In de dit jaar gehouden eerste vergadering van de gemeenteraad (op 16 februari) geeft burgemeester Lantsheer een overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen in 1914. De toestand van de visserij viel, mede dankzij het opgerichte steuncomité, toch nog mee. De middenstand en de landbouw hadden reden tot dankbaarheid. Van de stroom vluchtelingen die ons land binnen kwam, ontving ook onze gemeente haar deel. De inwoners zijn bij de opvang niet achtergebleven, wat haar tot eer strekt.
De bevolking nam toe van 2129 tot 2186 inwoners. Geboren werden 89 kinderen, overleden zijn 30 inwoners. Er vestigden zich 82 en er vertrokken 84 personen.
De gemeenteraad kwam negen maal in vergadering bijeen. De belangrijkste ontwikkelingen waren de aanleg van de verharde verbindingsweg tussen Arnemuiden en Kleverskerke en de voorbereidingen voor de aansluiting op het waterleidingnet.

Raadslid F. Crucq neemt in maart ontslag uit onvrede, omdat het college weigert opening van zaken te geven over het meer- of minderwerk van de aanleg van de verharde weg tussen Arnemuiden en Kleverskerke. In zijn plaats wordt gekozen L. Puijpe, landbouwer op het Hof ‘de Kruitmolen’. 

De kerkenraden verzoeken het gemeentebestuur de herbergen op zondag te sluiten. De meerderheid van de gemeenteraad voelt hier niet voor. Raadslid Salomon van Eenennaam merkt op: ‘Als de herbergen gesloten zijn, gaan de jongens gerust ergens anders heen en komen dan misschien met veel lawaai de gemeente binnen. De zondag zou dan nog meer ontheiligd worden’.

De oorlogsomstandigheden zijn ook in de gemeente merkbaar. Er zijn weinig besluiten van belang in de raadsnotulen te lezen. Wel wordt het college hulde gebracht voor de spoedige totstandkoming in Arnemuiden van de broodvoorziening tegen verminderde prijzen.
Ook maakt de burgemeester melding dat er nog voor slechts drie jaar grafruimte is op de oude begraafplaats.
De Zuidwal wordt voor dertig cm uitgegraven, voorzien van een betonlaag en bestraat met oude keien.

Op 23 juli neemt de 56-jarige ds.J. Runia een beroep aan naar de Gereformeerde Kerk van Arnemuiden. In het ‘Herdenkingsboek 100 jaar Gereformeerde Kerk te Arnemuiden’ is te lezen, dat ds. Runia pas op latere leeftijd predikant werd. Op de leeftijd van 40 jaar ging hij nog theologie studeren aan de Vrije Universiteit. Hij legde in 1904 kandidaatsexamen af. De meeste van zijn ambtsjaren bracht hij in Arnemuiden door. Hij wordt getypeerd als een boeiend spreker en een harde werker, hoewel nogal driftig en kort aangebonden. Op 17 april 1931 gaat hij met emeritaat. In 1933 is hij overleden. In de nogal strenge winter van 1915/1916 baart ds. Runia opzien door op 56-jarige leeftijd temidden van het jonge volk te schaatsen; hij is de snelste van allen.

In 1915 verstuurt een in Arnemuiden gelegerde militair deze kaart van de Langstraat. Links is de door ds. Runia bewoonde oude pastorie (met lantaarn) en rechts de wagenmakerij van Dingenis Kousemaker te zien.
In 1915 verstuurt een in Arnemuiden gelegerde militair deze kaart van de Langstraat. Links is de door ds. Runia bewoonde oude pastorie (met lantaarn) en rechts de wagenmakerij van Dingenis Kousemaker te zien.

Uit de notulen van de kerkenraad van de Hervormde gemeente kunnen de volgende bijzonderheden worden vermeld. In de vacature, ontstaan door het vertrek van ds. Pott, worden achtereenvolgens beroepen ds. T.H. Hoekstra te Papendrecht, kandidaat H. van Dijken te Stedum, ds. Steenbeek te Scherpenisse (‘broeder  Goverse verhaalt van zijn reis naar Scherpenisse waarheen hij met broeder Van Belzen is geweest’), kandidaat I. Kievit te Oud Vossemeer (‘die 19 september in onze gemeente het Woord predikte’) en kandidaat W.L. Mulder te Ovezande (‘die gister 14 november in de gemeente is opgetreden’).
De consulent Ds. Semmeling dringt er op aan dat ‘de aanstaande predikant van Arnemuiden ook werkelijk herder der gemeente zij en huisbezoek doe, niet alleen krankenbezoek, maar dat hij alle leden der gemeente opzoeke’. Onder verwijzing naar Ezechiël 34 spoort hij aan om huisbezoek te doen, opdat ‘ook de verloren schapen weer worden opgezocht’. Uit de notulen gedurende de vacante periode wordt de indruk gewekt dat het met de herderlijke zorg en met name het huisbezoek zeer matig gesteld is. Pas onder het predikantschap van ds. H.K. van Wingerden (vanaf 1941) zal dit fundamenteel worden aangepakt.

Ook ouderling Goverse wijst op een ingeslopen verkeerde gewoonte tijdens de kerkenraadsvergaderingen. De ingekomen stukken komen nooit ter tafel. Afgesproken wordt dat dit voortaan zal gebeuren.
Diaken Dingenis Kousemaker (de wagenmaker, wonend tegenover het Stadhuis in de Langstraat) bedankt. In januari 1916 wordt in zijn plaats gekozen Joost van Belzen Janzn.

Uit de jaarrekening van de diaconie van boekhouder P.J. Kousemaker (in het dagelijks leven postkantoorhouder) blijkt, dat over 1914 de inkomsten ƒ 2.428,74 en de uitgaven 1.324,89 bedroegen, zodat het batig saldo het opmerkelijk hoge bedrag van ƒ 1.103,85 is. Op voorstel van boekhouder Kousemaker wordt ƒ 2.500 van de diaconiegelden belegd; er worden nominaal certificaten voor aangekocht. De diaconie geeft ƒ 100 aan het Plaatselijk Steuncomité voor de vissers ter bestrijding van de grote armoede als gevolg van de abnormale toestand in ons land.

Op 5 mei wordt kerkvisitatie gehouden. Door de visitatoren wordt aangedrongen op een Avondmaalsviering van vier maal per jaar. Vermeldenswaard is ook de volgende passage uit de notulen van 17 mei: ‘Er is een officieus bericht dat Laurens Marteijn, op ’t ogenblik oud-gereformeerd, op zijn ouden dag nog naar onze Ned. Hervormde Kerk wil terugkeren. De voorzitter zal deze zaak nader onderzoeken’.
In de vergadering van 15 november ‘neemt de voorzitter op zich dat hij ds. Tjebbes van Middelburg zal vragen of hij aanstaande zondag (21/11) dankzegging voor de oogst wil houden’.
Ook wordt besloten dat men een predikant zal laten spreken voor het Leerstoelfonds van de Gereformeerde Bond, terwijl ook een spreker uitgenodigd zal worden voor de Gereformeerde Zendingsbond.

De vissersvloot telt in 1915 44 schuiten, vrijwel alle hoogaarzen, met 176 bemanningsleden. De Vlissingse vloot heeft 16 garnalenschuiten en die van Breskens 17. De Zeeuwse garnalenvloot bestaat dit jaar uit 136 vaartuigen (tegen 135 in 1914). In de vaart komt een nieuwe Arnemuidse hoogaars, gebouwd op de werf te Tholen. Ook blijkt uit het werfboek van scheepswerf De Klerk te Kruispolder in Zeeuws Vlaanderen dat in april 1915 een nieuwe jachthoogaars wordt gebouwd voor J. Marijs, visser te Arnemuiden, voor ƒ 1.850.

In november stoot de ARM 44 van schipper Adriaan Meerman op een wrak en gaat totaal verloren, zonder dat hierbij mensenlevens te betreuren zijn. Een schuit uit Veere wordt verkocht naar Arnemuiden. De ARM 12 van schipper Aart van de Gruiter gaat verder als ARM 22. Van de Gruiter neemt een botter uit Enkhuizen, ook onder het kenteken ARM 12, in gebruik. Een nieuwe ARM 14 van schipper Cornelis van Belzen, de Eben Haëzer, afkomstig uit Veere, wordt in gebruik genomen. De ARM 45 van L. Jasperse gaat naar Vlissingen. Ook de ARM 51 van schipper Jacob van de Ketterij gaat naar Vlissingen (en wordt de VLI. 44).
De visserij staat dit jaar geheel in het teken van de Eerste Wereldoorlog, waarbij Engeland en Frankrijk zijn betrokken. Desondanks doen de kleine visserijen geen slechte zaken. Er is veel vraag naar vis en er wordt veel geld mee verdiend.

Op 30 november probeert een visser uit Arnemuiden in het Veergat op schardijn te vissen. Hij vangt in één getij 254 emmers schardijn, die hij kan verkopen voor de hoge prijs van ƒ 1,44 per emmer. Dit goede nieuws veroorzaakt dat op 3 december reeds 70 schuiten op de schardijnvangst gaan. Deze maken ongelooflijk grote vangsten van 10 tot 650 emmers per getij (de prijs daalt door de grote hoeveelheid naar ƒ 0,50 tot ƒ 0,60 per emmer). Ook op de Westerschelde wordt deze dagen veel schardijn gevangen. Op 9 december verdwijnt de schardijn even plotseling als dat ze gekomen is.

De garnalenvisserij vanuit Veere is dit jaar van weinig betekenis. Deze verplaatst zich steeds meer naar Vlissingen, omdat daar veel meer geld voor de bijvangst van platvis gemaakt kan worden dan te Veere.
De verzending van de garnalen vormt een groot probleem. In maart wordt de verzending van Vlissingen naar Engeland stopgezet, omdat de Maatschappij Zeeland geen goederen met haar schepen meer vervoert. Hierdoor ligt de gehele vloot noodgedwongen veertien dagen stil.
Door de omstandigheden gedrongen verenigen de vissers van Arnemuiden en Vlissingen zich om te trachten via Rotterdam naar Engeland te vervoeren, hetgeen gelukt. Het vervoer over Rotterdam naar Engeland brengt echter grote extra kosten met zich mee. In de zomermaanden wordt vanuit Engeland ook veel geklaagd over bederf van de garnalen door het te lange verblijf in de Rotterdamse haven. De vissers proberen daarna af te zetten op de Belgische markt. Dit lukt wel, maar de ontvangen prijs is laag. In het najaar wordt een grote hoeveelheid garnalen aan de pellerij te Arnemuiden afgeleverd.

De totale vangst van de Zeeuwse garnalenvloot is 1.419.100 kg met een opbrengst van ƒ 168.982 (tegen 1.073.310 kg in 1914 met een opbrengst van ƒ 165.352) Naar Engeland wordt slechts 79.713 kg verzonden (tegen 1.059.069 kg in 1913 en 964.822 kg in 1914). Gelukkig wordt de ongunstige situatie in de garnalenvisserij goedgemaakt door de goede bijvangst van wijting, tong, rog en schar. De prijs hiervoor is goed. Ook zorgt de ruime schardijnvangst in december voor wat extra inkomsten.