In 1890 is het aantal inwoners toegenomen tot 2019 (in 1880 was dit nog 1787). Dit jaar worden er 97 kinderen geboren, terwijl 50 inwoners overlijden waarvan 31 kinderen in hun eerste levensjaar.
Voor de Arnemuidse garnalenvissers is 1890 een gunstig jaar. Ze vissen bijna uitsluitend buitengaats; alleen bij stormachtig weer blijven ze binnen de zeegaten van de Ooster- en Westerschelde. De garnalen worden hoofdzakelijk naar Engeland verkocht. De markt daar is het gehele jaar door zeer bevredigend, soms zelfs zeer hoog. Gewoonlijk is de verdienste ƒ 4 tot ƒ 6 per mand, soms loopt dit zelfs op tot ƒ 12.
Eén Arnemuidse ‘sloep’ vist in februari nog op schardijn. Deze visser is genoodzaakt de schardijn aan de rokerij te Arnemuiden te verkopen, omdat hij er geen andere koper voor vindt.
Het aantal Arnemuidse vissersschepen is nog steeds in stijgende lijn. In 1890 zijn er voor 50 schuiten consenten afgegeven, aan Vlissingers 8 en aan Veerse schippers 4. Van belang is dat vanaf het jaar 1890 op de vissersschuiten de ARM-aanduidingen geschilderd moeten worden op het boeisel.
De gemeenteraad bestaat in 1890 uit burgemeester C.J. Crucq (deze is tevens gemeentesecretaris), de wethouders Andries Boogert (geboren in 1828 te Arnemuiden) en Salomon van Eenennaam (geboren in 1838 te Arnemuiden) en de raadsleden Jacobus Franse (geboren in 1838 te Hoek), Gerrit Born (geboren in 1853 te Middelharnis), Marinus Hoveijn (geboren in 1837 te Koudekerke) en Hubrecht van Eenennaam (geboren in 1838 te Arnemuiden). De Van Eenennaams zijn beiden ook ouderling in de Hervormde Kerk.
Nog steeds is er geen arts te Arnemuiden. De waarneming geschiedt door dokter A. Walraven uit Nieuw- en Sint Joosland. In januari komt een brief van dokter Walraven binnen, waarin hij te kennen geeft ‘dat bij het klimmen zijner jaren het hem bezwaarlijk wordt de verloskunde, vooral des nachts, in deze gemeente te blijven uitoefenen en hier per 1 april mee te willen ophouden’. Met klem dringt hij aan op de aanstelling van een vroedvrouw. De gemeenteraad besluit opnieuw oproepen te plaatsen in de Middelburgse Courant en een Geneeskundig Tijdschrift voor een gemeentearts. Hierop melden zich echter geen sollicitanten.
In februari nadert de afgraving van de noordelijke binnendijk van de Molenpolder zijn voltooiing. Het blijkt dat er van de afgraving geen grond genoeg afkomt voor de behoorlijke ophoging van het zogenaamde vesteweidje. In verband daarmee wordt besloten ‘de belopen van de dijk aan weerszijden ook nog af te graven aan de zijde van de molen, gelijk met de opril’.
Percelen van de afgegraven noordelijke dijk van de Molenpolder worden in erfpacht uitgegeven aan Cornelis van Belzen, visser, Isaac Leenhouts, de molenaar, Abraham Buijs, de timmerman, en Antheunis Schuit, vishandelaar, voor de bouw van huizen.
Dit jaar wordt begonnen met de bouw van 19 huizen en 1 bergplaats op het terrein van de afgegraven dijk (dit zijn de woningen aan de Tuindorp-zijde van de Molenweg).
In de gemeenteraad wordt geklaagd over de slechte toestand van het kaaiplein. Dit wordt tot nu toe steeds met koolas onderhouden. In de tijd van de aanvoer van suikerbieten levert dit veel problemen op. Besloten wordt de kaai voor een oppervlakte van 350 m2 te bestraten met klinkers en oude straatkeien.
Op de scheepswerf van Meerman worden nieuwe hoogaarzen gebouwd voor de Arnemuidse schippers Blaas Blaasse voor ƒ 1.475, Joos van Belzen Lzn voor ƒ 1.440 en Abraham Meerman voor ƒ 1.430 en een nieuwe hoogaars voor schipper J.J.T. de Haas uit Bergen op Zoom voor ƒ 1.400. Eind 1890 wordt begonnen met de bouw van nog twee hoogaarzen voor Arnemuidse schippers (Cornelis van de Ketterij en Aart van de Gruijter). Opmerkelijk is dat dit jaar zoveel nieuwe hoogaarzen voor Arnemuidenaars worden gebouwd.
Gedurig worden klachten geuit over de trage bediening van het veer over het Arnekanaal. Dit wordt geweten aan de te kleine bel. Het geluid is moeilijk te horen in het veerhuis. Besloten wordt dan ook een grote bel aan te schaffen bij koopman Gobets te Middelburg.
Ook wordt in de loop van het jaar geklaagd over de achteruitgang van het veertje over het Arnekanaal. De veerboot dateert nog uit de zeventiger jaren, toen het kanaal gegraven en het veer in gebruik werd genomen, en vertoont vele gebreken.

Op verzoek van het bestuur van de Christelijke bewaar-, naai- en breischool wordt voortaan jaarlijks een bijdrage van ƒ 50 uit de gemeentekas verstrekt ‘tot ondersteuning en instandhouding van de inrichting’. Ook vanuit Middelburg worden voor deze school vele giften gegeven.
Het blijkt ook dat de brandspuit niet meer voldoet aan de eisen. In de raadsvergadering van 24 november wordt besloten dat de raadsleden binnenkort zelf eens een oefening zullen bijwonen.
Het is ook in dit jaar dat binnen de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk het initiatief wordt geboren om - in het verlengde van de Christelijke bewaarschool - een Christelijke lagere school te stichten. Door de kerkenraad wordt een commissie ingesteld om dit initiatief verder uit te werken. Het zal echter nog verscheidene jaren duren voordat de commissie met een uitgewerkt plan komt.
Opmerkelijk is dat de Hervormde Kerk zich vele tientallen jaren afzijdig houdt van de stichting van een Christelijke lagere school. Hiervoor zijn wel enkele redenen aan te wijzen. In Hervormde kring beschouwde men deze school als een zaak van de ‘dolerende kerk’. Met deze kerk was er nauwelijks kontakt of samenwerking. Bovendien was de situatie in de Hervormde Kerk er aan het eind van de 19e eeuw niet naar om zich op dit terrein actief op te stellen: een zeer langdurige predikantsvacature, na 1900 een reeks predikanten die de gemeente maar zeer korte tijd dienden en een kerkenraad van overwegend eenvoudige vissersmensen die dagelijks van huis zijn.
Wel wordt in 1905 in één van de kerkenraadsvergaderingen van de Hervormde gemeente een verzoek van de Gereformeerde Kerk besproken om samen te werken bij de stichting van de school met de Bijbel. Hoewel de Hervormde kerkenraad er - volgens de notulen - ‘hard voor is’, stuit samenwerking af omdat de Hervormden als grootste kerkelijke gemeente geen meerderheid in het schoolbestuur krijgen.
De Hervormde Kerk gaat dit jaar gebukt onder de zorgelijke omstandigheden. Al zovele jaren mist de gemeente een eigen predikant. Vooral de herderlijke zorg wordt node gemist. Er worden geen of nauwelijks beroepen uitgebracht. Een deel trouwe kerkgangers is uitgetreden naar de Gereformeerde Kerk. Dit jaar wordt slechts één kerkenraadsvergadering gehouden (op 24 februari), onder voorzitterschap van de consulent ds. Gobius du Sart. De oefenaar (scheepskapitein) P. ’t Hart gaat de gemeente op zondagen geregeld voor.
In deze vergadering meldt boekhouder Kousemaker dat de diaconie over 1889 een batig saldo geboekt heeft van ƒ 322,55.
De kerkenraad bestaat dit jaar uit de ouderlingen B. Jobse, S. van Eenennaam, H. van Eenennaam en J. van Belzen en de diakenen R. Schroevers, A. Vader, D. Huiszoon en P.J. Kousemaker.
Uit het notulenboek van de kerkvoogdij van de Hervormde Kerk is uit het volgende citaat waardering op te maken voor de hulpdiensten van oefenaar P. ’t Hart. Kerkvoogd Jacob Joosse ‘doet een voorstel met het oog op de instandhouding der kerk in deze tegenwoordige toestand, dat wel invloed daarop heeft de gedurende prediking van den voorganger den Heer P.’t Hart, zoude het wel goedvinden dat den Heer ’t Hart daar voor eens een buitengewone beloning te geven’. Besloten wordt de heer ’t Hart te verrassen door hem een bedrag van ƒ 25 uit de kerkekas ter hand te stellen.
