De gemeenteraad neemt de 27e januari het historische besluit om het eeuwenoude Stadhuis te slopen. Dit sierlijke, monumentale gebouw was in 1588 al in gebruik als Stadhuis. Het bestond uit twee panden, het ene genaamd ‘De Zevenster’ en het andere ‘Rochelle’.
Op precies dezelfde plaats aan de Langstraat zal een nieuw gemeentehuis worden gebouwd. Gedurende de afgelopen jaren is hiervoor een fonds gevormd van ƒ 3.000. De door gemeentebouwmeester C. Krijger opgestelde begroting laat zien, dat de nieuwbouw cirka ƒ 5.000 kost. De raadsleden zijn ‘hiermee zeer te vrede’. Wel vraagt wethouder Antheunis Boogert of het oude gebouw toch echt niet te herstellen is. Bouwmeester Krijger wijst er echter op dat het oude gebouw niet meer voor herstel vatbaar is, tenzij met zeer grote kosten. En ook dan zal het maar een korte levensduur hebben ‘alzo ook jaarlijks aan het oude gebouw grote opofferingen behoeven plaats te hebben, wil men het in stand houden’. Daarop valt het gewichtige besluit tot sloop van het oude en de wederopbouw van een nieuw stadhuis.
De bouw wordt aanbesteed voor ƒ 5.975 (inclusief de sloop van het oude Stadhuis) en gegund aan aannemer W. van Uije uit Middelburg. Het bedrag is hoger dan was begroot. Echter er zijn nogal wat veranderingen doorgevoerd zoals ‘een archiefkas, bedsteden en een kas in de kamer van de bode, mitsgaders het bouwen van de achtergevel in nieuw boerengrauw, hetwelk aanvankelijk was bepaald in afkomende steen van het oude Stadhuis, wat bij de aanwijzing bedenkelijke zwarigheid opleverde’. De gemeenteraad is zeer ingenomen met het gunstige resultaat van de aanbesteding.
Meer dan een derde gedeelte van het benodigde bedrag is ingeschreven door de ingezetenen en ‘de voorgestelde vernieuwing schijnt alzo veel sympathie in de gemeente gevonden te hebben’. Er wordt een geldlening aangegaan van ƒ 3.200. De gemeenteopzichter Jacob Crucq wordt belast met het opzicht bij het afbreken van het bestaande Stadhuis en de wederopbouw van het nieuwe gemeentehuis. Hij krijgt daarvoor een buitengewone beloning van ƒ 125.
Tijdens de raadsvergadering van 1 april ‘wenscht de voorzitter eindelijk de leden, die met hem voor het laatst in het oude gebouw deze niet onbelangrijke raadsvergadering gehouden hebben, met hem het voorrecht te zullen genieten het nieuwe gebouw, waaraan zoveel behoefte bestaat, voltooid te zullen mogen zien en daarin bij voortduring het belang der gemeente en hare ingezetenen te zullen blijven behartigen’.
Vanwege de sloop van het oude Stadhuis moet voor de gemeentebode Paulus Joosse een woning gezocht worden (hij woonde in een deel van het Stadhuis). ‘Aangezien die in deze gemeente zelden te krijgen zijn en de burgemeester thans een woning voor hem weet, waaruit de bewoners naar Middelburg zijn vertrokken en hij dit kan verkrijgen’, wordt deze woning voor hem gehuurd.

De gemeente vergoedt de door de gemeentebode betaalde huishuur gedurende de afbraak van het oude Stadhuis en de opbouw van het nieuwe, zijnde 43 weken à 60 cent per week is ƒ 25,80.
Tijdens de afbraak en de bouw van het Stadhuis worden de raadsvergaderingen gehouden in de consistoriekamer van de Hervormde Kerk. De gemeentelijke brievenbus wordt geplaatst aan de schuurdeur van wethouder Joos van der Weele. De plakborden voor de gemeentelijke publikaties komen aan het brandspuithuisje op de Markt, ‘terwijl voor het archief en het ameublement naar behoren is gezorgd’.
Een zekere heer Schijf heeft een tekening van het oude Stadhuis gemaakt, die hij voor ƒ 30 te koop aanbiedt. De gemeenteraad vindt dit bedrag veel te hoog, ook al ‘omdat er kapitale abuizen in voorkomen’. In oktober biedt Schijf de tekening alsnog te koop aan voor ƒ 15. De gemeenteraad besluit dan vanwege het geringe bedrag deze aan te kopen. De gemeenteraad laat ter gelegenheid van de ingebruikname van het nieuwe gemeentehuis een foto maken. Op 28 september begeeft men zich daarvoor gezamenlijk naar de heer W.H. Bal, fotograaf te Middelburg. In het notulenboek wordt hierover opgemerkt:
De burgemeester brengt ter vergadering de photografische afbeelding van de leden, thans hier vergaderd, ter vervaardiging van welk stuk zij op donderdag den 28e september dezes jaars zich gezamenlijk hebben begeven naar den heer W.H. Bal, photograaf in de Kromme Weele te Middelburg, teneinde dat stuk in orde te laten brengen en hetzelve als een blijvend aandenken aan de gemeente te schenken. Dat van de daarin gephotografeerde leden in zijn vergadering van de 29e augustus 1864 voorlopig en van de 24e januari 1865 definitief is besloten het oude zo zeer bouwvallige stadhuis te doen afbreken en een nieuw gemeentehuis te laten herbouwen naar het plan en bestek, opgemaakt door de heer gemeentebouwmeester C. Krijger te Middelburg en welk stuk, dat in een zwarte lijst met glas is geplaatst, in het nieuwe gemeentehuis zal worden opgehangen.
De leden, de afbeelding zeer goedkeurende, zo wordt tot bekendheid genotuleerd dat de burgemeester Cornelis Jacobus Baars, omhangen met het Zilveren Wapen der Gemeente, in het midden der leden is gezeten, dat voorts aan zijne rechterhand is geplaatst de wethouder Joos van der Weele en de raadsleden Gillis Kesteloo en Lein Maas en aan zijn linkerhand de wethouder Antheunis Boogert en de raadsleden Pieter van Vlaanderen en Adriaan Filius, terwijl de gemeentebode Paulus Joosse een voor het bestuur ontvangen brief aan de burgemeester staat te overhandigen.

Op 15 december 1865 houdt de gemeenteraad zijn eerste vergadering in het nieuwe gemeentehuis.
De schilderijen en andere voorwerpen krijgen - evenals in het oude - ook een plaats in het nieuwe Stadhuis.
Tijdens de eerste vergadering van de gemeenteraad in het nieuwe stadhuis houdt burgemeester C.J. Baars een zeer interessante toespraak. Nadat de leden de burgemeester bedankt hebben ‘voor deze hartelijke toespraak, wordt op voorstel van het raadslid Van Vlaanderen besloten om van deze heuglijke gebeurtenis door inschrijving van de toespraak in dit notulenboek voor het nageslacht aantekening te doen’.
* * *
Ook het herstel van het sas (de keersluis) in het oude Arnemuidse kanaal naar het Sloe houdt de gemoederen bezig. Het is een moeilijke zaak. Enerzijds is herstel dringend nodig wil het kanaal niet volledig verlanden, maar anderzijds bestaat de kans dat het kanaal en het sas overbodig worden als het Sloe inderdaad zal worden afgedamd.
Het provinciaal bestuur schrijft een ernstige brief dat verwaarlozing van de sluis ernstige gevolgen zal hebben voor het kanaal en de belanghebbenden. Een ieder van hen zal grote schade ondervinden door de huidige staat van de sluis. Dit zal dan te wijten zijn aan de belanghebbenden, die niet de bereidheid hebben een schikking voor de herstelkosten te treffen. Opnieuw wordt een ieder opgewekt om de aandacht te vestigen op het Arnemuidse kanaal en de keersluis, aangezien de gevolgen van de onbeheerde toestand niet zullen achterblijven.
De gemeenteraad beraadt zich ernstig of de sluis dan toch maar niet voor rekening van de gemeente hersteld moet worden. Temeer nu de regering zich bereid heeft verklaard de helft van de kosten en een derde deel van het jaarlijks onderhoud te dragen. Na ‘zeer uitvoerige deliberatie’ wordt besloten het Provinciaal Bestuur te berichten dat men hiertoe weliswaar niet ongenegen is, zeker gelet op de toezegging van het rijk, maar dat men terugdeinst voor de gevolgen van een spoedige sluiting van het Sloe. De kosten zullen dan geheel voor niets gemaakt zijn. Zou echter de afsluiting van het Sloe niet doorgaan, dan zullen onmiddellijk maatregelen getroffen worden.
In juni ontvangt het gemeentebestuur een brief van Gedeputeerde Staten, waarin begrip getoond wordt voor het probleem van de gemeenteraad. De minister is nu - zo wordt geschreven - bereid gevonden de helft van de kosten van herstel van de keersluis te vergoeden teneinde deze nog vijf jaar (tot de afdamming van het Sloe) in stand te houden.
De gemeenteraad schrijft echter terug hiervoor geen geld te hebben ‘gezien de aankoop van het schoolhuis, het begrinden van de keetweg en de Zaagmolendijk en het vernieuwen van het gemeentehuis’. De minister blijft echter bij zijn standpunt. Hij wil slechts de helft van de herstelkosten betalen, aangezien ‘de mate waarin het rijksbelang bij de zaak betrokken is, Zijne Excellentie verbiedt verder te gaan’.
De gemeenteraad wordt steeds bezwaarder om nog zoveel geld in het herstel van de keersluis te steken, aangezien het nu wel bijna zeker is dat het Sloe wordt afgedamd. Het kanaal en de keersluis zullen daardoor geheel overbodig worden.
Dit wordt nog versterkt als in april het ontwerp van de nieuwe spoorlijn Goes-Vlissingen ter inzage komt. Helaas moet geconstateerd worden dat er niet voldoende gelet is op het belang van Arnemuiden. Het Arnemuidse kanaal zal worden afgedamd en er zal een nieuw kanaal worden gegraven door de oude Arne naar de tegenwoordige Middelburgse haven. De vissers zullen - zo het er nu naar uitziet - genoodzaakt zijn de gemeente te verlaten en zich elders te vestigen ‘wegens de moeilijkheid der kromme richting van de oude Arne, de grote afstand en de schutsluizen met aan het eind de Middelburgse haven en het nieuw te maken kanaal naar Vlissingen. Ze zullen daardoor zeer veel oponthoud ondervinden, zodat het voor hen ondoenlijk zal zijn voortdurend hier te blijven’.
Ook blijkt dat er in het ontwerp niet gezorgd is voor een station of halte voor deze gemeente, ‘waardoor de staatsspoorweg voor deze gemeente meer tot ondergang dan tot haar bloei of opkomst zal verstrekken’. De gemeenteraad besluit dan ook eensgezind en in volle overtuiging een verzoekschrift aan de minister te zenden waarin gepleit wordt voor:
- het behoud van de tegenwoordige haven tot achter de begraafplaats en vandaar een nieuw kanaal te graven naar de monding van de Zuidvliet of Zandkreek, waarmee onze tegenwoordige keersluis kan worden behouden;
- het herstel van de tegenwoordige keersluis;
- een station tot vervoer van de vis en de voortbrengselen van de landbouw.
Helaas, in augustus liggen de nieuwste tekeningen voor de staatsspoorweg weer ter inzage. Uit niets blijkt dat enig acht is geslagen op de bezwaren van de gemeenteraad. Het voornemen bestaat nog steeds om de oude Arnemuidse haven af te sluiten en een nieuw kanaal door de oude Arne te graven. De tegenwoordige grindweg over de oude Arne (ter plaatse van het latere veertje) zal door het nieuwe kanaal worden doorgesneden en de communicatie van Arnemuiden met Middelburg belemmerd worden. De grindweg, waar pas onlangs nog zoveel aan ten koste is gelegd, zal doelloos worden.
Ook is niet voorzien in een hulpkanaal bij het sluiten van de tegenwoordige haven voor en aleer het nieuwe kanaal bevaarbaar is. Opnieuw maakt de gemeenteraad bezwaar tegen de plannen. Aangedrongen wordt op het toestaan van een station. De gemeente is bereid de benodigde grond hiervoor gratis af te staan.
* * *
Nog een ander probleem vraagt dit jaar de aandacht, namelijk het ophalen van de mest, de zogenaamde ‘beer’. De pachttermijn van de laatste pachter is afgelopen. Tot nu toe werd het ophalen van de beer aan de huizen verpacht aan de landlieden. Echter, de beer ‘wordt niet meer begeerd door de laatste pachter en door andere liefhebbers sedert de guanabemesting bekend of gebruikt wordt’. Al meermalen heeft de burgemeester verzoeken gehad van Belgische schippers, ‘die zich zeer genegen betoonden dezelve te pachten’. Besloten wordt dan ook het ophalen van de beer te gunnen aan schipper Frans de Wit uit Sint Niklaas voor het bedrag van ƒ 2,50 per schuitje van tien ton voor een periode van zeven jaar.
* * *
Als gevolg van het overlijden van Hare Majesteit de Koningin Weduwe Anna Paulowna (de gemalin van Koning Willem II, grootvorstin van Rusland, dochter van Keizer Paul I van Rusland) op 70-jarige leeftijd worden de klokken gedurende acht dagen driemaal per dag geluid, alsook vóór de dag en op de dag van de begrafenis. De klokluider krijgt hiervoor een buitengewone beloning van ƒ 15.
De pacht van de oude gemeentewoningen aan de Sint Jan Leeuwenstraat loopt af. Ze worden opnieuw verhuurd, het ene aan de tegenwoordige bewoonster de weduwe van Dirk Beekman. Het andere aan ‘Johannis de Nooijer, thans wonend op de visdrogerij. Hij moet daaruit vertrekken aangezien de heer Luteijn deze werkzaamheden aan een ander heeft opgedragen, waardoor gemelde De Nooijer buiten betrekking wordt gesteld en zijn beroep zeer geschikt in die woning zoude kunnen voortzetten’.
De hulponderwijzer J.P. Ilmer neemt ontslag aan de gemeenteschool. Tot zijn opvolger wordt benoemd Adriaan de Priester uit Nieuw- en Sint Joosland. Hij was eerder al enige tijd kwekeling aan de school en werd daarvoor door bovenmeester Kwekkeboom zeer geprezen.
Abraham Odding krijgt toestemming om het gras, staande op het afgeschutte gedeelte van de Noordwal, af te maaien. Sluiswachter M. Hoogerheide krijgt op zijn verzoek een gratificatie van ƒ 50, omdat hij al de onderhoudswerkzaamheden aan de keersluis op dezelfde voet nog voortzet in het belang van de gemeente, niettegenstaande de onzekere toekomst en de gebrekkige toestand van de sluis.
In december overlijdt Jan Christiaan Kraamer, de stadslijkdienaar, telhoutteller en lichtopsteker. In zijn plaats worden benoemd tot gemeentelijk lijkdienaar Hubrecht Kraamer, broer van de overledene; tot telhoutteller Jacob Joosse en tot lichtopsteker Abraham Cornelis Kraamer, ook een broer van de overledene.
* * *
Over de visserij kunnen gunstige berichten worden gemeld.
De garnalenvangst vermeerdert van jaar tot jaar. Is het in het begin van het seizoen wat minder, later wordt het zoveel te beter. Vele Arnemuidse vissers gaan ter garnalenvangst, alsook van Tholen, Bruinisse en Zierikzee.
Verscheidene vissers sturen de garnalen voor eigen rekening naar Engeland. Die dit niet doen verkopen ze voor 75 cent ‘de spint’ (dat is 10 kop ofwel 1/20 hectoliter). Door de grote menigte worden ze later verkocht voor 60 à 65 cent.
De bekende historieschrijver F. Nagtglas beschrijft in zijn boek ‘Uit het Zeeuwsche Volksleven’ op treffende wijze hoe in januari 1865 een Arnemuidse vissloep in de storm vergaat. Eén van de bemanningsleden, Blaas Blaasse, wordt op wonderlijke wijze gespaard door zich 24 uur in de mast vast te klemmen. Ook de tijdgenoot Adriaan Joosse tekent in z’n dagboek aan: ‘Een sloep en zijne bemanning werd een prooi der golven, waarvan een overbleef welke 24 uren in de top van de mast doorbracht, en door een Engelsche reddingsboot behouden te Ramsgate werd binnengebracht’.

Twintig jaar later vertelt Blaasse het gebeurde aan Nagtglas. Van zijn verhaal geven we hierna een samenvatting.
Op een heldere maandagmorgen in januari, het is nog vóór dat de spoorweg de toegang naar Arnemuiden afsluit, zeilen enkele ‘verhaalde’ vissloepen van de houten steigers aan de kade zeewaarts. De proviand voor een dag of vier is aan boord gebracht; de netten die in de mast te drogen hadden gehangen, zijn geborgen. Spoedig heeft men het Veergat bereikt.
Al spoedig laat ‘De Hoop op Zegen’ van schipper Klaas Diermanse met o.a. Blaas Blaasse, Kees Franse en zijn zoon Jobje aan boord, de andere schuiten ver achter zich. Dit is een buitengewoon stevig en goed bezeild scheepje. Gevist wordt op kabeljauw en schelvis.
’s Morgens heeft men ‘op het glas van de burgemeester’ wel gezien dat er straf weer op komst is. Als het begint te stormen trekt men de geoliede pakken en de hoge waterlaarzen aan en worden de glimmende zuidwesters stevig vastgebonden.
Als men ’s avonds met z’n vijven in het vooronder zit (twee zijn bij het roer) haalt de schipper een beduimeld psalmboek voor de dag en wordt een psalm gezongen.
Twee dagen worstelt het ontredderde schuitje tegen de orkaan en sneeuwjachten. Het roer raakt ontzet en het wrak wordt op de zandbanken gesmeten.
De sloep begint te zinken. Op het achterschip verzamelen zich de zeven mannen. Zij verwachten zonder vrees de dood, die zij honderden malen onverschrokken in het aangezicht hebben gezien. Zij weten op Wien zij vertrouwen en de kracht van een onwrikbaar geloof maakt deze eenvoudige vissers tot bewonderenswaardige helden. Zij drukken elkander de vereelte hand tot afscheid en een kus op de mond en daarna bewegen zich hunne lippen in een stil gebed.
‘Jobje’, zegt een der matrozen tot zijn vijftienjarige zoon die hem omklemt, ‘niet julen, me lieve joengen, we gaen ommers mê mekaere de eeuwigeit in’. Er kwam geen enkele klacht over de lippen van de vader.
Een ieder zoekt zijn toevlucht in de broze mast, waar hij zich zo goed mogelijk aan vastsjort. De flauwe maneschijn verlicht een ontzettend toneel. Het stukgeslagen noodzeil kleppert angstwekkend heen en weer en het losgereten touwwerk vliegt knetterend door de lucht.
Als de morgen aanbreekt klemt zich nog slechts één schipbreukeling vast aan de waggelende mast. De anderen waren één voor één door de zee verslonden.
Tegen de middag nadert een grote stoomboot. De schipbreukeling wordt opgemerkt en een boot met zes matrozen was spoedig op de gevaarlijke plek. Met moeite kon de uitgeputte en half bewusteloze visser losgemaakt en naar het stoomschip gebracht worden, waar hem spoedig een flauwte overviel. Toen hij, nog half bedwelmd, de ogen opslaat in de prachtige kajuit en de glans aanschouwt van spiegels, verguldsel, zilverwerk en fluweel ‘meent de man een ogenblik met zijn makkers te zijn omgekomen en hier in de hemel te wezen’. Enkele dames uit de aanzienlijkste kringen van Engeland aan boord van de stoomboot, die van Londen naar Antwerpen voer, trekken zich het lot van de ongelukkige visser aan en verzorgen hem eigenhandig liefderijk. Later houdt Blaasse vol, dat het Koningin Victoria is geweest die hem verzorgde en van wie hij later een vorstelijk bedrag ontvangt voor de bouw van een nieuwe schuit.
Na een paar dagen in het gasthuis te Vlissingen, waar de boot hem afzet, verpleegd te zijn, keert hij naar zijn woonplaats terug. Hij trouwt een jaar later met Grietje, de weduwe en moeder van twee van de omgekomen vissers, ter inlossing van een door hem aan zijn maat gedane belofte even voordat hij verdronk.
Kort na zijn thuiskomst wordt Blaasse bij de burgemeester ontboden, waar hij een heer uit Middelburg aantreft die mededeelt dat er een aanzienlijke som uit Engeland overgemaakt is met de bestemming om daarvoor een nieuwe schuit te kopen. Er wordt van dit geld op de werf te Arnemuiden een fraaie schuit getimmerd, waarop van achteren met vergulde letters ‘De Dankbaarheid’ geschilderd wordt.
* * *
Op 29 mei overlijdt de algemeen geachte en beminde ds. Gobius du Sart. Hij stond vanaf 1861 te Arnemuiden. Zijn zoon zal in de negentiger jaren lange tijd consulent van Arnemuiden zijn. Tot in het laatste van de 19e eeuw wordt in de kerkenraadsnotulen nog met achting over deze predikant gesproken. Te Utrecht werd ten voordele van het te Huizen op te richten oranjeweeshuis een zevental van zijn nagelaten leerredenen, met een lijkrede door zijn broeder, predikant te Raamsdonk, uitgegeven.
In zijn op 24 mei 1974 in de Nederlands Hervormde Kerk ter gelegenheid van het 400-jarig bestaan van Arnemuiden als stad uitgesproken rede merkt dr. P.J. Meertens op:
Al lang vóór, nu een zeventig jaar geleden, de Gereformeerde Bond werd opgericht werd hier al het Woord uitgelegd in Kohlbruggiaanse geest, zoals door de afgodisch vereerde ds. Gobius du Sart (1861-1865), wiens nagedachtenis nog lang in dankbare herinnering is blijven voortleven.
