In Arnemuiden vertoeven begin 1945 zo’n 700 evacué’s uit het overstroomde Walcheren. In totaal zijn van het Walcherse platteland zo’n 6000 voor het water gevluchte mensen ondergebracht in Middelburg, Vlissingen, Domburg, Arnemuiden en Nieuwland. Ook honderden paarden, koeien en schapen zijn op het nog droogliggende gebied rondom Arnemuiden in veiligheid gebracht.
Na de bevrijding wordt een tijdelijke gemeenteraad gevormd. Op 1 augustus ‘s namiddags om 3 uur komt deze voor het eerst bijeen onder voorzitterschap van de heer J. Langebeeke. In de tijdelijke raad hebben zitting de heren J.J. van Horssen, P. Janse, C. Joosse, J. Krijger, J. Polderdijk, B.J. la Soe en M. de Ridder. Eén van de weinigen die op zijn post is gebleven is gemeentesecretaris J.J. Huijssen. Niet teruggekeerd is de voormalige burgemeester H.G. Horninge. Onder de Duitse bezetting is hij uit zijn ambt gezet. Om voor de gemeenteraad onduidelijke redenen is hij niet herbenoemd.
Voorzitter Langebeeke spreekt de tijdelijke raad toe met de volgende woorden:
Ons land, onze provincie zijn door de oorlog geweldig getroffen. Ons eiland en ook onze gemeente zijn bijzonder zwaar getroffen. Hoewel slechts een klein deel van onze gemeente waterschade heeft gehad voor een korte tijd, was het aantal slachtoffers bij de beschieting voorafgaande aan onze bevrijding werkelijk hoog te noemen. Ook de materiële schade, aangebracht door de oorlog en de oorlogshandelingen in en nabij onze gemeente stellen zware eisen, zowel financieel als anderszins. Waar het voor velen van ons nog een nieuwe vreemde taak is onze kracht te wijden aan de wederopbouw in het geheel en in het bijzonder van onze gemeente, zullen wij dit, naar mijn vaste overtuiging, het allerbeste kunnen doen door in openhartige eendrachtige samenwerking, met volkomen eerbiediging van elkanders godsdienstige overtuiging, al onze krachten hieraan te geven.
Tot wethouders worden gekozen J. Polderdijk met 6 stemmen en B.J. la Soe met 4 stemmen. Tot commissarissen van de Woningbouwvereniging worden de raadsleden C. Joosse en B.J. la Soe benoemd.
In de tijdelijke gemeenteraad worden dit jaar nog weinig belangwekkende besluiten genomen. Wel worden tal van vragen gesteld over de wederopbouw en de terugkeer naar het normale leven.
Zo wordt geinformeerd of er al stappen zijn gezet voor het weer in bedrijf krijgen van de straatverlichting. Dit is inderdaad het geval. Met de gasfabriek is gesproken over een noodgasverlichting.
Ook wordt gevraagd of er al iets meer bekend is over de terugkeer uit Duitsland van meerdere vissersvaartuigen en of er al mededelingen zijn ingekomen over de aanwezigheid van mijnenvelden. De voorzitter deelt mee dat alleen de ARM 12 nog maar is teruggekeerd. Hij verwacht dat er nog mededelingen volgen over de veiligst te bevaren visgronden. Gevraagd wordt of teruggekeerde geëvacueerden uit deze gemeente hun woningen weer mogen betrekken. De voorzitter beaamt dit, mits de betreffende woning leeg is en men in het arbeidsproces is opgenomen. Ook wordt regelmatig geinformeerd of burgemeester Horninge wel of niet terugkomt. De voorzitter zegt nog niets definitiefs te weten en spreekt de hoop uit dat deze kwestie spoedig zal worden opgelost. Door het achterwege blijven van een beslissing moet de gemeente nu het salaris van twee burgemeesters opbrengen. Geinformeerd wordt ook nog naar de mogelijkheid om de torenklokken terug te krijgen. Het blijkt dat één van de grote klokken uit de toren terecht is en dat deze spoedig zal worden teruggebracht; de andere is nog zoek. Gewezen wordt op het overal neerwerpen van garnalenafval en ander vuil op straat en de noodzaak van meer politietoezicht. De voorzitter zegt alle pellers reeds aangeschreven te hebben. Ook wordt er op geattendeerd dat in het kerkportaal van de Hervormde Kerk door de Duitsers veel vuil is achtergelaten. Dit ligt vooral in de ruimte waar de brandslangen worden gedroogd. Opdracht zal worden gegeven dit op te ruimen.
De tijdelijke gemeenteraad besluit tot aankoop van cirka 500 ton basaltslag in verband met de slechte onderhoudstoestand van de wegen. Ook wordt, vanaf de Veerse dijk (nu het Schuttershof) over de weide die voor sportveld dient naar de Appelstraat, een voetpad aangelegd. De vishal wordt opnieuw verpacht aan Joos Marteijn. J. Rooze uit Lewedorp krijgt de pacht van het veer over het Arnekanaal. De subsidie ten behoeve van het Groene Kruis wordt verhoogd tot ƒ 200 voor de tbc-bestrijding en ƒ 1.300 voor de wijkverpleging. In november gelukt het in overleg met de PZEM een noodstraatverlichting aan te brengen.
Van de openbare lagere school vertrekken juffrouw M.W. de Vey en de onderwijzers S.P. Lako en J.G. Smits. In hun plaats worden benoemd mejuffrouw E. Dekker uit Vlissingen en de heren J. Gerritse uit Heinenoord en J.D. van der Weide.
Per 1 september vestigt dokter M.L. van der Moer, geboren in 1914 te Colijnsplaat en wonend te Brouwershaven, zich in de gemeente. Hij wordt ook tot gemeente-geneesheer benoemd in de plaats van dokter H.W. Frowein.
De gemeentearbeider Klaas de Ridder neemt per januari 1946 ontslag wegens het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Besloten wordt ’deze oude getrouwe arbeider’ het onderhoud van de begraafplaats en het begraven nog te laten verrichten voor ƒ 300 per jaar als aanvulling van z’n schamele pensioen. Tot gemeentewerkman wordt benoemd de 35-jarige Jan Theune.
Raadslid Van Horssen stelt voor bij verordening te verbieden dat de jeugd tot 16 jaar na 7 uur ’s avonds op de openbare straten komt, dit om de vergaande baldadigheid tegen te gaan. De mogelijkheden hiervan zullen worden nagegaan. Tijdens de volgende raadsvergadering deelt de voorzitter mee dat een verordening zoals door Van Horssen bedoeld inderdaad mogelijk is, evenals dit in de bezettingstijd het geval was. Het voorstel van Van Horssen wordt met 5 tegen 2 stemmen aangenomen ‘in verband met de grote toegenomen baldadigheid’.
Niettegenstaande de bevrijding dreigt voor de vissers op zee nog groot gevaar vanwege de zeemijnen. In de zeearmen van het Deltagebied drijven honderden mijnen. Sommige zijn verankerd, andere zinken of drijven los. Het vissen wordt daardoor vol dreigend gevaar, maar de vissers blijven varen.
De visserij wordt na de oorlog alleen toegestaan in de Westerschelde. Overtreding van dit voorschrift kost sommige vissers, die zich buiten de aangegeven zône begeven, het leven. Velen worden in rouw gedompeld nadat enkele vissersschepen op mijnen zijn gelopen en vergaan. Zo loopt op 12 september de ARM 35 van schipper L. Schroevers Lzn. op een mijn en vergaat met 4 opvarenden (Lieven Schroevers, Jan Blaasse, Willem Dingemanse en Lieven van de Ketterij).
Hetzelfde treft de ARM 9 van schipper Joos van Belzen Lzn. op 12 november. Ook dit schip vergaat met 4 opvarenden (Joos van Belzen, Jan van Belzen Jooszn, Abraham Meerman en Adriaan Meerman Abrzn). Ook 2 schepen van Breskens vergaan met elk 4 opvarenden. In totaal komen door deze rampen in 1945 16 vissers om het leven. Ook op 29 mei 1946 vergaat een schip, de ARM 3, van schipper Jozias Siereveld met 4 opvarenden.
In de raadsvergadering van 30 november memoreert voorzitter Langebeeke de rampen, overkomen aan de vissers van de ARM 9 en de ARM 35. Zes van de acht slachtoffers worden nog vermist. Hij herdenkt de nagelaten betrekkingen van de slachtoffers.
Raadslid De Ridder merkt op dat ter plaatse waar de ongelukken zijn gebeurd daarvoor reeds veel is gevist en dat er destijds door een Engelse officier op gewezen is dat daar gevist kan worden. De burgemeester is echter van mening dat, wanneer men niet voorzichtiger wordt, de vissers op de een of andere wijze tegen zichzelf beschermd zullen moeten worden.
Raadslid Krijger vraagt of de nagelaten betrekkingen van de verongelukte vissers ook ondersteund worden en ‘of voor de betrokkenen geen fonds gevormd kan worden uit het grote prijsverschil tussen de groot- en kleinhandel in garnalen’. De burgemeester spreekt de hoop uit dat ze uit het zeeongevallenfonds ondersteund zullen worden.
De Arnemuidse vissersvloot telt eind dit jaar 17 vaartuigen met in totaal 170 m3 en 68 bemanningsleden. Die van Vlissingen telt er 6 met in totaal 68 m3 en 18 bemanningsleden.
Terstond na de oorlog worden pogingen ondernomen om het grote aantal, veelal goed uitgeruste vaartuigen terug te krijgen. Dit gelukt in het algemeen. Vele schepen hebben echter ernstig geleden en moeten worden schoongemaakt en gerepareerd. Ook zijn de meeste teruggekeerde schepen min of meer voor krijgsverrichtingen omgebouwd en moeten weer in orde gemaakt worden voor de visserij. Dit gaat met veel moeite en enorme kosten gepaard.
Het duurt dan ook tot in de tweede helft van 1945 voordat er sprake is van normalisering van de visserij. Niettemin is de garnalenvisserij in het 2e halfjaar zeer gunstig, niet alleen door de hoge prijzen maar ook door de grote vangsten. Soms lopen de vangsten buitengewoon hoog op. In de Grevelingen komt het voor dat men in één trek 500 tot 1000 kg mooie grote garnalen vangt. Het wordt voor de vissers toch nog een goed jaar. De garnalenvangst verschaft hen een grote verdienste. De schardijnvangsten zijn dit jaar niet van betekenis.
In dit jaar neemt ds. H. Scholing een beroep aan naar Kamperland. Op 16 september neemt hij afscheid met de tekst Handelingen 20:32. Hij heeft 13½ jaar in Arnemuiden gestaan. Zijn verdiensten tijdens de oorlogsjaren zijn onder vorige jaren al vermeld. In het Herdenkingsboek 100 jaar Gereformeerde Kerk in Arnemuiden is te lezen dat ‘de gemeenten na Arnemuiden hem tegenvielen’.
Wat de Hervormde Kerk betreft is 1945 ook een bewogen jaar. Ouderling Joz. Joosse overlijdt begin dit jaar. In de notulen wordt melding gemaakt van ‘een dankbetuiging van de familie voor de vele blijken van medeleven door ons als kerkenraad aan de dag gelegd tijdens de langdurige ziekte en na het overlijden van den op 13 januari ontslapen broeder des kerkenraads Jozias Joosse’.
Op 17 april is ouderling N. Kievit voor het eerst na zijn evacuatie weer aanwezig. Hij deelt echter mee te bedanken als ouderling ‘in verband met zijn hoge leeftijd en lichamelijke achteruitgang tengevolge van het doorstane leed’. Later in het jaar bedankt ook ouderling C. den Hollander ’wegens aanhoudende ziekte’. Het blijkt zeer moeilijk om de drie vacatures van ouderling te vervullen. Uiteindelijk neemt I. Boone z’n verkiezing aan.
Er wordt in april door alle kerkenraadsleden een klachtbrief ondertekend die ds. Hooykaas na zijn terugkeer onder ogen zal worden gebracht. Niemand weet waar de predikant verblijft, daar er niets meer over hem is vernomen. Verwacht wordt dat hij nu toch wel spoedig zal komen nu bijna geheel Nederland bevrijd is.
Op 7 november wordt de predikant door het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland geschorst en ontzet uit zijn ambt. Consulent wordt ds. J.E. Hartjes. Ds. Hooykaas gaat in november in hoger beroep tegen de uitspraak van het Provinciaal Kerkbestuur. Als gevolg van de houding van ds. Hooykaas bedanken - met uitzondering van de diakenen K. van de Gruijter en J. van Belzen - alle kerkenraadsleden (de ouderlingen Iz. Boone en Bl. Ventevogel en de diakenen Van de Ketterij en Poortvliet). De beide overgebleven diakenen nodigen voor ’s zondags sprekers uit. De kerkvoogdij besluit het kerkgebouw gesloten te houden voor ringpredikanten. Men is van mening dat de kerkdiensten van niet-orthodoxe ringpredikanten geen wettige godsdienstoefeningen zijn.
