De jaren 1572 en 1573

Verdere aanleg verschansingen te Arnemuiden
In mei 1572 ligt Arnemuiden er ontredderd, verwoest en geplunderd bij. De kooplieden zijn gevlucht. Handel en nijverheid zijn ingestort. De zoutnering is verwoest door het vernielen van de zoutketen. De overgebleven inwoners lijden zwaar onder het oorlogsgeweld tussen de oprukkende geuzen en de door gebrek aan soldij rovende en plunderende Spaanse soldaten.
Vanwege het stadsbestuur van Middelburg begint men met kracht aan de verschansing van Arnemuiden te werken. De binnen Middelburg gevluchte huislieden worden met schop of spa daartoe opgeroepen. Alle leeglopers, ook schamele vrouwen en meisjes, moeten als aardaandragers en helpsters meehelpen bij de aanleg van de verschansingen. De Spaanse krijgsbouwmeester Scipio Hampi besteedt zijn beste zorg aan dit werk. In juli krijgt hij assistentie van vijftien Middelburgse timmerlieden.

Vesterking van Middelburg
Maar ook Middelburg wordt versterkt door het aanleggen van bolwerken en bastions buiten de poorten. Half juni 1572 krijgt de stad ook een grotere bezetting door 1100 Spaanse soldaten die met de Hertog van Medina-Sidonia uit Spanje zijn gekomen. Het kasteel te Souburg wordt door de Spanjaarden ingenomen. Als tegen maatregel zetten de geuzen in Vlissingen daarop de gehele omtrek onder water. Koudekerke en Westkapelle worden in de as gelegd en de visserij daar te gronde gericht.
De toestand op Walcheren is nu zo dat alleen Middelburg met Arnemuiden, het kasteel te Souburg en het Fort Zeeburg (Rammekens) nog in handen van de Spanjaarden zijn. Vanuit Middelburg wordt de Hertog van Alva te Brussel kennis gegeven van de grote nood en het gevaar waarin Middelburg verkeert. Alles wordt er aan gedaan om het vaarwater de Zwake voor de vaart op Zuid-Beveland en Brabant open te houden. Middelburg heeft ook met een groot geldgebrek te maken. De nieuw aangekomen troepen zijn slecht uitgerust en hebben al maanden geen soldij ontvangen. Ook voor de schepen en werklieden te Arnemuiden komt men geld tekort.
Geuzenschepen uit Veere en Vlissingen bedreigen de stad. Bovendien lopen scheepslieden uit Middelburg over naar de geuzen en nemen dienst op hun schepen. De Walcherse landlieden krijgen bevel al hun koren in de stad te brengen, zodat dit niet in handen van de geuzen zal vallen.
Ook de overgang van Zierikzee naar de watergeuzen op 9 augustus 1572 maakt het nog meer benauwd voor Middelburg. De tussen Arnemuiden en Rammekens liggende schepen worden nauwgezet doorzocht op verdachte personen, goederen of buskruit. De drie schutterijen te Middelburg moeten al het zilver en goud, met al de sieraden en kleinodiën, naar het Stadhuis brengen om daar bewaard te worden in een speciale kist. Het stadsbestuur leent in Antwerpen 2000 pond Vlaams tegen 12% rente om de kosten van de bezetting van de stad daarmee te voldoen.

Een smeekbede om hulp
Rondom omgeven door de geuzenbenden te water en te land stuurt het stadsbestuur van Middelburg (waaronder dus ook Arnemuiden valt) In september 1572 een smeekbrief aan de Hertog van Alva om leniging van de nood. Ze schrijven: ‘Wij hebben nimmermeer geloofd dat u de getrouwe onderzaten zo verlaten zou hebben tot het totale verlies van een zo noodlijdend eiland. Gevreesd moet worden dat de stad spoedig zal worden overvallen. Gebleken is dat er slechts graan genoeg is in de stad voor zes weken. Hiervan moet niet alleen de stad, maar ook Arnemuiden, Westsouburg, en Zeeburg, de oorlogsschepen en de binnen de stad gevluchte landlieden uit de omtrek onderhouden worden’.
Het stadsbestuur wijst ook op de grote roverijen en de overlast van de Spaanse soldaten buiten de muren van de stad. De landlieden die koren naar de stad brengen worden meestal door hen beroofd. Er is ook niet genoeg munitie als buskruitpoeier, lonten en kloten, geld, volk en lijftocht.
Ook de bewindvoerder van de Spaanse Koning, de heer Van Wacken, wijst de Hertog van Alva er dringend op dat gevreesd moet worden dat de haven van Arnemuiden niet langer te houden is. Als dat zou gebeuren zouden niet alleen 300 met zout beladen hulken in hanen van de geuzen vallen, maar zou de vijand ook een miljoen kronen voordeel daarvan kunnen trekken. Niet minder dan 80 grote en kleine, wel toegeruste geuzenschapen ankeren en zwalken op de wateren rondom Walcheren. Zonder spoedige hulp zullen de geuzen weldra alle Zeeuwse eilanden in handen hebben. Men vermoedt dat Alva niet geheel op de hoogte is welk een schat aan met zout beladen hulken hij verloren dreigt te laten gaan. Ze schrijven: ‘Reeds is Zierikzee verloren, Goes belegerd door de geuzen en wordt alles met de dag voor Middelburg banger’. De winter van 1572/73 is op handen en het geldgebrek groot. De Spaanse soldaten te Middelburg en Zeeburg hebben werkelijk behoefte aan alles. Bij gebrek aan bier moeten deze het brakke water van het eiland drinken. De burgerij van Middelburg is voor het grootste gedeelte radeloos vanwege het gebrek aan alles, maar ook omdat alle bedrijvigheid stil ligt.
Maar de Hertog van Alva is vrij machteloos omdat de wind tegen is om schepen uit Holland te laten komen. Bovendien durven de scheepskapiteins het Veerse Gat of de Roompot niet binnen te varen wegens gebrek aan loodsen die met het vaarwater bekend zijn. Grote vrees is er ook dat door de dijkdoorbraken Walcheren onder water zal lopen.

Maatregelen voor behoud Arnemuiden
Huizen rondom de stadsmuren van Middelburg worden geslecht en bomen geveld. Tevens besluit het stadsbestuur al het witte zout in de zoutketen te Arnemuiden naar Middelburg in te schepen, opdat het niet in verkeerde handen zal vallen.
Het stadsbestuur van Middelburg beklaagt zich opnieuw bij de Hertog van Alva ‘over de overmoed van de soldaten, die zo groot is en dagelijks meer en meer toeneemt. Op het platteland is er noch volk noch koeien meer te vinden, want geen vijanden zo ongenadig, die doen zouden en zo lang continueren het kwaad, dat de soldaten van de Koninklijke Majesteit alhier gedaan hebben en nog dagelijks doen’. Deze brief valt echter de geuzen in handen. Daarom richt het stadsbestuur zich in oktober opnieuw tot de Hertog van Alva. Daarin wordt gerept over ‘den jammerlijke staat en grooten nood, principalijk door de onuitsprekelijke destructie, geweld, roverij en brandstichting van de Spaanse en Waalse soldaten, die, inplaats van assistentie te verlenen waartoe zij gezonden zijn, allen het kwaad doen dat openbare vijanden, ook Turken zijnde, doen zouden mogen’. Het platteland ligt desolaat zonder enige menselijke leeftocht. Gevreesd wordt dat, nu het platteland geheel is afgestroopt en beroofd, de Spaanse soldaten binnen de stad zullen komen en de burgerij zal beroven, ‘verlatende de andere plaatsen, tot bewaring van welke zij tegenwoordig leggen zoals Armuyen, dat Zijne Majesteit zoveel geld gekost heeft om te fortificeren, Westsouburg en Zeeburg’. Als die plaatsen verloren gaan zal de stad niet meer beschermd zijn. Vooral betreft dit de haven en poorten van Arnemuiden. Een grote menigte van schepen, Hollandse, Spaanse en andere, zullen dan in handen van de vijanden (geuzen) komen.

Een nieuwe geuzenaanval op Arnemuiden in oktober 1572
De vermaarde Spaanse krijgsoverste Mondragon komt in oktober 1572 Zeeland binnen met 800 soldaten. Hij voert een geslaagde verrassingsaanval uit door naar Goes te komen over het verdronken land tussen de Agger en Krabbendijke. Vandaar jaagt hij de geuzen weg die Goes belegerd hebben. De geuzen, onder bevel van Tseraerts en Entes de Mentheda, trekken zich daarop terug naar Walcheren. Daar blijven ze de volgende dagen op het platteland ronddolen en brand stichten. Op zondag de 26e oktober 1572 beproeven ze te water en te land een aanval op Arnemuiden. Maar ze worden ‘daar zo wakker ontvangen, dat ze ’s nachts in alle stilte aftrekken’. Wel steken ze die zondag enkele landhoeven en de zoutketen bij Arnemuiden in brand.
Het Middelburgse stadsbestuur, door de nabijheid van de watergeuzen in rep en roer, roept alle landlieden en arbeiders van het Sint Jansgilde op om ogenblikkelijk met schoppen en spaden de Noorddampoort te versterken. Met grote blijdschap verneemt het Middelburgse stadsbestuur het bericht van het ontzet van Goes en de komst van de Spaanse krijgsoverste Mondragon.
Begin november 1572 beramen de geuzen en prinsgezinden een aanval om Bergen op Zoom te overmeesteren. Om die reden houden ze hun voorgenomen aanslag op Arnemuiden nog wat op ‘om redenen; krijgen wij Bergen, wij zouden onzen vijand zeer benauwen’. Maar deze plannen lekken uit en vallen in Spaanse handen, zodat dit plan niet doorgaat.
Van Spaanse zijde komen op 5 november 1572 wel vaartuigen uit Sluis op de rede van Arnemuiden, doch met verlies van een drietal dat door de geuzen uit Vlissingen wordt genomen en opgebracht.

De bange winter van 1572/1573
De geldnood in Middelburg (waaronder Arnemuiden) neemt toe. De vroeg ingevallen winterkou maakt dat er weldra geen huis daar buiten te vinden is of het wordt door het Spaanse krijgsvolk voor brandstof ondersteboven gehaald. Ook onder het krijgsvolk heerst grote onvrede wegens gebrek aan geld. Gegoede burgers staan hun zilver en goud af ter leen om er noodmunten uit te laten slaan voor de betaling van het krijgsvolk. De nijpende winterkou doet de wateren en rivieren bevriezen. Vanaf de 1e november is het al begonnen te vriezen en dit houdt zo twee maanden aan. Dit doet de nood in Middelburg en omstreken zeer toenemen.
Half december worden de besturen van alle gilden en ambachten bevolen al hun zilver- en goudwerk, evenals hun ornamenten en kleinodiën, in handen van de daartoe door het stadsbestuur aangestelde ambtenaren te stellen. Onwilligen worden door gijzeling en gevangenis daartoe gedwongen. Kuipers, kleermakers, bakkers, vleeshouwers, smeden, linnenwevers, droogscheerders en barbieren laten dan ook niet na hun vergulde zilveren drinkkoppen met deksel, soms met een zwaarte van circa 13 pond, op te offeren. Ook het gasthuis maakt een deel van zijn zilverwerk te gelde om de zieken en behoeftigen te kunnen onderhouden. De kloosters van de Minnebroeders en Augustijnen krijgen van stadswege een milde gift van olie verstrekt ‘opdat zij voor stadswelvaren en verlossing naarstiglijk zouden bidden’.

Een smeekbede aan de Hertog van Alva
Half januari 1573 schrijft het Middelburgse stadsbestuur aan de Hertog van Alva opnieuw een brandbrief. Vermeld wordt dat er al velen binnen de stad van gebrek zijn gestorven en anderen van de welgestelden niet anders dan brood, ajuin en water hebben om van te leven.  Ze schrijven door de barre nood geprangd: ‘Wij protesteren voor God en de wereld, dat alles door ons gedaan en geleden is. We zijn verlaten van hen, die ons, vanwege die Heer (dat is de Koning van Spanje), behoorden te beschermen’.
De benauwde omstandigheden in Middelburg en Arnemuiden blijkt ook uit een brief van de Spaanse bevelhebber namens de Hertog van Alva in Zeeland, Beauvoir. Hij schrijft: ‘Wij zijn in honger en armoede, uit gebrek aan kruit en kogels en alle dingen, zodat ik, zonder Gods genade, het verderf van alles voorzie, daar de hulp wel te laat kon komen’.

Verdere noodmaatregelen
Om in de nodige brandstof voor de bakkers en brouwers te voorzien besluit het stadsbestuur op 14 januari 1573 de hulken en andere vaartuigen, zo binnen de haven van Arnemuiden als tussen Arnemuiden en Rammekens, die gesleten kunnen worden, te schatten en te verkopen.
Alva wil alle hulp bieden, maar de geuzen vanuit Zierikzee, Vlissingen en Veere verhinderen de meeste pogingen tot onderstand. Half februari 1573 is er een geuzen scheepsmacht op de Zeeuwse wateren van wel 120 zeilen, terwijl er nog 30 uit den Briel verwacht worden. Velen lopen in deze tijd over naar de geuzen.
De benarde Middelburgers wordt het hoe langer hoe banger. Eindelijk op half-vasten, omstreeks een week voor die dag, is de Spaanse bevelhebber Don Sancio met zijn schepen gereed en stevent vanuit Antwerpen er wel met zestig de Schelde mee af, maar zonder gewenst gevolg. Hij is al tot Borsele genaderd als hij zich door tegenwind in de verdere tocht naar Walcheren gestremd vindt en gedwongen wordt naar Ter Neuzen te varen. Daar komt hij op de 7e maart 1573 met de geuzenschepen in een drie uur durende slag. Hierdoor is hij genoodzaakt naar Antwerpen terug te keren.
De twee Spaanse bevelhebbers in Zeeland berichten de Hertog van Alva half april 1573: ‘Wij zijn zo uitgeput, dat, zo God geen uitkomst geeft, wij gezamenlijk zullen omkomen. Wij zien ons tot zulk een uiterste gebracht, dat wij zeer vrezen dat alle hulp te laat zal komen, terwijl het klaarblijkelijk een wonder moet heten dat God de levensmiddelen zo lang heeft doen strekken, die thans geheel zijn opgeraakt’.

Een nieuwe poging tot ontzet van Middelburg en Arnemuiden
Half april 1573 doet de Spaanse bevelhebber Sanchio d’Avila een nieuwe onderneming met een toegeruste oorlogs- en voorraadvloot om de geuzen te verdrijven en de stad Middelburg te ontzetten en te bevoorraden. Maar, volgens een bericht van de Hertog van Alva aan Koning Filips II, veroorzaken noodweer en tegenwind en de felle beschieting door de geuzen dat een van zijn schepen wordt overmeesterd. Drie andere schepen raken op een zandbank en worden door de manschappen verlaten. Een ander schip, dat door de eb naar het land afdrijft, wordt door de haakschutters van Arnemuiden verbrand. Ze verliezen veel doden en gekwetsten, maar zien een van de vijandelijke schepen met volle zeilen tot hen overgaan.

De situatie binnen Middelburg wordt benard
Half mei 1573 wordt alle onnut volk met enkele schepen de stad uitgezet. Alle bedelaars en dergelijk onnut gespuis, dagelijks de stad uitlopende om te roven en te plunderen, dient zich de volgende morgen voor negen uur aan het hoofd te laten vinden om scheep te gaan, willen ‘ze de stad niet uitgegeseld worden’.
Op 9 juni 1573 schrijft het stadsbestuur aan de Hertog van Alva dat de voorraad binnen de stad zo gering is dat de burgers hiervan slechts een maand kunnen worden onderhouden. Er is ook geen twee ton poeder (buskruit) en weinig lonten meer voorhanden.
‘Aangaande onze misère en benauwdheid’, zo vervolgt men, ‘wij beginnen die nu zo dapper te voelen dat wij vrezen de maand niet ten volle te kunnen harden, want alle ingezetenen, ook van de treffelijkste, zijn uitgebakken, en daar is niets te kopen, al wou men vijftig gulden voor een zak tarwe geven’.
De gezondheidstoestand van de inwoners begint nu zeer ongunstig te worden. Er zijn tal van zieken en doden uit alle rangen en standen. ‘Daar sterft hier dagelijks veel volks van de treffelijksten van de stad’. De burgemeester Zoeterman overlijdt en twee dagen later de 70-jarige bisschop Nicolaas de Castro. Ook vele aanzienlijke kooplieden en van de gemeente soms wel tien op een dag, het merendeel van hartzeer en benauwdheid.
Op de 6e juni 1573 beproeven de Vlissingse geuzensoldaten en -matrozen, voor wie het aan de nodige soldij begint te ontbreken, hun oorlogsfortuin op de rede van Arnemuiden. Ze weten zich van een negental hulken, geladen met zout, meester te maken. Het kostbare zout voeren ze binnen Vlissingen en verkopen het aldaar.
In juni 1573 wordt de bewindvoerder in Zeeland, de heer Van Wacken, door een achtponder uit een geuzenschip dodelijk getroffen. In zijn plaats stelt de Hertog van Alva de krijgsoverste Kristoffel de Mondragon tot bewindvoerder in Zeeland aan.

Arnemuiden in het brandpunt van de strijd
Arnemuiden ligt in het brandpunt van de strijd tussen Spanjaarden en geuzen. Begin juli 1573 is Arnemuiden betrokken bij een poging van de geuzen om Middelburg te overmeesteren. Het plan is om een goede duizend manschappen van de geuzen in een hinderlaag buiten de Noorddampoort te leggen en tegelijkertijd bij Arnemuiden, zo te water als te land, alarm te maken. Zodra dan een deel van de Spaanse bezetting uit Middelburg daar heen is getrokken, zal de poort voor de geuzen geopend worden zodat ze binnen de stad kunnen rukken. Helaas mislukt deze list.
Gelukkiger zijn de geuzen op de 30e juli.  Ze zouden, onder aanvoering van de bevelhebbers van Vlissingen, Veere en Zierikzee, ogenschijnlijk Arnemuiden aantasten en van Middelburg afsnijden. De Spanjaarden laten zich door deze krijgslist misleiden en trekken weg van Fort Zeeburg (Rammekens). Ondertussen overmeesteren de geuzensoldaten het kasteel Zeeburg. Voor de Prins van Oranje is de inname van dit strategische punt zeer heugelijk. Maar voor Middelburg ziet het er des te treuriger uit. Het Middelburgse stadsbestuur schrijft de Spaanse bevelhebber: ‘Het is met ons thans zover gekomen, dat wij niet hebben om ’t leven bij te houden en reeds, bij gebrek aan tarwe, een geruime tijd brood van haver gegeten hebben, van welke ons nu hoogstens 150 zakken resten. Veel soldaten en burgers zijn al van louter armoede gestorven en onze krachten zijn ten zeerste afgenomen’. Ze smeken daarom met de uiterste spoed en ijver de hulp tot ontzet van Middelburg toch te willen verhaasten.

5e aflevering: De jaren 1573 en 1574

Inleiding

Dit artikel beschrijft de laatste fase van de belegering van het door de Spanjaarden bezette Middelburg en haar voorhaven Arnemuiden door de geuzen. Duurde het beleg van Leiden van oktober 1573 tot oktober 1574, de belegering van Middelburg en Arnemuiden duurde bijna twee jaar en was niet minder heftig. Nauwelijks bekend is de belangrijke rol die Arnemuiden hierbij speelde. Ter illustratie moge dienen dat een delegatie van het Middelburgse stadsbestuur in februari 1574 bij Mondragon, de bevelhebber van de Spaanse bezetting, aandringt op snelle onderhandelingen over de overgave van de stad, ‘daarbij vooral ook acht gevende op het belang van Arnemuiden, als de ziel van Middelburg, en dat, verloren zijnde, ook Middelburg het ergste te duchten gaf’.
De vroegere predikant van Arnemuiden, ds. Abraham van de Velde (1661-1663) schrijft in zijn geschiedbeschrijving ‘De Wonderen des Allerhoogsten’: ‘De belegering en inneming van Middelburg wordt met recht voor een van de grootste en voornaamste daden van de Prins geacht’.

Vloot uit Antwerpen tot ontzetting van Middelburg en Arnemuiden
In juli 1573 wordt Middelburg met haar voorhaven Arnemuiden al anderhalf jaar belegerd door de geuzen. Deze hebben niet alleen de steden Vlissingen en Veere, maar ook het Walcherse platteland in hun bezit. Middelburg en Arnemuiden, die als het ware een Spaanse enclave op Walcheren vormen, verkeren in de grootste nood.
De Hertog van Alva doet er alles aan om Middelburg te hulp te komen. Te Antwerpen wordt een vloot gereed gemaakt voor de ontzetting van Middelburg.
Om de route van deze vloot langs de Walcherse kust te beveiligen proberen de Spanjaarden de schans of het blokhuis, dat door de Vlissingers aan het dijkhoofd is opgeworpen, te overmeesteren. In de nacht van 25 juli onderneemt Beauvoir, de Spaanse bevelhebber in Zeeland, ‘met ettelijke manschappen uit Middelburg en Arnemuiden’ een poging om die sterkte te overrompelen, maar tevergeefs. Daarna zien de geuzen kans Fort Rammekens (Zeeburg) te overmeesteren. De Hertog van Alva is hierover buitengewoon verbolgen en wijt het verlies aan traagheid en tijdverlies van Beauvoir. In augustus 1573 beveelt Alva Beauvoir onmiddellijk maatregelen te nemen om het benarde Middelburg en Arnemuiden te hulp te komen.
Na het verlies van Fort Rammekens ziet het er voor Middelburg treurig uit. Het stadsbestuur en de bevelhebber begrijpen er niets van waar de reddingsvloot blijft. Eindelijk, op de 5e augustus aanvaardt de nieuwe reddingsvloot vanuit Antwerpen de reis. Men besluit langs Vlissingen buiten om te zeilen met de bedoeling om bij Zoutelande aan land te gaan. Maar Zoutelande is al in staat van verdediging gebracht. Daarna zeilt de vloot door tot Vrouwenpolder. Daar wordt de nieuwe bevelhebber van Middelburg, de bekwame en legendarische legerleider Christoffel de Mondragon, met 2400 soldaten, 95 vaten buskruit en voor twee maanden leeftocht aan wal gezet. Weliswaar kost het Mondragon grote moeite om met zijn manschappen in Middelburg te komen. Dit gelukt hem op de 19e augustus 1573.

Mondragon bevelhebber over Middelburg en Arnemuiden
Wie is de nieuwe Spaanse bevelhebber over Middelburg en Arnemuiden? Het is Christoffel de Mondragon, een zeer kundig Spaans legerleider. Hij kwam in 1567 met Alva in de Nederlanden om orde op zaken te stellen. Na de bevrijding van Den Briel veroverde hij Gelderland. In 1572 probeerde hij ook Zeeland te heroveren. Hij waadde tot ieders verbazing met zijn soldaten zo’n vijftien kilometer door het water van Tholen naar Zuid-Beveland over de Oosterschelde. Daarna vocht hij zich door de linies om Goes en ontzette deze stad met 3000 soldaten. In 1573 en 1574 zal hij twintig maanden lang als Spaans gouverneur en bevelhebber Middelburg en Arnemuiden tegen de geuzen verdedigen.

Belegering van Middelburg en versterking Arnemuiden
De geuzen op Walcheren sluiten Middelburg nu steeds nauwer in en belegeren dit voortdurend. De Spaanse bezetting van Middelburg begint het Arnemuider hoofd te versterken. In september 1573 worden strenge maatregelen genomen voor het drankverbruik, het bakken van brood en de etenswaren. De vele in Middelburg uit de Spaanse schepen in veiligheid gebrachte koopwaren zoals zout, wol en aluin worden geregistreerd. Niemand mag ‘s nachts buiten de stad vertoeven zonder toestemming van de bevelhebber Mondragon.
Prins Willem van Oranje stelt vanaf nu alle pogingen in het werk om Middelburg en Arnemuiden te ontzetten. Zoveel mogelijk krijgsvolk wordt op Walcheren bijeen gebracht. In september zijn er al 6000 man verzameld. De Prins van Oranje heeft het vooral gemunt op de overmeestering van Arnemuiden, als strategisch zeer gunstig gelegen aan de vaarroute over het Slaecke op de rede van Walcheren. Vanwege deze strategische ligging maakt de Spaanse legermacht te Middelburg zich in oktober 1573 zich vooral ongerust over Arnemuiden als de voorhaven van Middelburg.

Waar blijft de Spaanse ontzettingsvloot ondertussen?
In november 1573 kan de Hertog van Alva het niet langer meer aanzien dat de ontzettingsvloot voor Middelburg om allerlei redenen maar niet afkomt en dat de Spaanse bevelhebber in Zeeland, Beauvoir, schijnbaar werkeloos blijft toezien. Alva komt zelf naar Brabant om de uitrusting van de vloot te bespoedigen. Eindelijk is de vloot, bestaande uit ruim 80 schepen, waarvan 60 zowel grote als kleine oorlogsschepen en 25 voorraadschepen, gereed en op maandag de 16e november ? steekt deze, onder de zegen van de bisschop en onder bevel van Beauvoir, van wal. Op de 22e november probeert Beauvoir zich een weg naar Middelburg te banen. Maar de geuzenvlootvoogd Boisot komt hem met omstreeks 50 schepen bestoken en slaat de vloot van Beauvoir op de vlucht, waarna deze door de geuzen wordt nagezet. De vlootoperatie onder Beauvoir loopt op een totale mislukking uit.
Zowel de Spanjaarden als de geuzen beramen plannen om de dijken op Walcheren door te steken en Middelburg van alle kanten in brand te steken. Middelburg en Arnemuiden zijn van alle toevoer van goederen verstoken. De Prins van Oranje en de geuzen krijgen geheime inlichtingen dat de stad Middelburg niet langer houdbaar is.

Middelburg en Arnemuiden in de uiterste benauwdheid
Om gezondheidsredenen dient de 64-jarige Hertog van Alva in december 1573 bij Koning Filips II zijn ontslag in. Alva wordt opgevolgd door Don Louis de Requesens. De nieuwe landvoogd voelt zich in december 1573 in grote verlegenheid. Hij schrijft Koning Filips II vanuit Brussel ‘dat hij schepen noch scheepsvolk heeft om de vloot uit te breiden, noch geld om er zich te verschaffen’. Geldgebrek baarde zowel Alva als de nieuwe landvoogd Requesens de grootste problemen. Hij heeft ook geen levensmiddelen, geen geschut, noch veel andere dingen, zonder nog van de overmacht van de geuzenvloot te gewagen.
Op de 6e december krijgen de geuzen geheime brieven van bevelhebber Mondragon en het stadsbestuur van Middelburg in handen. Zo komen de geuzen te weten hoe benauwd het er in de stad en haar voorhaven Arnemuiden voor staat en kunnen ze Mondragon’s onbewimpelde betuiging ‘voor God en de wereld’ lezen, dat hij zich jammerlijk in de steek voelt gelaten inplaats dat er bijstand komt gelijk men hem voor zijn komst had toegezegd. Op de 15e december legt Mondragon zijn sombere gevoelens aan de landvoogd bloot. Hij schetst hem ‘de uiterste benauwdheid’ waarin de stad bij gebrek aan hulp verkeert. Bovendien wijst hij de nieuwe landvoogd Requesens er op dat de Waalse soldaten weinig betrouwbaar zijn. Er is grote nood en nog maar voor tien dagen voorraad. ‘Een stenen hart zou er van breken….’. ‘Het ellendigste is’, zo schrijft hij, ‘dat door de vertraging van de reddingsvloot het gansche eiland verloren ging, een zo belangrijk punt inzake Gods en des Konings, en met dat eiland de kerk en de geestelijke broeders en zusters die er op gevonden worden. En dat sneed het meest door de ziel. God mocht er dus in voorzien. Zo de vloot niet spoedig kwam, zou het eiland noodwendig tot het gemelde uiterste komen’. 

Hongersnood dreigt
Ui een geheime brief van de Spaanse legerleiding te Middelburg blijkt ‘dat er geen onverslonden paard, hond noch kat meer in de stad te vinden is’. De honger en kommer, die men er lijdt, zijn onbeschrijfelijk. Daarbij heeft men de indruk vergeten te zijn en geen genoegzame belangstelling in te boezemen, daar men dikwerf weken aaneen zonder tijding bleef en veel brieven voortdurend onderschept worden. Landvoogd Requesens doet er alles aan om Middelburg en Arnemuiden van leeftocht te voorzien, zij het tevergeefs. Hij zendt een geheime bode met duizend kronen naar Sluis om koren naar de belegerde stad te zenden.
De reddingsvloot te Antwerpen wordt onder bevel van Don Sanchio (onder wiens bevel Arnemuiden in 1572 verwoest werd) gesteld. Meende Beauvoir voor de uitrusting van deze vloot eerst met 30 of 40.000 kronen te kunnen volstaan, het blijkt thans dat niet minder dan 163.000 kronen nodig zijn. En in een brief van 30 december 1573 van Requesens aan Koning Filips II schrijft hij dat het hem nu gebleken is hoe de Prins van Oranje zulke talrijke vloten bijeen kan brengen: ‘’t Is omdat die de rebelsche prins zonder soldij ter wille zijn’.

Prins Willem komt naar Walcheren
De waarheid is echter dat de prinsgezinden thans alle krachten inspannen om ‘een laatste, afdoende slag te slaan en Middelburg voor goed in handen te krijgen’. Op de 17e december 1573 komt Prins Willem van Oranje daartoe zelf naar Zeeland en stevent met enige vaartuigen de Plaat langs naar Zierikzee. Op de 20e december brengt hij een bezoek aan de geuzenvloot die voor Bergen op Zoom ligt, 36 schepen groot. Daar vertoont de Prins zich op de 21e december ’s morgens om tien uur met veertien schepen. Zijn eigen vaartuig is met karmozijn damast getooid en beweegt zich her en der temidden van de vijftig andere schepen. De Prins roept alle kapiteins en bevelvoerders samen en ontvouwt hen hun taak. Hij houdt hen voor van welk groot gewicht en belang de Zeeuwse zaken zijn en maant hen aan het arme land van de oorlogsplaag te bevrijden en daartoe ‘alle krachten ter verdediging van ’s lands godsdienst, vrijheden en voorrechten aan te wenden’. Zijn opwekkende taal bezielt allen zo, dat ze eenparig uitroepen ‘tot hun laatste droppel bloeds in zijn dienst te willen vergieten. En eer de Prins een jaar lang zonder een duit soldij te willen dienen, ja, al wat zij ter wereld bezitten voor hem te verpanden dan zijn zijde te verlaten en zijn zaak prijs te geven’. Daarna trekt de Prins op de 29e december naar Veere.
Van Veere zeilt hij met 12 schepen naar Vlissingen, waar hij op de 30e aan wal stapt. Voor het Stadhuis te Vlissingen houdt de Prins een wapenschouw over de vier burgervendels en de vijf Duitse vendels die er in bezetting liggen. Te Vlissingen viert hij nieuwjaar, zoals uit een brief van de Prins van de 4e januari 1574 blijkt, ‘vol moed voor den blijden loop der zaken en de weldra aanstaande vermeestering van Middelburg die hij er bleef afwachten’.

Een mislukte list
Er wordt nog een list bedacht om koren naar het belegerde Middelburg en Arnemuiden te krijgen. Met een schipper te Sluis wordt overeen gekomen dat deze, onder de schijn van zout te laden, naar Zierikzee zal gaan en vervolgens zal proberen met 500 of 600 last tarwe te Arnemuiden te geraken. Weliswaar zal dit wel een dag of acht tijd vereisen en grof geld kosten. Deze list gelukt echter niet omdat de geuzen in januari 1574 Middelburg en Arnemuiden aan alle zijden zo goed bezet houden dat het onmogelijk is daar door te dringen.

Middelburg en Arnemuiden in grote nood
In het verarmde Middelburg en Arnemuiden blijft men intussen in de uiterste nood tevergeefs wachten op het ontzet door de landvoogd Requesens. Op de 28e december 1573 gaat een schepen van de stad, Pieter Sebastiaensz, naar de landvoogd om hem te boodschappen dat de benauwdheid thans tot het uiterste geklommen is: ‘Niemand van de gemeente, tzij rijk of arm, weet langer raad om ’t leven te onderhouden. Zo terstond en zonder vertier geen succoers gedaan werd, allen zouden sterven en de stad de vijand in handen komen’. De burgers trachten de stad te ontvluchten, maar worden zonder deernis door de geuzen afgesneden en terug gezonden. Het krijgsvolk, door de nood gekweld, probeert bij de vijand toevlucht te zoeken en tot hem over te lopen.
Honden, katten, muizen en ratten worden gegeten. De burgers en soldaten betwisten elkaar  honden en katten, gelijk vervolgens muizen en ratten. Mondragon bericht de landvoogd in cijferschrift op de 10e januari dat de stad het hoogstens nog 5 of 6 dagen zal kunnen uithouden. Een geslagen gouden noodmunt bevat in 1573 het volgende kreupelrijm:

‘Doen ic was gesleghen.
Was Middelburg beleghen.
Zo dat het volc at, van honghers weghen,
Peerden, honden, huyen, deur noot,
Catten, ratten en lijnsaet wafelen voor broot’.

Op het eind van januari 1574 rijmde de Middelburgse rederijkerskamer:

‘Tot honden, katten vond men menigen slager toe.
De menschen aten al vreemde kruiden.
Twaalf gulden voor d’ingewand van een mager koe.
Haverenbrood, lijnzaad at men, en huiden,
zowel te Middelburg als t’Arnemuiden.
Den honger werd zoo langs zoo groter.
Daar en kwam geen spijze van Noorden en Zuiden.
‘t Volk stierf van honger, de stad werd bloter.
Een daalder voor een einde met boter’.

Door de honger en de onhygiënische toestanden verergeren de ziekten. Van eind december tot begin februari 1574 sterven 1568 personen. De straten liggen vol mest en vuil. Met wagens en sleden kan men zich moeilijk voortbewegen. De goten en waterlopen zijn overal verstopt.

De beslissende Slag bij Reimerswaal
Op de 29e januari 1574 vindt bij Reimerswaal op de Oosterschelde een zeeslag plaats tussen de Spaanse vloot en de geuzenvloot, waardoor het lot van Middelburg en Arnemuiden wordt beslist in het voordeel van de Prins van Oranje met zijn geuzen.
Op de 22e januari was de Spaanse vlootvoogd Don Sanchio met 47 schepen uit Antwerpen afgevaren. Het ontbrak niet aan leeftocht en krijgstuig, maar wel aan voldoende bemanning. De uitrusting van deze vloot heeft 200.000 dukaten gekost. Het zijn, samen met de vloot uit Bergen, 54 oorlogsschepen en 29 bevoorradingsschepen. Maar nog vóór de vloot van Bergen zich erbij gevoegd heeft, is de strijd al begonnen en beslist!
De geuzenvloot onder de Zeeuwse luitenant-admiraal Boisot telt 40 schepen. Een groot deel van de Spaanse vloot wordt vernietigd. Negen van de beste en grootste schepen worden vernietigd en 200 Spaanse en Waalse soldaten komen om. Vanaf de lange jan te Middelburg is het gebulder van de kanonnen te horen.
De 16e eeuwse geschiedschrijver Emanuel van Meteren schrijft in zijn ‘Historie der Nederlandsche ende Haerder Naburen oorloge’: ‘De Prins, te Vlissingen zeer beangst zijnde, had, na alle mogelijke ordre gesteld te hebben, zich alleen in zijn kamer zeer bekommerd tot gebeden begeven; als hem goede tijding gebragt werd, was hij zeer verblijd, dies hij God dankte en opstond’. De vroegere predikant van Arnemuiden, ds. Abraham van de Velde, schrijft o.a. over deze slag: ‘Hoe kloekmoedig de Zeeuwse vloot de grote Spaanse vloot, die tot ontzet van Middelburg gereed lag, aanviel kan men bij Van Meteren op het jaar 1574 lezen. Want, ofschoon de vijand met twee machtige vloten, opgepropt met volk, aankwam, toch is de Zeeuwse admiraal Boisot met een onoverwinnelijke dapperheid op hem aangevallen; overwon hem na een woedend en bloedig gevecht, overmeesterde de admiraal, de vice-admiraal en ontnam hem, behalve degene die zij verbrandden, wel 9 of 10 van de allerbeste schepen’.
In Middelburg weet men intussen nog niets. Van de lange Jan kan men de krijgsbewegingen uit de verte gadeslaan en het geschut horen bulderen. De landvoogd Requesens wordt meegedeeld dat men elke avond van 10 tot 11 uur een licht op de abdijtoren zal ontsteken als blijk dat Middelburg en Arnemuiden nog niet in handen van de geuzen zijn.

Onderhandelingen over de overgave van Middelburg en Arnemuiden
De Prins van Oranje laat Mondragon boodschappen dat hij er het beste aan zou doen Middelburg nu maar over te geven, daar de stad toch niet langer houdbaar is.
Mondragon wendt zich op de 13e februari tot het stadsbestuur. Hij deelt burgemeester Adriaan Jacob Joosz. het treurige bericht mee dat de door landvoogd Requesens toegezegde leeftocht voor z’n soldaten achterwege is gebleven en zou blijven. En dat hij geen raad meer weet hoe zijn soldaten tot beveiliging van Middelburg en Arnemuiden onder bedwang te houden. De burgemeester roept daarop de volgende dag enige geestelijken en de bisschoppelijke vicaris, vier schepenen en drie raadsleden bijeen en legt hen het gehoorde voor. Ze besluiten Mondragon mee te delen ‘dat ze geen raad ter wereld wisten dan van ’t geen hij zelf in handen had, namelijk het luttel wijn, vleesch en lijnzaad, dat er restte’. De burgemeester, schepen Pieter Sebastiaansz, pensionaris Hendrik Zonnius en baljuw Jan Turk begeven zich daarop naar Mondragon met het verzoek om, zo hij tot onderhandeling over de overgave van de stad geneigd mocht zijn, dat bijtijds te doen, ‘daarbij vooral ook acht gevende op het belang van Arnemuiden, als de ziel van Middelburg, en dat, verloren zijnde, ook Middelburg ’t ergste te duchten gaf’. Deze delegatie staat Mondragon terzijde in de onderhandelingen met de Prins van Oranje ‘tot behoud der stad en haar gemeente, zo geestelijk als wereldlijk te doen, en daarin de beste en bekwaamste middelen te helpen ramen’. Op deze zelfde dag ontvangt de Prins van Mondragon het verzoek om vrijgeleide voor een bode om naar landvoogd Requesens te gaan om te vernemen wat hen te doen stond. De Prins zou alvast enige onderhandelaars kunnen zenden om over de overgave van de stad te beraadslagen. De Prins heeft hier echter geen oren naar. Hij schrijft de 16e februari ‘s morgens terug dat zoiets in de oorlog niet gebruikelijk is.
De Prins schrijft bereid te zijn de volgende dag afgevaardigden naar Fort Rammekens te sturen ‘indien hij vóór de avond bericht van Mondragon zou krijgen dat ook deze gezanten zou afzenden’. Mondragon vraagt daarop een vrijgeleide voor deze onderhandelaars. Dit vrijgeleide wordt voor de 17e februari voor acht tot tien personen gegeven. De onderhandelaars namens de Prins zijn luitenant-admiraal Karel de Boisot van Vlissingen, dr. Junius van Veere en Arend van Dorp van Zierikzee met Francois Bouchard. Namens Mondragon zijn dit de drie Waalse kapiteins Du Hen, Gilles de Vilain en Antoine d Grenet.
Mondragon biedt aan de stad over te geven, mits de bezetting met vliegende vaandels, geweer en alle bagage mocht uittrekken, alsook van de burgers wie wilde.
Van de zijde van de Prins werd het eerste ronduit geweigerd en geëist dat men zich onvoorwaardelijk zou overgeven. Maar Mondragon verklaart daarop de stad liever op twintig plaatsen in brand te steken en dan met al de zijnen een uitval te doen, al moest hij er tot de laatste man bij sneven, dan daarin te treden.
Uit achting voor zijn moed en verdienste en om de stad voor meer schade te vrijwaren, met het oog vooral op de binnen de stad voorhanden koopwaar en goederen, toont de Prins zich daarop wat inschikkelijker. De daarop volgende dag, de 18e februari 1574, worden de voorwaarden voor de  overgave van Middelburg en Arnemuiden beklonken in het kasteel Rammekens. Wat betreft de in Middelburg opgeslagen koopwaar, ds. Abraham van de Velde vermeldt in zijn geschiedbeschrijving: ‘Op de 22e februari 1574 gaf Mondragon de stad over, waarin men zeer veel waren en koopmansgoederen van Antwerpen vond, die voor ƒ 500.000 verkocht werden, met welk geld de soldaten en bootslieden ten volle betaald werden’. 

6e aflevering: Het jaar 1574

Inleiding
Het 10-jarige tijdvak 1565 tot en met 1574 is een van de meest bewogen perioden in de geschiedenis van Arnemuiden. Als we het panorama zoals hieronder afgebeeld op ons laten inwerken, dan krijgen we een indruk van het belang van de ligging aan de rede, het scheepvaartverkeer voor de wal, de havenwerken, de overslag van goederen, de veelheid van koopmanshuizen, pakhuizen en herbergen, de bedrijvigheid bij de zoutketen, de beide lijnbanen, de scheepswerf voor nieuwbouw en het dok voor onderhoud van schepen.
Maar aan het einde van deze jaren ligt Arnemuiden er desastreus bij: totaal verwoest, alle huizen (behalve dat van de commandant) beroofd van deuren en kozijnen, de zoutketen afgebroken, de beide lijnbanen en ‘het heerlijk gebouwde’ gasthuis en een godshuis evenals de drie schuttershoven vernield, de bevolking uitgemoord of gevlucht, de bezittingen van de inwoners geroofd, de kooplieden vertrokken, de koopmanshuizen ontvolkt, de overgeblevenen uitgehongerd, het platteland afgestroopt en de veestapel verdwenen. Rondom een toneel van gevechten op leven en dood tussen de Spaanse bezetting en de omringende geuzen die het grootste gedeelte van Walcheren in bezit hebben. De Prins van Oranje die er het uiterste aan doet Middelburg en Arnemuiden in handen te krijgen.
Dit artikel beschrijft hoe aan het einde van deze periode het getij keert. Middelburg en Arnemuiden worden bevrijd en gaan over tot de Prins van Oranje. Arnemuiden wordt stad. De economische bedrijvigheid wakkert weer aan als nooit te voren. Een, zij het korte, periode van ongekende welvaart, handel en koopvaardij staat voor de deur. In een tijdbestek van drie weken verwisselt het getij volledig. 

Overgave Middelburg en Arnemuiden
Op het kasteel Zeeburg (nu fort Rammekens) komen op donderdag de 18e februari 1574 de vertegenwoordigers van Prins Willem van Oranje en de Spaanse veldheer ridder Christoffel de Mondragon bijeen. Het doel is te onderhandelen over de overgave van Middelburg en Arnemuiden aan de Prins van Oranje. Van de zijde van de Prins zijn aanwezig de bevelhebbers van Vlissingen, Veere en Zierikzee, admiraal Karel de Boisot, dr. Johan Junius en Arend van Dorp. Mondragon wordt vertegenwoordigd door de Waalse kapiteins Du Hen, De Vilain en De Grenet. Deze dag worden de volgende vijf voorwaarden voor de overgave opgesteld:

  1. Overste Mondragon zal met zijn troepen Middelburg en Arnemuiden verlaten. De fortificaties moeten in tact blijven. Alle geschut, krijgsbehoeften, schepen, goederen en koopwaren zullen achterblijven. Mondragon mag met zijn voetvolk met wapens, vendels en bagage uit het eiland Walcheren vertrekken.
  2. Mondragon belooft terug te keren in handen van de Prins van Oranje als binnen twee maanden niet uit hun gevangenschap worden verlost en terugkeren Philips van Marnix heer van Aldegonde, de geuzenhoofdman Jacob Simonsz. de Rijk en nog drie anderen.
  3. Uit de stad mogen vertrekken de zoetelaars, busschieters en equipagemeesters met hun dienaars, papieren en bagage, alsook de papen en monniken.
  4. De Prins van Oranje zal er voor zorgen dat zij, die vrijwillig willen vertrekken, ingescheept en in veiligheid aan de Vlaamse wal worden overgezet.
  5. De wederzijdse gemachtigden beloven op hun eer en trouw er alles aan te doen om dit verdrag door de Prins van Oranje en overste Mondragon te doen ondertekenen en volbrengen.

De bekrachtiging van de overgave
De volgende dag, vrijdag de 19e februari, bekrachtigen de Prins van Oranje Guillaume de Nassau en kolonel Christoffel de Mondragon met hun handtekening het contract voor de overgave van Middelburg en Arnemuiden.
Het lot van de burgerij moet echter nog in een aparte overeenkomst tussen de stad en de Prins worden vastgelegd. Het stadsbestuur van Middelburg vaardigt daarop drie uit haar midden, namelijk burgemeester Adriaan Jacob Joosz, pensionaris Zonnius en oud-secretaris Adriaan de Jonge, af om met de Prins van Oranje te onderhandelen over het lot van de burgers en van de stad. Nog deze zelfde dag ondertekent de Prins een verklaring tot geruststelling van stadsbestuur en burgerij. Een opmerkelijke zinsnede in deze verklaring luidt: ‘Wij, door mededogen van de uiterste ellende, honger en armoede, waarin de voorzeide stad en burgers gevallen zijn, prefererende christelijke genade boven rigueur (gestrengheid), hebben op het voorzeide vertoon en verzoek verklaard dat de burgers, die de eed willen doen, zullen behouden lijf en goed, zonder reproche (verwijt) van voorgaande zaken’.
Het stadsbestuur dankt de drie afgevaardigden hartelijk en betuigt ‘met al het verhandelde wel tevreden te wezen, op goede hoop dat de Prins met hen en alle verdere inwoners wel zo zou handelen, dat elk hunner goed contentement daarvan hebben zou’. Ze stemmen volgaarne toe dat de burgemeester de poorten voor de aangezegde bezetting zal openen en deze zal ontvangen wanneer Mondragon met zijn kapiteins en soldaten vertrokken is.
Op deze zelfde vrijdagmiddag de 19e februari houden de burgemeesters in het Minnebroedersklooster een afscheidsmaaltijd met de Augustijner monniken. Het stadsbestuur schenkt daarvoor vier stopen (dat is acht kannen) wijn. Het hoofdmenu in de zo zeer verarmde stad bestaat uit lijnzaadwafels en paardenvlees. Daarna schepen Mondragons majoor en hopman met de gijzelaars van de Prins in naar Ter Neuzen.

Vertrek krijgsoverste Mondragon
Op maandag de 22e februari vertrekt overste Mondragon zelf met zijn zwaar geteisterde troepen ‘met slaande trom, vliegende vaandels, alle wapenen en bagazie, maar met gedoofde lonten, scheep’, gevolgd door de geestelijken, monniken, nonnen en kanunniken en verdere kerkelijke personen. Zodra ze in Terneuzen aankomen keren de gijzelaars van de Prins terug.
Mondragon begeeft zich op de 23e februari naar Antwerpen om de landvoogd Requesens (de opvolger van Alva) te ontmoeten. Deze ontvangt hem met de meeste welwillendheid. Hij is er van overtuigd dat Mondragon alles gedaan heeft wat in zijn vermogen was. Landvoogd Requesens richt vanuit Antwerpen op de 24e februari de volgende dankbetuiging aan zijn troepen:
‘Zeer waarden en welbeminden, van de Colonel Mondragon uw goede plichtsbetrachting te Middelburg en Arnemuiden vernomen hebbende, en de uiterste nood, dien gij in ’s Konings dienst geleden hebt, hebben Wij niet willen nalaten u dezen te schrijven, om u het grote genoegen en de voldoening te verzekeren, die Wij over u en uw getrouwheid hebben, en er u voor prijzen en danken, gelijk wij van Zijner Majesteits wegen doen, aan welke wij niet zullen verzuimen zeer loffelijke melding van u te maken’.
Wel toont Requesens grote moeite met de te Rammekens gesloten voorwaarde om Marnix van Sint Aldegonde in vrijheid te stellen. Uiteindelijk komt Marnix na acht maanden vrij.

De inname van Middelburg en Arnemuiden door de Prins
Zodra de Spaanse bezetting met slaande trom en vliegende vaandels uit Middelburg en Arnemuiden is vertrokken, trekken 300 geuzen uit Vlissingen, Veere en Zierikzee, onder aanvoering van jonkheer Charles de Boisot (deze wordt later gouverneur van Middelburg), dokter Johan Junius en Arend van Dorp, Middelburg en Arnemuiden binnen. De ‘van den honger gekwelde gemeente zag zich tevens door de komst veler scheepkens met victaly (levensmiddelen) gelaafd’. Op de 25e februari verschijnt Prins Willem van Oranje zelf binnen Middelburg, waar de uitgeputte bevolking hem met vreugde begroet.
Er wordt een gedenkpenning geslagen tot gedachtenis aan de bevrijding. De schutterijen en daarna de gilden leggen de eed van getrouwheid aan de Prins af en vervolgens de gehele burgerij. Streng wordt verboden om in kerken, kloosters, schepen en onbewoonde huizen iets weg te nemen. Een speciaal verbod geldt om zout of andere koopwaren uit de schepen te halen. Ook krijgt de burgerij bevel aan te brengen alle goederen en koopmanschappen die toebehoorden aan papen, monniken, begijnen, kloosters, conventen of hen, die bij de vijanden verbleven. Alle landlieden worden bij lijfstraf gelast, van spaden en schoppen met ijzerbeslag voorzien, met alle vlijt de gaten in de dijken bij het kasteel Zeelburg en tussen Vlissingen en Rammekens te stoppen.
Voortdurend wordt de meeste zorg gedragen dat niemand goederen, koopmanschappen, waren, huisraad, meubelen, juwelen, goud of zilverwerk uit de stad wegvoert. Naar de algemene mening zou er tijdens het beleg van de Spanjaarden een zeer grote voorraad koopgoederen in de stad geweest zijn voor een waarde, zoals sommigen beweren, van twee miljoen Gouds. De waarde blijkt echter ternauwernood voldoende om de soldaten en matrozen hun achterstallige soldij te betalen.

Prins Willem stelt orde op zaken in Zeeland
De Prins houdt zich in de volgende dagen bezig met de regeling van de Zeeuwse zaken. Op de 2e maart vaardigt hij een oorkonde af over het beheer van de Zeeuwse eilanden onder zijn gebied. Daarin wordt al het nodige over de indeling, bestuur, bescherming en verwering van het gebied bepaald. Het Zeeuwse gewest zal namens hem geregeerd worden door de tegenwoordige drie gouverneurs, de drie gedeputeerden van Zierikzee, Veere en Vlissingen en een zevende uit Holland. Arend van Dorp treedt op als Eerste Edele (gouverneur) namens de Prins. Als secretarissen worden aangesteld mr. Cornelis Teymont en mr. Marinus Balthesz.
De steden zullen elk een garnizoen onderhouden van vendels, elk bestaande uit 150 manschappen: Zierikzee twee, Brouwershaven twee, Veere twee, Vlissingen drie en Middelburg met Arnemuiden vier vendels.
Van belang is ook de bepaling van de Prins ‘dat de koopmanschap zal blijven in haar oude vrijheid, zonder te willen gedogen dat in de ene stad enige goeden met hoger recht van licentie bezwaard zullen zijn dan in de andere’.
Na het uitvaardigen van dit uitvoerige en belangrijke document voor de regeling van de Zeeuwse zaken laat de Prins de Zeeuwse belangen verder over aan de zorg van zijn gouverneurs en gezagvoerders. Hij kan zich nu persoonlijk aan de belangen van Holland wijden. Daar vereist de zorg voor het benarde Leiden al zijn inspanning. Vanuit Middelburg zullen de Zeeuwse zaken worden behartigd. Op de 2e maart schenkt de Prins ‘het wakkere Vlissingen’ belangrijke voorrechten, evenals negen dagen later aan Veere.

Arnemuiden begiftigd met bijzondere privileges en stadsrechten
Ondertussen ontving de Prins vanuit Arnemuiden een ‘ootmoedige bede van de schamele, verjaagde en gedestrueerde personen van Arnemuiden, tenderende om gevorderd te mogen worden tot goeder policie, welvaart en prosperiteit en te beter te bekomen van de grote en zware ondragelijke schaden, kosten en lasten daar zij uit zake der tegenwoordige oorloge in gevallen waren’.
Op deze ootmoedige bede verleent Prins Willem van Oranje op de 9e maart 1574 de Arnemuidenaars het privilege om hun woonplaats tot een bewalde en omgraven stad met eigen rechtsgebied, onafhankelijk van Middelburg, staande in zaken van appel onder het rechtsgebied van de raad van Holland, te maken.
De geschiedschrijver F. Nagtglas schrijft later: ‘Sommige Middelburgers hebben Prins Willem nooit vergeven, dat hij deze stad bij de overgave veel voorrechten ontnam en die aan Vlissingen, Veere en Arnemuiden toekende. Het was echter billijk dat vooral Vlissingen, waar men zoveel voor de zaak der vrijheid had gedaan, en dat de eerste stad in Nederland geweest was die de Spanjaarden had uitgedreven, bevoorrecht werd boven Middelburg, waar de ijver niet altijd even groot was geweest’.
Twee weken later, op de 22e maart, wordt de stadsregering van Middelburg veranderd. In plaats van de meest Spaansgezinde regenten worden verscheidene teruggekeerde uitgewekenen en ballingen in het stadsbestuur opgenomen. 

Arnemuiden verheven tot stad op 9 maart 1574
De kroniekschrijver Boxhorn vermeldt dat Arnemuiden bij Privilege van Prins Willem van Oranje, gegeven te Middelburg op de 9e maart 1574, tot een Burgstad of Stad verheven is, van wallen en vesten wel voorzien en geheel en al van het rechtsgebied en de wetten van Middelburg ontslagen.
De oorkonde bevat vier bepalingen. Vooraf heeft de Prins hierover advies gevraagd aan de gouverneurs van Vlissingen, Veere en Zierikzee en ‘andere Raden neffens ons wezende’.
De oorkonde is ondertekend door Guilliaume de Nassau en is voorzien van een zegel van rode was, ‘daer onder uithangende in zijden dobbele steerten’.
Samengevat bevatten deze artikelen het volgende:

  1. Arnemuiden krijgt kwijtschelding van alle renten en grondbelastingen, staande op de huizen en erven, gevallen en verschenen sinds dat het dorp door de vijand ingenomen werd.
  2. De Burch of plaats van Arnemuiden zal van nu voortaan zijn een Stad, geheel en al ontheven en vrijgesteld van oude voorgaande keuren, ordonnantiën en jurisdictie van de stad Middelburg, waarvan de regeerders geen zeggenschap of dispositie meer hebben zullen.
  3. De Arnemuidenaars mogen schriftelijk enige geschikte personen voordragen. Daaruit zal door of vanwege de Prins een wettige magistraat worden benoemd om binnen Arnemuiden recht en justitie uit te oefenen in criminele en civiele zaken.
  4. De Stad Arnemuiden wordt genomen in de protectie en bescherming van de Koninklijke Majesteit en van de Prins van Oranje.

Het stadsbestuur van Middelburg maakt hier tegen bezwaar. Het betoogt dat het grondgebied van Arnemuiden uit kracht van koop in 1493 en 1508 hun eigendom is geworden. Ze brengen dit zelfs voor het Hof in den Haag.
Arnemuiden krijgt ook het voorrecht om een benoeming van personen te mogen indienen, waaruit de Prins van Oranje of de gouverneur met de raden van Zeeland een wettige magistraat kan benoemen ‘om binnen het Rechtsgebied van Arnemuiden, Nieuwerkerke en Mortiere, criminele en civiele justitie te oefenen op dezelfde voet als te Middelburg’.
En, omdat door de voorgaande burgerlijke oorlogen, Arnemuiden in een sobere toestand vervallen is, verkrijgt de Stad voor haar burgerij uitstel van betaling van hun schulden en vrijheid om op dinsdag een wekelijkse marktdag en eens per jaar in augustus een jaarmarkt te houden.
Ook dient het stadsbestuur een verzoek in om naast de andere zes steden voortaan ook een plaats te mogen hebben in de vergadering van de Staten van Zeeland. Maar daarover ordonneert de Prins van Oranje ‘dat zij zich met de verleende gunsten moesten tevreden houden’.

Waarom krijgt Arnemuiden stadsrechten?
De vraag rijst wat Prins Willem van Oranje bewogen heeft om Arnemuiden stadsrechten te verlenen. Hiervoor kunnen verscheidene motieven genoemd worden.

  1. Allereerst is het een blijk van waardering en beloning voor de houding van de Arnemuidse bevolking in de jaren 1572-1574. Dit blijkt uit zijn oorkonde van de 9e maart 1574: ‘En ten opsiene van ’t goet devoir en getrouwen dienst, Sijne Majesteit by henluiden in de selve oorloge gedaen; dat ons, van wegen en in den name der selver Majesteit, en uit kracht van d’authoriteit, by den tractate van reductie der Stad Middelburg onder onsen Gouvernemente aen ons gereserveerd’.
  2. Ongetwijfeld heeft Arnemuiden ook stadsrechten gekregen met het politieke oogmerk om zich te versterken en te beveiligen vanwege haar strategisch en economisch uitmuntende ligging aan de oostzijde van Walcheren en om deze te waarborgen.
  3. Mogelijk heeft ook meegespeeld dat Prins Willem Arnemuiden stadsrechten heeft willen verlenen om een tegenwicht te bieden tegen Middelburg. Het kan ook zijn dat Middelburg in zeker opzicht heeft moeten boeten voor zijn langdurige trouw aan de Koning van Spanje en de daar bestaande aversie tegen de in maart 1574 verleende privileges aan Vlissingen, Veere en Arnemuiden.

Het eerste stedelijke bestuur
Het eerste stadsbestuur van Arnemuiden, bestaande uit twee burgemeesters en zeven schepenen, wordt enkele dagen later, op de 12e maart 1574, verkozen en twee dagen later beëdigd in het stadhuis ‘achter de kerk’, aan de zuidzijde van de Markt. Op oude prenten is dit eerste stadhuis met een forse toren te zien. Pas in 1588 worden de huizen Rochelle en de Zevenster aan de Langstraat in gebruik genomen en verbouwd tot stadhuis (op de plaats waar nu het museum is).
Het stadsbestuur probeert ook de stad te laten wedijveren met de zustersteden Veere en Vlissingen. Drie schutterijen en gilden worden opgericht, evenals een rederijkerskamer. De toren wordt van een carillon voorzien. Een collectie schilderijen voor de raadzaal en attributen voor de rechtspraak worden aangeschaft. De stad krijgt een Franse school en ook een gymnasium.

De voorgaande bloei leeft weer op
Na de verheffing van Arnemuiden tot stad leeft de voorgaande bloei weldra weer op.
De geschiedschrijvers M.Z. van Boxhorn, M. Smallegange, M. Gargon, H.M. Kesteloo en de Tegenwoordige Staat van Zeeland noemen o.a. de volgende ontwikkelingen na het verkrijgen van het stadsrecht.
Vele gevluchte ingezetenen van Arnemuiden keren, nadat het oorlogsgewoel geweken is, weer naar hun vorige woonplaats terug. Ze nemen de verlaten bestaansmiddelen weer bij de hand en genieten van de verkregen stadsrechten en privileges.
In 1575 worden de zeehoofden en werken hersteld met de daarvoor aan de stad verleende geldmiddelen. Van 1576 tot 1583 worden de wallen opgehoogd en de bolwerken aangelegd, zowel aan de land- als aan de waterzijde, met een singel en een buitengracht er om heen. Ook de vijf poorten worden gebouwd of versterkt, namelijk de Veersche poort en de Middelburgsche poort aan de landzijde en de Tolpoort, de Marktpoort en de Sint Jorispoort aan de zeezijde.
De verwoeste huizen worden langzamerhand weer opgebouwd. Dit dankzij de bepalingen die de Prins van Oranje gemaakt heeft om de afbetaling van schulden te vergemakkelijken en daardoor de herbouw van huizen te bevorderen. Te oordelen naar de belangrijke sommen die de accijnzen opbrengen, raakt Arnemuiden weer spoedig goed bevolkt.
De stad wordt, door verscheidene vrijdommen en aanmoedigingen, van tijd tot tijd sierlijk volbouwd en ‘neemt wederom wakker toe in nering en scheepvaart’. Gedurig laten gehele vloten uit alle oorden van het christendom zich daar vinden. De stad kan zelfs de grootte van haar nering, de menigte van haar ingezetenen en de toeloop van vreemde kooplieden en scheepsvolk nauwelijks meer bevatten. De schepen liggen dikwijls drie rijen dik op de rede voor Arnemuiden. Door de onverminderd gunstige ligging aan de rede nemen handel en koopvaardij meer en meer toe. De zoutnering wordt weer bij de hand genomen en de zoutketen weer hersteld. Arnemuiden krijgt, vooral door de aanleg van wallen, vesten en fortificaties, geheel het aanzien van een stad uit die tijd. Het stadsbestuur is er zeer op gesteld ‘al de straten met passage van volk levendig te houden’. Het geeft daarom in oktober 1592 orders om de passage buiten de stad af te sluiten, zodat men niet meer buitenom van de Tolpoort naar het Goessche en Zierikzeesche hoofd kan gaan.

Literatuur
Boxhorn, M.Z. van, Chroniick van Zeelandt.
Enthoven, V., Zeeland en de opkomst van de Republiek. Handel en strijd in de Scheldedelta, ca. 1550-1621.
Gargon, ds. M., Walcherse Arcadia.
Groen van Prinsterer, G., Handboek der geschiedenis van het vaderland.
Kesteloo, H.M., Geschiedenis en plaatsbeschrijving van Arnemuiden.
Meteren, Emanuel van: Historie der Nederlandscher ende haerder Naburen Oorlogen ende geschiedenissen. Tot den jare 1612.
Rooze-Stouthamer, C., Hervorming in Zeeland (ca. 1520-1572).
Sigmond, J.P., Nederlandse zeehavens tussen 1500 en 1800.
Smallegange, M., Cronyk van Zeeland.
Stoppelaar, J.H. de, Inventaris van het oud archief der stad Middelburg 1217-1581. 4 dln. In 6 bdn. Middelburg 1873.
Tegenwoordige Staat der Verenigde Nederlanden. Deel XX: Zeeland.
Unger, W.S., Bronnen tot de geschiedenis van Middelburg in den landsheerlijken tijd.
Velde, ds. Abraham van de: De Wonderen des Allerhoogsten.
Vloten, J. van, Middelburgs beleg en overgang (1572-1574) naar de oorspronkelijke bescheiden geschetst. Middelburg 1874.
Vloten, J. van, Onderzoek van ‘s Konings wege, ingesteld omtrent de Middelburgsche beroerten van 1566 en 1567: naar ’t oorsponkelijke handschrift uitgegeven.
Water, J.W. te., Kort verhaal der reformatie van Zeeland in de zestiende eeuw.