In 1885 vindt er een merkwaardige gebeurtenis plaats. Adriaan Joosse tekent in z’n aantekeningen het volgende aan.
‘Het cariljon, bestaande uit 19 klokken, wordt als gevolg van een raadsbesluit verkocht aan de heer Gobets, koopman te Middelburg, voor f 1.550. Hieronder zijn tevens begrepen de snaren en hamers voor het slagwerk van het cariljon. Van 23 tot 26 november wordt het klokkenspel losgemaakt en naar beneden gehaald. Op 27 november 1885 - na een bestaan van 303 jaar - vertrekt het sieraad tot grote ergernis van meest alle ingezetenen per as naar Middelburg. Na een jaar wordt het klokkenspel overgebracht naar het Rijksmuseum te Amsterdam.
De klokken genaamd Jhezus (van 1518) en Maria (1583) blijven nog in de toren achter, de grootste als brandklok en de andere als luidklok voor de kerkdiensten. Het oude uurwerk wordt verkocht aan de smid J.L. Buijs voor f 51’.

R. de Jong vermeldt in zijn artikel ‘Beiaardkunst in Zeeland’ in het Zeeuws Tijdschrift van 1969 hierover het volgende:

In de periode 1790 - 1890 kent de beiaardkunst, in Nederland althans, een diepgaand verval. Verbrande beiaarden worden niet vervangen en soms worden zonder noodzaak beiaarden verkocht, terwijl andere wat het spel betreft onttakeld worden. Zo raakt Hulst zijn spel door brand kwijt, terwijl Arnemuiden zijn spel verkoopt aan het Rijksmuseum in Amsterdam. Veere’s spel moet het vanaf het midden van de 19e eeuw zonder speeltafel doen. In de periode na 1890 vindt weer een sterke opwaardering van de beiaarden plaats.

De toedracht tot het historische besluit tot verkoop van de klokken van Arnemuiden blijkt uit de volgende vermelding in de notulen van de gemeenteraad van 1 september 1885:

Naar aanleiding van een reeds meermalen door de voorzitter (burgemeester Crucq) terloops geopperd denkbeeld om de toren, waaraan binnenkort noodzakelijke herstellingen worden vereist, tevens te voorzien van een balustrade om de spits en het vernieuwen van de luistoel in dier voege, dat beide klokken kunnen worden geluid, en het afhandig maken van het klokkenspel, dat wegens de beperkte ruimte in de toren en het onvoldoende getal klokken naar zijn oordeel nimmer in een behoorlijke staat kan worden gebracht, deelt hij mede dat hij door de welwillendheid van de heer L. Kuiler (architect te Middelburg) in het bezit is van een tekening dezer voorgestelde verandering met een globale opgaaf van kosten, alsmede dat zekere heer L.J. van Leeuwarden, koopman te Terneuzen, door Kuiler hiervan onderricht, het klokkenspel heeft wezen bezichtigen en daarvoor een koopprijs heeft geboden van f 70 per 100 kilogram. Na deze mededeling vraagt hij de leden hun beschouwing hierover te mogen vernemen. De meeste leden verklaren met de toestand des torens en het klokkenspel niet op de hoogte te zijn, zodat zij, alvorens dit in behandeling te nemen, een persoonlijk onderzoek van al de leden wenselijk achten.

Tijdens de volgende raadsvergadering wordt besloten het klokkenspel in drie bladen te koop aan te bieden, te weten in het Algemeen Advertentieblad, de Kölnische Zeitung en in een van de eerste bladen van België en dit op te dragen aan de heer Kuiler te Middelburg. Architect Kuiler laat kort daarop drie bladen zien waarin advertenties zijn geplaatst en de met enige kooplieden gevoerde correspondentie. Burgemeester Crucq merkt op ‘dat men door deze briefwisseling weer enigszins op de hoogte is gekomen van de waarde die de klokken bezitten’. De gemeenteraad besluit niettemin met eenparige stemmen tot de verkoop. De overwegingen daarbij zijn de volgende:

dat het klokkenspel, bestaande uit 19 klokken van verschillende grootte, wegens de beperkte ruimte in de toren en het onvoldoende getal klokken, in een toestand verkeert dat daaruit nimmer een behoorlijk klokkenspel kan worden samengesteld;

dat tengevolge van dit klokkenspel de grote klok nimmer kan worden geluid en de geregelde gang van het uurwerk zeer wordt belemmerd;

dat binnenkort belangrijke herstellingen aan de toren worden vereist, waarvan de kosten zeer zullen vermeerderen door de daarmee in verband staande hoogstnoodzakelijke herstellingen van het klokkenspel zelf;

dat de klokken, cirka 1400 kg tegen f 0,70 per kilo, een kapitaal vertegenwoordigen van f 980, dal nu doelloos in de toren hangt en tevens strekt tot nadeel van het gebouw;

dat het om bovengenoemde redenen alzo verkieslijk is te achten de klokken uit de toren weg te nemen.

De opbrengst van het klokkenspel zal worden gebruikt voor het herstel van de toren. Architect Kuiler krijgt opdracht de klokken zo voordelig mogelijk onderhands te verkopen. In november worden de klokken verkocht aan de koopman Gobets te Middelburg voor ƒ 1.525. De gemeenteraad verklaart over de verkoopprijs zeer tevreden te zijn.

Gedurende de wintermaanden, aan het begin en het einde van het voor de gewone visserij slechte jaar 1885, is de schardijnvangst zo buitengewoon overvloedig, dat de netten bij de eerste slepen soms te vol lopen en scheuren. Geregeld vangt men veertig emmers schardijn per getij. De schardijnvisserij wordt uitgeoefend door vissers uit Arnemuiden, Brouwershaven, Breskens en Ouddorp. Slechts een klein gedeelte van de vangst gaat naar de rokerij van Luteijn te Arnemuiden; het grootste deel wordt naar de rokerijen te Vlaardingen verstuurd. De rest wordt op de markt gebracht. De opbrengst is doorgaans 40 à 50 cent per emmer.

De garnalenvisserij is dit jaar bijzonder slecht, zowel voor de vissers op de Westerschelde (met als thuishaven Vlissingen) als de Oosterschelde (met als thuishaven Veere). Er wordt weinig gevangen, de garnalen zijn klein en de prijs is laag. Doorgaans is de opbrengst slechts ƒ 3 à ƒ 4 per mand.
De Arnemuidse vloot telt dit jaar 34 schuiten, die van Vlissingen 8 en die van Veere 3. In 1872 had de Arnemuidse vloot nog maar achter in de twintig consenten voor de visserij.

De eigenaar van de visdrogerij en -rokerij J.O. Luteijn krijgt op zijn verzoek verlenging van het erfpachtscontract voor zijn bedrijf in het Christiaanpoldertje voor zeven jaar.

Uit de werfboeken blijkt minder bedrijvigheid op de scheepswerf dan andere jaren. Wel wordt de fraaie jachthoogaars voor Mr. van der Wynckele uit Gent afgebouwd. Verder wordt begonnen met de bouw van een nieuwe hoogaars voor schipper Bastiaan Jopse uit Arnemuiden voor ƒ 1.500. Ook wordt een nieuwe peilboot of schietschouw voor schipper J. van de Velde uit Scherpenisse gebouwd.

Een nieuwgebouwde jachthoogaars op de werf.
Een nieuw gebouwde jachthoogaars op de werf.

De demping van de oude vest met grond van het overgebleven bastion van de wallen is dit jaar in volle gang. Het blijkt dat er voor de demping meer grond nodig is. De oorzaak is toe te schrijven aan ‘de ontzaglijk diepe modderpoelen die zich in de vest voordoen, waardoor de helft meer grond nodig is dan bij de berekening daarvoor was bestemd’. Besloten wordt om uit de Singel over een lengte van 250 meter nog cirka 400 m3 grond te graven. Ook zal ter verkrijging van grond ‘langs de spoorweg tussen J. Polderdijk en het bastion’ ter lengte van 200 meter een sloot worden gegraven met een breedte van 3 meter en een diepte van 1 meter. In de vijftiger jaren bestond deze sloot langs de spoorbaan nog. Het terrein van de gedempte vest wordt voor 8 jaar verpacht.

In augustus bedankt Adriaan Kodde als raadslid. Opmerkelijk is dat Kodde zeer veel raadsvergaderingen niet bijwoonde. In zijn plaats wordt gekozen de in 1853 te Middelharnis geboren Gerrit Born. De 80-jarige wethouder Joos van der Weele wordt weer herkozen als raadslid en ‘met eenparige stemmen’ ook als wethouder. Besloten wordt om voor de raadszaal 6 stoelen en een fauteuil aan te kopen.

De bekende historieschrijver Frederik Nagtglas beschrijft in zijn bundel ‘Uit het Zeeuwsche Volksleven’ een bezoek aan Arnemuiden in 1885. Enkele interessante gegevens nemen we uit het hoofdstuk ’Onze vissers’ over.

Van Middelburg naar Arnemuiden wandelt men in drie kwartier over een smal stenen pad, kronkelend deels door weilanden, deels over hoge binnendijken. Ginds waar nu een hofstede, tot voor enkele jaren de buitenplaats Arnestein, in het dichte groen verscholen ligt, stond wellicht reeds in de Middeleeuwen het stenen huis waar tol geheven werd van de zeeschepen, die naar de alom vermaarde handelsplaats Middelburg opvoeren. Toen nu, een jaar of twaalf geleden, voor de spoorweg- en kanaalwerken de oude bochtige, lang ‘verlande’ haven weer uitgegraven werd, zag ik de pikzwart geworden spanten van een groot vaartuig opdelven.

Nog wat verder worden we over een smal haventje geroeid. Juist verlaat de trein dreunend, hijgend en ratelend het station, een grote rookpluim achterlatend. Wanneer we voor het station staan, ligt de eens zo bloeiende daarna deerlijk vervallene, doch nu door de spoorweggemeenschap weer wat opgefleurde vissersplaats voor ons. Als we niet in het haventje, dat we straks zijn overgevaren, de masten van een sloep en een paar hoogaarzen ontwaarden, en bij het voortwandelen ons niet uit enkele woningen een sterke vislucht tegemoet kwam, zou men eer geneigd zijn te denken aan een boerendorp midden in 't land dan aan een vissersplaats.
We wandelen de smalle, vervaarlijk hobbelig geplaveide straat in. De huizen, meest van één verdieping, zien er over het algemeen tegenwoordig vrij wat beter onderhouden uit dan vóór enige jaren, wanneer verwaarlozing en verval overal in het oog vielen.
Sommigen herinneren de nog goede tijd der zeventiende eeuw toen de rijk geworden schipper de voordeur van zijn kleine woning door fraaie in hout gesneden krulwerken en bloemen versierde. Een paar hoge huizen van rode baksteen met witte banden zijn zeker nog een honderd jaren ouder, en uit de smalle vensters onder de spitse geveltop heeft men waarschijnlijk meermalen over de wijde waterplas gekeken, toen aldaar de vlaggen van alle zeevarende volken wapperden.
Waar eens een vermogend handelaar weelderig huisde vindt men thans een nederig winkeltje, waar Piete van Jans, naar Arnemuidens spraakgebruik, de meest uiteenlopende zaken verkoopt: touwwerk en zuigflessen, klompen en gerookt spek, wanten en kaarsen, vijgen en potloden, lampen en suikerballen.
Voor een 25-tal jaar geleden moest de kerk wegens schromelijke bouwvalligheid worden afgebroken en maakte plaats voor een bedehuis in de ‘waterstaatstijl’ dier dagen. Het oude, onder het geratel van een op de bovenverdieping werkende calicotfabriek letterlijk waggelende raadhuis, werd in 1865 gesloopt en door een nieuw gebouw vervangen.
Onlangs is op een mooi gelegen plek, aan hef einde van de voornaamste straat, een nieuwe ruime gemeenteschool gebouwd, die een zeer aangename indruk geeft.

Het is stil op straal, zó stil dat men op de markt de torenklok kan horen tikken. Om het half uur speelt hel carillon, waaruit gij moeilijk het Wilhelmus van Nassouwen verstaan zult. Ook in de Franse tijd bleef dit doorgaan.
De mannen zijn nu naar zee, de vrouwen op de schorren of aan het leuren, terwijl de kinderen in de ‘schole’ zitten. Vele kleintjes spelen op straat op blote voeten.
Op de plaatsjes achter de woningen en hier en daar op de vervallen wallen, zijn ouden van dagen, zwakken van krachten of gebrekkigen bezig om nieuwe visnetten te vervaardigen of versletene of gescheurde te herstellen.
Kerks en sterk gereformeerd ‘mopperen‘ enkelen nog over de in 1772 ingevoerde ‘nieuwe salmen’ en als er weinig vis gevangen wordt spreken sommigen van ‘een oordele van den (H)ere’. ‘Gelukkig’, schrijft Nagtglas, ‘dat menigeen zich onder de uitverkorenen gevoelt en troost vindt voor ‘t aardse getob in de zekerheid van een heerlijke hemel'.

Gewoonlijk verlaat de vrouw bij ‘t eerste morgenkrieken haar schamel leger. Over de ‘guus’ houdt een buurvrouw het oog, wat niet verhindert dat het jonge volkje de ganse dag over de straat kruipt, in de modder wriemelt, en als ze wat ouder geworden zijn, een oude klomp als visschuit getuigd te water laten. Moeder slaat de oude zwarte schoudermantel om, zet een strooien hoed op, legt het juk met de gisteravond uitgeschuurde ‘bennen’ over de schouders en wandelt naar de ‘kaaie’. Daar is de vis uitgeladen, door de schippers aangebracht, die nu aan de leursters ieder voor ‘een partje’ wordt verkocht, om naar oud gebruik des zaterdagsavonds met de schippersvrouw af te rekenen. De manden worden met kabeljauw, schelvis, tongen en dergelijke gevuld, en op een eigenaardig schommelend drafje, om de zware korven in evenwicht te houden, gaan de vrouwen, des zomers meestal barrevoets, in troepjes naar de steden, of soms ver het land in.
Ze brengen, als de korven leeg zijn, uit de stad peeën, juin, kroten en andere groenten, zakjes koffie en thee en ook wel zoete koek, suikergoed of snoeperijen mee.

Arnemuidsche vischvrouwen te Middelburg.
Arnemuidse visvrouwen te Middelburg, wachtend op de stoomtrein.

In het beste seizoen, als er geen R in de maand is, vissen er in de twintig Arnemuidse hoogaarzen met meest door de vrouwen gebreide netten (‘korden’) in zee, vooral aan de westkust van Walcheren. De garnalen worden tegenwoordig vooral met de mailboot naar Engeland over Vlissingen verzonden wat aan de vissers niet weinig voordeel bezorgt. Van april tot juli gaan bij zonsopgang in roeibootjes soms wel dertig of veertig jonge meisjes naar de schorren van het Sloe of Camperland, om daar zeekraal weg te gaan halen.

Nagtglas vermeldt dat er in deze tijd geen dokter te Arnemuiden is. Soms gaat men ’naar Sine, een besje met een voorhoofd met rimpels en groeven doorsneden en wangen zeer vaal en knokkerig van been’ , maar die de kracht der kruiden kent.

Hij komt in een vissershuisje in een kraak zindelijk vertrekje, waaruit men door twee blauwe met landschappen beschilderde horretjes en neergelaten helderwitte neteldoekse gordijnen in de straat ziet. De zolder, een paar kastdeuren en een hoge bedstede in de hoek zijn grasgroen, de vloer donkerbruin geschilderd; de spiegellijst en de oude hangklok glanzen van de vernis; een paar bloempotten met fuchsia’s en een kooi met een tortelduif. De muren zijn helder wit gekalkt. De ’Schrifte’ is het enige boek dat men leest en met de Middelburgse Courant vormt dit meestal de ganse lectuur.

Tot zover een uittreksel uit het uitvoerige verslag van Nagtglas van zijn bezoek aan Arnemuiden en zijn gesprekken met Blaas Blaasse, de in 1865 als enige geredde matroos van een Arnemuidse sloep, en zijn vrouw Grietje, die vroeger steeds met vis leurde aan zijn woning te Middelburg. Het bijzonder lezenswaardige, waar gebeurde verhaal is te lang om over te nemen. In de beschrijving van het jaar 1865 zullen de lotgevallen van Blaasse worden weergegeven.

Uit de notulenboeken van de Hervormde Kerk zijn de eerste signalen van onrust merkbaar over de Doleantie (het ontstaan van de Gereformeerde Kerken). Kerkenraadsleden bedanken en het blijkt zeer moeilijk de vacante plaatsen vervuld te krijgen. Begin dit jaar maken ouderling Cornelisse en de diakenen De Nooijer en Siereveld kenbaar dat zij wensen af te treden. Vele in de vacatures gekozenen bedanken. Wel neemt Lieven van de Ketterij zijn verkiezing tot diaken aan.
Er worden dit jaar beroepen uitgebracht op kandidaat J.W.F. Gobius du Sart uit Utrecht en op ds. P.N. Pikaar te Rhenen.aan de Nieuwstraat te verkopen voor ƒ 100. Het ‘is zo slecht dat het in een onbewoonbare toestand is geraakt en nu heeft Johannis Buijs (de smid) te kennen gegeven dat hij bereid is het perceel aan te kopen om daarmee zijn pand te kunnen uitbreiden’.
Het andere armhuis op de hoek Noordstraat/Lionstraat, eertijds dienend als school, zal opgeknapt worden. Dit zal echter niet gedaan worden ’voordat de tegenwoordige bewoners het verlaten hebben. Deze betalen geen huur en zij zullen gesommeerd worden om het huis per 1 augustus te verlaten en zo ze dit niet goedschiks doen, dan zullen ze daartoe worden aangemaand door de politie’. Later dit jaar wordt nog eens aangetekend: ‘Besloten wordt Job Siereveld met den sterken arm te dwingen het armhuis te verlaten en dat dit zal geschieden zodra mogelijk’.

De consulent ‘legt het spaarbankboekje over waarop de samengebrachte gelden zijn ingeschreven voor de school met de Bijbel. Hij stelt voor dat deze gelden zullen worden overgedragen op naam van Abraham Odding als oudste ouderling’. In september neemt ds. Heineken als consulent afscheid wegens vertrek naar elders. Voorlopig neemt ds. G.W.A. de Veer van Middelburg het consulentschap waar.

Een oude foto van de kerk.
Een oude foto van de achterzijde van de kerk en de hoger gelegen pastorietuin of het oude kerkhof.