1901 is een bijzonder jaar voor de Hervormde Gemeente. Eindelijk, na bijna 27 jaar, zal men weer een eigen predikant krijgen.
De kerkenraad bestaat in 1901 uit de ouderlingen Blaas de Nooijer, Hendrik Kasteleijn en Gillis de Nooijer en de diakenen Abraham Meerman, Aart van de Gruiter, Willem Wiskerke en Andries Boogert. Het gelukt niet in de vacature van ouderling Willem Meulmeester te voorzien. Consulent wordt ds. N.M. de Ligt uit Middelburg. Bij de overdracht van de kerkelijke stukken wordt ‘het archief in de beste orde bevonden’.
In februari moet er weer door de kiesgerechtigde lidmaten gestemd worden over hoe men in de komende periode van 10 jaar (1901-1910) de kerkenraadsleden en de te beroepen predikanten gekozen wil zien: door de kerkenraad of door een kiescollege. Er worden 49 stemmen uitgebracht, waarvan 37 voor verkiezing door de kerkenraad en 12 voor verkiezing door een kiescollege.
In de op zaterdagavond 9 maart om half negen gehouden kerkenraadsvergadering ‘wensen de broeders eenparig hedenavond een beroep uit te brengen op ds. H.L.A. Feykes te Marken’. Ds. Feykes neemt het beroep tot grote blijdschap van kerkenraad en gemeente aan. Echter, tijdens de kerkenraadsvergadering van 27 april, die ‘in het raadhuis’ wordt gehouden, is er bericht van ds. Feykes, waarbij hij vraagt ‘ontslagen te worden van zijn woord en de beroepbrief terug te ontvangen’. De kerkenraad ‘is hierover zeer bedroefd en besluit met algemene stemmen niet hierin te berusten en een schrijven aan ds. Feykes te zenden met het verzoek over te komen en te spreken en de stukken ter goedkeuring van het beroep over te zenden’. Ds. Feykes besluit daarop alsnog het beroep aan te nemen.
In de kerkenraadsvergadering van 7 juli wordt ds. Feykes door de consulent ds. De Ligt hartelijk verwelkomd en wordt hem ’s Heeren onmisbare Zegen toegewenst. De volgende dag, zondag, wordt hij bevestigd door zijn vader, ds. H. Feykes, en doet de 28-jarige ds. Hendrik Lambertus Albertus Feykes intrede met de tekst uit 2 Cor. 8:9. Geboren op 3 augustus 1872, broer van ds. Jan Roelof Feykes te Tiel, kandidaat in Drente in 1896, was hij predikant vanaf 1897 te Marken. Reeds in 1904 vertrekt hij naar Colijnsplaat en gaat daarna naar Oudega in 1929. Hij is overleden op 65-jarige leeftijd op 7 juli 1937, precies 36 jaar na zijn intrede te Arnemuiden.

De kerkenraad besluit het op zondagen gecollecteerde geld voortaan te storten in een bus, die in bewaring zal blijven bij de predikant, terwijl de sleutel van de bus zal berusten bij één van de ouderlingen. Aan het einde van elke maand zal de bus geledigd worden door de kerkenraad.
In de op 29 oktober ‘ten huize van de predikant’ gehouden kerkenraadsvergadering wordt een verzoek behandeld van de Commissie der Christelijke Bewaar-, Brei- en Naaischool om een maandelijkse collecte voor de school te houden. De kerkenraad besluit gedurende de maanden november en december 1901 en januari 1902 de maandelijkse collecte te houden op elke eerste zondag in de middagkerkdienst.
In deze vergadering komt ook een brief ter tafel van Baronesse Schimmelpenninck van der Oye, presidente van de naaiwerkvereniging, met het verzoek om een opgave van het aantal huisgezinnen dat bedeeld wordt door de diaconie. De kerkenraad deelt haar mee, dat dit er ongeveer 45 zijn.
Laurens Meerman bedankt als ‘klokluider en orgeltrapper’. In zijn plaats wordt Lieven de Nooijer benoemd.
Op 16 december overlijdt het hoofd van de gemeenteschool, Jacobus Buijs. In 1886 volgde hij meester Kwekkeboom op. Daarvóór was hij vele jaren hoofd van de gemeenteschool te Kleverskerke. Uit de beschrijving van de voorgaande jaren blijkt wel met welke grote zorgen en problemen bovenmeester Buijs te kampen had. Tal van problemen waren er met leerkrachten, met de dikwijls uitzichtloze vervulling van vacatures, met het grote schoolverzuim, met het gemeentebestuur, met klassen van soms over de 100 leerlingen, met de soms bandeloze jeugd....
Burgemeester Van Eenennaam merkt in de raadsvergadering van 16 december op ‘dat hij gelooft in de geest van de vergadering te spreken dat Arnemuiden in de heer Buijs een goed ambtenaar heeft verloren’.
Besloten wordt het hoofd van de gemeenteschool te Kleverskerke, de heer J.J. van Doezelaar, een overplaatsing naar de gemeenteschool te Arnemuiden aan te bieden. Meester Van Doezelaar accepteert deze overplaatsing en wordt per 1 mei 1902 hoofd van de school. Onder zijn krachtige leiding breekt er een tijdperk van rust en stabiliteit in het schoolleven van Arnemuiden aan.

Eerder dit jaar, op 31 mei, vertrekt de onderwijzeres van de Christelijke bewaarschool juffrouw Filius. Vanaf 1 januari 1894 was zij aan de school verbonden. Ze wordt per 1 juni opgevolgd door mejuffrouw J.P. Steutel uit Goes. Deze blijft tot 1905.
De vissersvloot bestaat in 1901 uit 55 vaartuigen voor de garnalenvangst (met 220 bemanningsleden). Vlissingen telt 13 schuiten en Veere 11, waarvan 9 voor de mosselvisserij.
In 1901 is (volgens het Jaarverslag der Visscherijen) met name de garnalenvisserij over het algemeen slecht. De vangst is zeer schraal. Soms moet men drie dagen vissen voor één mandje van 30 kg garnalen. De garnalen zijn bovendien buitengewoon klein. De prijs is redelijk goed (ƒ 5 tot ƒ 7 per mand).
In maart is het erg ruw weer met sneeuw en n.o. wind. Zo wordt er in de tweede helft van deze maand slechts één dag gevist. In april is de vangst hoogstens één mand per dag, in juni 2 à 3 manden, in juli 5 à 7 manden en vanaf eind juli ± 10 manden per dag. In juli is de opbrengst per mand ƒ 3. Wel kost iedere mand garnalen de vissers ± 60 cent aan onkosten.
In 1901 is de gemiddelde besomming per week ƒ 24,50, waarvan elk bemanningslid aan het eind van de week 1/5 deel mee naar huis mag nemen. De verdiensten zijn dit jaar dan ook gering. Zeker als bedacht wordt dat de vissers voor de vangst van ’s morgens 5 tot ’s avonds 9 uur in touw zijn. Halverwege het jaar vertrekt een zestal vissersschuiten van Veere naar Vlissingen om in de mond van de Westerschelde te vissen.

De vangsten van de vissers uit Arnemuiden, Vlissingen en Breskens gaan nagenoeg volledig naar Londen. Een aantal Arnemuidse vissers vist voor het eerst ‘onder een nieuwe facteur’ (dit is iemand die voor rekening van anderen handel drijft). Hiervan is de vissers veel voordeel voorgespiegeld. De besomming is echter nog minder dan bij de vorige facteur.
Daarentegen zijn de schardijnvangsten zeer overvloedig. Eind oktober wordt door de garnalenvissers schardijn opgemerkt. Een Arnemuidse visser gaat de 6e november speciaal daar op vissen en brengt na één getij 40 emmers schardijn mee terug. De schardijn wordt verkocht voor 60 cent per emmer. Gelijk gaan er nog 15 andere schepen op schardijn vissen. In december wordt geregeld door 18 schuiten uit Arnemuiden, Breskens en De Panne gedurende drie dagen per week op de schardijn gevist. In december vangt men per getij soms wel 100 tot 150 emmers schardijn. Gemiddeld is de vangst per schuit per dag 40 tot 60 emmers. De schardijn wordt verkocht aan opkopers uit Pernis. Deze verkopen ze weer door als aas voor de beugvissers.
Over de schardijnvangsten in vroeger tijden vermeldt de Cronyk van Zeeland van Smallegange overigens al dat deze toen (in 1696) in menigte voor de Zeeuwse kust voorkwam; in die tijd werd deze vis echter gering geacht.
Vermeldenswaard is nog dat rond de eeuwwisseling een nieuwe hoogaars ongeveer ƒ 1.000, ‘gereild en gezeild’, kost.
Uit het werfboek van de scheepswerf van Cornelis Meerman blijken overigens weinig bouwactiviteiten dit jaar: er wordt een bootje van olmenhout voor N. Molhoek (van het overzetveer over het Arnekanaal) aangenomen, de nieuwgebouwde hoogaars voor schipper J. de Pagter uit Breskens komt in mei gereed en in oktober wordt begonnen met de bouw van een olmen bootje voor schipper D. Jakopse uit Breskens en een nieuw bootje van eikenhout voor schipper J. Vermeulen.
Dit jaar wordt ook besloten tot uitbreiding van de gemeenteschool in verband met de toename van het aantal leerlingen als gevolg van de invoering van de Leerplichtwet. Eerst wordt nog overwogen een verdieping op de school te bouwen, bestaande uit drie lokalen. De gemeente-bouwmeester J.K. Kuiler krijgt opdracht hiervoor een plan te maken. De gemeenteraad gaat ter plaatse bezien en opmeten hoe de school het beste uitgebreid kan worden. ‘Hierna wordt’, volgens de raadsnotulen, ‘de vergadering in de openlucht op het terrein vóór de openbare school gesloten’. Uiteindelijk wordt besloten één lokaal aan te bouwen aan de zuidzijde.
Ingevolge de nieuwe Leerplichtwet wordt een Commissie tot wering van het schoolverzuim ingesteld. Tot leden worden benoemd de heren J. Boeijenga (de Gereformeerde predikant), J.L. Oosterhoff (de gemeentesecretaris), A. Brakman (onderwijzer), Adriaan de Ridder, J. Dronkers (de veldwachter), G. van Belzen en C. Steketee (onderwijzer).
Een ander gevolg van de Leerplichtwet is dat er een regeling wordt getroffen voor het mogelijk maken van herhalingsonderwijs voor volwassenen. Dit onderwijs omvat nederlandse taal (waaronder schrijven en lezen), rekenen, kennis der natuur, handtekenen voor jongens en nuttige handwerken voor meisjes. Met dit onderwijs worden belast de onderwijzers A. Brakman, J.J. van Doezelaar en C. Steketee.
In februari 1901 wordt voor het eerst melding gemaakt van het muziekkorps Arne’s Genoegen. Het muziekkorps verzoekt het gemeentebestuur om voor haar uitvoeringen de raadszaal te mogen gebruiken. Dit wordt toegestaan op voorwaarde dat er geen sterke drank mag worden gebruikt en het korps zorgt voor verwarming en verlichting.

De gemeenteraad besluit de kade te bestraten met 100 m2 keien, die daartoe uit de Lionstraat worden opgebroken. De Lionstraat wordt met klinkers bestraat.
De nieuwe predikant ds. Feykes en andere marktbewoners vragen het gemeentebestuur of de veiligheid van hun eigendommen door meer politietoezicht bevorderd kan worden ‘vermits er thans door de straatjeugd veel met stenen wordt gegooid’.
De burgemeester is van mening dat ‘Dronkers (de veldwachter) wel wat meer toezicht zou kunnen houden, doch dat die ook nogal met velerlei werkzaamheden is belast’. Ook verzoeken deze Marktbewoners om de kastanjebomen op de Markt op te ruimen wegens de daarvan ondervonden overlast. De gemeenteraad is het niet met dit verzoek eens, ‘omdat de kastanjebomen een sieraad voor de gemeente zijn’.
Raadslid J.K. Crucq legt in de raadsvergadering van september een aantal wensen op tafel o.a. voor het afvoeren van de grond van de wal, voor het beplanten van de grintweg naar de rijksweg Goes-Middelburg, voor het versterken van de loopplank bij de kaai en voor het droogleggen van de kil bij de molen (de geul tussen de oude zeedijk en het zogenaamde eiland waarop vroeger een aantal zoutketen stonden).
De gemeentesecretaris Oosterhoff verzoekt per 15 oktober ontslag in verband met zijn benoeming tot gemeentesecretaris van Terneuzen. De gemeenteraad neemt met leedwezen afscheid van Oosterhoff. Hij genoot steeds het volste vertrouwen. In zijn plaats wordt benoemd de heer L.C. Wabeke, ambtenaar ter secretarie van Dordrecht. Hij zal tot 1911 in functie blijven. Wabeke notuleert wijdlopiger dan zijn beide voorgangers. Ook zijn handschrift is veel moeilijker leesbaar.
Per 1 januari 1902 wordt de gemeentebouwmeester J.K. Kuiler uit Middelburg wegens gevorderde leeftijd eervol ontslag verleend. Als zijn opvolger wordt benoemd timmermansbaas J.K. Crucq. Deze legt als gevolg hiervan zijn raadslidmaatschap neer.