Voor de vissers is 1894 nogal ongunstig. Het jaar begint met matige vangsten. Vanwege het koude, winderige weer blijven de vangsten laag (slechts 2 à 2½ mandjes per dag). Ook de prijs blijft lang aan de lage kant (ƒ 2,50 à ƒ 3 per mand). Pas in september loopt deze op tot ƒ 6 per mand.
De vissers die kans zien iets anders te verdienen, stoppen in oktober dan ook reeds vanwege de schamele vangsten. Slechts een enkeling blijft doorvissen op de garnalen.
Ook vissen enkele Arnemuidse vissers op schardijn, maar dit levert weinig bijverdienste op. De meeste schardijn wordt per stoomtram van Breskens naar Brugge vervoerd, waar ze gezouten en gerookt wordt. De afzetmogelijkheden voor deze vissoort zijn gering. Dit wordt nog verergerd doordat de enige rokerij te Arnemuiden dit jaar niet in bedrijf is.
De Arnemuidse vissersvloot bestaat dit jaar uit 56, die van Vlissingen uit 8 en die van Veere uit 7 schuiten.

Niettemin heerst er op de scheepswerf van Meerman dit jaar grote bedrijvigheid. Begin het jaar wordt de nieuwe hoogaars voor Aart Marteijn (de ARM 60) afgebouwd. Nog voor drie andere Arnemuidse schippers worden nieuwe hoogaarzen gebouwd: voor Lieven de Nooijer Pzn ’gelijk aan grootte van die van Jan de Nooijer’ voor ƒ 1.430, voor Marinus Schroevers uit Vlissingen ’gelijk aan grootte van die van Jan de Nooijer’ voor ƒ 1.450 en voor Kornelis van Belzen Lzn voor ƒ 1.600 (de nieuwe ARM 7). Ook wordt er nog een nieuwe hoogaars gebouwd voor schipper C. Schippers uit Kortgene voor ƒ 900.
Tussendoor lezen we in het werfboek: ‘De vissloep van Lieven van Belzen heeft gekost toen die nieuw gemaakt is 9800 frank gelijk staande met ƒ 4.704 met al het benodigde rondhout. Dezelfde vissloep op de werf gewonden de 22 oktober 1894. Te water gelaten 12 december 1894’.

Het onderwijs is dit jaar een zaak van aanhoudende zorg voor de gemeenteraad. Nadat vele vruchteloze pogingen zijn gedaan kan dit jaar tot hulponderwijzer worden benoemd de heer J. Frelier uit Breskens. Raadslid Hoveijn wijst er op ‘dat het onderwijs, aan de school te Arnemuiden gegeven, zeer slecht is te noemen. Er zijn voorbeelden te over om dit aan te tonen’.

De oude bovenmeester Buys met een groep kinderen voor de school in 1895.
De oude bovenmeester Buys met een groep kinderen voor de school in 1895.

De burgemeester merkt echter op dat volgens zeggen ‘het hoofd der school Buijs een goed onderwijzer is’. Ook andere raadsleden klagen erover dat de school dikwijls te laat begint en te vroeg eindigt. Ook wordt opgemerkt ‘dat er op de school niet de minste regel wordt gehouden; tot half 10 komen de leerlingen straffeloos in school’. Het is - volgens raadslid H. van Eenennaam - ‘een ordeloze troep. De kinderen uit de gemeente gaan school in andere gemeenten omdat het onderwijs hier zo slecht is’. Uit de discussie blijkt dat de zeer zware taak de oude bovenmeester Buijs boven het hoofd is gegroeid. De burgemeester en de wethouders klagen er over dat al zo dikwijls met het hoofd is gesproken. Men wil deze ook weer niet al te hard aanpakken omdat hij al 60 jaar is. Hij verleent niet de minste medewerking. Hij bemoeit zich nooit met het schoolverzuim. De kinderen komen en gaan wanneer ze dit goedvinden. Er zal opnieuw met hem gesproken worden.

Wanneer Gedeputeerde Staten in mei het gemeentebestuur aanmanen het aantal leerkrachten uit te breiden, wordt besloten voor het eerst in de geschiedenis van de school een onderwijzeres op te roepen. Uit de beraadslaging blijkt dat één onderwijzer soms wel les moet geven aan een groep van 130 kinderen. De oproep van een onderwijzeres resulteert in de benoeming van mejufrouw H.W. Hildernisse per 1 augustus.
Tot onderwijzeres aan de Chr. Bewaar-, Brei- en Naaischool wordt per 1 januari 1894 benoemd mejuffrouw Filius in de plaats van mejuffrouw J.P. Janssen (deze was vanaf 1889 aan de school verbonden). Juffrouw Filius was al behulpzaam aan de school. Zij blijft in functie tot 1901.

Wethouder Born maakt tijdens de raadsvergadering van mei de raadsleden opmerkzaam op de toestand van enkele schilderijen in de raadszaal. Het zou zonde zijn wanneer de gemeente deze stukken van waarde liet vergaan. Besloten wordt deze te laten restaureren voor ƒ 40.
In de raadsvergadering van juli stelt de burgemeester voor de grintweg naar Middelburg een naam te geven. Hij noemt als mogelijkheden: Romboutstraat, Mortierestraat, Van Deelenstraat en Molenstraat. Het wordt de ’Molenstraat’. Ook wordt besloten de oude straatkeien, komende uit de Langstraat, te verwerken aan het Stationsplein.

Aan J.K. Crucq wordt toegestaan twee kastanjebomen te rooien voor zijn nieuw te bouwen huizen aan de Markt, omdat die geheel in de weg staan. De gemeenteraad onderbreekt de vergadering en gaat even ter plaatse kijken. Ook Salomon Buijs vraagt dan om toestemming voor het rooien van een kastanjeboom voor zijn huis aan de Markt. Dit wordt echter niet toegestaan.

Door de heer F.P. Polderdijk is geheel belangeloos een kaart vervaardigd van de ambachtsheerlijkheid Nieuwerkerke met als voorbeeld eenzelfde kaart die onooglijk was geworden. Samen met dokter Walraven van Nieuw- en Sint Joosland publiceerde Polderdijk een aantal geschiedkundige beschrijvingen.

In de raadsvergadering van 10 oktober wordt het overleden raadslid M. Hoveijn herdacht. Burgemeester S. van Eenennaam merkt op ‘dat hij een nuttig lid was die in de raad een goed figuur maakte en zijn goede denkbeelden omtrent de te verhandelen zaken steeds met warmte en overtuiging wist te ontvouwen maar ook weer prijs gaf, wanneer op goede gronden zijn denkbeelden werden bestreden. Zijn afsterven is een verlies voor de gemeente en zijn plaats zal moeilijk te vervullen zijn’. Bij het doornemen van de raadsnotulen blijkt inderdaad dat raadslid Hoveijn een wijze, doordachte inbreng had. Tot nieuw raadslid wordt benoemd David Davidse, geboren in 1852 te Sint Laurens.

Wethouder Born klaagt aan het einde van het jaar weer over het straatrumoer op zaterdagagavonden. De ingezetenen ondervinden hier veel hinder van. De burgemeester merkt op dat meer dan één procesverbaal is opgemaakt, maar dat het heel weinig helpt. De opgelegde straffen zijn weinig beduidend en de gestraften bekommeren er zich weinig over. Opvallend is dat de gemeenteraad kort daarop besluit een nieuw karabijngeweer en een revolver voor de gemeenteveldwachter aan te schaffen, omdat zijn bewapening te wensen overlaat.

Uit het notulenboek van de Hervormde Kerk blijken de volgende bijzonderheden. In de kerkenraadsvergadering van 10 januari spreekt de consulent ds.Gobius du Sart zijn misnoegen er over uit, dat men hem heeft verzocht een vergadering te houden zonder daarbij de redenen op te geven. Tijdens de vergadering komt de reden tevoorschijn. Vijf kerkenraadsleden (Van Belzen, de Nooijer, Marteijn, De Ridder en Boogert) hebben deze vergadering gewenst om bij de consulent een klacht in te dienen over het feit, dat ouderling Jobse ‘de spreker ’t Hart op één der laatste zondagen over diens wijze van prediking en verklaring van Gods Woord heeft aangevallen’.
De consulent verklaart dergelijke klachten niet te kunnen accepteren, ‘daar ’t Hart geen lid der kerk is en alleen met vergunning van de kerkvoogden optreedt, ’t Hart staat in geen betrekking tot de kerkenraad, bezit geen aanstelling en kan dan ook geen recht hebben om door de kerkenraad in zijn prediking gesteund te worden’. Besloten wordt hier verder in te berusten. Zoals uit voorgaande jaren blijkt is de voormalige kapitein P. ’t Hart een godsdienstonderwijzer, die in deze jaren ook te Arnemuiden woonachtig is. Ook het vorige kerkenraadslid R. Schroevers had al eerder een klacht van gelijke strekking als door ouderling Jobse geuit, bij de kerkenraad ingediend. De aan deze zaak gewijde breedvoerige beschouwing in het notulenboek is nauwelijks te ontcijferen wegens het onleesbare handschrift van de consulent. Kort daarop bedanken ouderling Jobse en diaken Kousemaker. In de vacature van diaken wordt gekozen A. de Ridder.
Uit de eindafrekening van de diaconie van de als diaken afgetreden boekhouder Kousemaker blijkt dat het batig saldo over 1893 ƒ 492,56 bedraagt.

Op 9 maart wordt de eerste steen gelegd voor de pastorie aan de Markt door presidentkerkvoogd D. Kousemaker in tegenwoordigheid van de kerkenraad, de kerkvoogden en notabelen en het college van burgemeester en wethouders. Op 21 juni is de nieuwe pastorie gereed.

Het gemeentebestuur besluit op verzoek van de kerkvoogdij voor de nieuwgebouwde pastorie een stukje grond af te staan ‘ter afheining en begrinding’.
Op verzoek van Adriaan Joosse worden aan hem ongeveer 17 roeden (215 m2) kerkgrond naast zijn woning aan de Markt verkocht voor ƒ 275 ‘strekkende gelijk de achtergevel van de nieuwe pastorie’. Deze grond dient afgeschermd te worden door een haag en aan de voorkant moet een poort aangebracht worden. De oude pastorie aan de Langstraat wordt eind april door notaris Tak openbaar geveild en daarbij verkocht aan de Gereformeerde Kerk.

De nieuwgebouwde pastorie aan de markt. In de deuropening van zijn winkel staat bakker Joosse.
De in 1895 nieuw gebouwde pastorie aan de Markt. In de deuropening van zijn winkel staat bakker Joosse.

Door de kerkvoogdij wordt ook besloten ‘bij de godsdienstoefeningen bij de gewone predikanten, omdat er in den regel dan weinig volk is, den uitgang door de voordeur te doen plaatshebben in verband met het collecteren met de derde bus voor de nieuwe pastorie’.
Op verzoek van kerkvoogd Willem Meulmeester wordt in november toegestaan om met de winter een avond in de week avondgodsdienst te houden. Meulmeester moet garant staan voor de niet door collectegelden gedekte kosten.