In 1897 wordt op de werf van Meerman voor de Royal Yacht Club de Belgique te Antwerpen een hoogaars van 42 ton gebouwd, de ’Thistle III’. Het schip heeft een lengte van 18 meter en een zeiloppervlak van 161,66 m2. Volgens Van Beijlen in zijn boek ‘De hoogaars’ is dit wellicht de grootste hoogaars geweest die ooit gebouwd werd. Dit schip kwam in 1922 in het bezit van Antwerpen. Het had zijn thuishaven in Gent.
Daarnaast worden op de scheepswerf nieuwe roeiboten gebouwd voor schipper Pouw Geense uit Middelburg, schipper E.A. de Mul van Philippine en A. Krijger te Borsele.

In het werfboek komen we in 1897 de volgende vermelding tegen: ‘Begonnen 25 oktober 1897 om aan de welput te delven op de werft tot een diepte van 24 voet beneden de begaande grond. Er waren 9 teertonnen in. Wij hebben 6 tonnen er uit gedolven, de overige 3 tonnen maar schoon uitgeschept en dan met een sparestok 1 el in de zachte grond gestoken en dan zijn wij begonnen om de andere 6 tonnen een voor een op te zetten en de grond weer in te doen’. Als degenen die dit werk verrichtten worden genoemd: A. Meerman, J. Meerman, C. Boone, A. Boone, D. van Eenennaam en A.C. Kraamer.

De visserij is dit jaar beter dan in 1896, ook al kan er ook nu geen melding gemaakt worden van echt goede resultaten. Voor de garnalenvissers zijn de vangsten matig en de prijzen laag. Desondanks is het opmerkelijk dat de vissersvloot ook dit jaar verder uitbreidt tot zelfs 63 schuiten, een aantal dat in de Arnemuidse visserijhistorie nog zelden is voorgekomen.
De vloot heeft een bemanning van in totaal 252 vissers. Het aantal m3 van de vloot is 891. De Vlissingse vissersvloot bestaat nog slechts uit 8 schuiten met 32 bemanningsleden.
Negen Arnemuidse schuiten varen vanuit Veere dagelijks op de Oosterschelde en het Veerse Gat. De overige vanuit Vlissingen. Over de uitkomsten van de garnalenvisserij wordt zeer geklaagd. De besommingen zijn erg laag als gevolg van de geringe vangsten en de lage prijzen. Daardoor daalt het totaal aantal Zeeuwse vissersschepen van 174 in 1896 tot 158 in 1897.

De Arnemuidse vissersvloot.
De Arnemuidse vissersvloot.

In november vist de gehele Arnemuidse vloot op schardijn. De vangst wordt verkocht aan opkopers uit Pernis die met 5 schepen in de haven van Vlissingen liggen. Deze verkopen de schardijn weer als aas voor de beugvisserij.

Er wordt dit jaar geprobeerd in Arnemuiden een pellerij in werking te krijgen. Deze poging stuit af op de moeilijkheid gepelde garnalen te conserveren.

In juni wordt een ‘Vereniging tot ondersteuning van visschers en hun nagelaten betrekkingen’ opgericht. Iedere visser kan lid worden en dient tien cent per week te betalen, behalve in de maanden januari en februari. De Vereniging keert uit aan: vissers van 65 jaar en ouder; vissers door lichamelijk gebrek ongeschikt om te vissen; weduwen van vissers die lid waren; wezen onder de 18 jaar van vissers die lid waren.
Het is niet bekend hoeveel vissers zich hierbij aansluiten. Bij de Arnemuidse vissersbevolking bestaan bepaalde reserves tegen dit fonds. Het bestuur van de Vereniging vergadert als regel in het Stadhuis.

Wat het gemeentebestuur betreft kunnen over 1897 de volgende bijzonderheden worden vermeld.
In de raadsvergadering van juni wijst raadslid Wisse er op dat de kinderen het kanaal, direct aan de grintweg naar Nieuw- en Sint Joosland, als zwemplaats hebben gekozen. ‘Hunne uitgetrokken klederen zijn wel eens oorzaak, dat voorbij komende paarden schichtig worden’. Gaarne zag hij dat die plaats niet als zwemplaats werd gebezigd. De burgemeester deelt mee dat de gemeenteveldwachter de zwemmers al meermalen heeft weggejaagd. Gaan ze verder, dan wordt het dieper en daardoor gevaarlijker. Hij zal hierover de wethouders raadplegen.

De schoolopziener schrijft het gemeentebestuur, dat hij aan de school een bibliotheek wil stichten om daardoor te trachten het schoolverzuim in Arnemuiden enigermate te weren. De gemeenteraad vindt dit best en stelt hiervoor ƒ 25 beschikbaar.

In juli komt in de gemeenteraad een voorstel aan de orde om een schoolcommissie in te stellen. Het doel hiervan is ‘meer samenwerking tussen het onderwijzend' personeel en de ingezetenen te verkrijgen en het grote schoolverzuim in deze gemeente te weren’. Bij de bespreking wordt geconstateerd dat de verhouding tussen het gemeentebestuur en het onderwijzend personeel nog steeds zeer slecht is. Het voorstel wordt door de raad verworpen ‘omdat de commissie toch geen verbetering zal betekenen’.
De onderwijzer van de gemeenteschool J. van Houte verzoekt per 1 oktober ontslag. Daarna is Van Houte jarenlang hoofd van de school te Nieuw- en Sint Joosland geweest. In zijn plaats wordt per 1 december benoemd de heer J.J. van Doezelaar uit Terneuzen.

Op een verzoek van de bewoners van de Singel en de Molenstraat wordt besloten daar een lantaarn te plaatsen.
Geklaagd wordt dat de gemeentelijke mestvaalt verschrikkelijk stinkt. Gevraagd wordt deze behoorlijk af te dekken. Ook wordt in de raadsvergadering van oktober geklaagd over het ergerlijke rumoer bij trouwpartijen en op zaterdagavonden. Opgemerkt wordt ‘dat de gemeente-veldwachter bij die gelegenheden zelf meermalen dronken was en zich dan liet schoppen door hen die de rust verstoren’. De burgemeester zal dit met hem bespreken.

Op 8 juli wordt de kiesvereniging Gemeentebelang opgericht. Het eerste bestuur wordt gevormd door A.J.A. Dootjes (voorzitter), W.F. Neuman (secretaris), L. van Eenennaam (penningmeester), Adriaan Joosse en Benjamin Franse. Het Reglement voor de kiesvereniging wordt vastgesteld op 17 juli 1899. Het bestuur bestaat dan uit H.P. Monté (voorzitter), C. Langebeeke (secretaris/penningmeester), B. Franse en D. Kousemaker.

Wat betreft de Hervormde Kerk blijkt uit de notulenboeken, dat de kerkenraadsvergaderingen meestal op zaterdagavond om zes uur plaatsvinden. Om gezondheidsredenen neemt ds. De Veer afscheid als consulent. Hij wordt door de nieuwe consulent, ds. De Ligt, hartelijk dank gezegd voor alles wat hij voor Arnemuiden heeft gedaan. Eind 1897 wordt het consulentschap al weer overgenomen door ds. H. Kwint uit Nieuw- en Sint Joosland.
De administrateur van de armenkas Kousemaker maakt melding van een batig saldo over 1896 van ƒ 434,66 (inkomsten ƒ 1.675,49 en uitgaven ƒ 1.240,82).

In oktober besluit de kerkenraad dat, als ringpredikanten hun preekbeurt niet kunnen vervullen, de vergoeding van ƒ 5 ten goede komt voor ƒ 2 aan de diaconie, voor ƒ 1 aan de kerkvoogdij en voor ƒ 2 aan de heer P. ’t Hart (dit is de te Arnemuiden wonende godsdienstonderwijzer) voor zijn optreden. Echter, aan het eind van het jaar wordt besloten dat de gehele vergoeding als gevolg van het niet doorgaan van preekbeurten van ringpredikanten alsnog in de diaconale kas zal komen.
Verder komt in deze kerkenraadsvergadering een ontslagverzoek ter tafel van H. Kraamer als ‘voorzanger/voorlezer, na tal van jaren tot aller genoegen’. Met algemene stemmen wordt Kraamer gevraagd alsnog aan te blijven. Als gevolg van het bedanken van voorzanger/voorlezer Kraamer zullen ouderling W. Meulmeester en diaken A. de Ridder voorlopig bij de kerkdiensten als voorlezer optreden. Als diaken in de plaats van de aftredende J. de Ridder verkiest de kerkenraad Willem Wiskerke.

Uit het notulenboek van kerkvoogden en notabelen blijkt weer veel aandacht voor het optreden van de godsdienstonderwijzer kapitein P. ’t Hart. Nog steeds gaat hij ook ’s zondagsavonds voor, echter zonder veel opkomst. Er wordt over gesproken dat bij de godsdienstoefeningen elk wel op zijn post mag zijn met het staan van de collectebussen: ‘de een neemt zulks niet op zich bij de heer ’t Hart, de andere bij geen ringpredikant’.
In oktober verzoeken de kerkelijke beambten P. Crucq (de klokluider), H. Bliek (de stokman) en Th. Odding (de organist) om ’s zondagsavonds vrij te mogen zijn, aangezien het de moeite niet is voor zo weinig bezoekers dienst te doen. Dit verzoekt wijst de kerkenraad af. P. Crucq vraagt daarop per januari ontslag als klokluider en orgeltrapper. In zijn plaats wordt benoemd Laurens Meerman. De kerkvoogdij schrijft de heer ’t Hart aan dat hetgeen hij nog uit de kerkekas ontvangt, per 1 januari 1898 ophoudt, gezien het weinige dat de collecte opbrengt onder zijn gehoor. Ook wordt ernstig gesproken over de hoge wenselijkheid dat er verandering in de gemeente komt. ‘Er moet samen met de kerkenraad gewerkt worden aan een kerkelijke omslag en snel een predikant beroepen worden’.