De periode 1200 tot 1500

door J. Adriaanse

Inleiding
Ter gelegenheid van de opening van het Oudheidkundig Museum te Arnemuiden zijn van mijn hand enkele artikelen over de vroegste geschiedenis van Arnemuiden in het kwartaalblad Arneklanken van de Historische Vereniging Arnemuiden opgenomen.
In het eerste artikel gaat het vooral over wat er bekend is over het eerste Arnemuiden en over het begin van nieuw Arnemuiden ‘op den Oostdijck’.
De Langstraat en Westdijkstraat vormen de vroegere zeedijk van Walcheren (genoemd de ‘Oostdijck van Middelburgh’). De allereerste bebouwing van de Oostdijk geschiedde in de 15e eeuw.
De Veerse kroniekschrijver en apotheker Jan Reygersbergh (1510-1591) schrijft in zijn in 1551 verschenen ‘Cronyck van Zeelandt’ over Arnemuiden in de jaren 1438-1462:
‘Ende sichtent heeft men begonnen te timmeren en metsen seeckere huysen op den Oostdijck van Middelburgh, daer mettentijdt veel huysen aanghetimmert sijn ende een schoon Cappelle. Ende is also allengskens een schoon dorp gheworden als men sien mach ’t welck nu nieu Aremuyen is, daer groote neeringhe is’.
Vóór nieuw Arnemuiden gesticht werd bestond vanaf begin de 13e eeuw het eerste Arnemuiden, later genoemd Oud Arnemuiden.

In nevelen gehuld
Over het eerste Arnemuiden is zeer weinig bekend. Het ontstaan is in dichte nevelen gehuld.
Maar dit geldt voor het gehéle eiland Walcheren en ook voor Middelburg. Kaarten van vóór 1100 bestaan er niet. Uit het eerste tiental eeuwen van onze jaartelling zijn zo goed als geen schriftelijke mededelingen over wat hier in deze streken is geschied, bewaard gebleven. Het oudste archiefstuk dateert van 1189 (over de stichting van een parochiekerk te Hoogelande). Wat de geschreven bronnen betreft moeten we het hebben van mededelingen van oude kroniekschrijvers. Opmerkelijk is overigens dat in 1975 in het uitbreidingsplan ‘Brakenburg’ vele honderden scherven en enkele voorwerpen werden gevonden van een bewoning uit de ijzertijd, de periode van 400-200 vóór Christus. Hier kan slechts naar gegist worden.
Ook uit later eeuwen zijn verscheidene zaken in dichte nevelsluiers gehuld. Zo blijft het gissen wanneer het eerste Arnemuiden is ontstaan en waar het precies lag (de ene geschiedschrijver meent  dicht bij Mortiere en de andere dicht bij het huidige Nieuwland). Ook zijn de historieschrijvers niet duidelijk over de vraag of er nu wel of niet een tweede Arnemuiden heeft bestaan nabij het slot Te Mortiere. En een nog grotere vraag blijft of het eerste Arnemuiden nu wel of niet een bloeiende Hanzestad is geweest; de ene historieschrijver zegt van wel en de andere van niet. Ook zal het wel altijd onzeker blijven of het voornemen van Graaf Floris de Vijfde om bij (oud) Arnemuiden een stad te stichten wel of niet is doorgegaan.

Wat bekend is over het eerste Arnemuiden
De vanouds belangrijke stad Middelburg stond door de bochtige Arne (wellicht ontstaan door een getijdengeul) in verbinding met de brede waterplas, de Lemmel, ten oosten van Walcheren. Het eerste Arnemuiden lag aan de zuidzijde van de monding van de Arne, dus nu aan de overzijde van het kanaal in meer westelijke richting. Aannemelijk is dat het is ontstaan door de bouw van een nederzetting aan de monding van de Arne. Een andere theorie is dat het is ontstaan nabij de ‘muydt’, de sterkte, het slot Te Mortiere, strategisch gelegen aan de mond van het vaarwater naar Middelburg, de Arne. Naar mijn mening is er meer te zeggen voor het eerste, omdat het slot later is gebouwd (1272) dan de eerste aanduiding over Arnemuiden (1223). De allereerste vermelding over Arnemuiden komen we tegen in een oorkonde van 15 juni 1223. Daarin wordt gerept over een zekere ‘Remerus de Arnemuda’.
Een tweede vermelding die uit de grijze nevelsluiers oplicht is dat Floris de Vijfde, de bekende Graaf van Holland en Zeeland, (1256-1296) en zijn neef Floris van Henegouwen ten westen van het eerste Arnemuiden het sterke slot Te Mortiere hebben laten bouwen.
Een derde aanwijzing is dat in 1273 ‘het dorpken van Arnemuiden’ verheven werd op de naam (in het bezit gesteld werd) van Anthonie Pieterszoon, ambachtsheer van die plaats.
Een vierde aanknopingspunt is een brief van Hertog Jan van Lotharingen en Brabant, geschreven op Sint Nicolaasavond van het jaar 1288. Volgens de kroniekschrijver M.Z. van Boxhorn verklaart hij daarin, ter Bede (op verzoek) van Graaf Floris de Vijfde, zijn bloedverwant, tolvrijheid in al zijn landen te geven aan de twee steden die Floris de Vijfde voorgenomen had te stichten, de ene te Brijdorp in het eiland Schouwen en de andere te Arnemuiden.
Een volgende vermelding komt van de geschiedschrijver Melis Stoke (ca. 1260-1305). Hij beschrijft in zijn rijmkroniek de tocht van Willem van Oostervant, de zoon van de Hollandse Graaf Jan II, naar Vlaanderen in 1302: ‘Ende voer met enen sconen here. Van Arnemuden over dat Mere. Tote in Vlaendren, met sconen scaren. Als si binnen den Vloere waren, Mochte men sien vele maste’. In de nabijheid van het eerste Arnemuiden werd deze Willem van Oostervant in 1303 door de Vlamingen verslagen.  Volgens een akte van de dag na Pasen 1323 verkocht Graaf Willem III (van Henegouwen) (1304-1337), een van de opvolgers van Floris de Vijfde, aan Ridder Gillis Boudinsz, Heer van Arnemuiden, al het grafelijk bezit ter grootte van 655 gemeten, dat hij te Arnemuiden aan de zuidzijde van de Arne bezat. Bij die verkoop was ook het kasteel Te Mortiere inbegrepen. De oorzaak van deze verkoop was vermoedelijk de onveilige ligging ten opzichte van het water. En uit 1325 is nog te melden dat dezelfde Graaf Willem III op 27 november 1325 een kapellerie te Zierikzee sticht ‘voor de zielen zijner voorouderen, voor zijn ziele en voor de zielen van hen die in de gevechten te Veere, Arnemuiden en Zierikzee verslagen bleven’.  Overigens waagde z’n kleinzoon, Graaf Willem V (1345-1389), in 1351, in het begin van de Hoekse en Kabeljauwse twisten, in de nabijheid van het eerste Arnemuiden een zeeslag tegen zijn moeder, Vrouw Margaretha, de weduwe van Keizer Lodewijk van Beieren, die ongelukkig voor hem uitviel.
En, om niet meer te noemen, op 30 september 1398 verleende Ridder Albrecht, Heer van Arne-muiden, aan de Graaf ‘zijn Huis te Arnemuiden, aan de zuidzijde van de haven, met het nederhof, alzoo groot en alzoo klein, als boven de uiterste gracht begrepen is, om dit van de Graaf weder als onversterfelijk erfleen te ontvangen, benevens het vrije van 250 gemeten ambacht, in de parochie van Arnemuiden, naast de gemeten welke hij tot dien tijd vrij gehouden heeft’.

Bloei van het eerste Arnemuiden
De kroniekschrijver Marcus Zueris van Boxhorn (1612-1653) vermeldt dat omtrent het jaar 1368 de handel en zeevaart van de Zeeuwen en in het bijzonder van Middelburg en Zierikzee op Denemarken en Noorwegen aanzienlijk toenamen. Bij die gelegenheid zouden Middelburg, Zierikzee en Arnemuiden als Hanzesteden met de overige steden van het Hanzeverbond in het jaar 1370 een verdrag met Woldemar, Koning van Denemarken, hebben aangegaan, waarbij een eind aan de toenmaals bestaande oorlog werd gemaakt. Volgens Boxhorn was (het eerste) Arnemuiden in die tijd ‘een schoon, neeringryk en welbevaaren Dorp of Stedeken, veel meer bloeiende in koopvaart en handel dan Middelburg’.
De historieschrijver A.J. van der Aa vermeldt in zijn ‘Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden’ dat Arnemuiden destijds, en zelfs nog een eeuw later, een grote en neringrijke koopstad was, aan wier inwoners Haquin, Koning van Noorwegen, in het jaar 1370 vele bijzondere privileges ter bevordering van hun zeevaart op Noorwegen verleende, hun alles kwijtscheldende wat zij tot die tijd toe tegen hem mochten misdaan hebben, nemende hen in zijn bescherming en al zijn havens voor hen openende en daar, mits betalende de gewone tol, hun koophandel te drijven. In de daarover bestaande brieven wordt Arnemuiden, naast Zierikzee en Middelburg, onder de Zeeuwse steden genoemd. Arnemuiden was, volgens Van der Aa, in die tijd veel meer bloeiende in zeevaart en koophandel dan Middelburg. Door de uitmuntende rede konden de zwaarst geladen schepen aan haar hoofden af- en aanvaren, waar door velen die zich met scheepvaart en koophandel geneerden zich daar vestigden. Volgens Van der Aa werd de stad hierdoor zo welvarend, dat zij in het begin van de 15e eeuw onder de voornaamste koopsteden van Europa werd geteld, hetgeen er voor zorgde dat ze in 1418 in het Hanzeverbond werd opgenomen.

Het kasteel Te Mortiere nabij het eerste Arnemuiden
Het kasteel lag aan de mond van de Arne. Waar het slot Te Mortiere gelegen heeft is vrij duidelijk aan te geven. Enige jaren geleden zijn restanten van dit kasteel gevonden. Op dit kasteel zetelden de Heren van Arnemuiden. De Ridders van het geslacht van Arnemuiden behoorden tot de hoogste Zeeuwse adel, te vergelijken met de Heren van Borssele.
In 1272 liet de Stadhouder van Zeeland, Floris van Henegouwen (1255-1297), te Arnemuiden het kasteel bouwen. Hij had daarvoor gronden gekocht van de ambachtsheer Anthonie Pieterszone. Na een ruzie tussen deze Floris van Henegouwen en zijn neef, Graaf Floris de Vijfde, werd door een scheidsgerecht in 1281 een uitspraak in het geschil gedaan. Bepaald werd dat het kasteel Te Mortiere zou toevallen aan Graaf Floris de Vijfde. Door deze uitspraak werd het grondgebied van Graaf Floris de Vijfde op Walcheren vrij omvangrijk. Wellicht was dit de aanleiding voor Floris de Vijfde om de bloei van Arnemuiden zoveel mogelijk te stimuleren en hier een stad te stichten. Tot bescherming van zijn belangen beschikte hij er immers over het kasteel Te Mortiere. De kroniekschrijver Melis Stoke rijmde hierover in 1289:’De Mortiere was tien stonden. Ghespiset ende gemannet wel’.
Toen Middelburg in 1290 door de Vlamingen werd belegerd wist het kasteel Te Mortiere een aanval van de Vlamingen te weerstaan. Wellicht heeft dit kasteel een rol van betekenis gespeeld in de hiervoor aangehaalde oorlog tussen de Graaf van Holland en Zeeland oorlog tussen de Graaf van Holland en Zeeland, Willem van Oostervant, ook genoemd Willem de Zesde (1365-1417) en de Vlamingen.
In 1323 verkocht Graaf Willem III, een van de opvolgers van Floris de Vijfde, zoals eerder vermeld, al zijn grafelijk bezit te Arnemuiden aan Ridder Gillis van Arnemuiden. Bij de verkoop was het kasteel Te Mortiere inbegrepen.
In de 14e en 15e eeuw komen we diverse keren telgen uit het geslacht van de ridders van Arne-muiden tegen. Zo was de kasteelheer van het door hem in 1353 te Sint Laurens gebouwde Slot Poppenburch (of Popkensburg), Ridder Claas van Borsselen, indertijd de machtigste edelman van Walcheren, getrouwd met Vrouwe Marie van Arnemuyden.  En rond 1419 treffen we een zekere Heer Albrecht van Arnemuiden aan. Samen met Willem van Heenvliet en Lieven Waddinszoon gaven zij in 1419 ten noordwesten van het uiterste Nieuwland de opgewassen gorzen of gronden uit.
Vermoedelijk hebben de Ridders van Arnemuiden op het kasteel Te Mortiere gewoond tot 1438. Sommige historieschrijvers vermelden dat in dat jaar de toenmalige Heer Gillis van Arnemuiden het Slot ter beschikking stelde als klooster aan de reguliere kanunniken om als klooster te dienen. Ridder Gillis van Arnemuiden overleed in datzelfde jaar en werd begraven in de kapel van Oud Arnemuiden. Met hem stierf het geslacht van Arnemuiden in mannelijke lijn uit. Z’n dochter, Maria van Arnemuiden, die in 1436 trouwde met Anseau de Hamal, Heer van Transegnies, bracht het ambacht in het geslacht van de Transegnies. Uit de Stadsrekening van Middelburg van 1478  blijkt dat er in dat jaar nog kosten werden besteed aan het herstel van een dijkdoorbraak ‘ten Regulieren’, dus bij het kasteel Te Mortiere. In het begin van de 16e eeuw is het kasteel, hetzij door afbraak of door watergeweld, uit het landschap verdwenen.

Het klooster in het eerste Arnemuiden
In 1438 vergunde Ridder Gillis, Heer van Arnemuiden, aan de monnikenorde van de  Regulieren van Steyn bij Gouda om in (het eerste) Arnemuiden een klooster te stichten. Dit klooster zou de naam ‘Sepulcrum Domini’ dragen. Maar een jaar na oprichting werd het klooster al met algehele ondergang bedreigd door grondbraken en het buitendijken van land. Het werd afgebroken en bij Mortiere, in de kloosterparochie van Middelburg, opnieuw gesticht. Van 1440 dateert een akte, waarbij de Abt Petrus de Dam van het Sint Maria klooster te Middelburg en de cureit Egidius Johanneszoon, op verzoek van Hendrik van Borsele, Heer van Veere, op zekere voorwaarden ‘aan de prior en het klooster van de Reguliere kanunniken Sepulcrum Domini te Aernemuden vergunnen om in den Haeyman, in de parochie der Kloosterkerk, (dus nabij Mortiere) een (ander) klooster met kerk, altaren en begraafplaats te stichten’.
Volgens dr. R.C.H. Römer in zijn ‘Geschiedkundig overzicht van de kloosters en abdijen van Holland en Zeeland’ heette dat klooster ‘het Huis van het Heilige Graf’ en werd het door Reguliere kanunniken bewoond. Zes jaar na de stichting door Heer Gillis van Arnemuiden in 1438 nam het onder de conventen van het Kapittel van Sion al zijn plaats in. Römer meldt ook dat Heer Gillis van Arnemuiden ‘het hoochghelycken begaefde van landen ende erven’. Er zijn historieschrijvers die menen dat het klooster uitweek in het kasteel Te Mortiere.
Maar ook op de nieuwe plek was het niet veilig. Vanwege de menigvuldige grondbraken in de Arnedijken werd het in 1462 door de Heer van Veere, Hendrik van Borssele, bekend staand als weldoener van verscheidene kloosters, naar Vrouwenpolder overgeplaatst.
Het is niet bekend waarin de goederen en inkomsten van het klooster bestaan hebben of hoe groot het getal van de monniken geweest is. Volgens de Veerse historieschrijver Jacob Ermerins in zijn ‘Eenige Zeeuwsche oudheden’ blijkt uit oorspronkelijke archiefstukken dat het klooster te Vrouwenpolder bestond in de jaren 1474 en 1483. De monniken zullen, volgens Ermerins, ‘een deel van hun bestaan gevonden hebben in het schrijven, binden en beschilderen van boeken, dewijl de drukkonst, ofschoon bekend, echter zo niet algemeen genoeg geoefend werd, om kerken, scholen en de geleerden van de benodigde boeken terstond te voorzien’. De plaats waar het klooster gestaan heeft is volgens Ermerins het eigendom geworden van de heer Samuël Coninck, broer van de toenmalige baljuw van Veere, die het voor zijn lustplaats hield. Als in 1710 het reisgezelschap van ds. Mattheus Gargon in ‘De Walcherse Arcadia’ te Vrouwenpolder (in den Lieven Vrouwen Polder) een gesprek aanknoopt met de daar wonende heer Coning vertelt deze:
‘…de grond is hier omtrent zeer vruchtbaar en heeft vanouds vele menschen herwaarts doen komen, maar in mijn hof vind ik hier en daar nog grondslagen en oude muuren, zo men zegt, en ik meine van een oud Klooster, dat hier om de grondbraakselen en dijkstortingen van Arnemuiden versterkt en opgebouwd is’.                                                          

Het eerste Arnemuiden vergaan.
Geweldige vloeden teisterden in de vroege eeuwen van haar bestaan soms het Zeeuwse gewest. Bij de stormvloed van 1014 stegen de golven volgens oude kroniekschrijvers ‘tot de wolken’. Van de vloed van 1170 wordt er gezegd dat de golven niet alleen over de dijken maar zelfs over de duinen kwamen. Bij de Sint Aagtenvloed van 1288 overstroomde, volgens de overlevering, geheel Zeeland behalve het eiland Wolfaartsdijk en Walcheren. En, volgens de kroniekschrijver Reygersbergh, bij de vloed op Sint Katherinedag van 1304 had het volk op Walcheren wegens de zware lasten als gevolg van de overstromingen schier niet meer de moed om de strijd tegen deze machtige vijand aan te binden en voort te zetten. Reygersbergh vermeldt in zijn kroniek dat in 1324 door de vele grondbraken tussen Vlissingen en Arnemuiden ‘veel buten ghedyckt werd bij oud Armuyen’ en in 1352 dat veel land buitengedijkt werd omtrent Welzinge en oud Arnemuiden. Ook in 1377 was er een grote stormvloed. Bij de Sint Elisabethvloed van 19 november 1404 liep het gehele eiland gevaar; er werd toen een gat geslagen in de Arnedijk beoosten de Galg. Enige jaren later, in 1408, sloeg er door een dijkval opnieuw een groot gat in de dijk bezuiden Arnemuiden ‘waardoor ’t land in vreeze was van in te breken’ en de gemeente bij klokgelui te hulp geroepen werd (om een nooddijk, een ‘vingerling’, te maken). In 1437 braken door de watervloed op Walcheren op meer dan 30 plaatsen de dijken door. Dit betekende feitelijk de ondergang van het eerste Arnemuiden.
Kort na de stichting van het klooster van de Reguliere monniken in 1438 nam het eerste Arnemuiden zodanig door grondbraken af, dat, volgens de kroniekschrijver Reygersbergh,  ‘men dickwijls wat most buitendijken ende ’t volck gingh met der woone innewaerts omtrent ’t dorp ofte Hijje van den Mortiere’. Ik heb de indruk dat een deel van de inwoners zich terug trok rond het slot Te Mortiere en een ander deel, voornamelijk de kooplieden en neringdoenden, zich op de oostdijk ten noorden van de Arne vestigde.
Kroniekschrijver Reygersbergh vermeldt dat op de 27e september 1477, ‘doe die dijcken braken ende ingingen’ de Cosmas en Damianusvloed in enige uren vernielde wat in tal van jaren met grote moeite en ontzaglijke kosten aan zinksteen en rijshout tot stand gebracht was. Volgens hem werden als gevolg van deze vloed aan de oostkust van Walcheren en bij Arnemuiden veel kleine polders buitengedijkt. Het was vooral deze vloed die de genadeslag betekende voor het eerste Arnemuiden. In deze tijd moest oud Arnemuiden door de talrijke grondbraken als verloren worden beschouwd. Het ontstaan van al deze grondbraken en dijkvallen werd veroorzaakt doordat de Lemmel door het opwassen van het Arnemuiderzand meer en meer in noordwestelijke richting werd gedrongen. De totale oppervlakte van de ambachtsheerlijkheid van het eerste Arnemuiden bedroeg in 1331 nog 650 gemeten en 112 roeden; in 1463 was dit verminderd tot nog slechts 133 gemeten en 154 roeden, dus 517 gemeten waren verloren gegaan. Het aantal gemeten dat in de loop van de jaren 1331 tot 1405 verloren ging is bekend: in 1331 2 gemeten, in 1332-1340 4, in 1357 23, in 1361 21, in 1366 48, in 1370 10, in 1380 4, in 1386 7 en in 1401-1405 67 gemeten. Aangenomen mag worden dat het eerste Arnemuiden na 1462 geheel is ontruimd. Steeds meer geraakte het in verval en omstreeks het midden van de 16e eeuw werd het gewoonlijk ‘Het Oude Gat’ genoemd.

De stichting van het huidige Arnemuiden op de Oostdyck.
Het omslagpunt van de verplaatsing van Arnemuiden naar de oostdijk moet worden gezocht tussen 1438 en 1462. In 1463 was de oppervlakte van het eerste Arnemuiden immers teruggelopen van 650 gemeten tot nog maar 133 gemeten. In 1462 werd het klooster verplaatst naar Vrouwenpolder. Volgens de ‘Tegenwoordige Staat van Zeeland’ moeten de eerste beginselen van het nieuwe Arnemuiden tot het jaar 1438 worden teruggebracht. Vermoedelijk hebben zich al vanaf dat jaar inwoners van het eerste Arnemuiden gevestigd op de zogenaamde oostdijk. Ook A.J. van der Aa in zijn ‘Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden’ meldt dat men ‘het tegenwoordige Arnemuiden in het jaar 1438 begon te bouwen op de dijk van Middelburg, ter plaats genaamd Oosthoek, in de parochie van Nieuwerkerke, op 23 gemeten grond’. En de secretaris van de stad Veere, Jacob Ermerins, vermeldt in zijn ‘Zeeuwse Oudheden’: ‘Het nieuwe Arnemuiden is na het jaar 1438 aangelegd. Dit is zeker dat men in dat jaar ijverig bezig is geweest  met de opbouw en het stichten van het tegenwoordige Arnemuiden als niet onduidelijk is af te nemen uit de volgende post in de Stadsrekening van Veere van 1438: ‘Gevaceert ’t Ernemuide met Loys de la Rue ende Jan van Polle omme den nywen havendijck te besteden ende het bestek te maken van den dijcke ende van den nywer sluus die de haven up houden souden; item oick om de straten af te steken ende was dit den iiie van junio’.
Het nieuwe Arnemuiden verloor door de verplaatsing de vorige nering, scheepvaart en koophandel niet. Want nauwelijks was het gesticht of het begon door de menigte van de van rondom toevloeiende inwoners zeer volkrijk te worden, zodat het al in het jaar 1462 tot een aanmerkelijk dorp was aangegroeid, hetgeen ‘door zijn verplaatsinge zijne oude Neering, Scheepvaart en Koophandel geensins verloor’. Vooral ná 1462 begonnen de bewoners op de Oosthoek (zo was het vlek in die tijd bekend) in het ambacht Nieuwerkerke te bouwen.
‘Ende sichtent’, meldt de in 1551 verschenen ‘Cronycke van Zeelandt’ van Jan Reygersbergh, ‘heeft men begonnen te timmeren en metsen seeckere huysen op den Oostdijck van Middelburgh, daer mettertijdt veel huyzen aanghetimmert sijn ende een schoon Cappelle ende is alsoo allengskens een schoon dorp gheworden als men sien mach ’t welck nu nieu Aremuyden is, daer groote neeringhe is’.  Volgens Reygersbergh brandde de plaats op de 10e maart 1481 volledig af. Doch het werd spoedig weer herbouwd  en de koophandel nam, door de zonderlinge bekwaamheid van de rede, daar zodanig toe, dat die van Middelburg, voor verloop van hun eigen nering en inwoners vrezend, besloten zich van de eigendom van die plaats meester te maken. Dit gelukte ook in 1493.
Maar de kroniekschrijver Boxhorn schrijft: ‘Dit alles kon egter hun welvaart niet hinderen, wegens het groot vertier van alle noodige Waaren, bij Kooplieden, Schippers en Bootsgezellen gebruikt; wordende de Haven met alle getyden voorzien met of ontlast van geheele Vlooten, komende van of gaande naar alle gewesten. Dus kwamen er in het jaar 1496, met de Spaansche Princesse Johanna, Bruid van hertog Filips van Oostenrijk, op eenmaal honderdvijfendertig Schepen ter Reede’.

Bebouwing en kerk te Arnemuiden.
Gelijk al na 1462 werden er veel huizen getimmerd en gemetseld en was er grote nering. Aangenomen mag dan ook worden dat de latere Westdijkstraat en Langstraat al in de tweede helft van de 15e eeuw bebouwd waren. Wat er ook aan verbouw en nieuwbouw in later eeuwen gebeurde, de fundamenten zullen veelal nog van het einde van de 15e eeuw dateren. Opmerkelijk is ook dat volgens de kroniekschrijver Reygersbergh al aan het einde van de 15e eeuw een fraaie kapel in nieuw Arnemuiden op de oostdijk is gesticht. Op de 9e mei 1505 werd de eerste steen gelegd van een nieuwe kapel op Arnemuiden op den Oostdijk. Deze was aan Sint Maarten gewijd en stond bekend als ‘de kapel beneden den dijk’. Hieruit is af te leiden dat dit op de plaats van het huidige kerkgebouw is geweest, beneden de vroegere Oostdijk (de huidige Langstraat) op de latere Markt. De ‘kapel beneden den dijk’ of de Sint Maartenskapel werd in 1545 de hoofdkerk van Arnemuiden. De kerk in Nieuwerkerke, tot dan toe de hoofdkerk van nieuw Arnemuiden, werd toen gedeeltelijk afgebroken, terwijl de laatste muren met de toren ten behoeve van de zee- en versterkingswerken van Arnemuiden in 1591 en 1594 werden weggeruimd.

De ‘gouden eeuw’ van Arnemuiden.
Uit de Cronyk van Zeeland van Reygersbergh blijkt dat Nieuw Arnemuiden’ allengskens een schoon dorp is gheworden als men sien mach, ’t welck nu nieu Aremuyen is, daer groote neeringhe is’.
De bloeiperiode van het huidige Arnemuiden ligt vooral in het tijdsbestek 1470-1570, wat wel de Arnemuidse ‘gouden eeuw’ mag worden genoemd. Weliswaar was er ná 1570 tot het midden van de 17e eeuw nog wel sprake van een zekere bloei door de zoutnering. Maar vergeleken met de 15e/16e eeuw was dit een zwakke afschaduwing.
Werkelijk onvoorstelbaar en ongekend was de bloei, de scheepvaart, de handel en de bedrijvigheid voor en in Arnemuiden in deze periode.
Als men nu vanaf het Hoofd bij de werf een blik slaat naar de overzijde van het kanaal op de vredige kanaaldijk en de hofstede, is het ónvoorstelbaar wat op hetzelfde punt in de 15e/16e eeuw op de rede te aanschouwen was. Het is bijna niet voor te stellen dat in deze tijd schepen uit alle zeevarende naties van Europa zoals Italië, Spanje, Portugal, Bretagne, Duitsland, Polen, de Oostzeelanden, Schotland en Engeland aan de hoofden voor Arnemuiden lagen. En dat in de Langstraat en de Westdijkstraat horden varensgezellen en kooplieden uit deze naties voor een ongekende bedrijvigheid en vertier zorgden.
Maar ook ongekend is dat de rede van Arnemuiden in de 15e/16e eeuw één van de belangrijkste centra in het scheepvaart- en handelsverkeer van Europa was. In vele Zeeuwse geschiedschrijvingen uit die tijd duikt de naam ‘Arnemuiden’ op. Dat dit niet overtrokken is kunnen we uit verscheidene bronnen afleiden, te weten de oude kronieken en geschiedschrijvingen; het oud archief van de stad Middelburg en de bewaard gebleven zogenaamde ankeragelijsten uit de 15e/16e eeuw.
In dit verband dienen ook vermeld te worden enkele waardevolle studies en proefschriften over deze periode zoals ‘Walcheren in de 15e eeuw’ van dr. Z.W. Sneller, ‘De oudste handelsbetrekkingen van Holland en Zeeland met Engeland’ van J. Ruinen, ‘Zeeuwen en de VOC’ van Doeke Roos en niet in het minst het belangwekkende proefschrift van dr. V. Enthoven ‘Zeeland en de opkomst van de Republiek: handel en strijd in de Scheldedelta, c. 1550-1621’.

De rede van Arnemuiden.
Het getuigenis van tijdgenoten in de 15e en 16e eeuw is eenstemmig. Ze wedijveren als het ware met elkaar om de voortreffelijkheid van de rede van Arnemuiden en de levendigheid van het vertier en de bedrijvigheid te roemen. Uit hun mededelingen blijkt wel de enorme bedrijvigheid in ‘die groote ende excessive diepen ende stroomen voor Walcheren’.
Langs heel de oostrand van Walcheren, van Veere langs Arnemuiden en Rammekens tot Vlissingen, ankerden de schepen of meerden af aan een van de 23 hoofden.
Mr. J.H. de Stoppelaar vermeldt uit een archiefstuk van 1546 in het oud archief van Middelburg dat de reê van Arnemuiden de beste rede van de Nederlanden voor de schepen van het westen werd genoemd. En de kroniekschrijver Reygersbergh schrijft over de tijd omstreeks 1505: ‘Ter selver tijt quamen in Zeelant, bisonder die Wielinge en ’t Veergat inne, veel diversche schepen, te weten in de Wielinge quamen veel Spaenjaerden, Italiaense, Fransche ende Engelsche schepen; ende in ’t Veergat quamen veel Oostersche grote schepen van der Duytscer hanssen’ (Hanzesteden).
In een Latijns geschrift, daterend uit de jaren 1500-1525, geeft een onbekend reiziger zijn indrukken van Walcheren op de volgende wijze weer (gepubliceerd in het Archief van het Zeeuws Genootschap in 1912): ‘Ik heb verbaasd gestaan over het grote aantal schepen. Er lagen er toch meer dan tweehonderd van buitengewone grootte en zeer veel kleinere. In Arnemuiden heb ik kooplieden uit Spanje en Lissabon aangetroffen, in de stad Veere die onbekende Oosterlingen en heel veel andere uit het noorden… ‘. Een andere geschiedschrijver vermeldt: ‘In de 15e en 16e eeuw toch was Arnemuiden een wijdvermaarde havenplaats, waar soms drie rijen koopvaarders aan de kade lagen en waar ’t veel levendiger was dan te Middelburg’. De kroniekschrijver Boxhorn heeft het over ‘de zonderlinge bekwaamheid der reede’ en schrijft over ‘het groot vertier van alle nodige waren, bij kooplieden, schippers en bootsgezellen gebruikt, wordende de haven met alle getijden voorzien met of ontlast van gehele vloten, komende van of gaande naar alle gewesten’.
Vele schepen overwinterden op de rede van Arnemuiden of wachtten daar op gunstige wind om uit te kunnen zeilen. Het water was er diep. Tegen de westerstormen lag men er tamelijk veilig.

23 hoofden tussen Arnemuiden en Rammekens.
Tussen Arnemuiden en Blankershoek (bij Rammekens) lagen 23 hoofden. Elk hoofd behoorde tot een bepaalde stad, landstreek of natie. Voor Arnemuiden zelf lagen het Bergsche, Goesche, Zierikzeese en Antwerpsche hoofd. Daaraan meerden niet alleen de schepen van o.a. de koopsteden Bergen op Zoom, Goes, Antwerpen en Zierikzee. Maar ook uit Holland legden de schepen aan bij het Arnemuidse Vismarkthoofd en even verder westwaarts bij het ‘hoet van der Muele’ (molenhoofd). De Hollandse koggeschepen, geladen met leeftocht, meerden hier af om de vanaf de rede vertrekkende koopvaardijschepen te voorzien van proviand zoals boter, kaas, vlees, vis, e.d.
Het vijfde hoofd, het zogenaamde ‘oude Blockhuis hoet’, diende voor de vele ballasters. Vreemde schepen, die na lossing geen of niet voldoende thuisvracht konden krijgen, vulden er het ruim met ballast, dat door de Arnemuidse ballasters werd aangevoerd.
De Engelse schepen legden gewoonlijk aan bij het achtste hoofd, bij Arnemuiden, en ook meer zuidwaarts, halverwege tussen Arnemuiden en Blankershoek, bij Welsinge.
De grote koopvaardijschepen uit oost en west zoals de Spaanse kraken en de zware hulken van de Oosterlingen (uit noord Duitsland en Polen) ankerden een eindweegs uit de kust in het diepe. Langszij kwamen dan de zogenaamde ‘hueden’, de lichters, van het Arnemuidse en Middelburgse schippersgilde, die uit de scheepsruimen de handelswaar overnamen om ze naar Brugge, Antwerpen, Bergen op Zoom, Middelburg en elders te voeren.

De Arnemuidse rede als knooppunt van handelsroutes.
Zowel van het noorden, door het Veerse Gat, als van het zuiden, door de Wielingen, konden de scheepslieden de rede bereiken. Over de reede van Arnemuiden liepen de voornaamste handelsroutes van het internationale scheepvaartverkeer, namelijk:

  1. de route van de Oostzeelanden en de Noordduitse Hanzesteden zoals Lübeck, Hamburg en Dantzig via de Walcherse rede naar de handelsmetropool Vlaanderen met Brugge als middelpunt;
  2. de route van de Rijn (met de stad Keulen als middelpunt) via Dordrecht en de Walcherse reê naar Brugge;
  3. de route van uit zee, o.a. naar Bergen op Zoom en Antwerpen. Onder de velen die naar deze marktsteden togen waren Engelsen, Vlamingen, Hollanders, Utrechtenaren, Keulenaars, Oosterlingen, Genuezen, enz.

Van de scheepvaartbewegingen kan een vrij betrouwbaar beeld worden gevormd uit de zogenaamde ankeragelijsten.
Daaruit weten we dat aan het einde van de 15e eeuw de handel van de Schotten en de zogenaamde Oosterlingen (uit de Oostzeelanden en de Noordduitse hanzesteden) zich hoofdzakelijk op Veere richtte. De scheepvaart van de Westerse naties bewoog zich in de eerste plaats naar Arnemuiden en Middelburg. Ook is uit deze lijsten af te leiden dat de rede van Arnemuiden steeds meer een gewenste ligplaats bood aan schepen voor Brugge als belangrijkste handelscentrum van noordwestelijk Europa. Van 132 geregistreerde schepen in 1487 (waaronder 62 Bretonse en 67 Spaanse) groeide het aantal westerse schepen aan tot 286 in 1499 (waaronder 196 uit Bretagne en 72 uit Spanje). Voor Sluis/Brugge nam het aantal schepen af van 68 in 1487 tot 30 in 1499.

Het transitoverkeer op de reê van Arnemuiden.
De bedrijvigheid op de Walcherse reê nam in de 15e eeuw (vanaf 1405) aanzienlijk toe door het zogenaamde transitoverkeer (het overschepen van goederen voor de wal). Tal van kleine schippertjes namen van de grote koopvaardijschepen de koopwaar in ontvangst en brachten die naar de havensteden. Voor deze overslag was de rede van Arnemuiden hèt grote centrum.
Zo losten de schuiten uit Holland (b.v. van Delft) hun bier en ‘vitaelge’ voor Arnemuiden ten behoeve van de grote koopvaarders. Maar ook namen deze kleine schepen b.v. van de grote Spaanse lastschepen de koopwaar in ontvangst zoals olijfolie, zoete Spaanse wijn, wol, lakmoes, was, pelterijen, zuidvruchten, suiker, syroop, specerijen, maar ook ijzer (1459:’het Spaansche ijzer dat voir Arnemude comt’) en door Engelse en Schotse schepen aangevoerde vellen, vachten en wol en brachten dit naar de havensteden.
Ook had overscheping van Baltische koopwaren van de Hanzesteden en de Oostzeelanden naar Engeland op de Arnemuidse reê geregeld plaats.
Het grootste gedeelte van de goederen, dat de kleine ‘lichters’ uit de op stroom liggende grote lastschepen overnamen, was bestemd voor Brugge. Deze stad was in dit tijdsbestek (dus het laatste kwart van de 15e eeuw) nog het middelpunt van handel voor het noordwesten van Europa. In deze periode van langzaamaan beginnend verval door de dichtslibbing van het Zwin strekte de rede van Arnemuiden tot ankerplaats voor de Westerse schepen die Brugge als doel hadden. Zo blijkt b.v. uit een archiefstuk van 1493 de aanvoer voor Brugge van suiker en syroop op de rede van Arnemuiden. Uit 1508 is een geval bekend van een Bretons schipper, die eerst uit St. Valéry aan de Somme koren naar Portugal gebracht had en daarop van Lissabon was teruggekeerd met peper en zout. Op de rede van Arnemuiden werd deze lading peper en zout overgeladen voor kooplieden uit Brugge.
Wanneer de grote koopvaardijschepen op de rede van Arnemuiden gelost waren en hun lading door de kleine ‘heudenschepen’ naar o.a. Brugge, Antwerpen, Bergen op Zoom, Middelburg, Dordrecht, Delfshaven en Gouda was afgescheept, werd alles weer voor de thuisreis in gereedheid gebracht. Te Arnemuiden en Middelburg was men voor het uitrusten en approvianderen van de grote lastschepen uitmuntend voorzien. In de omringende landen gold Walcheren als een uitstekende gelegenheid om lastvaarders te approvianderen met gezouten vlees, spek en vis, erwten en bonen, boter, kaas, scheepsbeschuit en bier, aangebracht door Delftse biervaarders. De kleine heudeschepen, de koggen en kravelen voeren dus niet alleen af en aan om de ruimen van de grote koopvaardijschepen te ontladen, maar ook om ze te voorzien van proviand voor de retourvaart.

Scheepvaart en handel uit alle windstreken.
Uit werkelijk alle windstreken van de toen bekende wereld werden koopvaardijschepen op de rede voor Arnemuiden gezien, ankerden vrachtschepen aan de hoofden tussen Arnemuiden en Ramme-kens en bezochten varensluiden en kooplieden Arnemuiden. Uit archiefstukken, geschiedschrijvingen en ankeragelijsten kan worden afgeleid dat het vooral schepen betrof uit de volgende naties:

  1. uit landen rondom de Middellandse zee, met name Italië (van steden als Venetië en Genua) met o.a. aluin uit de Liparische eilanden voor het kleuren van stoffen zoals zijde;
  2. uit landstreken als noordwest Spanje, Catalonië en Portugal. Spaanse schippers en Portugezen komen veelvuldig in de scheepsregisters voor. Zij verscheepten naar Walcheren meestal waren van het Zuiderland zoals zoete Spaanse wijn, olijfolie, rijst, e.d. Ook naar Spanje en Portugal deden de Berthoense transportschepen belangrijke vrachtdiensten. Zo werd in 1477 vanaf de rede van Arnemuiden naar Portugal en Spanje Brugs laken vervoerd en kwam men geladen met suiker en syroop weer naar Arnemuiden terug.
  3. uit Frankrijk. Zo werden uit het zuidwestelijke Garonne-gebied Franse wijnen aangevoerd en werd b.v. gedroogde vis weer terug verscheept met behulp van Bretonse vrachtschepen. Ook werden van de zuidkust van Bretagne zuidvruchten van Andalusië naar Arnemuiden vervoerd om die in Vlaanderen en Zeeland te verkopen.
  4. uit landen van noordwestelijk Europa langs de Noordzee en de Oostzee, waar de Hanze-kooplieden heer en meester waren, de zgn. Oosterlingen. Veelal waren ze op doortocht om ladingen zout en wijn te halen in Frankrijk. Gedurende de winter bleven nogal wat Oosterlingen op de Arnemuidse reê liggen om ‘de winterlaghe’ in te gaan.
  5. aparte vermelding verdienen de ‘Bretons’ of de ‘Berthoenen’ uit het Franse Bretagne. Door hun zo gunstig gelegen woonplaatsen aan één van de grootste vaarverkeerswegen van die tijd namen de Bretons als vrachtvaarders een grote plaats in het handelsverkeer in. Bretonse schippers voerden hoofdzakelijk zout naar Arnemuiden. Dit was het ruwe grofkorrelige baaizout, dat in de bocht van Bourgneuf in enorme hoeveelheid gevonden werd. Volgens de ankeragelijsten behoorde 2/3 deel van de vreemde schepen voor Arnemuiden in de laatste twintig jaar van de 15e eeuw tot de ‘Berthoenen’.

Koopmanschap, zoutnering en visserij te Arnemuiden.
Met als achtergrond van deze buitengewone bedrijvigheid op de rede van Arnemuiden waren aan het einde van de 15e eeuw de koopmanschap, zoutnering en visserij al van groot belang.
Reygersbergh vermeldt in z’n Cronyk van Zeeland: ‘Omtrendt deze tijd (1470) begonste men ter Veere ende op Aremuden veele schepen toe te reeden ende voeren in diversche landen over zee met coopmanschappen’.
Uit een archiefstuk van het jaar 1456 uit het oud archief van Middelburg kunnen we afleiden dat ook de zoutnering in deze tijd al volop werd bedreven. De stadsregering van Middelburg verleende aan Jacob Willem Hendrikszoon toestemming ‘om op den Arnedijk aan de noordzijde van de haven nevens de zoutkeet van Cornelis Jansz ten nutte van de visscherij te mogen maken een nieuw zelhuis’.
Bekend is dat in het laatst van de 15e eeuw ook de haringvisserij op Walcheren een grote uitbreiding onderging. Als de Duitsers klagen over knoeierijen in de haringhandel dan wordt onder de vissers-plaatsen, die zich hieraan mogelijk schuldig maken, ook Arnemuiden genoemd. De haring werd vaak tegen Franse wijnen ingeruild. Met deze haringvisserij hing weer de Walcherse zoutnering samen. Reygersbergh deelt in z’n Croniek mee dat men in 1476 nog zout uit moeras won, ‘die men brandde opt schor over Aremuen’. Maar in deze periode voerde men ook al volop baaizout aan uit Brouage in Frankrijk en Portugal.
Dr. Z.W. Sneller noemt het in z’n proefschrift een merkwaardige economische cirkelgang op de rede van Arnemuiden: de Westerse scheepvaart voerde het ruwe baaizout aan; de Walcherse zoutnering zuiverde het ruwe zout; het geraffineerde witte zout werd in de haringvisserij aangewend en de haring diende weer als vracht voor de kerende schepen naar het Westen. Scheepvaartverkeer, zoutnering en visserij schakelden zich zo in elkaar en tezamen verklaren ze voor een deel de bloei van Walcheren aan het einde van de 15e eeuw’. 

Arnemuiden ca. 1550 op het Panorama van Walcheren van Antoon van den Wijngaerde.
Arnemuiden ca. 1550 op het Panorama van Walcheren van Antoon van den Wijngaerde.

De kapel van Sanctus Yvo.
Het is nauwelijks voor te stellen dat er omstreeks deze zelfde tijd, aan het begin van de 16e eeuw, in de Arnemuidse kerk een kapelletje met een altaar was van de Bertoenen, ook wel genoemd de Bretons, uit de Franse landstreek Bretagne. Dit heiligdom was gewijd aan de Bretonse schutspatroon Sanctus Yvo of Sint Yves. Mw T. Kannegieter wijdde hier in het Zeeuws Tijdschrift van 4/1979 een interessant artikel aan. Hoe kwam dit heiligdom nu in de Arnemuidse kerk?
Op de zogenaamde ankeragelijsten werden in de tijd van Graaf Filips van Bourgondië op betrouwbare wijze de ankergelden verantwoord. Uit deze waardevolle gegevens is het aantal schepen dat te Arnemuiden binnenviel en de lading af te lezen. Daaruit kan worden opgemaakt dat rond de eeuwwisseling van de 15e/16e eeuw het grootste gedeelte van deze vrachtschepen van de Bertoenen of Bretons was. 

De Bretons of Bertoenen.
De Bretons waren voor ongeveer eenderde deel afkomstig uit de streek rondom het in Bretagne liggende vissersdorp Penmarc’h. De godsdienstige Bertoense zeelieden, die zo dikwijls en langdurig de haven van Arnemuiden aandeden, hadden, volgens mw. Kannegieter, ‘grote behoefte aan een bedehuis, waar ze, ver van hun vertrouwde Bretonse kusten, toch hun eigen vaderlandse heilige St Yves op gepaste wijze konden vereren en zijn bescherming konden afsmeken tegen de vele gevaren, die hen tijdens de thuisreis nog zouden bedreigen’. De Bertoenen brachten grote sommen geld bijeen voor de inrichting van een kapel met een altaar voor St. Yves in de nieuwe Arnemuidse Sint Maartenskerk, de kruiskerk.
Ze laadden hun lege schepen in de Westfranse havensteden Bordeaux of La Rochelle met vaten wijn en in Guérande, Bourgneuf of Rhuys met ruw baaizout dat daar in de zoutpannen werd gewonnen. Met deze lading vielen ze, vooral nadat het Zwin verzand en de Vlaamse handelsstad Brugge afgesloten was, binnen op de Walcherse rede. De vaten wijn werden daar op de rede gelost in kleine lichters, maar het zout werd in Arnemuiden bij de zoutketen aangevoerd. Het geraffineerde fijne witte zout werd in grote hoeveelheden gebruikt bij het haringkaken, maar vooral voor de conservering van vlees. De gezouten haring werd veelal door de Bertoense schippers als retourvracht naar Frankrijk mee terug genomen.

Gegevens over de Bertoenen in het oud archief van Middelburg.
Uit de Inventaris van het oud archief van Middelburg van Mr. J.H. de Stoppelaar blijken interessante gegevens over de aanvoer van zout en wijn door de Bertoenen. Op de 8e oktober 1518 werd geprotesteerd tegen het opleggen van een belasting aan de Bertoenen van zes groten op elk ‘honderd’ zout en één groot op elk vat wijn, die de Bertoenen naar Arnemuiden overbrachten. Van de 10e oktober 1518 dateert een notariële akte met verklaringen onder ede van enige poorters van Arnemuiden op verzoek van de stadsregering van Middelburg, dat het indertijd met de Bartoenen gesloten akkoord door hen vrijwillig is aangegaan om hen te vrijwaren tegen arrest en represailles, dit onder de belofte dat ze de zes groten van elke ‘honderd’ zout en van één groot van elk vat wijn, die door hen te Arnemuiden of Middelburg zouden worden aangebracht, zullen betalen.
In 1519 vertrok een commissie van 2 raadslieden namens de stad Middelburg om te reizen naar de Koningin van Frankrijk, tevens Hertogin van Bretagne, te Nantes, waar de Staten van dat land vergaderd waren. Ze kregen de opdracht te onderhandelen om te voorkomen dat de Bertoenen met hun schepen en koopmanschappen andere havens dan Arnemuiden aan doen.
In hun geleidebrief staat vermeld ‘dat dagelycx zo lanx zo meer by enige particuliere heeren (bedoeld is de Heer van Veere) groot vervolch gedaan wordt omme de Barthoenen, hare sujetten, te vervremden van de havene van Arnemude ende die te gecrigen’. Dit zou ‘commen tot gheheelder desolatie van de havene van Arnemude..…’.

Gegevens over de Bertoenen uit de ankeragelijsten.
Uit de ankeragelijsten blijkt dat de wijn- en zoutaanvoer van de Bretons te Arnemuiden vooral in het eerste gedeelte van de 16e eeuw aanzienlijk was. Hieronder volgt het in het artikel van mw. Kannegieter opgenomen overzicht van de vaten wijn en de ‘honderds’ zout:

                                                              Vaten wijn:          ‘Honderden’ zout:

1518/1519                                                 7024                         2541

1519/1520                                                 9307                         2465

1520/1521                                                 8850                         3877

1525/1526                                                 3020                         889

1526/1527                                                 5828                         2814

1527/1528                                                 696                           2124

1528/1529                                                 1368                         403

1532/1533                                                 1595                         3635

1533/1534                                                 3446                         4835

1538/1539                                                                                 3012

1539/1540                                                                                 1873

1540/1541                                                                                 1782

1549/1550                                                                                 1482

Uit het proefschrift van dr. V. Enthoven, getiteld Handel en strijd in de Scheldedelta 1550-1621, blijkt dat er in 1567/68, 1568/69, 1569/70,1570/71 respectievelijk 42, 39, 33 en 210 zoutschepen uit Brouage te Arnemuiden aankwamen. Hiervan waren er respectievelijk 25, 5, 0 en 43 van Bretons.

Aanknopingspunten uit het oud archief van Middelburg.
Er zou nog zoveel méér te vermelden zijn over de ‘gouden eeuw’ van Arnemuiden. Hierna worden enkele aanknopingspunten weergegeven die het oud archief van de stad Middelburg (waaronder Arnemuiden destijds viel) biedt. Het is wel zo dat het rijke archief van de stad Middelburg in de Tweede Wereldoorlog is verbrand. Maar toch is gelukkig veel bewaard gebleven door de in 1883 van de hand van de archivaris van Middelburg, mr. J.H. de Stoppelaar, verschenen ‘Inventaris van het Oud Archief der Stad Middelburg 1217-1581’. Hierin zijn alle archiefstukken geregistreerd en beknopt beschreven. Ze geven als het ware een uiterst boeiend panorama van wat zich in die eeuwen op de rede van Arnemuiden, in de rijke koophandelstad Middelburg en in de voorhaven Arnemuiden afspeelde. Het schouwspel wat zich toen voor het oog ontvouwde op het punt waar het latere veerhuis aan ‘het veertje’ stond moet fabelachtig geweest zijn, met links de zoutketen, voor de rede en rechts de scheepvaart naar Middelburg via de Arne. 

Scheepvaart uit alle windstreken.
Talrijke archiefstukken maken melding van vrachtvaarders en koopvaardijschepen uit allerlei windstreken. Het beeld dat het oud archief oproept komt overeen met de bekende beschrijving van 1565 van de Italiaanse geschiedschrijver Guicciardini. In zijn geschiedschrijving van de Nederlanden nam hij een soort windroos op met Arnemuiden als middelpunt. Wat betreft het noorden, zo tekende Guicciardini aan, van de rede van Arnemuiden naar Amsterdam is het 25 zeemijlen, naar Bremen 93, naar Hamburg 105, naar de Sont in Denemarken 180, naar Dantzig 254, naar Riga 200, naar Reval 335, naar Narwa 365 en wat betreft het zuiden naar Calais in Picardië 23, naar Londen 42, naar Southampton 62, naar Dieppe 54, naar Rouaan 75, naar Brest 125, naar La Rochelle 194, naar Bordeaux 211, naar Bilbao 224, naar Finistere 246, naar Lissabon 320, naar Cadix 400, naar Sevilla 420, naar Malaga 445, naar het eiland Madeira 470 en naar de Canarische eilanden en Livorno in Toscane 730 zeemijlen. De rede van Arnemuiden was in de 15e en 16e eeuw onder al wat in de hele westerse wereld van die tijd ter zee voer een algemeen bekend begrip.

Ter illustratie volgen hierna nog enkele vermeldingen uit het oud archief over de periode 1500-1550: 

1501: er wordt een Engels schip met koren te Arnemuiden gearresteerd;
1503: over het betalen van belasting op de aanvoer van vaten bier uit Gouda, Schiedam, Delft en Rotterdam;
1511: Spaanse kooplieden ontschepen en verkopen in strijd met de ordonnantie hun wijnen te Arnemuiden;
1511: kooplieden van de natie van Andalousië dreigen met hun goederen en koopmanschappen van Middelburg naar Bergen of Antwerpen te vertrekken;
1512: de Gouverneur van de Engelse natie verzoekt een Engels schip geladen met ‘tynne and cloths of great substance’ dat te Arnemuiden door Middelburg is gearresteerd te ontslaan;
1514: met schepen van Bretagne worden tin, lood, laken, wol, wijn, gouden en zilveren lakenen aangevoerd;
1517: geschil met de schippers van Delft en ’s-Gravenhage over het recht van voorlading op de stroom voor Arnemuiden;
1524: akkoord over de vracht van het Lissabonse en Spaanse zout dat te Arnemuiden geladen en van daar naar Reimerswaal wordt vervoerd;
1524: Franse schepen met wijn dreigen de haven van Arnemuiden te verlaten en hun opslag te Veere te doen;
1524: de baljuw van Middelburg mag een onderbaljuw te Arnemuiden aanstellen ‘mits deze niet moeielijk zij jegens de kooplieden van de natie van Portugal’ die hier de haven veel aandoen;
1529: er komt een vloot van de koningschepen van Portugal te Arnemuiden aan;
1530: de natie van Spanje te Brugge maakt een contract met het schippersgilde over het verschepen van de uit het Spaanse Biscaje afkomstige wol in Zeeland;
1536: er is wat te doen over Engelse schepen, geladen met Spaans en Frans zout, aluin, kannefas, enz., die te Arnemuiden aanleggen;
1539: er wordt een akkoord bereikt tussen de consuls van de natie van Spanje te Brugge en het Sint Jacobs schippersgilde over het naar Sluis brengen van de wol met de Spaanse schepen, voor Arnemuiden ten anker liggende, om van daar naar Brugge te worden verscheept;
1545: er wordt een regeling gemaakt voor de kurktellers, zo van de Lissabonse als van de Andalousische kurk die te Arnemuiden wordt aangebracht. 

De bloeiende zoutnering.
De zoutraffinaderij in de zoutketen was eind 15e/begin 16e eeuw al volop in bedrijf. Ook hiervan volgen hierna enkele gegevens uit het oud archief.
Volgens een archiefstuk van 1486 verzocht de Duitse Hanze te Brugge de stad Middelburg een schip uit Dantzig aan te houden, dat met een lading zout van Lissabon te Arnemuiden was aangekomen. In 1496 verzoekt de stad Kampen het arrest op te heffen van het te Arnemuiden aangekomen schip met zout uit ‘die Bruwasie’. En op 13 oktober 1501 werd vergunning verleend voor het oprichten van zoutketen met een zelhuis aan de nieuwe kaai met gebruik van de ‘zellinge, liggende nevens het schorre bij den Aredijck’. Een interessant archiefstuk dateert ook van 1510: 2 kooplieden te Middelburg hebben 385 registertonnen grof zout gekocht van Pieter Jacobsz. en Jan Symoensz, hostelliers en waarden van zekere Barthoenen, wonende te Arnemuiden op der stede dijk, liggende het zout op de nieuwe kaaie in een van Heer Adriaan Pietersz’s zelhuizen. Van 1524 dateert een archiefstuk waaruit blijkt dat het Middelburgse stadsbestuur Jacob Pietersz. van Campen vergunning verleende voor het maken van een nieuwe zoutkeet ‘op de ledige plaats op den hoek van het gat der stede haven bij de Steiger’, waar de Heer Adriaan Pieterszoon, ridder en waterbaljuw, wonende op der stede dijk te Arnemuiden, weleer zoutketen en zelhuizen had staan. Van de 1e april 1524 dateert een akkoord tussen de pannelieden en zoutzieders van Reimerswaal met het schippersgilde van Arnemuiden over de vracht van het Lissabonse en Spaanse zout dat te Arnemuiden geladen en van daar naar Reimerswaal vervoerd wordt. Van dezelfde datum is ook een akkoord tussen de pannelieden en zoutzieders van Arnemuiden met de schippers van Middelburg en Arnemuiden over de vracht van het zout, dat aan boord of aan de zoutketen wordt gelost. En, om niet meer te noemen, van de 29e april 1524 dateert een vergunning van de stad Middelburg aan Leenaert Jansz voor de bouw van een nieuwe zoutkeet ‘aan de oostzijde van het dijkje en de brug, gaande van der stede dijk naar het blokhuis van Arnemuiden’; de grond voor het ophogen van de erve van zijn keet mag hij halen van het erbij gelegen schor.

Gekortwiekt door Middelburg.
Al kort na de stichting van Nieuw Arnemuiden raakte Middelburg zeer beducht voor de grote bloei van haar voorhaven aan de mond van de Arne. In 1482 bepaalde het stadsbestuur van Middelburg dat ‘alle opslag van goederen in huizen, kelders of boeten te Arnemuiden voortaan verboden zou zijn; ook mocht men er geen balans houden of gewicht hebben. Alle koopmanschappen moesten naar Middelburg worden gebracht om daar geborgen en gewogen te worden. Uitgezonderd werden eet- en drinkwaren voor eigen gebruik, zout en masten, wollen lakenen beneden 15 stuivers de el, bonnetten en hoeden beneden de 18 grooten het stuk, nagels, spelden, naalden en andere kleine ‘penninckwaerde’, boter en zeep bij het pond, vijgen, rozijnen, sprot, haring en vis bij het gewicht of bij de tel’.
In 1512 werd het de Arnemuidenaars verboden de balans te Arnemuiden te houden. Met toestemming van het stadsbestuur van Middelburg mocht er slechts een waagmeester aangesteld worden voor het wegen van touw, kabels en meel.
In 1524 legde Middelburg nog verdere beknottingen op. De verkoop van wollen lakens werd nog meer beperkt en de verkoop van fluweel, damast, satijn, kamelot, kannefas, boldamiet, enz. werd geheel verboden. Ook mochten te Arnemuiden niet meer verkocht worden maillerie, teer, pek, as, wagenschot, klaphout, sparren, latten, delen, nieuw schrijnwerk, geen hele of halve tonnen boter en zeep, geen vijgen, rozijnen, sprot, droge of natte haring en vis dan alleen bij het gewicht en de tel; geen bier, wijn, oliën, specerijen, harpuis, spiegelharst, etc. De facteur van Portugal te Antwerpen maakte groot bezwaar tegen deze beperkingen. Dit leidde er toe dat Middelburg ontheffing voor de opslag van deze koopmansgoederen verleende tot maximaal 20 dagen.
Het komt zo ver dat de inwoners van Arnemuiden zich beroepen op Keizer Karel de Vijfde. Ze krijgen gelegenheid voor het Hof te Gent te verschijnen om zich daar mondeling en schriftelijk te verweren voor de Keizer over hun grieven tegen het stadsbestuur van Middelburg. De stad Middelburg legt voor dit rechtsgeding een verdediging over van niet minder dan 248 artikelen en vergelijkt zich daarbij met een zak, waarvan Arnemuiden de mond is. Aangevoerd wordt dat ‘te Arnemuiden weliswaar de handelsbeweging is, maar te Middelburg is het kapitaal en wonen de kooplieden’.
Op de 22e augustus 1531 doet de Grote Raad van Mechelen uitspraak. De inwoners van Arnemuiden worden in het ongelijk gesteld. Weliswaar verleende de Keizer hun in 1531 enige verzachting van sommige beknottende bepalingen. De controverse tussen de inwoners van Arnemuiden en het stadsbestuur van Middelburg gaat van kwaad tot erger. Een archiefstuk van 1532 vermeldt:
‘in aanmerking nemende de grote onwilligheid en kwade affectie der ingezetenen van Arnemuiden, die weigerachtig zijn om met de inwoners van Middelburg op de dijkagie te werken om te helpen de dijkbreuken in de havens te stoppen’.

Vechterijen en openbare orde.
De kroniekschrijver M. Smallegange en ook H.M. Kesteloo wekken de indruk dat Arnemuiden gedurig het toneel was van vechterijen, straatschenderijen en onlusten, waarbij varenslieden van buitenlandse naties waren betrokken. Behoudens een enkel incident geeft het oud archief geen aanleiding tot dit beeld.
Echt uit de hand loopt het in 1487. De consuls van de Spaanse natie te Brugge beklagen zich dan bij het stadsbestuur van Middelburg over de oploop, de gewelddadigheden en doodslagen te Arnemuiden gepleegd. Het gaat in het bijzonder over het wangedrag en de nalatigheid van de baljuw, omdat hij noch iemand van de ingezetenen iets heeft gedaan om bloedstorting te voorkomen of de schuldigen te vatten. Bij het gevecht in de straten tussen scheepsvolk van de Spanjaarden en de Oosterlingen komen twee Spaanse pages om het leven.
In 1491 is er opnieuw een oploop. Ettelijke Spanjaarden, die gewapend aan land zijn gekomen, hebben er allerlei geweld gepleegd, brand gesticht, geplunderd en de baljuw met een pijl doorschoten, toen ze door hem werden aangesproken over betaling van het recht van ankerage. Niet alleen de baljuw Jan van Wissenkerke en een inwoner van Arnemuiden komen hierbij om het leven, maar ook bij de Spanjaarden vallen er doden: een edelman, een piloot en drie of vier scheepsgezellen.
Ook in 1544 loopt het uit de hand. Er wordt van ’s Koningswege onderzoek gedaan naar de twist, fortsen en geweld, voor de haven van Arnemuiden onlangs voorgevallen tussen Spaanse en Hollandse schippers en bootsgezellen. Van weerszijden vallen er daarbij enkele gekwetsten en doden.